Plan: | 1e Herstelplan bedrijventerreinen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1705.222-VG01 |
Vanaf 21 december 2017 heeft het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen, Veegplan' (hierna te noemen 'Veegplan') 6 weken als ontwerp ter inzage gelegen. Het Veegplan heeft betrekking op de bedrijventerreinen Gendt - Bemmel en Pannenhuis I - Agropark I. Voordat met het opstellen van het Veegplan is gestart, is door de Omgevingsdienst Regio Arnhem (ODRA) een inventarisatie uitgevoerd waarbij is onderzocht hoe de bedrijfswoningen in het plangebied in gebruik zijn: als 'echte' bedrijfswoning of als burgerwoning. Daaruit is gebleken dat een deel van de bedrijfswoningen feitelijk in gebruik is als burgerwoning. In lijn met het sinds 2001 gevoerde beleid 'Wonen op bedrijventerreinen' wordt bestaand gebruik als burgerwoning in beginsel alleen van een planologische regeling voorzien indien een aanspraak op gebruiksovergangsrecht kan worden gemaakt. In andere gevallen is het beleid dat het gebruik in overeenstemming met de bestemming moet worden gebracht.
Uit de zienswijzen die zijn ingediend op het ontwerp van het Veegplan is gebleken dat in een aantal gevallen sprake is van legaal gebruik van een bedrijfswoning als burgerwoning vanwege een aanspraak op het gebruiksovergangsrecht die niet eerder gebleken was. Ook is gebleken dat er in een aantal gevallen omstandigheden zijn die aanleiding zijn voor toekenning van een persoonsgebonden overgangsrecht. Besloten is voor deze specifieke gevallen een aparte procedure te doorlopen. Voorliggend '1e Herstelplan bedrijventerreinen' heeft daarom enkel betrekking op bedrijfswoningen die in gebruik zijn als burgerwoning en waarvan dit gebruik totdat dit gebruik wordt gestaakt of enkel door de huidige bewoner mag worden voortgezet.
Daarnaast is bij de vaststelling van het Veegplan op 16 mei 2019 een amendement aangenomen (amendement A1) waarin is aangegeven dat voor twee aanvullende percelen (Henri Dunantstraat 23 en Willem Alexanderstraat 21) een persoonsgebonden overgangsrecht wordt opgenomen. Beide percelen zijn als ambtshalve aanpassing voor de vaststelling in dit bestemmingsplan opgenomen.
Het plangebied bestaat uit acht op zichzelf staande locaties. Het betreft de volgende locaties:
Bedrijventerrein Gendt - Bemmel
Bedrijventerrein Pannenhuis I - Agropark I
Voor de locaties gelden de volgende bestemmingsplannen:
Bedrijventerrein Gendt - Bemmel
Nr | Locatie | Bestemmingsplan | Vastgesteld | ||
1. | Henri Dunantstraat 2 | Bedrijventerreinen actualisatie 2013 | 27 juni 2013 | ||
2. | Henri Dunantstraat 23 | Bedrijventerreinen actualisatie 2013 | 27 juni 2013 | ||
3. | Langstraat 275 | Bedrijventerreinen actualisatie 2013 | 27 juni 2013 | ||
4. | Willem Alexanderstraat 6 | Bedrijventerreinen actualisatie 2013 | 27 juni 2013 | ||
5. | Willem Alexanderstraat 21 | Bedrijventerreinen actualisatie 2013 | 27 juni 2013 |
Bedrijventerrein Pannenhuis I - Agropark I
Nr | Locatie | Bestemmingsplan | Vastgesteld | ||
6. | Nijverheidsstraat 9 | Bedrijventerreinen actualisatie 2013 | 27 juni 2013 | ||
7. | Nijverheidsstraat 19 | Bedrijventerreinen actualisatie 2013 | 27 juni 2013 | ||
8. | Nijverheidsstraat 23 | Bedrijventerreinen actualisatie 2013 | 27 juni 2013 |
In deze toelichting worden, na dit inleidende hoofdstuk, in hoofdstuk 2 de verschillende locaties beschreven waar wijzigingen plaatsvinden, waarbij in een tabel de inhoud en juridische vertaling per plangebied uiteen wordt gezet. Hoofdstuk 3 bevat het beleidskader en in hoofdstuk 4 worden de milieuaspecten bij het plan toegelicht. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid van het plan uitgewerkt en is in hoofdstuk 6 de juridische planbeschrijving opgenomen.
In het huidige beleid ten aanzien van bedrijventerrein worden bedrijfswoningen ontmoedigd. Nieuwe bedrijfswoningen worden niet toegestaan op basis van de Beleidslijn 'Wonen op bedrijventerreinen' (zie paragraaf 3.4). Hiermee worden mogelijk toekomstige conflictsituaties tussen woningen en bedrijven op een bedrijventerrein zo veel mogelijk voorkomen. Op basis van door de ODRA uitgevoerd onderzoek zijn daarom uitsluitend de reeds bestaande en vergunde bedrijfswoningen in het Veegplan voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Uit het onderzoek van de ODRA kwam ook naar voren dat een aantal woningen als burgerwoning wordt gebruikt.
Naar aanleiding van verschillende zienswijzen op het ontwerp van het Veegplan is het onderzoek van de ODRA voor specifieke locaties uitgebreid. Zowel gemeentelijke dossiers als particulier aangeleverde stukken zijn beoordeeld. Uit het onderzoek blijkt dat enkele bedrijfswoningen al jarenlang als gewone burgerwoning worden gebruikt.
Gebruiksovergangsrecht
Overgangsrechtelijke bescherming kan aan de orde zijn indien de burgerbewoning al plaatsvond ten tijde van het vaststellen van het hiervoor geldende bestemmingsplan.
Het opnieuw onder het reguliere overgangsrecht brengen van bestaand legaal gebruik is slechts onder bijzondere omstandigheden aanvaardbaar. Hiervoor is vereist dat zicht bestaat op beëindiging van het legale gebruik binnen de planperiode. Voor de locaties in dit plan bestaat geen zicht op beëindiging van het huidige gebruik binnen de planperiode. Dit betekent niet dat het gebruik als burgerwoning ook als zodanig moet worden bestemd. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling doet gebruik dat onder het overgangsrecht valt op zichzelf geen gerechtvaardigde verwachtingen ontstaan over een toe te kennen bestemming. Zie hiervoor onder andere de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1139.
De raad acht toekenning van een reguliere woonbestemming op het bedrijventerrein niet overeenkomstig een goede ruimtelijke ordening. Binnen de gemeente Lingewaard en haar rechtsvoorgangers is al geruime tijd geleden geconstateerd dat wonen op bedrijventerreinen problemen oplevert. Zo ondervinden bewoners overlast van de bedrijfsactiviteiten van anderen, kunnen bestaande bedrijven niet uitbreiden omdat woningen van derden dat vanwege milieuwetgeving beletten of dienen nieuwe bedrijven vanwege de aanwezigheid van woningen aan strengere geluidsnormen te voldoen. Verder komt het ook regelmatig voor dat bedrijfswoningen aan particulieren worden verkocht en dus economisch verzelfstandigd worden. Dit levert strijdigheid met bestemmingsplannen op en kan extra (milieu-)problemen geven. In 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders daarom de beleidslijn 'Wonen op bedrijventerreinen' aangenomen. Dit beleid is gepubliceerd op 5 augustus 2015. Hierbij is besloten dat bij herziening van bestemmingsplannen voor bestaande bedrijventerreinen de mogelijkheid om bedrijfswoningen te bouwen geschrapt wordt. Ook is besloten om in bestemmingsplannen voor nieuwe bedrijventerreinen of uitbreidingen van bestaande bedrijventerreinen de bouw van bedrijfswoningen uit te sluiten. In lijn met dit beleid zullen bestaande situaties waarbij sprake is van burgerbewoning van een bedrijfswoning onder het overgangsrecht niet van een permanente woonbestemming worden voorzien.
Uiteraard dient de raad rekening te houden met het bestaande gebruik (al dan niet) onder het overgangsrecht en de belangen van bewoners. In dat kader wordt in dit plan bij legaal gebruik onder het overgangsrecht een uitsterfregeling (hierna: locatiegebonden overgangsregeling) toegepast op basis waarvan het huidige gebruik zowel door de huidige bewoners als eventuele opvolgende bewoners kan worden voortgezet. In een aantal gevallen zijn bijzondere omstandigheden aanleiding voor toekenning van een persoonsgebonden overgangsrecht.
