direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerklocatie Nijmeegsestraat 2a Gendt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1705.209-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Heilige Martinuskerk in Gendt is al jaren niet meer in gebruik en het voormalige kerkhof is al in 2005 geruimd. Derhalve bestaat de wens om de kerklocatie te herontwikkelen naar woningbouw. Een deel van de kerk wordt daarbij gehandhaafd; het cultuurhistorisch waardevolle en karakteristieke voorfront, de toren en de sacristie. Op de plek van het middenschip wordt een appartementencomplex gerealiseerd, dat op bijzondere wijze wordt verbonden met de te behouden delen van de kerk. In het achtergelegen gebied - waar zich tot 2005 de begraafplaats bevond - is ruimte voor grondgebonden woningen. Omdat de voorgenoemde (her)ontwikkeling niet mogelijk is op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Kom Gendt', dient een nieuwe juridisch-planologisch kader opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

Voor de ontwikkeling van het plangebied is gekozen voor een globale bestemming. Deze opzet maakt het mogelijk om de definitieve stedenbouwkundige verkaveling van het nieuwe woongebied in een later stadium op ondergeschikte onderdelen te wijzigen en – waar nodig - te verfijnen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is aan de zuidzijde van Gendt gelegen, globaal ingeklemd tussen de Nijmeegsestraat aan de zuidzijde, de Batouwestraat aan de westzijde en Schoolstraat aan de noordzijde. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.209-VG01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1.: globale ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de in dit bestemmingsplan begrepen gronden vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Kom Gendt', door de gemeenteraad vastgesteld op 30 mei 2013. Ter plaatse van het plangebied gelden – tot het voorliggende bestemmingsplan in werking is getreden - de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Groen – Waterberging' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en beschrijving plangebied

In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Verantwoording

Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.

Juridische planbeschrijving

In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.

Uitvoerbaarheid

Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Bestaande situatie

Het voorliggende plangebied omvat de Heilige Martinuskerk en de voormalige begraafplaats achter het kerkgebouw. De kerklocatie heeft een prominente positie in de dorpsstructuur van Gendt. Het kerkgebouw ligt aan de doorgaande route Waaldijk – Bemmel (Nijmeegsestraat); één van de historische linten van Gendt. Daarnaast grenst de locatie direct aan de bebouwing langs de Dorpstraat; de straat waaraan zich het centrum van Gendt heeft ontwikkeld met winkels en maatschappelijke voorzieningen.

De Heilige Martinuskerk is sinds 1908 aan de Nijmeegsestraat gesitueerd, maar raakte onherstelbaar beschadigd gedurende de Tweede Wereldoorlog. De kerk is na de oorlog herbouwd in zijn huidige vorm en werd in 1952 in gebruik genomen. Het kerkgebouw is uitgevoerd in de stijl van de Delftse School die hier gekenmerkt wordt door een architectuur die geïnspireerd is op de ‘eeuwige architectuur’ van de vroeg-christelijke basilieken. Het imposante voorfront van de St. Martinuskerk is tevens beïnvloed door de Romaanse bouwkunst en loopt bovendien al vooruit op de Bossche School. De vrijstaande toren van de kerk - die in 1959 werd toegevoegd - is een goed voorbeeld van de architectuur van de Bossche School. De bijzonder gaaf bewaard gebleven kerk straalt een sobere voornaamheid uit.

Inmiddels is de kerk al jaren nauwelijks meer in gebruik. De achterliggende begraafplaats is in 2005 geruimd. Na het ruimen van de graven is het achterliggende terrein ingezaaid met gras. De karakteristieke bomenstructuur is behouden gebleven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.209-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 2.1.: bestaande situatie plangebied (gezien vanaf de Nijmeegsestraat).

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.209-VG01_0003.jpg"

Afbeelding 2.2.: bestaande situatie plangebied (gezien vanaf de voormalige begraafplaats).

2.2 Planbeschrijving

Voorliggende bestemmingsplan faciliteert de herontwikkeling van de kerklocatie in Gendt. Het initiatief betreft een integrale gebiedsontwikkeling met het herbestemmen van de neoromaanse wederopbouwkerk ten behoeve van appartementen en de herontwikkeling van het achter gelegen gebied (de begraafplaats) voor grondgebonden woningen. Naast de transformatie van de kerklocatie naar woningbouw wordt een wezenlijke bijdrage geleverd aan de leefbaarheid van Gendt en de directe omgeving van de kerklocatie. De bestaande groenstructuur wordt aangevuld en versterkt, en de toegankelijkheid wordt verbeterd door de aanleg van verbindende routes naar omgeving. Het groene karakter van de voormalige begraafplaats - bestaande uit een groen laken omzoomd met een robuust bomenkader - wordt doorgetrokken tot aan de Nijmeegsestraat, waardoor de bestaande groenstructuur verder versterkt wordt. Uitgangspunt is het creëren van een groene, parkachtige omgeving waarbij het woonprogramma centraal op de planlocatie wordt geconcentreerd. Door het behoud van de openheid en het groen aan de randen wordt rekening gehouden met de bebouwing en functies die direct aansluiten op de locatie en wordt ook voor de bestaande omgeving ruimtelijke kwaliteit toegevoegd. Met name rondom het kerkgebouw zal oppervlakteverharding plaats maken voor groen.

De ruimtelijke context en cultuurhistorische waarde van de planlocatie zijn van groot belang voor de beoogde herontwikkeling. De nieuwe inrichting dient dan ook recht te doen aan deze waarden en een nieuwe betekenis te geven aan de geschiedenis van deze plek. Uitgangspunt voor de ontwikkeling is daarom het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle elementen van het kerkgebouw, te weten; het voorfront met toren en de sacristie. Het middenschip van de kerk heeft weinig waarde en wordt daarom gesloopt. Niet alleen de historisch waardevolle elementen van het kerkgebouw worden behouden, ook het karakteristieke bomenkader rondom de voormalige begraafplaats wordt gehandhaafd. Voor een verdere beschrijving van de cultuurhistorische waarden wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 4.8.

Het schip van het kerkgebouw wordt vervangen door appartementen, waardoor een markant woongebouw ontstaat, refererend aan het voormalige kerkgebouw en met behoud van de cultuurhistorische waarden (gebouwdelen, locatie en het bomenkader). De entree van de appartementen wordt in het voorfront ondergebracht. In het voorfront wordt tevens een vergaderruimte voor de parochie gerealiseerd. De huidige Mariakapel wordt behouden.

Ter plaatse van de voormalige begraafplaats zijn uitsluitend grondgebonden woningen voorzien, die samen een compact bebouwingscluster vormen en zijn georiënteerd op een gemeenschappelijk erf (woonstraat). Door de grondgebonden woningen zoveel mogelijk te clusteren, kan het waardevolle bomenkader rond de voormalige begraafplaats behouden worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.209-VG01_0004.jpg"

Afbeelding 2.3.: concept-inrichtingsplan herontwikkeling kerklocatie Gendt

Programma

De meest recente stedenbouwkundige verkaveling voor de kerklocatie voorziet in de bouw van 22 appartementen, 12 grondgebonden woningen op de voormalige begraafplaats en eventueel 2 grondgebonden woningen in het priesterkoor (in totaal maximaal 36 woningen). Het grondgebonden programma bestaat uit geschakelde (patio)woningen, die door het levensloopbestendige karakter bijzonder geschikt zijn voor senioren.

In het voorfront van de kerk is een vergaderruimte voor de parochie voorzien. Daarnaast wordt de huidige functie van de Mariakapel behouden.

Openbare ruimte

Uitgangspunt voor de ontwikkeling is het creëren van een groene, parkachtige omgeving, met behoud van het bestaande bomenkader rond de voormalige begraafplaats. Doordat de bebouwing centraal in het plangebied wordt geconcentreerd is er veel ruimte voor een groene omkadering, waarbij het groene karakter van de voormalige begraafplaats wordt doorgetrokken tot de Nijmeegsestraat. Verharding op de planlocatie wordt zoveel mogelijk beperkt en het merendeel van het parkeerprogramma wordt aan de flanken van het plangebied gesitueerd, aansluitend op de bestaande infrastructuur. Door het creëren van toegangen en doorsteken vanaf de omliggende wegen (Nijmeegsestraat, Batouwestraat en Schoolstraat) wordt de kerklocatie optimaal geïntegreerd in de bestaande dorpsstructuur.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro

Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In het SVIR en Barro worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven: "De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied."

