direct naar inhoud van Regels
Plan: Nieuwbouw koloniewoningen, M.E. van der Meulenweg en Hooiweg zuid
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1701.572WPMeulenHooiweg-0002

Regels

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het wijzigingsplan Nieuwbouw koloniewoningen, M.E. van der Meulenweg en Hooiweg zuid met identificatienummer NL.IMRO.1701.572WPMeulenHooiweg-0002 van de gemeente Westerveld;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.8 agrarische bedrijfskavel:

een op de verbeelding weergegeven aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing ten behoeve van een agrarisch bedrijf is toegelaten;

1.9 archeologische waarden:

waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarden zal telkens het RAAP-rapport 2021 het toetsingskader zijn;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bed and breakfast(eenheid):

een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor recreatief nachtverblijf en ontbijt;

1.12 bedrijf:

het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen;

1.13 beschermd dorpsgezicht:

het door de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij besluit van 6 november 2009 als beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord aangewezen gebied;

1.14 bestaande:
  • 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende Beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de Beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bijgebouw:

een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die bedrijfsmatig, dan wel hobbymatig in gebruik zijn;

1.25 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.29 huishouden:

een zelfstandig(e), dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.30 kap:

een dak met een zekere helling;

1.31 landschappelijke waarden:

de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap. Bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal het Beeldkwaliteitsplan Gemeente Westerveld steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;

1.32 lessenaarsdak:

een dak bestaande uit één hellend dakvlak;

1.33 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);

1.34 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden, dan wel met ten hoogste één wand;

1.35 peil:
  • a. indien op het land wordt gebouwd:
    • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      • de bouwhoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.36 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.37 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.38 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.39 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.40 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 Lengte, breedte en diepte van gebouwen:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van scheidingsmuren;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van de oppervlakte van een bouwwerk worden overstekken groter dan 70 cm, dan wel de oppervlakte aan overstekken groter dan 4 m² meegerekend.

2.6 de afstand tot de (bouw)perceelgrens

tussen de grenzen van een agrarische bedrijfskavel en een bepaald punt van het op dat agrarische bedrijfskavel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;

2.7 bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten.

Artikel 3 Relatiebepaling

Ten aanzien van het plan geldt dat, naast het bepaalde in dit wijzigingsplan, de regels gegeven in het moederplan onverkort van toepassing zijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 4 Agrarisch

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. cultuurgrond;
  • b. water;

met daarbij behorende:

  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. erven en agrarische gronden.
4.2 Bouwregels
  • a. Ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1 m bedragen
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het opslaan van mest, hooibalen, andere agrarische producten en/of agrarische werktuigen, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen.

5.2 Bouwregels
  • a. Ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen het gebruik van de gronden ten behoeve van het parkeren en/of het repareren van motorvoertuigen voor de voorgevel of het verlengde daarvan van een woning.

Artikel 6 Wonen - Koloniewoning

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Koloniewoning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;

al dan niet in combinatie met:

  • b. aan huis verbonden beroepen, voorzover wordt voldaan aan de volgende criteria:
    • 1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
    • 2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep mogen zowel in het hoofdgebouw alsmede in het aangebouwde bijgebouw worden verricht;
    • 3. het beroep dient te worden uitgeoefend door de bewoner van de woning;
    • 4. het deel voor uitoefening van een aan huis verbonden beroep mag tot 30% van de met omgevingsvergunning gerealiseerde oppervlakte van het hoofdgebouw en aangebouwd bijgebouw met een maximum van 45 m² bedragen;
    • 5. vanuit de woning mag geen detailhandel, horeca en groothandel, prostitutie- of seksinrichting plaatsvinden;
    • 6. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
    • 7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand is slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m² per woning. Lichtreclame is niet toegestaan;
    • 8. buitenopslag is niet toegestaan;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen;
  • e. water;

met de daarbijbehorende:

  • f. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van nieuwe koloniewoningen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
    • 1. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. het aantal woningen bedraagt niet meer dan één per bouwvlak;
    • 3. de voorgevel van de woning dient in de dichtst op de weg getekende naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd;
    • 4. de oppervlakte van de nieuwe koloniewoning bedraagt 76 m2, waarbij de diepte van de woning 15 m bedraagt en de breedte 5,05 m;
    • 5. de bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedraagt 5,6 m;
    • 6. de goothoogte bedraagt aan de kant van het hoofdgebouw waar de gronden zijn aangeduid met ‘bijgebouwen’ 3 m;
    • 7. de dakhelling bedraagt 45°;
    • 8. de nokrichting dient haaks op de doorgaande weg te worden georiënteerd.

