direct naar inhoud van Artikel 3 Wonen - Ruimte voor Ruimte
Plan: Ruimte voor Ruimte Bergbosweg ong. Budel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1706.BPBG3005-VAST

Artikel 3 Wonen - Ruimte voor Ruimte

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen - Ruimte voor Ruimte' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan-huis-verbonden beroepen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. tuinen, erven en verhardingen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
a Aan huis verbonden beroepen

Voor zover ingevolgde deze regels een woning is toegestaan, is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% voor aan huis verbonden beroepen en 50% voor lichte bedrijvigheid van de vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m².
  • b. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  • c. Detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep of de lichte bedrijvigheid.
  • d. De woonfunctie dient de hoofdfunctie te blijven.
  • e. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
b Tuinen, erven en verhardingen

Voor zover ingevolge ten aanzien van de beleidsregel 'Beleidsregels Ruimte voor Ruimte Gemeente Cranendonck 2009' een erfbeplantingsplan is opgesteld moet hieraan getoetst worden.

3.1.3 Aantal woningen

Per aangeduid bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan. In afwijking hiervan is ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' maximaal het aangegeven aantal woningen toegestaan.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Toegestane bebouwing
  • a. Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming omschreven in artikel 3.1, zoals woningen met bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding [vrij] uitsluitend vrijstaande woningen mogen worden gebouwd.
  • c.
3.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. Hoofdgebouwen dienen ten dienste van de bestemming, binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
  • b. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 meter.
  • c. De inhoud van het hoofdgebouw mag maximaal 900 m³ bedragen.
  • d. Met de betrekking tot de goothoogte van het hoofdgebouw geldt dat deze niet meer mag bedragen dan 5,5 meter.
  • e. Met betrekking tot de bouwhoogte van het hoofdgebouw geldt dat deze niet meer dan 8 meter mag bedragen.
  • f. Het hoofdgebouw dient te worden afgedekt met een tweezijdige of meerzijdige kap, met dien verstande dat de dakhelling minimaal 12° en maximaal 45º dient te zijn.
  • g.
3.2.3 Bijgebouwen
  • a. Op het erf mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde en bijgebouwen in de vorm van aan- of uitbouwen van het hoofdgebouw of in de vorm van vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd, ten dienste van de bestemming. Aan- en bijgebouwen zijn tevens mogelijk binnen de aangegeven bouwvlakken. De bepalingen voor de hoofdbebouwing zijn tevens op de aan- en bijgebouwen van toepassing.
    Daarbij dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:
    • 1. Aan- en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd achter het hoofdgebouw op het desbetreffende bouwperceel, alsook naast het hoofdgebouw mits minimaal 3 meter achter de voorgevel;
    • 2. Vrijstaande bijgebouwen mogen maximaal 20 meter achter de achtergevel van het hoofdgebouw worden opgericht.
  • b. het onder lid 3.2.3 sub a bepaalde geldt niet voor bouwwerken geen gebouwen zijnde, die niet voorzien zijn van een dak en geen groter oppervlak hebben dan 10 m2, zoals erfafscheidingen, pergola's, tuinmeubilair e.d.;
  • c. het gezamenlijke grondoppervlak van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 90 m²;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,25 meter;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  • f. de dakhelling mag niet minder dan 12º en niet meer dan 45° bedragen ten opzichte van het horizontale vlak;
  • g. bebouwing met één hellend dakvlak is uitsluitend mogelijk bij een aanbouw tegen de zij- en / of achterkant van het hoofdgebouw (aankappingen);
  • h. dakterrassen zijn niet toegestaan.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2,5 meter bedragen, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen die van af de voet gemeten maximaal 1 meter hoog mogen zijn, tenzij de afscheiding achter de voorgevelrooilijn wordt geplaatst. In geval de plaatsing achter de voorgevelrooilijn geschiedt, mag de hoogte niet meer dan 2 meter bedragen. Het gezamenlijk oppervlak van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, per woning (inclusief oppervlakte voor bijgebouwen) bedraagt maximaal 90 m². De afstand tot de voorgevel van de woning dient minimaal 3 meter te zijn. De afstand van bouwwerken geen gebouwen zijnde, indien dit een overkapping c.q. carport betreft, tot de achtergevel mag maximaal 20 meter bedragen.