Laddertoets

Het woonbeleid van de gemeente Lingewaard is verankerd in de 'Nota wonen 2016-2020'. Uit deze nota blijkt dat er voor Gendt in de periode 2015-2025 een behoefte bestaat aan 160 nieuwe woningen. Een klein deel hiervan is reeds gerealiseerd. De huidige plancapaciteit voorziet in 158 nieuwe woningen binnen de kern Gendt, waarvan er reeds 47 zijn gerealiseerd (peildatum: november 2017). Het voorliggende plan is reeds opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente Lingewaard en maakt onderdeel uit van de 158 woningen die momenteel in de planning zitten. Omdat de behoefte aan woningen (kolom 2) vooralsnog groter is dan het beoogde aanbod (kolom 4), is de kwantitatieve behoefte voldoende aangetoond.

Kern   Behoefte Companen
(2015 - 2025)  
Gerealiseerd vanaf 2015   Opgenomen in de planning  
Angeren   65   14   19  
Bemmel   245   10   210  
Doornenburg   55   2   55  
Gendt   160   47   158  
Haalderen   25   0   24  
Huissen   560   238   579  
Ressen   0   0   3  
Buitengebied   -   -   86  
Totaal   1110   311   1134  

Tabel 3.1.: woningbehoefte gemeente Lingewaard

Uit de 'Nota wonen 2016-2020' blijkt dat er binnen de kern Gendt behoefte is aan (levensloopbestendige) woningen voor senioren, al dan niet gestapeld. In zowel de koop- als huursector. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 12 levensloopbestendige woningen en 22 middelgrote tot grote appartementen (circa 80 - 100 m2), aansluitend bij de kwalitatieve behoefte aan levensloopbestendige woningen binnen de gemeente Lingewaard. Daarmee is de kwalitatieve behoefte aan woningen voldoende aangetoond.

Tot slot dient aangetoond te worden dat de ontwikkeling is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan een “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur” (artikel 1.1.1 onder h Bro). Gelet op de ligging van het plangebied in het centrum van Gendt en het feit dat het plangebied in de huidige situatie gedeeltelijk bebouwd is, is het plangebied aan te merken als bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.3 Conclusie

In het SVIR en Barro worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied. Er wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Algemeen

Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 18 oktober 2014 in werking getreden.

De Omgevingsvisie en – verordening zijn dynamische instrumenten. Ze worden bijgesteld als ontwikkelingen daarom vragen. Voor 2018 is er een scala aan onderwerpen dat aanpassing behoeft. Deze onderwerpen zijn opgenomen in het actualisatieplan (versie 6, d.d. 13 december 2017) dat op 1 januari 2018 in werking is getreden.

3.2.2 Omgevingsvisie

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. De provincie ondersteunt, faciliteert en handelt vanuit mogelijkheden en niet alleen vanuit kaders. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd.

De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Als leidend principe hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan. Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar paragraaf 4.1.1. De provincie hanteert voor de bepaling van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro.

3.2.3 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

In het verstedelijkingsbeleid wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik toegepast. In lijn met de Omgevingsvisie is het derhalve mogelijk lokaal maatwerk te leveren. Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.2.1.1 opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.

De provincie Gelderland is op 20 maart 2018 akkoord gegaan met de intergemeentelijke verdeling van de kwantitatieve woonopgave 2017 t/m 2027 (de Regionale Woonagenda) voor de subregio Arnhem en omgeving. De gemeenten willen in de periode tot en met 2027 zo’n 13.500 woningen bouwen, met een versnelling van de woningbouwproductie in de eerste vijf jaar. Dit is nodig om de huidige druk op de woningmarkt te verminderen.

Op basis van de kwantitatieve woonopgave 2017 t/m 2027 mag de woningvoorraad in de gemeente Lingewaard over de voorgenoemde periode in ieder geval met 1.110 woningen groeien. Jaarlijks vindt op subregionaal (regio Arnhem) en regionaal (voormalige Stadsregio Arnhem Nijmegen) niveau monitoring en actualisatie plaats van de woonagenda op basis van de meest recente prognoses. Op dit moment zijn er in de gemeente Lingewaard 1.134 woningen opgenomen in de planning, waarvan er 160 in de kern Gendt gerealiseerd mogen worden. Het voorliggende plan is opgenomen in de planningslijst en maakt onderdeel uit van de 158 woningen die momenteel in de planning zitten (zie ook paragraaf 3.1.2).

Kansrijke segmenten c.q. belangrijke doelgroepen zijn levensloopbestendige woningen voor senioren, al dan niet gestapeld. In zowel de koop- als huursector. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 12 nul-tredenwoningen, 22 middelgrote tot grote appartementen (circa 80 - 100 m2) en mogelijk 2 woningen in het priesterkoor. Het aanbod sluit grotendeels aan bij de kwalitatieve behoefte aan levensloopbestendige woningen binnen de gemeente Lingewaard.

3.2.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is daarmee tevens passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie

Het landschap in Lingewaard wordt continu onderworpen aan veranderingen. Om ervoor te zorgen dat dit op een gestructureerde manier gebeurt, fungeert een structuurvisie als leidraad zoals bedoeld in de wet ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat er een beeld wordt geschetst hoe de gemeente haar omgeving wil ontwikkelen. In de structuurvisie Lingewaard 2012-2022 zijn de ingrediënten opgenomen hoe Lingewaard zich op ruimtelijk vlak in de toekomst wil ontwikkelen. Die toekomst wordt mede bepaald door hoe met de ruimte wordt omgegaan; welke bestaande kwaliteiten worden versterkt en welke nieuwe functies kunnen worden gerealiseerd op vrijkomende terreinen. Uitgangspunt is het landschap met haar historische kwaliteiten waarin gewoond, gewerkt en gerecreëerd wordt.

Het woningbouwbeleid van de gemeente is gericht op een efficiënt ruimtegebruik, wat inhoudt dat de gemeente binnen de met de Stadsregio afgesproken contouren wil blijven bouwen. Efficiënt ruimtegebruik, levensbestendigheid van de woning en daarmee flexibel bouwen worden als belangrijk uitgangspunten gezien voor nieuwe ontwikkelingen binnen de woningbouw. Het is wel van wezenlijk belang dat het bouwen binnen die contouren geen afbreuk doet aan de kwaliteiten die de kernen bezitten. Belangrijk voor de kwaliteit van het woonmilieu en dus ook de aandachtspunten voor nieuwe ontwikkelingen zijn:

  • 1. De historisch gegroeide omgeving en de structureren die daarin bepalend zijn. Dit geldt voor bebouwing, maar ook de openbare ruimte, stratenpatronen en groen;
  • 2. De mate waarin duurzaamheidsaspecten zijn meegenomen in ontwerp, bouwen en beheer;
  • 3. De nabijheid en toegankelijkheid van het groen buiten de woonkern en de mogelijkheden om er te recreëren of te genieten van stilte en natuur;
  • 4. De mogelijkheden om snel en comfortabel naar werk of voorzieningen buiten de eigen woonkern te gaan, de toegankelijkheid van hoofdwegen, openbaar vervoer en fietsroutes;
  • 5. De leefbaarheid en het voorzieningenniveau in de omgeving.

In Gendt wordt hoofdzakelijk voor eigen behoefte gebouwd. De gemeente Lingewaard wenst duurzaam met de ruimte om te gaan door middel van efficiënt ruimtegebruik, wat inhoud dat de gemeente binnen de afgesproken contouren willen blijven bouwen. Efficiënt ruimtegebruik, levensbestendigheid van de woning en daarmee flexibel bouwen worden als belangrijk uitgangspunten gezien voor nieuwe ontwikkelingen binnen de woningbouw. Voorliggend bestemmingsplan faciliteert de herontwikkeling van de kerklocatie, gelegen binnen de afgesproken contouren. Bovendien voorziet de ontwikkeling in de realisatie van levensloopbestendige woningen, waarmee voorzien wordt in een actuele (kwantitatieve en kwalitatieve) woningbehoefte. Met de herontwikkeling van de kerklocatie wordt bovendien invulling gegeven aan de gemeentelijke ambitie om duurzaam met de ruimte om te gaan. Gelet op het voorgaande is de voorliggende ontwikkeling passend binnen de kaders van de structuurvisie.