  • b. Voor het bouwen van bijgebouwen bij woningen gelden de volgende regels:
    • 1. een bijgebouw wordt gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’;
    • 2. er is maximaal één vrijstaand bijgebouw per bouwperceel toegestaan;
    • 3. de oppervlakte van het bijgebouw bedraagt ten hoogste 50 m²;
    • 4. het bijgebouw dient ten minste 9 m achter de voorgevel van een woning en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
    • 5. de zijdelingse afstand van het bijgebouw tot het bouwvlak bedraagt ten minste 5 m;
    • 6. een bijgebouw dient te worden uitgevoerd met een lessenaarsdak waarbij de maximale hoogte van de lage zijde 2,1 m bedraagt en de maximale hoogte van de hoge zijde 3 m bedraagt.

  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1 m. gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, bedraagt niet meer dan 5 m;
    • 2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan:
      • 1 m indien zij vóór de voorgevel of het verlengde daarvan van het hoofdgebouw worden gebouwd;
      • 2 m in overige gevallen.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de bebouwingskarakteristiek van de woning;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.2, sub a, onder 3 en 4:

voor het vergroten van het hoofdgebouw aan de andere kant van de woning dan daar waar de gronden zijn aangeduid met ‘bijgebouwen’, mits:

    • 1. de uitbreiding van het hoofdgebouw wordt gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. de uitbreiding van het hoofdgebouw op ten minste 5 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gerealiseerd met doortrekking van de bestaande dakvorm;
    • 3. de breedte van de uitbreiding van het hoofdgebouw 1 m bedraagt en de lengte van de uitbreiding van het hoofdgebouw 10 m bedraagt;
  • b. lid 6.2, sub a, onder 3 en 4:
    • 1. voor het bouwen van een andere uitbreiding van het hoofdgebouw dan bedoeld onder a, mits:
    • 2. de uitbreiding wordt gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 3. de uitbreiding van het hoofdgebouw uitsluitend door middel van een tussenlid met het hoofdgebouw plaatsvindt;
    • 4. de breedte van het tussenlid niet minder bedraagt dan 1 m en niet meer dan 1,5 m;
    • 5. het tussenlid op minimaal 30 cm achter het verlengde van de voorgevel van de uitbreiding wordt gebouwd en op minimaal 1 m voor het verlengde van de achtergevel van het hoofdgebouw;
    • 6. de uitbreiding op ten minste 7 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw plaatsvindt;
    • 7. de breedte van de uitbreiding 6,05 m bedraagt en de diepte ten hoogste 10 m;
    • 8. de goothoogte van de uitbreiding aan de kant van het hoofdgebouw gelijk is aan de goothoogte van het hoofdgebouw aan de kant van de uitbreiding;
    • 9. de bouwhoogte en de dakhelling gelijk zijn aan bouwhoogte en de dakhelling van het hoofdgebouw.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud van archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken geldt dat bouwwerken met een grotere oppervlakte dan 70 m2, waarbij de bodem dieper dan 30 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, uitsluitend mogen worden gebouwd indien de bouw begeleid wordt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 Specifieke gebruiksregels

Het uitvoeren van bodemingrepen over een oppervlakte van meer dan 70 m2 en op een grotere diepte dan 30 cm is uitsluitend toegestaan indien de bodemingreep wordt begeleid door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van middelhoge en hoge archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 30 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 1.000 m² wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m² ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
8.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2, mits:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • een verplichting tot het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
      • een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

  • b. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 1.000 m²;
    • 2. het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 30 cm;
    • 3. het graven of dempen van watergangen;
    • 4. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 30 cm;
    • 5. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 6. het permanent verlagen van het waterpeil.

  • b. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
      • een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

  • c. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

  • d. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    • 2. het normale onderhoud betreffen;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (aanleg)vergunning.
8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 (gebied van archeologische verwachtingswaarde met middelhoge trefkans) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische verwachtingswaarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 (gebied van archeologische verwachtingswaarde met middelhoge trefkans) toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische verwachtingswaarden, aanpassing behoeft.

Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de opbouw, het behoud en het herstel van de aan de gronden eigen landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals mede verwoord in de toelichting bij het aanwijzingsbesluit d.d. 6 november 2009 tot beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord, alsmede voor de opbouw, het behoud en herstel van de aan de gronden eigen natuurlijke waarden en cultuurhistorische waarden, met dien verstande dat de doeleinden van natuurlijke en cultuurhistorische waarden worden nagestreefd door middel van behoud en herstel van de volgende kenmerken:

  • historisch-ruimtelijke karakteristieke structuur met bebouwing en karakteristieke open ruimte.