Locatiegebonden overgangsregeling
De gemeenteraad heeft aangegeven de locatiegebonden overgangsregeling alleen toe te passen, wanneer een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd én omliggende bedrijven niet verder worden ingeperkt ten opzichte van de bestaande situatie. Daardoor wordt, ondanks toekenning van de locatiegebonden overgangsregeling, toch gehandeld volgens de beleidslijn 'Wonen op bedrijventerreinen'. Burgerbewoning blijft dan toegestaan voor de huidige bewoners en eventuele opvolgende bewoners zolang het gebruik onafgebroken wordt voortgezet. Daarmee ontstaat, in overeenstemming met de Beleidslijn 'Wonen op bedrijventerreinen' zicht op het beëindigen van burgerbewoning op het bedrijventerrein, maar wordt ook rekening gehouden met de belangen van de huidige bewoners.
In de locatiegebonden overgangsregeling is een onderbrekingstermijn opgenomen van 6 maanden. Indien het gebruik als burgerwoning wordt gestaakt en gedurende 6 maanden niet wordt hervat, is het daarna niet toegestaan het gebruik als burgerwoning te hervatten. De onderbrekingstermijn van 6 maanden voor bedrijfswoningen is in rechtspraak aanvaard (ABRvS 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:296) en is in de planregels expliciet opgenomen. Dit komt de duidelijkheid en handhaafbaarheid van de bepaling ten goede.
Persoonsgebonden overgangsrecht
De raad kan ook een persoonsgebonden overgangsrecht toekennen. Het gaat dan om redenen van 'onbillijkheid van overwegende aard voor één of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan' (artikel 3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening). De gemeenteraad hanteert als voorwaarde dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Onder het persoonsgebonden overgangsrecht zal de met het bestemmingsplan strijdige situatie op termijn worden beëindigd. Het persoonsgebonden overgangsrecht geldt alleen voor de huidige bewoners.
In de volgende tabellen zijn de in voorliggend bestemmingsplan opgenomen locaties beschreven. Waar gebruik gemaakt wordt van persoonsgebonden overgangsrecht dan wel de locatiegebonden overgangsregeling wordt deze keuze onder de tabel nader gemotiveerd.
Bedrijventerrein Gendt - Bemmel
Nr | Locatie | Aanpassing | Motivatie | ||
1. | Henri Dunantstraat 2 | De bedrijfswoning is voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - uitsterfregeling'. | Het gebruik van de bedrijfswoning als burgerwoning is legaal op grond van het gebruiksovergangsrecht maar kan niet opnieuw onder het reguliere overgangsrecht worden gebracht omdat geen zicht op beëindiging van het gebruik bestaat tijdens de planperiode. | ||
2. | Henri Dunantstraat 23 | De bedrijfswoning is voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht'. | Bij de vaststelling van het Veegplan is een amendement aangenomen. De gemeenteraad ziet aanleiding voor de toekenning van een persoonsgebonden overgangsrecht. Daardoor blijft burgerbewoning toegestaan voor de huidige bewoner. Daarmee ontstaat, in overeenstemming met het beleid van de gemeenteraad, zicht op het beëindigen van burgerbewoning op het bedrijventerrein, maar wordt ook rekening gehouden met de belangen van bewoner. | ||
3. | Langstraat 275 | De bedrijfswoning is voorzien van de functieaanduiding 'persoonsgebonden overgangsrecht'. | Het gebruik van de bedrijfswoning als burgerwoning is niet legaal op grond van het gebruiksovergangsrecht omdat het gebruik onderbroken is geweest. De gemeenteraad ziet wel aanleiding voor de toekenning van een persoonsgebonden overgangsrecht. | ||
4. | Willem Alexanderstraat 6 | De bedrijfswoning is voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - uitsterfregeling'. | Het gebruik van de bedrijfswoning als burgerwoning is legaal op grond van het gebruiksovergangsrecht maar kan niet opnieuw onder het reguliere overgangsrecht worden gebracht omdat geen zicht op beëindiging van het gebruik bestaat tijdens de planperiode. | ||
5. | Willem Alexanderstraat 21 | De bedrijfswoning is voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht'. | Bij de vaststelling van het Veegplan is een amendement aangenomen. De gemeenteraad ziet aanleiding voor de toekenning van een persoonsgebonden overgangsrecht. Daardoor blijft burgerbewoning toegestaan voor de huidige bewoners. Daarmee ontstaat, in overeenstemming met het beleid van de gemeenteraad, zicht op het beëindigen van burgerbewoning op het bedrijventerrein, maar wordt ook rekening gehouden met de belangen van bewoners. |
Bedrijventerrein Pannenhuis I - Agropark I
Nr | Locatie | Aanpassing | Motivatie | ||
6. | Nijverheidsstraat 9 | De bedrijfswoning is voorzien van de functieaanduiding 'persoonsgebonden overgangsrecht'. | Het gebruik van de bedrijfswoning als burgerwoning is niet legaal op grond van het gebruiksovergangsrecht omdat het gebruik als burgerwoning ten tijde van de peildatum niet is komen vast te staan. De gemeenteraad ziet wel aanleiding voor de toekenning van een persoonsgebonden overgangsrecht. | ||
7. | Nijverheidsstraat 19 | De bedrijfswoning is voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - uitsterfregeling'. | Het gebruik van de bedrijfswoning als burgerwoning is legaal op grond van het gebruiksovergangsrecht maar kan niet opnieuw onder het reguliere overgangsrecht worden gebracht omdat geen zicht op beëindiging van het gebruik bestaat tijdens de planperiode. | ||
8. | Nijverheidsstraat 23 | De bedrijfswoning is voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - uitsterfregeling'. | Het gebruik van de bedrijfswoning als burgerwoning is legaal op grond van het gebruiksovergangsrecht maar kan niet opnieuw onder het reguliere overgangsrecht worden gebracht omdat geen zicht op beëindiging van het gebruik bestaat tijdens de planperiode. |
Persoonsgebonden overgangsrecht
Henri Dunantstraat 23
Bij de vaststelling van het Veegplan is een amendement aangenomen. De raad ziet in de persoonlijke omstandigheden van de bewoner aanleiding voor toekenning van een persoonsgebonden overgangsrecht. Die omstandigheden zijn bij de raad bekend. Als gevolg van deze omstandigheden is het niet mogelijk om het gebruik alsnog in overeenstemming te brengen met de bestemming. Daarnaast bestaat er als gevolg van deze omstandigheden een beperkte flexibiliteit om op korte termijn te verhuizen. Een verhuizing zou wel aanstaande zijn gezien het voornemen van de raad om handhavend op te gaan treden tegen illegale bewoning van bedrijfswoningen. De raad meent met toekenning van het persoonsgebonden overgangsrecht tegemoet te komen aan de belangen van de huidige bewoner om de woning te kunnen blijven bewonen. Anderzijds ontstaat zicht op het op termijn beëindigen van burgerbewoning op de locatie overeenkomstig de toegepaste beleidsuitgangspunten.
Langstraat 275
Bewoners gebruiken de woning sinds 1998 als burgerwoning. Het gebruik als burgerwoning is daaraan voorafgaand, zo blijkt uit door bewoners overgelegde verklaringen, voor een periode van in ieder geval vijf jaar onderbroken geweest. De woning was toen in gebruik als kantoor. Bewoners kunnen daarom geen aanspraak maken op het gebruiksovergangsrecht zodat de huidige functieaanduiding 'bedrijfswoning' ongewijzigd zal blijven.
De raad ziet in de persoonlijke omstandigheden van bewoners wel aanleiding voor toekenning van een persoonsgebonden overgangsrecht. Die omstandigheden zijn bij de raad bekend. Als gevolg van deze omstandigheden is het niet mogelijk om het gebruik alsnog in overeenstemming te brengen met de bestemming. Daarnaast bestaat er als gevolg van deze omstandigheden een beperkte flexibiliteit om op korte termijn te verhuizen. Een verhuizing zou wel aanstaande zijn gezien het voornemen van de raad om handhavend op te gaan treden tegen illegale bewoning van bedrijfswoningen. De raad meent met toekenning van het persoonsgebonden overgangsrecht tegemoet te komen aan de belangen van de huidige bewoners om de woning te kunnen blijven bewonen. Anderzijds ontstaat zicht op het op termijn beëindigen van burgerbewoning op de locatie overeenkomstig de toegepaste beleidsuitgangspunten.