3.3.2 Woonbeleid Lingewaard

Woningmarktverkenning 2015

Om tot de woonagenda's te komen is een woningmarktonderzoek uitgevoerd waarin de werking van de regionale woningmarkt in beeld is gebracht en waarin de woningbehoefte is berekend voor de periode tot 2020. Voortbouwend op deze uitkomsten hebben de gemeente Lingewaard en woningcorporaties Waardwonen en Woningstichting Gendt in 2015 een verdiepingsslag laten uitvoeren en de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte in de gemeente en in de zes kernen binnen de gemeente in beeld laten brengen. Belangrijk aandachtspunt voor de gemeente daarbij was of er aanvullende behoefte is aan woningen in de kleine kernen binnen de gemeente en hoe die behoefte er uit ziet. De woningmarktverkenning geeft input voor de gemeentelijke woonvisie.

In de verkenning wordt de kwantitatieve behoefte per kern voor de periode 2015-2025 vergeleken met de huidige plancapaciteit. Daaruit blijkt dat de opgave in de meeste kernen onder de kwantitatieve behoefte zit. Met name in Bemmel en Gendt ligt de nieuwbouwopgave onder de verwachte behoefte. Er is ruimte om voor deze kernen het nieuwbouwprogramma uit te breiden. Kansrijke segmenten c.q. belangrijke doelgroepen zijn nul-tredenwoningen voor senioren, al dan niet gestapeld. In zowel de koop- als (vrije) huursector. Volgens het richtinggevend woningbouwkader in deze verkenning is in Gendt tot 2025 ruimte voor 160 nieuwbouwwoningen (huidig programma: 94 woningen).

Nota Wonen 2016-2020

De 'Nota wonen 2016-2020' beschrijft het woonbeleid van de gemeente Lingewaard voor de periode 2016-2020. De nota vormt het kader om samen met haar partners er voor te zorgen dat ze voor haar inwoners, de juiste woning op de juiste plek en op het juiste moment beschikbaar hebben. Het geeft onder meer handvatten voor het woningbouwprogramma bij nieuwe projecten. Ook geeft de nota aan welke thema's voorrang krijgen en wat we doen om de doelen bij die thema's te bereiken. Voor inwoners, woningcorporaties, overige verhuurders en ontwikkelaars wordt het duidelijk wat ze van de gemeente mogen verwachten. Dit heeft geleid tot de volgende beleidsopgaven:

  • 1. De bestaande woningvoorraad. Gestreefd wordt dat de woningen en wijken in Lingewaard hun toekomstwaarde houden en ook op lange termijn kunnen voorzien in de woonbehoefte. Er wordt daarom specifiek aandacht gegeven aan de kwaliteit van de bestaande voorraad zowel uit oogpunt van duurzaamheid als levensloopbestendigheid.
  • 2. Beschikbaarheid en betaalbaarheid sociale huurvoorraad. Samen met Woonstichting Gendt en Waardwonen wil de gemeente zorgen voor een huurwoningvoorraad die wat betreft aantal, beschikbaarheid en betaalbaarheid past bij de woningvraag van de huidige en toekomstige inwoners
  • 3. Ouderen en huishoudens met zorgvraag. De groeiende groep ouderen en de mensen met een zorgvraag wil de gemeente ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen in Lingewaard. Dit betekent zorgen voor voldoende woningaanpassingen dan wel geschikte nieuwbouw in de nabijheid van voorzieningen.
  • 4. Leefbaarheid in wijken en kernen. Waar mogelijk zal de leefbaarheid in de kernen en wijken bevorderd worden door woningbouw, door verbetering van bestaande woningen en met aandacht voor de fysieke en sociale woonomgeving samen met de bewoners, de corporaties en de welzijnsinstellingen.
  • 5. Nieuwbouw. De gemeente wil tot 2020 in ieder geval 700 woningen bouwen om aan de groei van de woningbehoefte in de gemeente te kunnen voldoen. Hiervoor zijn regionale afspraken gemaakt. Voor de jaren 2021-2025 verwacht de gemeente nog eens circa 250 woningen nodig te hebben. De gemeente voegt alleen woningen toe waarvan er te weinig zijn.
  • 6. Huisvesting statushouders. De gemeente Lingewaard wil samen met Woonstichting Gendt en Waardwonen de komende jaren een substantiële bijdrage blijven leveren aan het huisvesten van de grote instroom van statushouders. De gemeente doet dit zowel in de bestaande voorraad maar zetten ook in op (tijdelijke)nieuwbouw. Uitgangspunt is dat de regulier huurwoningzoekende ook een reële kans op een woning houdt.

In bijlage 4 van de nota is de woningmarktverkenning 2015 gecombineerd met de woningbouwplanning. De voorliggende ontwikkeling is daar nog niet in opgenomen. Omdat het aantal harde plannen (94 woningen) vooralsnog achterblijft bij de behoefte (160 woningen), wordt de voorliggende ontwikkeling passend geacht binnen de kaders van de Nota wonen.

3.3.3 Conclusie

De transformatie van deze binnenstedelijke locatie is passend binnen het gemeentelijke beleid. De locatie is opgenomen in de woningbouwprogrammering van de gemeente.

3.4 Conclusie

Dit bestemmingsplan is passend binnen het beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bodem

4.1.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/herzien van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisering hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht, indien deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.

4.1.2 Onderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd, waaronder een verkennend bodemonderzoek, een indicatief onderzoek naar asbest, een indicatief onderzoek naar de stabilisatie laag en een onderzoek naar de teerhoudendheid van het asfalt. In het vervolg van deze paragraaf zijn de conclusies van de uitgevoerde bodemonderzoeken beknopt weergegeven, de volledige rapportages zijn als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen. herontwikkeling en civieltechnische werkzaamheden moet rekening worden gehouden met de asbestverontreiniging, die conform de SIKB BRL 6000 en 7000 dient te worden gesaneerd.

Op de locatie is nagenoeg sprake van teerhoudend asfalt, die moet worden afgevoerd naar een erkende verwerker. De onder de diverse verhardingen aanwezige volledige puinlaag voldoet aan de kwaliteit van een niet-vormgegeven bouwstof.

Middels de uitgevoerde onderzoeken is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in het plangebied vastgesteld. De bodem (grond en grondwater) is, afgezien van de ernstige asbestverontreiniging in het proefgat bij boring B15, niet noemenswaardig verontreinigd. Ter plaatse van het proefgat bij boring B15 is sprake van eem ernstig geval van bodemverontreiniging met asbest, die reeds in voldoende mate in beeld is gebracht, aangezien in de omliggende aanvullend gegraven proefgaten zintuiglijk en analytisch geen verontreiniging met asbest is aangetoond. Rekening houden met de beperkte spot wordt het reeds uitgevoerde aanvullend onderzoek middels proefgaten voldoende geacht. Bij de

4.1.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.2 Geluid

4.2.1 Regelgeving

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh - het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat, indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.

4.2.2 Onderzoek

Wegverkeerslawaai

Omdat de nieuwe woningen zijn gelegen in de zone van de Waaldijk en Nijmeegsestraat is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. In deze paragraaf zijn de resultaten van dit onderzoek beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.

De geluidgevoelige bestemmingen in het plan zijn gelegen in de geluidszone van de Burgemeester van de Meulenlaan, Huis te Gendt, Markt, Nijmeegsestraat en Pastoor Pelgromlaan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de nabijgelegen 30 km/uur wegen (Waaldijk, Batouwestraat, Dorpstraat en Schoolstraat) in het onderzoek betrokken. In het onderzoek is de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemming inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.

De resultaten van het akoestisch onderzoek laten zien dat de geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen maximaal 47 dB bedraagt. Er vindt dan ook geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen beperkingen voor de realisatie van de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.

Railverkeerslawaai

De nieuwe woningen zijn niet gelegen binnen de zone van een spoorlijn. Akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is derhalve niet benodigd.

Industrielawaai

De nieuwe woningen zijn niet gelegen binnen de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein. Akoestisch onderzoek naar industrielawaai is derhalve niet benodigd.

4.2.3 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Regelgeving

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

4.3.2 Onderzoek

Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling van maximaal 36 nieuwe woningen in dit bestemmingsplan valt ook binnen de NIBM-regeling zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.

Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen (Langstraat en Kapelstraat) de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. In afbeelding 4.1 zijn de jaargemiddelde concentraties weergegeven voor het peiljaar 2015. Uit deze afbeelding blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.209-VG01_0005.jpg"

Afbeelding 4.1.: NSL-monitoringstool

4.3.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.

Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.209-VG01_0006.jpg"

Tabel 4.1: Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien er sprake is van een kortere afstand dan de richtafstand, is aanvullend onderzoek noodzakelijk.

4.4.2 Onderzoek

In de directe omgeving van de woningbouwlocatie zijn enkele niet-woonfuncties aanwezig. In onderstaande tabel zijn de adressen en maximaal toegestane milieucategorieën van de aanwezige bedrijven weergegeven.