3.2.5 Herbouw

Herbouw van bestaande woningen is, voorzover het de situering van de woning betreft, uitsluitend toegestaan indien en voorzover:

  • a. de herbouw grotendeels plaatsvindt op de (voor zover aanwezig) bestaande fundamenten;
  • b. de voorgevel van de te herbouwen woning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn;
  • c. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) niet afwijkt van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);
  • d. het bepaalde in 3.2.2, 3.2.3 en 3.2.4 wordt in acht genomen.
3.2.6 Paardenbakken

Paardenbakken zijn binnen het bestemmingsvlak toegestaan.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen en de plaatsing van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een goed stedenbouwkundig beeld;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • g.
3.4 Afwijken van de bouwregels bij omgevingsvergunning

3.4.1 Afwijken bij omgevingsvergunning met betrekking tot herbouw

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.2.5 onder a en/of b en/of c teneinde herbouw van bestaande woningen op hetzelfde perceel te kunnen toestaan buiten de bestaande fundamenten en de voorgevel te kunnen plaatsen buiten de (voormalige) voorgevelrooilijn. Een en ander mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;
  • b. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande woning;
  • c. door de herbouw wordt het landelijk karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  • d. de nieuwe situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;
  • e. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen en van het perceel zelf niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • f. er moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;

voldaan moet worden aan de (overige) maatvoeringseisen als opgenomen in 3.2.2, 3.2.3 en 3.2.4.

3.4.2 Afwijken bij omgevingsvergunning met betrekking tot bijgebouwen
  • a. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.2.3 sub a, met dien verstande dat:
    • 1. slechts een omgevingsvergunning mag worden verleend ten behoeve van de bouw van een bijzondere woonvoorziening;
    • 2. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 3. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet mag worden aangetast.
  • b. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de onder lid 3.2.3 aangegeven maten en/of percentages, met dien verstande dat:
    • 1. het afwijken bij omgevingsvergunning slechts mag worden toegepast ten behoeve van een logische en zorgvuldige inpassing en/of aanpassing van een bouwplan aan de bijzondere omstandigheden van een eigen of naastgelegen bouwperceel en de daarop aanwezige bebouwing;
    • 2. de overschrijding maximaal 10% van de aangegeven maten en/of percentages mag bedragen, met dien verstande, dat ten aanzien van de onder 3.2.3 sub e bepaalde maximum bouwhoogte een overschrijding tot maximaal 5,5 meter is toegestaan voor wat betreft erfbebouwing als hiervoor bedoeld onder 3.2.3 sub a voorzover gelegen naast en tussen hoofdgebouwen.
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden aangetast;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet mag worden aangetast.
  • c. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.2.3 sub h uitsluitend voor dakterrassen bij woningen, waar de woonkamer op de eerste verdieping is gelegen en mits geen sprake is van onevenredige privacy-aantasting;
  • d. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 3.2.3 ten behoeve van de realisatie van een zwembad, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand van het zwembad tot de voorgevelrooilijn, de zijdelingse perceelsgrens en tot de achtergevelrooilijn niet minder mag bedragen dan 3 meter;
    • 2. de oppervlakte maximaal 10% van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen tot een maximum van 75 m2;
    • 3. het zwembad uitsluitend achter en aan de zijkant van de woning is toegestaan;
    • 4. de hoogte van een zwembad niet meer dan 3,5 meter mag bedragen;
    • 5. geen onevenredige overlast voor naastgelegen bouwpercelen mag ontstaan;
    • 6. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet mag worden aangetast;
    • 7. geen nadelige uitstraling naar de aangrenzende openbare ruimte mag ontstaan.
3.4.3 Afwijken bij omgevingsvergunning met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4 met betrekking tot de voorgeschreven hoogtemaat voor erfafscheidingen tot respectievelijk 2 meter en 2,5 meter, uitsluitend voor open, pergola-achtige constructies.