Willem Alexanderstraat 21
Bij de vaststelling van het Veegplan is een amendement aangenomen. De raad ziet in de persoonlijke omstandigheden van bewoners aanleiding voor toekenning van een persoonsgebonden overgangsrecht. Die omstandigheden zijn bij de raad bekend. Als gevolg van deze omstandigheden is het niet mogelijk om het gebruik alsnog in overeenstemming te brengen met de bestemming. Daarnaast bestaat er als gevolg van deze omstandigheden een beperkte flexibiliteit om op korte termijn te verhuizen. Een verhuizing zou wel aanstaande zijn gezien het voornemen van de raad om handhavend op te gaan treden tegen illegale bewoning van bedrijfswoningen. De raad meent met toekenning van het persoonsgebonden overgangsrecht tegemoet te komen aan de belangen van de huidige bewoners om de woning te kunnen blijven bewonen. Anderzijds ontstaat zicht op het op termijn beëindigen van burgerbewoning op de locatie overeenkomstig de toegepaste beleidsuitgangspunten.
Nijverheidsstraat 9
Bewoners zijn sinds 1971 woonachtig in de woning, welke destijds is gebruikt als bedrijfswoning. Bewoners hebben geen objectieve gegevens verstrekt waaruit blijkt dat ten tijde van de peildatum sprake was van burgerbewoning. Dat ten tijde van de peildatum de woning als bedrijfswoning in gebruik was, wordt aannemelijk geacht nu zich tot 2003 een bedrijfspand in de directe nabijheid bevond op Nijverheidsstraat 5. Bewoners kunnen daarom geen beroep doen op het gebruiksovergangsrecht zodat de bestemming bedrijfswoning gehandhaafd blijft.
De raad ziet in de persoonlijke omstandigheden van bewoners wel aanleiding voor toekenning van een persoonsgebonden overgangsrecht. Die omstandigheden zijn bij de raad bekend. Als gevolg van deze omstandigheden is het niet mogelijk om het gebruik alsnog in overeenstemming te brengen met de bestemming. Als gevolg van deze omstandigheden bestaat ook een beperkte flexibiliteit om op korte termijn te verhuizen. Een verhuizing zou wel aanstaande zijn gezien het voornemen van de raad om handhavend op te gaan treden tegen illegale bewoning van bedrijfswoningen. De raad meent met toekenning van het persoonsgebonden overgangsrecht tegemoet te komen aan de belangen van de huidige bewoners om de woning te kunnen blijven bewonen. Anderzijds ontstaat zicht op het op termijn beëindigen van burgerbewoning op de locatie overeenkomstig de toegepaste beleidsuitgangspunten.
Locatiegebonden overgangsregeling
Henri Dunantstraat 2
Indiener heeft in een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingplan 'Bedrijventerreinen Veegplan' een beroep op het gebruiksovergangsrecht uit artikel 20 van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Gendt/Bemmel' gedaan. Aan indiener komt een aanspraak op het gebruiksovergangsrecht toe indien uit stukken en/of verklaringen blijkt dat op de peildatum, 1 september 1986, sprake was van burgerbewoning.
Indiener heeft stukken ingediend waaruit blijkt dat de woning op het perceel Henri Dunantstraat 2 vermoedelijk is gebouwd ten behoeve van een transportbedrijf gevestigd aan de Henri Dunantstraat 4. Uit notariële verslaglegging d.d. 16 december 1983 blijkt dat het transportbedrijf aan de Henri Dunantstraat 4 in 1983 is beëindigd en via executieveiling is verkocht. Indieners verklaren dat de toenmalige bewoner(s) van het pand aan de Henri Dunantstraat 2 vanaf dat moment geen band meer met het naastgelegen bedrijf aan de Henri Dunantstraat 4 hadden en hebben de woning sindsdien als burgerwoning gebruikt. Uit een notariële akte blijkt dat de woning in 1985 in eigendom is overgedragen aan de vader van indiener die de woning ook als burgerwoning gebruikte. Daarmee staat voldoende vast dat de woning aan Henri Dunantstraat 2 op de peildatum in gebruik was als burgerwoning.
Het opnieuw onder het overgangsrecht brengen van bestaand legaal gebruik is slechts onder bijzondere omstandigheden aanvaardbaar. Hiervoor is vereist dat zicht bestaat op beëindiging van het legale gebruik binnen de planperiode. In onderhavige situatie bestaat geen zicht op beëindiging van het huidige gebruik als burgerwoning. Dit betekent niet dat het gebruik als burgerwoning ook als zodanig moet worden bestemd. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling doet gebruik dat onder het overgangsrecht valt op zichzelf geen gerechtvaardigde verwachtingen ontstaan over een toe te kennen bestemming. Zie hiervoor o.a. ABRvS 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1139.
De raad acht toekenning van een reguliere woonbestemming op het bedrijventerrein niet overeenkomstig een goede ruimtelijke ordening. Binnen de gemeente Lingewaard en haar rechtsvoorgangers is al geruime tijd geleden geconstateerd dat wonen op bedrijventerreinen problemen oplevert. Zo ondervinden bewoners overlast van de bedrijfsactiviteiten van anderen, kunnen bestaande bedrijven niet uitbreiden omdat woningen van derden dat vanwege milieuwetgeving beletten of dienen nieuwe bedrijven vanwege de aanwezigheid van woningen aan strengere geluidsnormen te voldoen. Verder komt het ook regelmatig voor dat bedrijfswoningen aan particulieren worden verkocht en dus economisch verzelfstandigd worden. Dit levert strijdigheid met bestemmingsplannen op en kan extra (milieu-)problemen geven. In 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders daarom de beleidslijn 'Wonen op bedrijventerreinen' aangenomen. Dit beleid is gepubliceerd op 5 augustus 2015. Hierbij is besloten dat bij herziening van bestemmingsplannen voor bestaande bedrijventerreinen de mogelijkheid om bedrijfswoningen te bouwen geschrapt wordt. Ook is besloten om in bestemmingsplannen voor nieuwe bedrijventerreinen of uitbreidingen van bestaande bedrijventerreinen de bouw van bedrijfswoningen uit te sluiten. In lijn met dit beleid zullen bestaande situaties waarbij sprake is van burgerbewoning van een bedrijfswoning onder het overgangsrecht niet van een permanente woonbestemming worden voorzien.
Uiteraard dient de raad rekening te houden met het bestaande gebruik onder het overgangsrecht en de belangen van bewoners. In dat kader zal een locatiegebonden overgangsregeling worden toegepast op basis waarvan het huidige gebruik zowel door de huidige bewoners als eventuele opvolgende bewoners kan worden voortgezet.
In het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Actualisatie 2013' is een woonbestemming toegekend aan de woning Langstraat 273. Ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Actualisatie 2013' was slechts sprake van in totaal drie locaties op het bedrijventerrein Gendt waaraan een woonbestemming is toegekend. Vanwege dit geringe aantal en vanwege het feit dat alle drie de woningen gelegen zijn aan de rand van het bedrijventerrein te Gendt, heeft de raad destijds in redelijkheid menen te kunnen besluiten een woonbestemming toe te kennen. In het kader van vaststelling van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Veegplan' is gebleken dat bij een veel groter aantal woningen dan in eerste instantie vermoed, sprake is van burgerbewoning die wordt beschermd door het overgangsrecht. De raad heeft bij vaststelling van onderhavig plan alle betrokken belangen afgewogen. De raad meent in redelijkheid tot vaststelling van onderhavig plan te zijn gekomen waarbij in plaats van een woonbestemming een locatiegebonden overgangsregeling wordt toegepast. Daarmee wordt zowel recht gedaan aan de wens op bedrijventerreinen voorrang te geven aan bedrijven boven bewoning als aan de belangen van de bewoners.
Willem Alexanderstraat 6
Indiener heeft in een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingplan "Bedrijventerreinen Veegplan" een beroep op het gebruiksovergangsrecht uit artikel 20 van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Gendt/Bemmel' gedaan. Aan indiener komt een aanspraak op het gebruiksovergangsrecht toe indien uit stukken en/of verklaringen blijkt dat op de peildatum, 1 september 1986, sprake was van burgerbewoning.
Aan indiener en zijn rechtsvoorgangers zijn meerdere vergunningen verleend voor het oprichten en veranderen van een woonhuis, de bouw van een zwembad en bijgebouw. Aan deze verleende vergunning mogen indieners niet de gerechtvaardigde verwachting verbinden dat burgerbewoning ter plaatse is toegestaan. In verleende vergunningen werd in het verleden geen onderscheid gemaakt in de aanduiding voor 'bedrijfswoning' of 'burgerwoning' en is voor beide typen de aanduiding 'woonhuis' gebruikt. Daarbij geldt dat de juridische basis voor het toegestane gebruik volgt uit het bestemmingsplan en niet uit een vergunning voor bouwen.