Adres   Inrichting   Toelaatbare milieucategorie   Maatgevende aspect   Richtafstand in m*   Feitelijke afstand in m  
Dorpsstraat 3-5   Providentia, horeca in categorie 3   2   Geluid   30 (10)   5  
Dorpstraat 1-1a   S.K.C. De Leemhof, diverse maatschappelijke voorzieningen   1   Geluid   10 (0)   5  
Schoolstraat 2   Bibliotheek Gendt   1   Geluid   10 (0)   28  
Schoolstraat 1   Integraal Kindcentrum De Vonkenmorgen, basisschool en kinderopvang   2   Geluid   30 (10)   21  
Nijmeegsestraat 1-3   Integraal Kindcentrum De Vonkenmorgen, basisschool en kinderopvang   2   Geluid   30 (10)   20  
Nijmeegsestraat 2   Hospice   1   Geluid   10 (0)   11  
Nijmeegsestraat 6   Zalencentrum 'De Herberg', horeca in categorie 3   2   Geluid   30 (10)   24  

*de gereduceerde richtafstand is tussen haakjes weergegeven

Tabel 4.2.: overzicht relevante bedrijvigheid

Op basis van de VNG-brochure is het plangebied aan te merken als een 'gemengd gebied'. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging of een gebied dat is gelegen nabij hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype 'gemengd gebied' is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied. Het plangebied is gelegen in het centrum van Gendt, waar diverse horecagelegenheden en maatschappelijke functies aanwezig zijn, waaronder twee vestigingen van integraal kindcentrum De Vonkenmorgen, het Sociaal Kultureel Centrum De Leemhof en Providentia. Gelet op de aanwezige functies is voor de toekomstige woningen sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied', waardoor de richtafstand terug kan worden gebracht met één afstandsstap. Dit betekent concreet dat de gereduceerde richtafstanden – zoals opgenomen in tabel 4.1 – van toepassing zijn.

Zoals blijkt uit tabel 4.2 en afbeelding 4.3 reiken de gereduceerde richtafstanden van de meeste functies niet tot de bestemming 'Wonen'. Uitzondering vormt de gereduceerde hindercontour van Providentia, die een klein deel van de woonbestemming overlapt. Omdat de afstand van de beoogde woningen tot de bebouwing van Providentia ruim 12 meter bedraagt en de tussengelegen zone is ingericht als groenstrook, kan een goed woon- en leefklimaat voldoende worden gewaarborgd. De entree van Provendentia - waar de geluidbronnen zich concentreren - is bovendien aan de Dorpsstraat gesitueerd en leidt niet tot geluidhinder in het voorliggende plangebied. Gelet op het voorgaande kan worden afgeweken van de gereduceerde richtafstanden. Een goed woon- en leefklimaat is voldoende gewaarborgd.

Voor de overige inrichtingen wordt voldaan aan de gereduceerde richtafstanden. Derhalve kan een goed woon- en leefklimaat voor de nieuwe woningen gewaarborgd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.209-VG01_0007.jpg"

Afbeelding 4.3: hindercontouren omliggende functies t.o.v. plangebied

4.4.3 Conclusie

Het aspect 'bedrijfsmilieuhinder' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant.

Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. Het Bevt verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

4.5.2 Onderzoek

In de directe omgeving van de planlocatie zijn de volgende relevante risicobronnen aanwezig:

  • 1. Transport van gevaarlijke stoffen over de toekomstige A15 (tracé Ressen - Oudbroeken);
  • 2. Transport van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute.

Plaatsgebonden risico

Het voorliggende plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een Bevi inrichting, transportroute en hogedruk aardgastransportleiding. Dit vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Groepsrisico

Het plangebied bevindt zich in het invloedgebied van de toekomstige snelweg A15 en de Betuweroute. Daarmee hebben wijzigingen in het plangebied mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Doordat de afstand tussen het plan en de snelweg A15 en de Betuweroute groter is dan 200 meter, heeft de wetgever aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht te worden maar enkel nog de aspecten zelfredzaamheid en beheersbaarheid.

Relevante scenario’s: BLEVE en toxisch scenario

De brandweer bereidt zich voor op de gevolgen van een zogenaamd 'maatgevend scenario'. Voor gevaarlijke stoffen over de toekomstige A15 wordt dit scenario door LPG transporten gevormd. Voor LPG transport is het maatgevende scenario een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) van een ketelwagon tijdens transport. Een warme BLEVE treedt op bij een externe brand, een koude BLEVE treedt op wanneer de tank bezwijkt door een mechanische oorzaak. Het optredende effect (drukgolf) en het moment van exploderen is afhankelijk van de inhoud van de tank.

Voor de Betuweroute heeft het toxisch scenario (toxische wolk) het maatgevende scenario. Bij een toxische scenario komen toxische stoffen vrij waardoor een toxische wolk ontstaat. De omvang van het effectgebied wordt bepaald door de hoeveelheid toxische damp die vrijkomt en de verspreiding van de dampwolk. De verspreiding van de dampwolk is mede afhankelijk van de weersomstandigheden (windrichting en snelheid e.d.). In het meest ongunstige geval kunnen tot op 1.500 meter dodelijke slachtoffers vallen.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De beoogde woningen in het plangebied zijn relatief gemakkelijk te ontvluchten.

Bij het scenario van een toxische wolk is het van belang dat de aanwezigen in het effectgebied binnen blijven en dat ramen, deuren en ventilatiepompen worden gesloten. Hiermee wordt een safehaven principe gecreëerd. Bij het toxisch scenario speelt risicocommunicatie een belangrijke rol. Ten behoeve van deze zelfredzaamheid is het van belang dat het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) en NL-Alert wordt ingezet. In het kader van een effectieve zelfredzaamheid bij het vrijkomen van toxische stoffen kan er voor gekozen worden afsluitbare ventilatiesystemen in de woningen toe te passen, waarmee kan worden voorkomen dat toxische stoffen binnentreden. Dit is echter niet verplicht. Om de effectiviteit van de hierboven genoemde maatregelen te garanderen is het zinvol dat bewoners door middel van risicocommunicatie worden geïnformeerd en geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij zelf kunnen nemen.

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dicht bij de risicobron.

Om de bestrijdbaarheid te vergroten dient het plangebied over voldoende bluswatervoorzieningen te beschikken. Tevens dient bij toekomstige ontwikkelingen - in overleg met de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland (VGGM) - rekening te worden gehouden met voldoende bereikbaarheid voor hulpdiensten. Hieromtrent heeft afstemming plaatsgevonden met de VGGM.

4.5.3 Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is voor advies voorgelegd aan de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM). Door de VGGM is beoordeeld of het plan op zich zelf een risicobron vormt voor de omgeving of dat er in de omgeving risicobronnen aanwezig zijn die van invloed zijn op het plan. Dit blijkt niet het geval. Ten aanzien van externe veiligheid zijn dan ook geen nadere voorwaarden van toepassing.

4.6 Water

4.6.1 Regelgeving

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid tot 2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Rijk speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.

Beleid waterbeheerder

Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld, met als titel “Koers houden, kansen benutten”. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met de (klimaat)veranderingen om ons heen en benut zij de kansen die zich voordoen in de regio. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode (2016-2021) wil bereiken en hoe zij dat willen bewerkstelligen. De drie speerpunten van het Waterbeheerprogramma zijn:

  • Veel dijkverbeteringen: in het waterbeheerprogramma staat bescherming tegen overstromingen voorop. In de komende jaren zullen veel dijkverbeteringen in het rivierengebied plaatsvinden. Daarbij houdt het waterschap rekening met nieuwe normen voor waterveiligheid en met de belangen van de omgeving. Dijkverbeteringen worden op veel plaatsen innovatief uitgevoerd. Hierdoor kan het waterschap de overlast voor de omgeving beperken en efficiënter werken.
  • Innovatie bij zuivering afvalwater: rioolwater is niet langer alleen maar afvalwater; het is ook een bron van nuttige energie en grondstoffen. In het waterbeheerprogramma neemt het waterschap zich voor steeds meer technieken toe te passen om grondstoffen en energie terug te winnen uit het afvalwater.
  • Klimaatbestendig watersysteem: het klimaatbestendig maken van het watersysteem is een van de aandachtspunten in het beheerprogramma.

Watertoets

In de brochure “Partners in Water” is het beleid van het waterschap Rivierenland verwoord. De brochure gaat in op de inhoud van de watertoets en behandeld de volgende thema’s:

  • waterneutraal inrichten;
  • schoon inrichten;
  • veilig inrichten;
  • bijzondere wateren en voorzieningen.

