direct naar inhoud van Artikel 6 Wonen
Plan: Bestemmingsplan De Pompers
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1706.BPSRD6003-VAST

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis gebonden beroep;
  • c. tuinen, erven en verharding;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen;
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. er mogen uitsluitend hoofdgebouwen in de vorm van vrijstaande woningen worden gebouwd;
  • b. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. per bouwvlak mag ten hoogste één hoofdgebouw worden gebouwd;
  • d. indien een bouwvlak aan een zijde grenst aan de bestemming 'Tuin' ex Artikel 4, dient de gevel in betreffende bouwgrens te worden gebouwd;
  • e. indien een bouwvlak aan meer zijden volledig grenst aan de bestemming 'Tuin' ex Artikel 4 , geldt de onder d genoemde bepaling ook voor die bouwgrenzen;
  • f. indien een bouwvlak niet grenst aan de bestemming 'Tuin' ex Artikel 4 is de situering binnen het bouwvlak vrij;
  • g. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 meter bedragen;
  • h. het hoofdgebouw dient te worden voorzien van een kap;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'minimale-maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)' geldt de minimale en maximale goot- en bouwhoogte zoals op de verbeelding is weergegeven;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'minimale-maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden) ' geldt de minimale en maximale dakhelling in graden zoals op de verbeelding is weergegeven;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'nokrichting' [nr] dient de nokrichting haaks op de naar de weg toe gekeerde bouwgrens te worden gesitueerd;
  • l. daar waar geen nokrichting is aangegeven dient de nokrichting parallel aan de naar de weg toe gekeerde bouwgrens te worden gesitueerd;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-nokrichtingvrij' [sba-nrv] gelden geen bepalingen voor de richting van de nok;
  • n. ondergronds bouwen is toegestaan overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.1.
6.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  • b. Voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak geldt dat:
    • 1. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot maximaal 25 meter achter de voorste bouwgrens mag worden gesitueerd met dien verstande dat de overige regels ten aanzien van aan- en uitbouwen en bijgebouwen in acht worden genomen;
    • 2. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen minimaal 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens moeten worden gesitueerd;
    • 3. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen op ten minste 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan moeten worden gebouwd;
    • 4. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 75 m² mag bedragen;
    • 5. het bebouwingspercentage van het gedeelte van de gronden gelegen achter de (oorspronkelijke) achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw mag maximaal 50% bedragen, waarbij het bepaalde in punt 4 in acht dient te worden genomen;
    • 6. de goothoogte niet meer dan 3,25 meter mag bedragen;
    • 7. de bouwhoogte mag niet meer dan 4,5 meter bedragen;
    • 8. op hoekpercelen dient de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens, die grenst aan het openbaar gebied, minimaal 3 meter te bedragen. I
  • c. Overkappingen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden opgericht, mits de verkeersveiligheid niet in het geding komt, en voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
    • 1. gebouwd op het bouwperceel, in of achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 2. de overkapping dient aan één zijde van een gebouw te worden gebouwd;
    • 3. de overkapping dient aan minimaal 2 zijden open te zijn;
    • 4. voorzover de overkapping een carport betreft mag deze aan een derde zijde aan een carport, of zijgevel van een gebouw op het belendende perceel worden gebouwd;
    • 5. de bouwhoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt, met een maximum van 3,25 meter;
    • 6. de maximale oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m2 , met dien verstande dat de totale gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gebouwen) maximaal 75 m2 bedraagt.
  • d. Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achterste bouwgrens van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m2 mag de maximale toegestane gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, vermeerderd worden met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 90 m2.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd binnen en buiten het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van erfscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Parkeren

Voor het parkeren gelden de volgende regels:

  • a. per bouwperceel dienen twee parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd;
  • b. de oppervlakte van een parkeerplaats bedraagt ten minste 12,5 m²;
  • c. een garage wordt niet meegeteld bij de bepaling van het aantal parkeerplaatsen.
6.3.2 Aan huis gebonden beroep

Voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, gelden de volgende regels:

  • a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m²;
  • b. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • c. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis gebonden beroep;
  • d. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
  • e. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
6.3.3 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van:

  • a. gronden en/of opstallen voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
  • b. gronden en/of opstallen voor detailhandel;
  • c. gronden en/of opstallen voor verblijfsrecreatie;
  • d. gronden en/of opstallen ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • e. (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.

6.4 Ontheffing van de gebruiksregels
6.4.1 Ontheffing bijgebouw als afhankelijke woonruimte

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 6.3.3sub e en toestaan dat een bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is van uit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in één of in meer aaneengebouwde bijgebouwen;
  • c. de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, niet meer bedraagt dan de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 80 m²;
  • d. de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een verleende ontheffing voor het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte onverwijld in te trekken, indien niet (meer) wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarden.

6.4.2 Ontheffing lichte bedrijvigheid

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 6.1 sub b voor het toestaan van lichte bedrijvigheid in of bij een woning, met dien verstande dat:

  • a. de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m²;
  • b. de woonfunctie de hoofdfunctie blijft;
  • c. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  • d. detailhandel alleen plaatsvindt ondergeschikt aan en in direct verband met de lichte bedrijvigheid;
  • e. uitsluitend lichte bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals bij deze regels is gevoegd of daarmee naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijvigheid is toegestaan;
  • f. de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar dient te zijn in de woonomgeving;
  • g. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.