Indiener heeft aanvullend een viertal verklaringen van buurtbewoners en de voormalig eigenaar ingediend. Deze verklaringen zien allemaal op het gebruik ten tijde van de peildatum. Onafhankelijk van elkaar verklaren deze personen dat ten tijde van de peildatum de woning als burgerwoning werd gebruikt, althans dat de bewoners geen band hadden met een omliggend bedrijf.
Gelet op de verklaringen staat voldoende vast dat de woning aan de Willem Alexanderstraat 6 op de peildatum in gebruik was als burgerwoning.
Het opnieuw onder het overgangsrecht brengen van bestaand legaal gebruik is slechts onder bijzondere omstandigheden aanvaardbaar. Hiervoor is vereist dat zicht bestaat op beëindiging van het legale gebruik binnen de planperiode. In onderhavige situatie bestaat geen zicht op beëindiging van het huidige gebruik als burgerwoning. Dit betekent niet dat het gebruik als burgerwoning ook als zodanig moet worden bestemd. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling doet gebruik dat onder het overgangsrecht valt op zichzelf geen gerechtvaardigde verwachtingen ontstaan over een toe te kennen bestemming. Zie hiervoor o.a. ABRvS 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1139.
De raad acht toekenning van een reguliere woonbestemming op het bedrijventerrein niet overeenkomstig een goede ruimtelijke ordening. Binnen de gemeente Lingewaard en haar rechtsvoorgangers is al geruime tijd geleden geconstateerd dat wonen op bedrijventerreinen problemen oplevert. Zo ondervinden bewoners overlast van de bedrijfsactiviteiten van anderen, kunnen bestaande bedrijven niet uitbreiden omdat woningen van derden dat vanwege milieuwetgeving beletten of dienen nieuwe bedrijven vanwege de aanwezigheid van woningen aan strengere geluidsnormen te voldoen. Verder komt het ook regelmatig voor dat bedrijfswoningen aan particulieren worden verkocht en dus economisch verzelfstandigd worden. Dit levert strijdigheid met bestemmingsplannen op en kan extra (milieu-)problemen geven. In 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders daarom de beleidslijn 'Wonen op bedrijventerreinen' aangenomen. Dit beleid is gepubliceerd op 5 augustus 2015. Hierbij is besloten dat bij herziening van bestemmingsplannen voor bestaande bedrijventerreinen de mogelijkheid om bedrijfswoningen te bouwen geschrapt wordt. Ook is besloten om in bestemmingsplannen voor nieuwe bedrijventerreinen of uitbreidingen van bestaande bedrijventerreinen de bouw van bedrijfswoningen uit te sluiten. In lijn met dit beleid zullen bestaande situaties waarbij sprake is van burgerbewoning van een bedrijfswoning onder het overgangsrecht niet van een permanente woonbestemming worden voorzien.
Uiteraard dient de raad rekening te houden met het bestaande gebruik onder het overgangsrecht en de belangen van bewoners. In dat kader zal een locatiegebonden overgangsregeling worden toegepast op basis waarvan het huidige gebruik zowel door de huidige bewoners als eventuele opvolgende bewoners kan worden voortgezet.
Nijverheidsstraat 19
Indiener heeft in een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingplan "Bedrijventerreinen Veegplan" een beroep gedaan op het gebruiksovergangsrecht. Op het perceel Nijverheidsstraat 19 rust ingevolge de Actualisatie een aanduiding 'bedrijfswoning'. Indiener kan een beroep doen op het gebruiksovergangsrecht uit artikel 12 van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Karstraat 1990' indien uit stukken en/of verklaringen blijkt dat op de peildatum, 27 augustus 1992, sprake was van burgerbewoning.
Indiener heeft een notariële akte ingediend waaruit blijkt dat de woning op 1 maart 1991 in privé is aangekocht. Ook verklaren indieners dat de woning sinds 1991 en dus ook ten tijde van de peildatum, als burgerwoning is bewoond. Indieners verklaren dat bewoning niet noodzakelijk was met het oog op bedrijfsprocessen of –activiteiten van een omliggend bedrijf.
Gelet hierop staat voldoende vast dat de woning aan de Nijverheidsstraat 19 op de peildatum in gebruik was als burgerwoning.
Het opnieuw onder het overgangsrecht brengen van bestaand legaal gebruik is slechts onder bijzondere omstandigheden aanvaardbaar. Hiervoor is vereist dat zicht bestaat op beëindiging van het legale gebruik binnen de planperiode. In onderhavige situatie bestaat geen zicht op beëindiging van het huidige gebruik als burgerwoning. Dit betekent niet dat het gebruik als burgerwoning ook als zodanig moet worden bestemd. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling doet gebruik dat onder het overgangsrecht valt op zichzelf geen gerechtvaardigde verwachtingen ontstaan over een toe te kennen bestemming. Zie hiervoor o.a. ABRvS 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1139.
De raad acht toekenning van een reguliere woonbestemming op het bedrijventerrein niet overeenkomstig een goede ruimtelijke ordening. Binnen de gemeente Lingewaard en haar rechtsvoorgangers is al geruime tijd geleden geconstateerd dat wonen op bedrijventerreinen problemen oplevert. Zo ondervinden bewoners overlast van de bedrijfsactiviteiten van anderen, kunnen bestaande bedrijven niet uitbreiden omdat woningen van derden dat vanwege milieuwetgeving beletten of dienen nieuwe bedrijven vanwege de aanwezigheid van woningen aan strengere geluidsnormen te voldoen. Verder komt het ook regelmatig voor dat bedrijfswoningen aan particulieren worden verkocht en dus economisch verzelfstandigd worden. Dit levert strijdigheid met bestemmingsplannen op en kan extra (milieu-)problemen geven. In 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders daarom de beleidslijn 'Wonen op bedrijventerreinen' aangenomen. Dit beleid is gepubliceerd op 5 augustus 2015. Hierbij is besloten dat bij herziening van bestemmingsplannen voor bestaande bedrijventerreinen de mogelijkheid om bedrijfswoningen te bouwen geschrapt wordt. Ook is besloten om in bestemmingsplannen voor nieuwe bedrijventerreinen of uitbreidingen van bestaande bedrijventerreinen de bouw van bedrijfswoningen uit te sluiten. In lijn met dit beleid zullen bestaande situaties waarbij sprake is van burgerbewoning van een bedrijfswoning onder het overgangsrecht niet van een permanente woonbestemming worden voorzien.
Uiteraard dient de raad rekening te houden met het bestaande gebruik onder het overgangsrecht en de belangen van bewoners. In dat kader zal een locatiegebonden overgangsregeling worden toegepast op basis waarvan het huidige gebruik zowel door de huidige bewoners als eventuele opvolgende bewoners kan worden voortgezet.
Nijverheidsstraat 23
Indiener heeft in een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan "Bedrijventerreinen Veegplan" een beroep gedaan op het overgangsrecht. Op het perceel Nijverheidsstraat 23 rust ingevolge de Actualisatie een aanduiding 'bedrijfswoning'. Inspreker kan een beroep doen op het gebruiksovergangsrecht uit artikel 12 van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Karstraat 1990' indien uit stukken en/of verklaringen blijkt dat op de peildatum, 27 augustus 1992, sprake was van burgerbewoning.
Inspreker heeft naar aanleiding van het voorontwerp een notariële akte van levering ingediend. Uit deze akte van 3 april 1978 blijkt dat de woning destijds in eigendom is overgedragen als burgerwoning. Dat op de peildatum sprake was van burgerbewoning wordt bevestigd door een schriftelijke verklaring van de buurman van de toenmalige bewoners. Indiener heeft naar aanleiding van het voorontwerp ook aangegeven dat de woning sinds 2012 werd bewoond door werknemers.
Naar aanleiding van het voorontwerpbestemmingsplan en de daarop ingediende inspraakreactie is daarom geconstateerd dat aannemelijk is dat de woning op de peildatum als burgerwoning in gebruik was maar dat het gebruik nadien is onderbroken.
Niet eerder dan uit de zienswijze blijkt dat bewoning door werknemers sinds 2012 geen 'noodzakelijke' bewoning blijkt met het oog op de bedrijfsbestemming. Onder die omstandigheden voldoet het gebruik niet aan de definitie van 'dienstwoning' zoals opgenomen in artikel 1.1.1 van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Karstraat 1990'. Het gebruik als burgerwoning is daarmee niet onderbroken zodat voldoende vaststaat dat ten tijde van de peildatum sprake was van burgerbewoning.