Ten aanzien van het thema Waterneutraal inrichten wordt ingegaan op de benodigde waterberging bij verschillende projecten. Voor kleine projecten in stedelijk gebied is waterberging slechts in beperkte mate noodzakelijk en/of mogelijk. Tot 500 m2 aan extra verharding geldt er voor particulieren een mogelijkheid voor een eenmalige vrijstelling. In alle andere gevallen dienen compenserende maatregelen getroffen te worden. Voor projecten tot 5.000 m2 aan extra verharding bedraagt de compensatie 436 m2  per hectare verharding. Bij een toename groter dan 5.000 m2 is maatwerk benodigd. Waterberging dient in principe binnen het plangebied opgelost te worden. Indien dit niet mogelijk is kan de waterberging elders binnen het peilgebied worden opgelost.

4.6.2 Onderzoek

Bestaande situatie

In de huidige situatie is de zuidzijde van het plangebied, waar het kerkgebouw is gesitueerd, vrijwel geheel verhard. Het achtergelegen gebied - waar zich tot 2005 de begraafplaats bevond - is geheel onverhard.

Oppervlaktewater

In het plangebied is momenteel geen oppervlaktewater aanwezig.

Waterkeringen

In het voorliggende plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig. De Waaldijk - ten zuidoosten van het plangebied - betreft een primaire waterkering. De kern- en beschermingszone van deze waterkering reikt niet tot het voorliggende plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.209-VG01_0008.jpg"

Afbeelding 4.4: uitsnede Legger waterkeringen; waterschap Rivierenland

Bodemopbouw

Ter plaatse van het plangebied bestaat de aanwezige deklaag uit zandige en kleiige afzettingen. De dikte van de deklaag bedraagt circa 5 meter. Onder de deklaag bevindt zich het eerste watervoerend pakket. Dit pakket is voornamelijk opgebouwd uit matig fijne tot matig grove grindrijke zanden. De dikte van het eerste watervoerend pakket bedraagt circa 18,5 meter behorend tot de formatie van Kreftenheye. Onder het eerste watervoerend pakket bevindt zich een slecht doorlatende laag. De slecht doorlatende basis is voornamelijk opgebouwd uit zandige en kleiige afzettingen. De dikte van het pakket bedraagt circa 6,5 meter. Onder de slecht doorlatende laag bevindt zich het tweede watervoerend pakket. Dit pakket is voornamelijk opgebouwd uit matig fijne tot matig grove grindrijke zanden behorend tot de formaties van Peize, Waalre en Oosterhout.

Geohydrologie

Het freatisch grondwater bevindt zich op een diepte van circa 3,0 m-mv. Op basis van de isohypsen van het freatische grondwater uit het eerste watervoerend pakket kan worden gesteld dat de grondwaterstroming zuidwestelijk gericht is

Watercompensatie

Ten behoeve van de toename van het verhard oppervlak dient watercompensatie gevonden te worden binnen het plan. In onderstaande tabel is de toekomstige oppervlakte aan verharding afgezet tegen het bestaande verharde oppervlak.

  Huidige situatie   Toekomstige situatie  
Openbare verharding   2.616   2.660  
Verharding eigen terrein   0   1.158  
Bebouwing   1.513   2.768  
Totaal   4.129   6.586  

De toename van het verhard oppervlak bedraagt circa 2.457 m2 (6.586 m2 - 4.129 m2). Voor het bepalen van de benodigde waterberging is gebruik gemaakt van de vuistregels van Waterschap Rivierenland;

  • Te realiseren berging bij T=10+10%: 436 m3/ha
  • Te realiseren berging bij T=100+10%: 664 m3/ha

De benodigde berging voor het voorliggende plangebied bedraagt hiermee:

  • Bui T=10+10%: 0,2457 ha x 436 m3 = 107 m3
  • Bui T=100+10%: 0,2457 ha x 664 m3 = 163 m3

Waterberging wordt gevonden in de toepassing van een Aquaflow systeem. Daarbij wordt het hemelwater van woningen bovengronds afgevoerd naar de straat/Aquaflow systeem. Dit voorkomt verstopte leidingen, foutieve aansluitingen en tevens is water zichtbaar voor iedereen. Het hemelwater wordt traditioneel via kolken afgevloeid in het Aquaflow pakket (geen waterdoorlatende stenen). Het Aquaflow systeem gaat uit van een waterbergende fundatie van 0,35 m onder de toekomstige (weg)verharding. Deze fundatie bestaat voor 40% uit holle ruimten. Om te kunnen voorzien in voldoende waterberging dient 1.164 m2 van de toekomstige oppervlakteverharding voorzien te worden van het Aquaflow systeem (1.164 m2 * 0,35 * 0,4 = 163 m3). In het plangebied wordt circa 3.400 m2 oppervlakteverharding aangebracht. Dat betekent dan slechts een deel van de verharding met het Aquaflow systeem wordt uitgevoerd.

In het Aquaflow systeem komt - indien noodzakelijk - een drain te liggen voor de afvoer naar een bestaand regenwaterstelsel, via een debietbegrenzer ten behoeve van de landelijke afvoer. Daarnaast wordt er een overstortput aangebracht voor noodgevallen.

Ten behoeve van het vloerpeil nieuwe woningen is het van belang dat deze 0,30 meter hoger dient te liggen dan de as van de weg, maar tevens ook (minimaal) 1 meter boven de GHG (grondwaterbeleid gemeente). Het definitieve vloerpeil wordt nader uitgewerkt in overleg met de gemeente.

Riolering

In Gendt is een gemengd rioolstelsel aanwezig. Aansluiting van de riolering uit het plangebied moet in een later stadium in overleg met de gemeente Lingewaard worden uitgedetailleerd.

Waterkwaliteit

Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die het hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Afkoppeling van hemelwater zorgt ervoor dat het aantal riooloverstorten laag is. Ook dit komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede.

Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud van het inzamelings- en transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering, ligt bij de gemeente. Het Waterschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater. Het Waterschap is de beheerder van het totale watersysteem en van de waterkeringen. Het onderhoud van de waterkeringen en hoofdwatergangen is tevens de verantwoordelijkheid van het Waterschap. Het onderhoud van de overige watergangen ligt bij particulieren, de gemeente en andere instanties.

4.6.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. In het kader van het wettelijk vooroverleg is het voorliggende bestemmingsplan aan Waterschap Rivierenland voorgelegd.

4.7 Ecologie

4.7.1 Regelgeving

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

Soortenbescherming

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
  • 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
  • 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In Bemmel is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Gebiedsbescherming

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

4.7.2 Onderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan naar de aanwezige flora en fauna uitgevoerd. De resultaten zijn hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 3 bij de toelichting opgenomen.

Soortenbescherming

Vleermuizen 

De bebouwing binnen het plangebied is geschikt om te dienen als vaste verblijfplaats voor vleermuizen. Derhalve is aanvullend vleermuisonderzoek nodig om te bepalen of er al dan geen vleermuisverblijfplaatsen in de bebouwing aanwezig zijn. Dit onderzoek wordt de komende tijd in gang gezet. Wanneer het vervolgonderzoek aantoont dat de bebouwing geschikt is als verblijfplaats voor vleermuizen kan een overtreding van de verbodsbepalingen niet voorkomen worden en dient een ontheffing aangevraagd te worden. Hierbij dienen een activiteitenplan en, in sommige gevallen, een compensatieplan aangeleverd te worden.

Bij het nemen van de juiste mitigerende/compenserende maatregelen is de sloop van een gebouw met een vleermuisverblijfplaats in principe mogelijk. Eventuele maatregelen die genomen moeten worden indien vaste verblijfsplaatsen van vleermuizen worden aangetroffen, zijn te allen tijde inpasbaar binnen het nieuwe bestemmingsplan. Maatregelen kunnen onder meer bestaan uit het plaatsen van nestkasten. Compensatie dient vooraf en in de nabijheid van de oude verblijfplaats te gebeuren, bovendien moet rekening worden gehouden met een vereiste gewenningsperiode (aan de nieuwe voorzieningen).

Het opgaand groen langs het plangebied (bomen en struikgewas) maakt mogelijk onderdeel uit van een potentiële vliegroute. In de huidige plannen blijft het opgaand groen behouden en zullen er geen nadelige effecten optreden op een eventuele vliegroute. Het open grasveld binnen het plangebied is mogelijk geschikt als foerageergebied. Echter betreft het hier geen essentieel foerageergebied doordat er voldoende groen in de omgeving aanwezig is. Bovendien zijn in de huidige plannen ook tuinen opgenomen die potentieel foerageergebied kunnen vormen.