3.5 Specifieke gebruiksregels

  • a. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming;
  • b. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van:
    • 1. gronden en/of opstallen voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
    • 2. gronden en/of opstallen voor detailhandel;
    • 3. gronden en/of opstallen voor verblijfsrecreatie;
    • 4. gronden en/of opstallen voor seksinrichtingen;
    • 5. aan-, uit- en (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.
  • c. Gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. maximaal 35% van de oppervlakte van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen, tot ten hoogste in totaal 90 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
    • 2. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    • 3. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
    • 4. er mag geen detailhandel plaatsvinden.
    • 5.
3.6 Afwijken bij omgevingsvergunning van de gebruiksregels

3.6.1 Afwijken bij omgevingsvergunning voor kleinschalig kampeerterrein

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 ten einde een kleinschalig kampeerterrein en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, toe te staan, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de oppervlakte van het kadastrale perceel waarvoor de ontheffing wordt verleend, moet minimaal 3000 m² bedragen;
  • b. het totale oppervlak van het kampeerterrein bedraagt maximaal 750 m²;
  • c. slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, toercaravan e.d.); chalets, trekkershutten en stacaravans zijn niet toegestaan;
  • d. maximaal 25 kampeermiddelen zijn toegestaan;
  • e. gebouwde voorzieningen ten behoeve van kleinschalig kamperen zoals sanitaire voorzieningen, zijn uitsluitend toegestaan binnen het bestemmingsvlak;
  • f. ten behoeve van o.a. sanitaire voorzieningen is een oppervlakte aan bijgebouwen toegestaan van maximaal 50 m²; die niet wordt meegerekend voor de overige toegestane oppervlakte aan bijgebouwen van maximaal 90 m²;
  • g. de voorzieningen worden, voorzover dat redelijkerwijs mogelijk is, gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing, of anders aansluitend aan de bestaande bebouwing;
  • h. gebruik voor een kleinschalig kampeerterrein is uitsluitend toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • i. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; dit dient te worden aangetoond middels een beplantingsplan;
  • j. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • k. de belangen van omwonenden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • l. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • m. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  • n. er mogen geen risico's bestaan vanuit het oogpunt van externe veiligheid en er mag geen sprake zijn van situering binnen zakelijke rechtstroken.
3.6.2 Afwijken bij omgevingsvergunning voor Bed & Breakfast

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van onderhavige planregels ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bestaande bijgebouwen bij de woning voor bed & breakfastvoorzieningen, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de voorzieningen worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing;
  • b. het maximaal aantal personen dat logies en ontbijt kan worden geboden is vier;
  • c. parkeren vindt plaats op eigen terrein;
  • d. er is geen sprake van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • e. aangetoond is dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen bestaan, waaronder in ieder geval wordt begrepen belemmeringen in verband met geurhinder;
  • f. geen afbreuk wordt gedaan aan de belangen van om- en aanwonenden.
3.6.3 Afwijken bij omgevingsvergunning voor afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van onderhavige planregels ten behoeve van het gebruik van een aanbouw, uitbouw of (vrijstaand) bijgebouwen bij een woning als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonende en (agrarische) bedrijven;
  • c. het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in één of meer aaneengebouwde bijgebouwen;
  • d. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale oppervlakte van 90 m²;
  • e. het bijgebouw is gelegen op een maximale afstand van 30 meter van het hoofdgebouw;

het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

3.6.4 Afwijken bij omgevingsvergunning voor lichte bedrijvigheid

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 3.1 voor het toestaan van lichte bedrijvigheid in of bij een woning, met dien verstande dat:

  • a. de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m²;
  • b. de woonfunctie de hoofdfunctie blijft;
  • c. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkelingen van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  • d. detailhandel alleen plaatsvindt ondergeschikt aan en in direct verband met lichte bedrijvigheid;
  • e. uitsluitend licht bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals bij deze regels is toegevoegd of daarmee naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijvigheid is toegestaan;
  • f. de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar dient te zijn in de woonomgeving';
  • g. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

3.7.1 Wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van trekkershutten

Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat op een perceel maximaal 3 trekkershutten kunnen worden toegestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het plaatsen van trekkershutten is uitsluitend toegestaan op een kadastraal perceel met een oppervlakte van minimaal 3000 m²;
  • b. de oppervlakte van de trekkershutten wordt niet meegerekend bij de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen van maximaal 90 m²;
  • c. de wijziging is niet toegestaan binnen de aanduiding 'reconstructiewetzone-landbouwontwikkelingsgebied';
  • d. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • e. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • f. de belangen om omwonende mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • g. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • h. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  • i. er mogen geen risico's bestaan vanuit het oogpunt van externe veiligheid en er mag geen sprake zijn van situering binnen zakelijke rechtstroken.
3.7.2 Procedureregels

Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid worden de procedureregels van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in acht genomen.