Het opnieuw onder het overgangsrecht brengen van bestaand legaal gebruik is slechts onder bijzondere omstandigheden aanvaardbaar. Hiervoor is vereist dat zicht bestaat op beëindiging van het legale gebruik binnen de planperiode. In onderhavige situatie bestaat geen zicht op beëindiging van het huidige gebruik als burgerwoning. Dit betekent niet dat het gebruik als burgerwoning ook als zodanig moet worden bestemd. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling doet gebruik dat onder het overgangsrecht valt op zichzelf geen gerechtvaardigde verwachtingen ontstaan over een toe te kennen bestemming. Zie hiervoor o.a. ABRvS 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1139.
De raad acht toekenning van een reguliere woonbestemming op het bedrijventerrein niet overeenkomstig een goede ruimtelijke ordening. Binnen de gemeente Lingewaard en haar rechtsvoorgangers is al geruime tijd geleden geconstateerd dat wonen op bedrijventerreinen problemen oplevert. Zo ondervinden bewoners overlast van de bedrijfsactiviteiten van anderen, kunnen bestaande bedrijven niet uitbreiden omdat woningen van derden dat vanwege milieuwetgeving beletten of dienen nieuwe bedrijven vanwege de aanwezigheid van woningen aan strengere geluidsnormen te voldoen. Verder komt het ook regelmatig voor dat bedrijfswoningen aan particulieren worden verkocht en dus economisch verzelfstandigd worden. Dit levert strijdigheid met bestemmingsplannen op en kan extra (milieu-)problemen geven. In 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders daarom de beleidslijn 'Wonen op bedrijventerreinen' aangenomen. Dit beleid is gepubliceerd op 5 augustus 2015. Hierbij is besloten dat bij herziening van bestemmingsplannen voor bestaande bedrijventerreinen de mogelijkheid om bedrijfswoningen te bouwen geschrapt wordt. Ook is besloten om in bestemmingsplannen voor nieuwe bedrijventerreinen of uitbreidingen van bestaande bedrijventerreinen de bouw van bedrijfswoningen uit te sluiten. In lijn met dit beleid zullen bestaande situaties waarbij sprake is van burgerbewoning van een bedrijfswoning onder het overgangsrecht niet van een permanente woonbestemming worden voorzien.
Uiteraard dient de raad rekening te houden met het bestaande gebruik onder het overgangsrecht en de belangen van bewoners. In dat kader zal een locatiegebonden overgangsregeling worden toegepast op basis waarvan het huidige gebruik zowel door de huidige bewoners als eventuele opvolgende bewoners kan worden voortgezet.
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het bestemmingsplan relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 3.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal- en regionaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 3.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 3.4.
Barro en SVIR
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.
Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.1.6.van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd.
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.
Conclusie ten aanzien van het Barro en SVIR
Het Barro en de SVIR bevatten geen relevante passages voor dit bestemmingsplan.
Omgevingsvisie Gelderland 2014 (geconsolideerde versie januari 2018)
De structuurvisie geeft het provinciale ruimtelijke beleid voor de komende jaren op hoofdlijnen aan. De provincie en haar partners streven samen naar behoud en verdere economische ontwikkeling van Gelderland tot een krachtige, duurzame, innovatieve en internationaal concurrerende regio. Een regio die passende werkgelegenheid biedt voor iedereen die wil en kan werken. De opgaven die zij hierbij zien, zijn:
De provincie en haar partners streven samen naar aantrekkelijke werklocaties die bijdragen aan een duurzame ruimtelijke ontwikkeling en een goed vestigingsklimaat in Gelderland. Om regionale economische ontwikkelingen te faciliteren zijn voldoende voorraden bedrijventerreinen van de juiste kwaliteiten op de juiste locatie gewenst. Zij zien de volgende opgaven:
Het beschikbare aanbod aan bedrijventerreinen moet kwalitatief aansluiten bij de marktvraag en de regionale en economische ambities en kracht van het gebied. Bedrijven stellen verschillende eisen aan een locatie wat betreft bereikbaarheid, uitstraling, fysieke ruimte en milieugebruiksruimte. De provincie wil eraan bijdragen dat er voor elk segment voldoende aanbod is in Gelderland. Dit betekent onder andere dat er voldoende kavels moeten zijn voor grootschalige logistiek, watergebonden bedrijven en bedrijven voor de hogere milieucategorie. Dit laatste is nodig zodat er ruimte is voor industrie en recycling van grondstoffen. Ook wil de provincie dat er voldoende ruimte is voor bedrijven die lokaal gebonden zijn aan een specifieke kern of locatie.
Conclusie ten aanzien van de Omgevingsvisie
Het bestemmingsplan voorziet in regelingen waarbij de bestaande situatie is vastgelegd. De Omgevingsvisie staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Omgevingsverordening Gelderland 2014 (geconsolideerde versie januari 2018)
De omgevingsverordening is op 24 september 2014 door de Provinciale Staten vastgesteld. Op 18 oktober 2014 zijn de Omgevingsvisie en -verordening in werking getreden. In de provinciale verordening zijn voor dit bestemmingsplan de volgende relevante artikelen opgenomen:
Artikel 2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave voor de betreffende regio.
Toetsing aan artikel 2.2.1.1
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het treffen van een planologische regeling op basis waarvan het huidige gebruik van bedrijfswoningen als burgerwoning tijdelijk kan worden voortgezet. Er is geen sprake van nieuwe woningen. De omgevingsverordening staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Artikel 2.3.1.1 Regionaal Programma Werklocaties
Per regio stellen de betrokken gemeenten een Regionaal Programma Werklocaties op voor de typen werklocaties, waarvan Gedeputeerde Staten hebben aangegeven dat voor die regio afspraken nodig zijn.
Toetsing aan artikel 2.3.1.1
Voorliggend bestemmingsplan heeft alleen betrekking op bestaande bedrijventerreinen. De omgevingsverordening staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Artikel 2.3.3.1 Bedrijventerreinen
In bestemmingsplannen worden bedrijventerreinen of een uitbreiding daarvan slechts toegestaan indien deze passen in de door Gedeputeerde Staten vastgestelde programma's als bedoeld in artikel 2.3.1.1.
Toetsing aan artikel 2.3.3.1
Dit artikel is niet van invloed op de vaststelling van dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet uitsluitend in de bestemmingslegging op reeds bestaande bedrijventerreinen.
Regionaal Plan Stadsregio Arnhem Nijmegen 2005-2020
Het Regionaal Plan (RP) 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vormt het richtinggevend kader voor de Stadsregio Arnhem-Nijmegen op het gebied van ruimte, economie, natuur, mobiliteit en culturele- en sociale ontwikkelingen. Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen op 27 februari 2007 goedgekeurd. Met het RP wil de stadsregio werken aan een aantrekkelijke, bereikbare en internationaal concurrerende regio. Het doel is bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het creëren van een aantrekkelijk woon- en werkklimaat. In dit Regionaal Plan kiest de stadsregio voor herstructurering, herontwikkeling en transformatie van de bestaande ruimte. Dit in tegenstelling tot het vorige regionale structuurplan, dat vooral gericht was op uitbreidingen, nieuwe infrastructuur en nieuwe bedrijventerreinen. Met het Regionaal Plan zet de stadsregio in op het gezamenlijk uitvoeren van tien strategische projecten die van groot belang zijn voor de ontwikkeling van de regio.
Deze Top 10 vormt de agenda voor de stadsregio voor de komende jaren:
Conclusie ten aanzien van het Regionaal Plan
Het bestemmingsplan voorziet in regelingen waarbij de bestaande situatie is vastgelegd. Het Regionaal Plan staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Aanpak Steengoed benutten (2016)
De provincie hecht veel waarde aan hergebruik van bestaand stedelijk gebied en geeft daaraan voorrang boven het in gebruik nemen van open ruimte. Om transformatie en hergebruik te stimuleren heeft de provincie het programma SteenGoed benutten opgesteld. De Aanpak SteenGoed Benutten is in juni 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. Daarbij geldt wel dat het te herbestemmen gebied een functie krijgt die past op die plek, dat die functie past binnen de regionale programmering en dat de
ontwikkeling elders niet voor negatieve effecten zorgt.