Vogels met een vaste verblijfplaats

De bebouwing binnen het plangebied vormt mogelijk een geschikte verblijfplaats voor de Gierzwaluw. De Gierzwaluw wordt vermeld in categorie 2 van de Wet natuurbescherming, wat inhoudt dat verblijfplaatsen van deze soort jaarrond beschermd zijn. Indien potentiële verblijfplaatsen van de Gierzwaluw (onder de dakpannen) en/of onderdelen van de functionele leefomgeving als gevolg van de voorgenomen plannen worden aangetast, is aanvullend onderzoek nodig. Dit om te bepalen of er al dan geen vaste verblijfplaatsen van de Gierzwaluw in de bebouwing aanwezig zijn.

Het aanvullend onderzoek wordt de komende tijd uitgevoerd. Wanneer het vervolgonderzoek aantoont dat de bebouwing geschikt is als verblijfplaats voor gierzwaluwen kan een overtreding van de verbodsbepalingen niet voorkomen worden en dient een ontheffing aangevraagd te worden. Hierbij dienen een activiteitenplan en, in sommige gevallen, een compensatieplan aangeleverd te worden.

Maatregelen die genomen moeten worden wanneer de gierzwaluw een vaste verblijfplaats heeft binnen het plangebied zijn inpasbaar binnen het nieuwe bestemmingsplan. Maatregelen kunnen onder meer bestaan uit het plaatsen van inmetselstenen voor de Gierzwaluw. Compensatie dient vooraf en in de nabijheid van de oude verblijfplaats te gebeuren, bovendien moet rekening worden gehouden met een vereiste gewenningsperiode (aan de nieuwe voorzieningen).

Ten aanzien van overige broedvogels, wordt aangeraden om werkzaamheden waarbij broedplaatsen verloren kunnen gaan of broedsels verstoord kunnen worden, zoals sloopwerkzaamheden, kapwerkzaamheden en het verwijderen van vegetatie, buiten het broedseizoen van vogels (globaal van half maart t/m half juli) uit te voeren. Indien dergelijke werkzaamheden toch binnen het broedseizoen plaatsvinden, dient voorafgaand aan de werkzaamheden door een ecologisch deskundige te worden vastgesteld of er broedende vogels binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn. Wanneer er broedgevallen worden vastgesteld, dient door de deskundige bepaald te worden of er sprake is van een wezenlijke invloed op de populatie van de betreffende vogelsoort. Mogelijk dienen maatregelen genomen te worden om nadelige effecten te voorkomen.

Grondgebonden zoogdieren

Op grond van de quickscan kan de aan- dan wel afwezigheid van de Steenmarter niet (voldoende) worden aangetoond dan wel worden uitgesloten. Voor de kleine marters zoals de Steenmarter wordt door de wetgever geëist dat er vervolgonderzoek volgens een vastgesteld protocol wordt uitgevoerd, voordat aanwezigheid kan worden uitgesloten. Dit onderzoek wordt de komende tijd uitgevoerd.

Wanneer het vervolgonderzoek aantoont dat de bebouwing geschikt is als verblijfplaats voor de Steenmarter kan een overtreding van de verbodsbepalingen niet voorkomen worden en dient een ontheffing aangevraagd te worden. Hierbij dienen een activiteitenplan en, in sommige gevallen, een compensatieplan aangeleverd te worden.

Bij het nemen van de juiste mitigerende/compenserende maatregelen is de sloop van een gebouw met een verblijfsplaats van de Steenmarter in principe mogelijk. Eventuele maatregelen zijn te allen tijde inpasbaar binnen het nieuwe bestemmingsplan. Maatregelen kunnen onder meer bestaan uit zogenaamde Steenmarter hotels. Dit zijn schuilplaatsen van hout die als alternatieve verblijfplaats dienst kunnen doen. Compensatie dient vooraf en in de nabijheid van de oude verblijfplaats te gebeuren, bovendien moet rekening worden gehouden met een vereiste gewenningsperiode (aan de nieuwe voorzieningen).

Herpetofauna

In de kelder van de kerk zijn overblijfselen aangetroffen van amfibieën. Dit zijn naar alle waarschijnlijkheid exemplaren van de Bruine kikker en Groene kikker, die in de winterperiode vochtige donkere plekken (zoals kelders) opzoeken om te overwinteren. Deze beide soorten zijn niet beschermd, en beschermde soorten worden binnen het plangebied ook niet verwacht. Binnen het plangebied zijn geen beschermde herpetofaunasoorten aangetroffen. Deze worden op basis van biotoopkenmerken van het plangebied ook niet verwacht. Om deze reden bestaan er, anders dan de algemene zorgplicht, geen verplichtingen vanuit de Wet natuurbescherming ten aanzien van herpetofauna.

Vaatplanten

Binnen het plangebied zijn geen beschermde vaatplanten aangetroffen. Deze worden op basis van biotoopkenmerken van het plangebied ook niet verwacht. Om deze reden bestaan er, anders dan de algemene zorgplicht, geen verplichtingen vanuit de Wet natuurbescherming ten aanzien van vaatplanten.

Gebiedsbescherming

Het plangebied heeft geen status in het kader van de Wet natuurbescherming (Natura 2000-gebied (Vogel- of Habitatrichtlijngebieden). Het dichtstbijzijnde gebied dat onder de bescherming van de Wet natuurbescherming valt is Natura 2000-gebied 'Rijntakken', circa 250 meter ten zuiden van het plangebied. Vanwege de kleinschalige en tijdelijke aard van de werkzaamheden en het gegeven dat zich diverse bebouwing tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied bevindt, worden er geen significant nadelige effecten op de aangewezen habitattypen en doelsoorten van dit Natura 2000-gebied verwacht als gevolg van verstoring door geluid, licht, trillingen en dergelijke. Voor deze storingsfactoren is daarom geen verdere toetsing aan de natuurwetgeving nodig. Gelet op het huidige en toekomstige gebruik van de locatie wordt een belangrijke toename van het aantal verkeersbewegingen niet verwacht. Van een noemenswaardige toename in stikstofdepositie is geen sprake.

Daarnaast bevindt het plangebied zich niet binnen het plangebied binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Indien er, als gevolg van de voorgenomen plannen, oppervlakte aan NNN-gebied verloren gaat, dienen de effecten van de plannen op de kenmerken en waarden van het NNN getoetst te worden. Een dergelijke toetsing is niet opgenomen in deze rapportage.

4.7.3 Conclusie

Soortenbescherming

Komende tijd wordt aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vaste verblijfsplaatsen van vleermuizen en gierzwaluwen. Evenwel wordt aanvullend onderzoek verricht ten aanzien van de Steenmarter. Voordat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt verleend, dient het aanvullend onderzoek afgerond te zijn en dienen eventuele ontheffingen verleend te zijn. Hiervoor is in dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Tenslotte geldt voor alle plant- en diersoorten (ook de onbeschermde) de zorgplicht. Deze houdt in dat mogelijke nadelige gevolgen voor planten en dieren, voor zover redelijk, zoveel mogelijk voorkomen moeten worden.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen in het kader van de Wet natuurbescherming. Evenmin is het plangebied onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Regelgeving

Erfgoedwet

De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen golden, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende zaken:

  • Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten.
  • Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.
  • Bescherming van stads- en dorpsgezichten.

Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Lingewaard

Volgens de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Lingewaard ligt het plangebied in een gebied met een hoge tot zeer hoge archeologische verwachting. Voor bodemingrepen groter dan respectievelijk 100 m2 en 30 m2 en dieper dan 0,3 m - NAP dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Nader onderzoek met betrekking tot dit aspect is dan ook noodzakelijk.

4.8.2 Onderzoek

Archeologie

In het kader van voorliggend bestemmingsplan is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn hieronder weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.

Op basis van de bevindingen van het bureauonderzoek geldt voor het plangebied in principe een hoge archeologische verwachting voor archeologische resten uit de periode ijzertijd tot en met late middeleeuwen. In het plangebied is echter vanaf het begin van de 20e eeuw een kerk gevestigd. Het gebruik van het gehele kerkhof ten noorden van de kerk als begraafplaats zal hier de archeologisch relevante niveaus hebben verstoord. Daarnaast kan op basis van bouwtekeningen gesteld worden dat de herbouw van de kerk na de tweede wereldoorlog, voor een groot deel van de oppervlakte van de kerk (funderingen en kelder) heeft gezorgd voor verstoringen van de bodem tot een diepte van 2,5 m –Mv. Hoewel de funderingen van de oorspronkelijke kerk uit 1908 hierbij mogelijk deels zijn gespaard, wordt de informatiewaarde van dergelijke resten, gezien de relatief recente datering en de beschikbaarheid van foto- en tekeningmateriaal, laag geacht.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt in het plangebied geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

Cultuurhistorie

Op basis van de kaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' van de provincie Gelderland zijn er geen cultuurhistorische waardevolle objecten of structuren in het plangebied aanwezig. Wel is de route Nijmeegsestraat - Dorpstraat aangemerkt als historisch geografische lijn.

Het voorliggende plangebied was lange tijd in gebruik als akkerland, tot in 1908 de katholieke kerk binnen het perceel wordt gesticht. Het noordelijke deel van het plangebied wordt vanaf dan gebruikt als begraafplaats. Op 28 september 1944 wordt de toren van de kerk door de Duitsers opgeblazen. Hierbij wordt ook het schip zwaar beschadigd. Na de oorlog wordt de kerk uit 1908 afgebroken en wordt op dezelfde plek, maar met een gewijzigde oriëntatie, de huidige kerk gebouwd.

Het kerkgebouw met de later toegevoegde toren als verticaal accent, markeert het begin van het centrum. Het kergebouw is uitgevoerd in de stijl van de Delftse School die hier gekenmerkt wordt door een architectuur die geïnspireerd is op de ‘eeuwige architectuur’ van de vroeg-christelijke basilieken. Het imposante voorfront van de St. Martinuskerk is tevens beïnvloed door de Romaanse bouwkunst en loopt bovendien al vooruit op de Bossche School. De vrijstaande toren van de kerk - die in 1959 werd toegevoegd - is een goed voorbeeld van de architectuur van de Bossche School. De bijzonder gaaf bewaard gebleven kerk straalt een sobere voornaamheid uit.

Achter de kerk lag tot enkele jaren terug de begraafplaats, die inmiddels geruimd is. De voormalige begraafplaats had een rechthoekige plattegrond en werd omzoomd door hoog opgaande bomen. Dit bomenkader is thans nog aanwezig. De opzet van de voormalige begraafplaats was eenvoudig: een middenpad met aan weerszijden de graven in haaks daarop staande rijen. Aan het einde van het middenpad, deels verscholen onder bomen en struiken lag een calvarieberg.

De cultuurhistorische waarde van de kerk beperkt zich tot het voorfront met de later toegevoegde toren en de sacristie. Deze cultuurhistorisch waardevolle elementen worden in de toekomstige situatie behouden en op zorgvuldige wijze geïntegreerd in het nieuwe woongebied.

4.8.3 Doorvertaling bestemmingsplan

Archeologie

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt in het plangebied geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Cultuurhistorie

De cultuurhistorische waardevolle elementen van de kerk worden behouden, te weten; het voorfront met toren en de sacristie. Het middenschip van de kerk heeft weinig waarde en wordt daarom vervangen door twee appartementenblokken, die het voorfront (met toren) verbinden met de sacristie. Op deze wijze worden de bestaande historische waardevolle elementen geïntegreerd in het nieuwe ontwerp. Niet alleen de historisch waardevolle elementen van het kerkgebouw worden behouden, ook het karakteristieke bomenkader rondom de voormalige begraafplaats wordt gehandhaafd. Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.9 Leidingen

Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij
het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat
bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.

In het voorliggende plangebied zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen gelegen. Wel is direct ten noorden van het plangebied een rioolpersleiding gelegen. De belemmeringenstrook van deze leiding is niet over het voorliggende plangebied gelegen. Derhalve bestaan er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, moet de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 36 nieuwe woningen.

Op basis van de meest recente stedenbouwkundige uitwerking voorziet de ontwikkeling in de bouw van 12 geschakelde (patio)woningen, 22 middeldure appartementen en 2 woningen in het priesterkoor. Op basis van de CROW-publicatie geldt voor middeldure appartementen een maximale verkeersgeneratie van 6,3 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag, uitgaande van een ligging in weinig stedelijk gebied, in de schil rondom het centrum. Voor de geschakelde (patio)woningen en de woningen in het priesterkoor geldt een maximale verkeersgeneratie van 8,5 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag. Gelet op het voorgaande leidt de beoogde ontwikkeling tot 258 extra motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag.

Het plangebied wordt via een interne ontsluitingsstructuur ontsloten op de Batouwestraat. Het verkeer wordt vervolgens via de Batouwestraat afgewikkeld op de Nijmeegsestraat en verder. Omdat het om een relatief beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen gaat en de voorgenoemde wegen voldoende capaciteit hebben om deze toename op te vangen, leidt de beoogde ontwikkeling niet tot een onacceptabele verkeerstoename. Er zijn geen ontsluitingen op de Nijmeegsestraat voorzien.

4.10.2 Parkeren

Ter waarborging van voldoende parkeervoorzieningen hanteert de gemeente Lingewaard de 'Nota parkeernormen', zoals deze op 21 november 2017 is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.

In artikel 7.2 is een regeling ten aanzien van parkeren opgenomen. Daarin is bepaald dat bij het bouwen en het wijzigen van het bestaande gebruik dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij de gemiddelde parkeernormen van de gemeente Lingewaard als uitgangspunt dienen. Deze parkeernormen zijn als volgt:

  • voor appartementen met een woonoppervlak kleiner dan 100 m2: 1,7 parkeerplaatsen per woning;
  • voor woningen met een woonoppervlak tussen 110 m2 en 155 m2 : 1,8 parkeerplaatsen per woning;
  • voor woningen met een woonoppervlak groter dan 155 m2 : 2,0 parkeerplaatsen per woning;

Uitgaande van de meest recente stedenbouwkundige verkaveling (12 (grondgebonden) woningen tussen 110 m2 en 155 m2, 22 appartementen met een woonoppervlak kleiner dan 100 m2 en 2 woningen met een woonoppervlak groter dan 155 m2) bedraagt de totale parkeerbehoefte ten behoeve van de woningen 63 parkeerplaatsen.

In het voorfront van het kerkgebouw wordt daarnaast een kleine vergaderruimte voor de parochie ondergebracht, tevens is hier het archief van de parochie gevestigd en wordt ook de mariakapel en het mortuarium gehandhaafd. Tezamen zijn deze ruimtes in het voorfront circa 250 m2 bvo. Op basis van de begripsbepaling 'maatschappelijk' is gerekend met een parkeernorm voor een mortuarium. Deze maatschappelijke functie heeft de hoogste parkeerbehoefte bij een omvang van 100 m2 brutovloeroppervlak (worst-case benadering).

De totale parkeerbehoefte binnen het voorliggende plangebied bedraagt daarmee 71 parkeerplaatsen. Zie ook onderstaande tabel:

Woningtype   Aantal   Parkeernorm*   Parkeerbehoefte  
Woning duur (groter dan 155 m2)   2   2,0   4,0  
Woning midden (110 m2 tot 155 m2 )   12   1,8   21,6  
Appartementen goedkoop (kleiner dan 100 m2)   22   1,7   37,4  
Vergaderruimte parochie   250 m2   8 per mortuarium**   8  
Totaal   36     71,0  

* Van de parkeernorm van woningen is 0,3 pp per woning bestemd voor het parkeren van bezoekers. Deze parkeerplaatsen dienen openbaar te zijn.

** De functie mortuarium is niet opgenomen in de nota parkeernormen en ook de CROW kent geen parkeernorm voor een mortuarium. Voor uitvaarten/begraafplaatsen kent de gemeente Lingewaard een norm van 15 parkeerplaatsen. Aansluiting bij de parkeernorm voor uitvaarten / begraafplaatsen wordt voor een mortuarium niet realistisch geacht, aangezien mortuaria in de regel slechts worden bezocht door directe familie en directe vrienden. Daarbij komen deze mensen niet allemaal op hetzelfde moment. In deze situatie is maatwerk noodzakelijk. In voorliggende plan is uitgegaan van een parkeernorm van 8 parkeerplaatsen voor een mortuarium, de helft van het aantal parkeerplaatsen bij uitvaarten / begraafplaatsen.