Conclusie ten aanzien van het RPB
Het bestemmingsplan voorziet in regelingen waarbij de bestaande situatie is vastgelegd. Het RPB staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Beleidslijn 'Wonen op bedrijventerreinen' (2001)
In de beleidslijn 'Wonen op bedrijventerreinen' (2001) wordt geconstateerd, dat wonen op bedrijventerreinen problemen oplevert. Zo ondervinden bewoners overlast van de bedrijfsactiviteiten van anderen, kunnen bestaande bedrijven niet uitbreiden omdat woningen van derden dat vanwege milieuwetgeving beletten of dienen nieuwe bedrijven vanwege de aanwezigheid van woningen aan strengere geluidsnormen te voldoen. Verder komt het ook regelmatig voor dat bedrijfswoningen aan particulieren worden verkocht en dus economisch verzelfstandigd worden. Dit levert strijdigheid met bestemmingsplannen op en kan extra (milieu-)problemen geven. In 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders daarom de beleidslijn 'Wonen op bedrijventerreinen' aangenomen. Hierbij is besloten:
Met deze beleidslijn laat de gemeente zien dat op bedrijventerreinen de bedrijvenfunctie prevaleert boven de woonfunctie en dat de gemeente wonen op bedrijventerreinen wil ontmoedigen en actief wil inperken, ook om toekomstige conflictsituaties te voorkomen. Immers: hoe meer wonen op een bedrijventerrein wordt toegestaan, hoe meer kans op conflictsituaties tussen de woon- en bedrijvenfuncties in de toekomst. Dit terwijl bedrijventerreinen primair niet bedoeld zijn voor woonfuncties.
Conclusie ten aanzien van Beleidslijn 'Wonen op bedrijventerreinen'
De raad acht toekenning van een reguliere woonbestemming op het bedrijventerrein niet overeenkomstig een goede ruimtelijke ordening. In lijn met dit beleid zullen bestaande situaties waarbij sprake is van burgerbewoning van een bedrijfswoning onder het overgangsrecht niet van een permanente woonbestemming worden voorzien.
Uiteraard dient de raad rekening te houden met het bestaande gebruik onder het overgangsrecht en de belangen van bewoners. In dat kader zal bij legaal gebruik onder het overgangsrecht een locatiegebonden overgangsregeling worden toegepast op basis waarvan het huidige gebruik zowel door de huidige bewoners als eventuele opvolgende bewoners kan worden voortgezet. In een aantal specifieke situaties ziet de raad aanleiding een persoonsgebonden overgangsrecht toe te kennen. Hiermee wordt invulling gegeven aan het uitgestippelde beleid.
Structuurvisie Lingewaard 2012-2022
In de gemeentelijke structuurvisie wordt aangegeven dat de werkgelegenheid in Lingewaard voortkomt uit verschillende sectoren. De meeste werkgelegenheid is afkomstig uit de sectoren zorg, zakelijke dienstverlening, detail- en autohandel en industrie. Qua interne en externe profilering springt de glastuinbouwsector er echter uit. Er is een opmars waarneembaar van werkgelegenheid in de sectoren handel, bouw, zorg en dienstverlening (voornamelijk zakelijke dienstverlening).
In de gemeente bevinden zich verschillende bedrijventerreinen namelijk: Gendt - Bemmel, Pannenhuis I en II, Houtakker I en II, Agropark I en II, Lingewal, Polseweg en Looveer (zie figuur 3.1).
Figuur 3.1 Uitsnede structuurvisiekaart
De bedrijventerreinen zijn gesegmenteerd naar aard, functie en type bedrijvigheid. De bedrijventerreinen hebben een relatief groot ruimtebeslag en zijn niet altijd op landschappelijk logische plekken gesitueerd. Bovendien is de beeldkwaliteit van sommige bedrijventerreinen op delen daarvan onderwerp van discussie. De maatschappelijke kritiek op zowel de beeldkwaliteit als het ruimtebeslag van bedrijventerreinen is de laatste jaren behoorlijk toegenomen. Mede hierdoor geldt dat efficiënt ruimtebeslag noodzakelijk is: inbreiding gaat voor uitbreiding.
Goede bereikbaarheid van een bedrijventerrein is, evenals een goede ontsluiting essentieel. Bereikbaarheid wordt onder andere bepaald door de route vanaf het bedrijventerrein naar de hoofdinfrastructuur. De Karstraat ontsluit een aantal bedrijventerreinen en vormt een belangrijke route voor vrachtverkeer richting hoofdinfrastructuur. Naast een gedegen route naar de hoofdinfrastructuur speelt de afstand tot de hoofdontsluiting vanaf het bedrijventerrein een belangrijke rol. Met name voor de bedrijventerreinen Pannenhuis I en II, Houtakker I en II, Lingewal en Agropark I en II geldt dat de afstand van de bedrijventerreinen tot de hoofdinfrastructuur beperkt en dus gunstig is. Voor de andere terreinen is deze afstand groter.
Conclusie ten aanzien van Structuurvisie Lingewaard
Het bestemmingsplan voorziet in regelingen waarbij de bestaande situatie is vastgelegd. De Structuurvisie Lingewaard staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij
voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Bij een functiewijziging dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit ter plaatse voldoende is voor de beoogde functie. Voorliggend plan legt de bestaande situaties vast. Er vindt dan ook geen wezenlijke functieverandering plaats waarbij rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit. Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkelingen dan ook niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden
gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied liggen geen risicovolle inrichtingen. Een nadere beschouwing van het aspect externe veiligheid is niet noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen
Ter hoogte van de Pannenhuisstraat is een hoofdtransport aardgasleiding gelegen (N-578-07). De PR 10-6 risicocontour is niet buiten de leiding gelegen. Het invloedsgebied van het groepsrisico is 70 m. De percelen die deel uitmaken van het plangebied liggen niet binnen het invloedsgebied.
Ter hoogte van de Transportstraat zijn meerdere hoofdtransport aardgasleidingen gelegen (N-578-01,
A-663, A-507, A-505 en A-524-03). De PR 10-6 risicocontouren zijn niet buiten de leidingen gelegen. De
invloedsgebieden van de leidingen zijn respectievelijk 70 m, 580 m, 490 m, 430 m en 380 m. Het plangebied ligt op minimaal 900 m van deze leidingen en liggen dus niet binnen het invloedsgebied.
Langs de Waaldijk is ook een hoofdtransport aardgasleiding gelegen (N-578-04). De PR 10-6 risicocontour is niet buiten de leiding gelegen. Het invloedsgebied van het groepsrisico is 140 m. De percelen die deel uitmaken van het plangebied liggen op meer dan 140 m van de leiding en liggen dus niet binnen het invloedsgebied.
Op ongeveer 300 m ten zuiden van bedrijventerrein Pannenhuis I - Agropark I en circa 2,6 km ten noorden van bedrijventerrein Gendt - Bemmel ligt de Betuweroute. De PR 10-6 contour is maximaal 30 meter. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6 risicocontour. Het plaatsgebonden risico levert dan ook geen belemmeringen op. Door het vervoer van de stofcategorie D4 - zeer giftige vloeistoffen - is het invloedsgebied van de Betuweroute meer dan 4 km. Het invloedsgebied ligt over het plangebied. In het plangebied worden alleen bestaande situaties vastgelegd. Alle woningen zijn reeds aanwezig. De aanpassingen hebben dan ook geen invloed op de personendichtheid en daarmee op de hoogte van het groepsrisico. De spoorlijn vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
De acht woningen liggen binnen het invloedsgebied van de toekomstige A15. Doordat dit plan gericht is op bestaande woningen heeft het plan geen invloed op de personen dichtheid en wijzigt de hoogte van het groepsrisico niet. De toekomstige A15 vormt geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
Conclusie
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plangebied in het invloedsgebied van de Betuweroute. Voorliggend bestemmingsplan is gericht op bestaande woningen waarmee de hoogte van het groepsrisico niet wijzigt. Voor het Veegplan heeft de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM) geadviseerd dat het plan geen significant effect heeft op de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (zie bijlage 1). Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
In paragraaf 4.2 is reeds ingegaan op aanwezige risicovolle leidingen. Er zijn verder geen planologisch relevante buisleidingen, aardgasleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Onderzoek
Voorliggend plan legt voornamelijk de bestaande situaties vast. Dit heeft geen verkeersgeneratie tot gevolg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N838 en N839 (als maatgevende doorgaande wegen langs de deelgebieden) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Figuur 4.1 Concentratie stikstofdioxide en fijn stof in de omgeving van het plangebied
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de vaststelling van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. In bijlage 2 is een toelichting op de aanpak van milieuzonering opgenomen met behulp van de 'standaard' Staat van Bedrijfsactiviteiten.