Parkeren binnen het plangebied zal slechts gedeeltelijk op eigen terrein worden opgelost. Voor de geschakelde (patio)woningen geldt dat er ten minste één parkeerplaats op eigen terrein dient te worden gerealiseerd en in stand gehouden. Daarnaast beschikt de parochie over 5 parkeerplaatsen op eigen terrein, die te bereiken zijn vanaf de Nijmeegsestraat. Deze parkeerplaatsen zijn bestemd voor de
maatschappelijke functies van de parochie. De overige parkeerbehoefte wordt in de openbare ruimte ondergebracht.

Op basis van de stedenbouwkundige onderlegger is het aantal parkeerplaatsen in het plangebied inzichtelijk gemaakt. In totaliteit zijn er afgerond 71 parkeerplaatsen beschikbaar. Hiermee voorziet de inrichtingsschets in voldoende parkeerplaatsen voor de woningen en functies binnen het plangebied.Een en ander is in onderstaande tabel weergegeven:

Parkeervoorzieningen   Factor   Aantal   Aantal parkeerplaatsen  
Haaksparkeerplaatsen   1   57   57  
Enkele oprit 5 meter lang   0,8   12   9,6  
Eigen terrein parochie   1   5   5,0  
Totaal   -   -   71,6  

Zoals blijkt uit bovenstaande tabel(len) wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Uit een parkeeronderzoek (zie bijlage 6) blijkt dat het plangebied op een normale werkdag over voldoende parkeerplaatsen beschikt om de parkeerbehoefte van de woningen en de omliggende maatschappelijke functies (zoals de basisscholen ten zuiden en westen van het plangebied) op te vangen. Daarnaast kan binnen het plangebied vrijwel de gehele parkeerbehoefte van de scholen worden opgevangen. Er is sprake van een tekort van één parkeerplaats. De gemeente acht dit acceptabel, aangezien bij de parkeerbehoefte van de scholen sprake is van een piekbehoefte van hooguit een kwartier per werkdag. Daarnaast hebben de scholen aan de Nijmeegsestraat de mogelijkheid om hun leerkrachten elders te laten parkeren, bijvoorbeeld op de parkeerplaatsen aan de zijde van het Huis te Gendt en De Strang.

4.11 Explosieven

Naar aanleiding van de voorgenomen ontwikkeling is een controle verzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven in het plangebied. De belangrijkste conclusie is hieronder overgenomen, de volledige rapportage is als bijlage 5 bij de toelichting opgenomen.

Uit de voor de risicokaart geraadpleegde literatuur, archiefgegevens en luchtfotoanalyse is gebleken dat binnen het plangebied sprake is van het mogelijk achterblijven van niet gesprongen explosieven (NGE) in de vorm van afwerpmunitie, 500 lb, geallieerd. Tevens dient - vanwege het veelvuldig plaatsvinden van artillerie- en mortierbeschietingen - rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van NGE in de vorm van diverse kalibers verschoten geschutmunitie met een maximum van 15 cm (Duits). Ter plaatse van de schuttersput/wapenopstelling zijn bovendien mogelijk NGE in de vorm van klein-kalibermunitie, hand- en geweergranaten en munitie voor granaatwerpers achtergebleven.

Binnen de gemeente Lingewaard hebben sinds de Tweede Wereldoorlog diverse ontwikkelingen plaatsgevonden die van invloed zijn geweest op de bodem. Uit vergelijking van het historisch luchtfotomateriaal met de huidige situatie is gebleken dat binnen het plangebied relatief beperkte bodemroerende werkzaamheden zijn uitgevoerd. De in 1944/1945 beschadigde bebouwing is gedeeltelijk hersteld en uitgebreid. Verder is - gezien de huidige bestemming - het bij de kerk behorende grafveld geheel geruimd. De diepte van deze ruimingswerkzaamheden is niet bekend. Op de locaties waar bodemroerende werkzaamheden zijn uitgevoerd kan worden aangenomen dat (tot op zekere diepte) eventuele aanwezige NGE reeds opgemerkt en verwijderd zijn.

Voor het grondwerk ten behoeve van de nieuwbouw in verdacht gebied dient een oppervlaktedetectie plaats te vinden. Voor het aanbrengen van de fundering wordt het uitvoeren van een dieptedetectie voorgesteld.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. 

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere (recente) bestemmingsplannen van de gemeente Lingewaard. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

In het vervolg van deze paragraaf worden de regels kort toegelicht.

5.1.1 Inleidende regels

Begrippen 

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. 

Wijze van meten 

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.1.2 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving

Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals wonen, groen, verkeer etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels

In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Specifieke gebruiksregels

In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

5.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling 

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels 

Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en bestaande afstanden en maten. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de realisatie en instandhouding van voldoende waterberging te waarborgen. Evenwel is in de algemene bouwregels bepaald dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid, waarbij per woningtype concrete parkeernormen zijn opgenomen.

Algemene afwijkingsregels 

Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier onder meer een standaardregeling die beperkte afwijkingen in de maatvoering bij de uitvoering van bouwplannen mogelijk maakt.

Algemene wijzigingsregels 

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht 
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2 Bestemmingsplan

5.2.1 Planopzet

Het toekomstige woongebied is grotendeels voorzien van een globale eindbestemming. Op grond van deze bestemming geldt een rechtstreekse bouwtitel. De globale eindbestemming is inhoudelijk gestoeld op het stedenbouwkundig plan, maar biedt de nodige flexibiliteit. Omdat het een nog te realiseren woongebied betreft en de exacte situering en vorm van de woningen nog niet bekend is, zijn ruimere bouwmogelijkheden opgenomen dan voor bestaande woningen het geval zal zijn. Door deze opzet wordt de gewenste flexibiliteit gedurende het ontwikkelingstraject gecreëerd.

5.2.2 Bestemmingen

In deze paragraaf zijn de feitelijk in het plan voorkomende bestemmingen beschreven. Per bestemming is kort toegelicht welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.

Groen – Waterberging

De structurele groenvoorziening in het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Groen - Waterberging'. Ter plaatse zijn de gronden onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, waterberging, bermen en beplanting, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen. De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn beperkt. Binnen deze bestemming zijn in principe alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Uitzondering hierop vormen gebouwen voor nutsvoorzieningen.

Verkeer - Verblijfsgebied

De beoogde ontsluitingsstructuur en parkeervoorzieningen zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming zijn de gronden onder meer bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie, waterberging (en de daarbij behorende voorzieningen), voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn in principe alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Uitzondering hierop vormen gebouwen voor nutsvoorzieningen.

Wonen

De beoogde woningen zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen en de uitoefening van een beroep aan huis. Voor de bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming wordt een onderscheid gemaakt in het hoofdgebouw van de woning, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

  • Hoofdgebouwen: binnen de bestemming 'Wonen' zijn zowel geschakelde (patio)woningen als gestapelde woningen toegestaan, uitsluitend ter plaatse van de daarvoor bedoelde aanduiding. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan is aangeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. Het hoofdgebouw van de woning mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gerealiseerd worden, waarbij de op de verbeelding weergegeven maximum goot- en bouwhoogte leidend zijn.
  • Bijbehorende bouwwerken: buiten het hoofdgebouw mogen op het perceel zowel binnen als buiten het bouwvlak bijbehorende bouwwerken worden opgericht dit betreft bijgebouwen, uit- of aanbouwen en overkappingen. Deze bouwwerken mogen, met uitzondering van erkers alleen in het achtererfgebied worden gerealiseerd. De maximale maatvoering voor bijbehorende bouwwerken is gelimiteerd. Het achtererfgebied mag met niet meer dan 50% worden bebouwd met een maximum van 120 m2, waarbij de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen afhankelijk is gesteld van de grootte van het perceel.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

6.1.2 Conclusie

Omdat de gemeente de nog te ontwikkelen gronden niet in eigendom heeft, is een anterieure overeenkomst met de ontwikkelaar gesloten. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg wordt het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen.

6.2.2 Informatieavonden

Naar aanleiding van enkele ondergeschikte aanpassingen in het stedenbouwkundig ontwerp en vooruitlopend op het voorliggende bestemmingsplan, heeft er op 16 november 2016 een informatieavond voor omwonenden plaatsgevonden. De algehele reactie op de voorliggende ontwikkeling was over het algemeen zeer positief.

6.2.3 Ontwerpfase

Na afronding van het vooroverleg is de formele bestemmingsplanprocedure gestart. De eventuele aanpassingen die volgden uit de overlegreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Tevens zijn er enkele ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen.

Gedurende de inzagetermijn is één zienswijze binnengekomen. Deze is samengevat en beantwoord in de 'Reactienota Zienswijzen (en ambtshalve wijzigingen)', die als bijlage 6 bij de toelichting is opgenomen.

6.2.4 Vaststellingsfase

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.