De gehanteerde VNG-publicatie is in beginsel alleen van toepassing op nieuwe situaties. Bij bestaande situaties, waar in dit plan sprake van is, kan de richtlijn worden gebruikt om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te onderbouwen als aan de richtafstanden wordt voldaan of als aan de daarbij genoemde afwijkingsmogelijkheden (stappenbenadering) kan worden voldaan.
Bij omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de publicatie uitgegaan van kleinere richtafstanden, waarbij alle richtafstanden één stap worden verlaagd. Als ook hier niet aan wordt voldaan is in bijlage 5 van de VNG-publicatie aangegeven via welke stappen een nadere belangenafweging kan plaatsvinden.
Naast het gebruik van richtafstanden is in de publicatie aangegeven dat in gebieden met sterke functiemengingen bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.1 in beginsel mogelijk zijn direct naast woningen, zolang er maar voldoende bouwkundige scheiding is gerealiseerd.
Het bestemmingsplan voorziet in het omvormen van bestaande bedrijfswoningen in bedrijfswoningen met een locatiegebonden overgangsregeling of persoonsgebonden overgangsregeling. In beide regelingen wordt zowel de bedrijfsbestemming behouden als de functie bedrijfswoning. De milieuzonering en daarmee de planologische situatie op de omliggende percelen wijzigt dan ook niet.
Voor bedrijfswoningen geldt dat er minder hoge eisen kunnen worden gesteld aan het woon- en leefklimaat in relatie tot de nabijgelegen bedrijvigheid dan bij burgerwoningen van derden buiten een bedrijventerrein. Ter plaatse van deze woningen is reeds sprake van een verhoogde milieubelasting, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van het eigen bedrijf. Vanuit het oogpunt van het doelmatig gebruik van het bedrijventerrein, waar grotendeels bedrijven uit maximaal categorie 3.1 aanwezig zijn, wordt voor de bestaande bedrijfswoningen het uitgangspunt gehanteerd dat in de directe omgeving bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.1 algemeen zijn toegestaan. Dit is in lijn met voorgaande bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen en met de uitgangspunten voor functiemenging uit de VNG-publicatie. In de praktijk blijken op de bedrijventerreinen ook verschillende bedrijven uit milieucategorie 3.1 naast bedrijfswoningen aanwezig te zijn.
Voor bedrijfsactiviteiten uit hogere categorieën zijn de richtafstanden ten opzichte van de bedrijfswoningen met één afstandstap verlaagd. Dat betekent dat bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.2 op een afstand van 50 m mogelijk zijn, categorie 4.1 op een afstand van 100 m enzovoort, tenzij de algemene toelaatbaarheid al wordt beïnvloed door de nabijheid van burgerwoningen.
Ondanks dat het voormalige bedrijfswoningen betreft, zijn deze woningen reeds eerder 'losgekoppeld' van de bedrijven. Dit betekent dat de woningen voor deze bedrijven in het milieuspoor reeds onder de vigerende regelingen te beschouwen zijn als woningen van derden.
Overgangsrechtelijke bescherming: rekening houden met bedrijfsvoering en ruimte van bedrijven
Naast het planologische spoor is het voor de omzetting van bedrijfswoningen onder het overgangsrecht noodzakelijk om te bezien of dit vanuit het milieuspoor (milieuwetgeving) of gemeentelijke beleid leidt tot een beperking van de bedrijfsvoering van omringende bedrijven. Hierover kan het volgende vermeld worden:
- In de Nota Geluidsbeleid en de bijbehorende Nota Bedrijven en Geluid van de gemeente Lingewaard (2007) is onder andere bepaald dat de ambitiewaarde van de gecumuleerde geluidsbelasting van bedrijven voor woningen op het bedrijventerrein 55 dB(A) bedraagt. Op grond van bestaande en vergunde bedrijfsactiviteiten mag dit oplopen tot maximaal 65 dB(A) als maximale grenswaarde, nadat een Beste Beschikbare Technieken- toets (BBT –toets) is uitgevoerd.
In dit geurbeleid wordt geen specifiek onderscheid gemaakt tussen burgerwoningen of bedrijfswoningen gelegen in gebiedscategorie 'werken'. Bedrijfswoningen van derden en burgerwoningen hebben vanuit het milieuspoor voor wat betreft geur een gelijk effect op de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
Uit deze analyse blijkt dat woningen op een bedrijventerrein in het milieuspoor niet gevoeliger zijn voor de bedrijfsactiviteiten dan bedrijfswoningen van derden. Dat bij bedrijfswoningen minder hoge eisen kunnen worden gesteld aan het woon- en leefklimaat in relatie tot de nabijgelegen bedrijvigheid is vooral aan de orde bij het gebruik van maatwerkvoorschriften. Bij de Omgevingsdienst Regio Arnhem zijn voor deze bedrijventerreinen geen maatwerkvoorschriften bekend.
Aangezien de bedrijfswoningen reeds eerder zijn 'losgekoppeld' van de voormalige eigen bedrijven, en dus niet meer zijn gelegen binnen de inrichtingsgrenzen, gelden de geluidsgrenswaarden voor bedrijventerrein nu reeds bij deze bedrijfswoningen. De bedrijven mogen individueel maximaal 55 dB(A) op de bedrijfswoningen realiseren, gecumuleerd zal dit nergens hoger worden dan 65 dB(A) aangezien in geen enkel geval meerdere geluidproducerende bedrijven op korte afstand van de woningen zijn gelegen.
Op grond van deze analyse kan worden geconcludeerd dat het nader verfijnen van de functie van de voormalige bedrijfswoningen nergens leidt tot zwaardere geluidsgrenswaarden, geurvoorschriften of andere milieuvoorschriften voor de bestaande bedrijven. De bedrijven worden derhalve niet in de bedrijfsvoering beperkt.
Locatiegebonden overgangsregeling
De locatiegebonden overgangsregeling kan worden gezien als een mengvorm tussen het (persoonsgebonden) overgangsrecht en een 'normale' positieve bestemming. De bestemming Bedrijventerrein met de functieaanduiding bedrijfswoning op het perceel blijft bestaan en krijgt aanvullend een functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - uitsterfregeling'. Een locatiegebonden overgangsregeling is van toepassing op de volgende bedrijfswoningen: Henri Dunantstraat 2, Willem Alexanderstraat 6, Nijverheidsstraat 19 en Nijverheidsstraat 23. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt hieronder ingegaan op het woon- en leefklimaat.
Persoonsgebonden overgangsrecht
Alleen in bijzondere omstandigheden kan de gemeenteraad kiezen voor een persoonsgebonden overgangsrecht in plaats van een locatiegebonden overgangsregeling. Dit is ook logisch, omdat een persoonsgebonden overgangsrecht meer beperkingen voor de bewoners met zich meebrengt dan een locatiegebonden overgangsregeling. Deze keuze moet door de gemeenteraad naar behoren worden gemotiveerd. Deze motivatie is opgenomen in paragraaf 2.3. Voor alle gevallen ontstaat, in overeenstemming met het gemeentelijke beleid, zicht op het beëindigen van burgerbewoning op bedrijventerreinen, maar wordt ook rekening gehouden met de belangen van de bewoners. Hieronder wordt ingegaan op het woon- en leefklimaat rondom de woningen waarop persoonsgebonden overgangsrecht van toepassing is. Dit betreft de bestaande bedrijfswoningen aan de Henri Dunantstraat 23, Langstraat 275, Willem Alexanderstraat 21 en Nijverheidsstraat 9.
Aanvaardbaar woon- en leefklimaat
De toelaatbare geluidniveaus, geurniveaus en risico's bij de voormalige bedrijfswoningen veranderen niet door de nadere verfijning van de functie, aangezien in het milieuspoor geen verschil wordt gemaakt in burgerwoningen op een bedrijventerrein en bedrijfswoningen van derden. Dit betekent dat het woon- en leefklimaat bij de bestaande bedrijfswoningen niet wijzigt door de nadere verfijning van de functie. Eerder is al onderbouwd dat het woon- en leefklimaat acceptabel is voor woningen op een bedrijventerrein en voldoet aan het gemeentelijke geluidbeleid. Hierbij kiezen de bewoners bewust voor wonen op een bedrijventerrein, met een verhoogd hinderniveau ten opzichte van bijvoorbeeld een rustige woonwijk.
In dit bestemmingsplan is aangetoond dat als gevolg van de beoogde regeling bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Ook is ter plaatse van de bedrijfswoningen sprake van een aanvaardbaar woon-en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de vaststelling van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Toetsingskader
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Onderzoek en conclusie
Voorliggend plan legt voornamelijk bestaande situaties vast. Daarvoor hoeft geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd omdat geen nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegevoegd.
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkelingen.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Met het Waterbeheerplan 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent in de periode 2016-2021 onder meer op:
Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.
In de Beleidsregels van het waterschap is vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.
Huidige situatie
Algemeen
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een aantal locaties op de bedrijventerrein Gendt - Bemmel en Pannenhuis I - Agropark I in de gemeente Lingewaard. De locaties zijn weergegeven in paragraaf 2.3. Het gaat om bestaande woningen en bestaand bedrijventerrein.
Kenmerken watersysteem
Ter plaatse van de locaties waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, zijn verschillende aspecten uit het watersysteem van belang. Voor bedrijventerrein Pannenhuis I - Agropark I is grondwatertrap IV van toepassing, voor bedrijventerrein Gendt - Bemmel grondwatertrap VII. Dat wil zeggen dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,4 m en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. In de directe omgeving van de locaties binnen het plangebied is geen water aanwezig. Ook liggen de locaties niet binnen een beschermingszone of waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
De locaties in het plangebied zijn aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkelingen die met voorliggend herstelplan mogelijk worden gemaakt, zijn weergegeven in paragraaf 2.3. Op een aantal percelen blijft burgerbewoning van bedrijfswoningen mogelijk door middel van persoonsgebonden overgangsrecht of een locatiegebonden overgangsregeling. Het gaat hierbij om interne functiewijzigingen. De ontwikkelingen zijn dan ook niet van invloed op het bestaande watersysteem.
Waterkwantiteit
Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd. In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie. Omdat de aanpassingen bestaan uit interne functiewijzigingen, zal de hoeveelheid oppervlakteverharding niet toenemen. Watercompensatie is hiervoor dan ook niet noodzakelijk.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken wanneer bouwactiviteiten plaatsvinden of gedurende de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watervergunning
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder watervergunning gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De aanpassingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Regelgeving en beleid
Erfgoedwet
De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Vanuit nationale wetgeving dienen gemeenten zorg te dragen voor de archeologische waarden in de bodem. Ook de provincie Gelderland onderschrijft in haar structuurvisie dat zorgvuldig dient te worden omgegaan met het bodemarchief.
Onderzoek en bestemmingslegging
Door RAAP is voor de gemeente Lingewaard onderzocht welke archeologische waarden in de gemeente verwacht worden. Deze archeologische verwachtingswaarde is opgenomen in een archeologische beleidskaart (zie figuur 4.2) die een vertaling heeft gekregen in de bij dit bestemmingsplan behorende regels. Deze regeling is gekoppeld aan dubbelbestemmingen die zijn opgenomen op de verbeelding.
Figuur 4.2 Uitsnede Archeologische beleidskaart
Met voorliggend herstelplan worden geen (nieuwe) werken of werkzaamheden in de grond mogelijk gemaakt. De archeologische en cultuurhistorische waarden zullen door de vaststelling van dit plan dan ook niet worden aangetast.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Ook de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein is mer-beoordelingsplichtig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 ha of meer.
Voorliggend herstelplan legt de bestaande situaties vast. Op een aantal percelen blijft burgerbewoning van bedrijfswoningen mogelijk door middel van persoonsgebonden overgangsrecht of een locatiegebonden overgangsregeling. Het gaat hierbij om interne functiewijzigingen. De beoogde ontwikkelingen zijn daarmee dusdanig klein dat deze ruim onder de drempelwaarde blijven. Ook blijkt uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten in de vorige paragrafen dat geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd, dat inzicht gegeven moet worden in de (economische) uitvoerbaarheid van een project. Afdeling 6.4 Wro schrijft voor dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.
Met voorliggend bestemmingsplan worden geen bouwplannen mogelijk gemaakt. Het is daarom niet noodzakelijk een exploitatieplan op te stellen. Dit bestemmingsplan heeft alleen betrekking op bedrijfswoningen die in gebruik zijn als burgerwoning en op basis van een locatiegebonden overgangsregeling of persoonsgebonden overgangsrecht als zodanig mogen worden gebruikt.
Aan dit plan zijn, behoudens de kosten van het opstellen en in procedure brengen van het plan, geen kosten verbonden voor de gemeente Lingewaard. Ook is rekening gehouden met eventuele verzoeken tot planschade. Het plan wordt daarom economisch uitvoerbaar geacht.
Dit bestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vastgelegde bestemmingsplanprocedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop inwoners en andere belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken.
Omdat geen sprake is van een nieuw beleidsvoornemen en dit herstelplan volgt op het Veegplan, is het herstelplan direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Het ontwerpbestemmingsplan '1e Herstelplan bedrijventerreinen' heeft met ingang van 4 april 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn 2 zienswijzen ingediend. De ingediende zienswijzen zijn in de Reactienota Zienswijzen samengevat en voorzien van een reactie. Daarbij is tevens aangegeven of de zienswijzen leiden tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. Ook zijn ambtshalve aanpassingen in de nota beschreven. De aanpassingen naar aanleiding van de procedure zijn verwerkt in het bestemmingsplan '1e Herstelplan bedrijventerreinen'. De Reactienota Zienswijzen is opgenomen in bijlage 3.
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.
Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële regelingen, dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd, gepresenteerd en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. De regeling is afgestemd op de Wro, Bro en daarbij behorende ministeriële regelingen. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemming. De omvang van de diverse functies is verankerd in de bestemmingslegging. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd. Voor de inhoud en opzet van de regels is aangesloten op het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen actualisatie 2013'.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
Bedrijventerrein
De gronden die overeenkomstig het huidige bestemmingsplan en het huidige gebruik zijn bestemd voor bedrijvigheid zijn bestemd met de bestemming 'Bedrijventerrein', waarbij steeds een categorie uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten is aangegeven. De aanwezige bedrijfswoningen zijn specifiek voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning'. De toelaatbaarheid van de bedrijven is bepaald, mede aan de hand van de ligging van de bedrijven in de directe omgeving van gevoelige functies. Voor de bedrijven is een passende regeling opgenomen, overeenkomstig de huidige milieucategorie. Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, zodat het bevoegd gezag bedrijven kan toestaan uit ten hoogste twee subcategorieën hoger en bedrijven die niet genoemd worden in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Voorwaarde hierbij is dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorie.
Naast de ingeschaalde bedrijven en specifiek aangeduide bedrijfswoningen, zijn binnen deze bestemming tevens de bijbehorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water toegestaan.
Voor de bedrijfswoningen aan de Henri Dunantstraat 2, Willem Alexanderstraat 6, Nijverheidsstraat 19 en Nijverheidsstraat 23 is een specifieke locatiegebonden overgangsregeling in de specifieke gebruiksregels opgenomen. Wanneer de burgerbewoning wordt beëindigd en voor de duur van ten minste 6 maanden wordt onderbroken, mag de woning niet langer als burgerwoning worden gebruikt. De woning kan dan, overeenkomstig de toegekende bestemming, als bedrijfswoning worden gebruikt.
Voor de woningen aan de Henri Dunantstraat 23, Langstraat 275, Willem Alexanderstraat 21 en de Nijverheidsstraat 9 is een persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen. Het gebruik van de woningen als burgerwoning valt onder het persoonsgebonden overgangsrecht. Wanneer een woning niet langer door de, ten tijde van het verkrijgen van rechtskracht van dit bestemmingsplan, rechthebbende van dit persoonsgebonden overgangsrecht wordt bewoond, kan de woning alleen nog als bedrijfswoning worden gebruikt en niet langer als burgerwoning.
Leiding - Riool (dubbelbestemming)
Het planologisch relevante riool met bijbehorende afstanden is verankerd in de regels. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is uitsluitend toegestaan na een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, waarbij, teneinde de leiding veilig te stellen, een zorgvuldige afweging van belangen dient plaats te vinden.
Waarde - Archeologie (dubbelbestemmingen)
Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen is voorzien in dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie'. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het college van burgemeester en wethouders aan de archeologische waarden. Vanwege deze archeologische verwachtingswaarde, dient voorafgaand aan werkzaamheden in een aantal gevallen een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau. Indien uit het onderzoek blijkt dat er resten aanwezig zijn, dan dient in overleg met de provinciaal archeoloog te worden bepaald hoe met deze resten wordt omgegaan. Behoud in situ is hierbij echter uitgangspunt.