Met het oog hierop dient het volgende in acht te worden genomen:

  • de situering, hoofdvorm, kapvorm, gevelindeling en het aanzicht van de karakteristieke en dorpsbeeldbepalende koloniewoningen dienen te worden gehandhaafd;
  • de karakteristieke beplantingsstructuur dient te worden gehandhaafd;
  • de historische structuur van wegen, paden en waterlopen dient te worden gehandhaafd.


Als toetsingscriteria voor het toelaten van nieuwe ontwikkelingen geldt dat het bebouwde en het onbebouwde gebied als één samenhangend en onlosmakelijk geheel moet blijven bestaan.

9.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, indien hierdoor kan worden voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de specifieke ruimtelijke kenmerken en waarden, nadere eisen stellen ten aanzien van de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, zoals het afgraven, ophogen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
    • 2. het aanbrengen of rooien van bomen, houtgewas en laanbeplanting;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    • 4. het graven en dempen van sloten, alsmede het verrichten van (bron)bemalingen;
    • 5. het aanbrengen en verwijderen van funderingen;
    • 6. het aanbrengen van verhardingen op paden en wegen.

  • b. Het gestelde onder a is niet van toepassing op:
    • 1. werken en werkzaamheden die noodzakelijk zijn in verband met de gebruikelijke onderhoudswerkzaamheden, dan wel van ondergeschikte aard zijn en reeds in uitvoering zijn op het moment van het verkrijgen van rechtskracht van het plan;
    • 2. het graven en dempen van sloten ter plaatse van de aanduiding 'water' met als doel de sloot te verleggen om zo de historische waterstructuur te herstellen.

  • c. De omgevingsvergunning moet worden geweigerd, indien door het verlenen van de vergunning onevenredige afbreuk zou worden gedaan aan de in lid 9.1 omschreven specifieke ruimtelijke kenmerken en waarden.

  • d. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de Monumentencommissie.

  • e. De omgevingsvergunning voor het rooien van laanbeplanting kan slechts worden verleend indien de garantie bestaat dat de beplanting zal worden herplant binnen een redelijke termijn.
9.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het slopen) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
      • het slopen van hoofdgebouwen of delen daarvan, voor zover deze geen rijks- dan wel provinciaal monument betreffen.

  • b. Het gestelde onder a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die noodzakelijk zijn in verband met de gebruikelijke onderhoudswerkzaamheden, dan wel van ondergeschikte aard zijn en reeds in uitvoering zijn op het moment van het verkrijgen van rechtskracht van het plan.

  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven, en/of het delen van het pand betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm veroorzaken. Daarnaast dient vooraf advies worden ingewonnen van de Monumentencommissie.
9.5 Materiaalgebruik en gevelindeling
  • a. De gebouwen gelegen binnen het in lid 9.1 omschreven beschermde dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord mogen niet anders dan in gebakken steen of hout worden uitgevoerd, dan wel in materiaal dat overeenkomt met de karakteristiek van de omliggende bebouwing.
  • b. De daken van de onder a bedoelde gebouwen mogen uitsluitend worden afgedekt met gebakken pannen of riet, dan wel met materiaal dat overeenkomt met de karakteristiek van de omliggende bebouwing.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de toepassing van materialen, hun structuur en hun kleuren, teneinde de onder a bedoelde gebouwen en daken meer in overeenstemming te brengen of te houden met de historische karakteristiek van het beschermde dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord.
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en b voor een ander materiaalgebruik en gevelindeling.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de gebiedsbestemmingen en de overige bestemmingen in deze regels uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

Strijdig gebruik

  • a. Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in elk geval verstaan het gebruik van de gronden en bouwwerken ten hoeve van een seksinrichting.

  • b. Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt niet verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor kan worden volstaan met een melding, dan wel als gevolg van een wettelijk voorschrift, vergunning, vrijstelling of ontheffing is vereist en deze is verleend.

  • c. Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt niet verstaan het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, vrijstelling of ontheffing is verleend.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de bebouwingskarakteristiek van de straat;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het plan:

  • a. ten aanzien van ondergeschikte punten met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen in het terrein, met dien verstande dat de in het bestemmingsplan aangegeven afstand tussen enige bouwgrens en enige weggrens niet wordt verkleind, de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • b. voor afwijkingen ten aanzien van de voorgeschreven afmetingen van de bebouwing, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer dan 10% bedragen van de in deze regels genoemde, dan wel in het bestemmingsplan aangegeven maten;
  • c. ten aanzien van het bepaalde over het bouwen van (hoofd)gebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bebouwingsgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden;
  • d. ten aanzien van het bepaalde over de afstand van uitbouwen tot aan de voorgevel en het verlengde daarvan voor het bouwen van (hoek)erkers, mits de diepte van de (hoek)erker, gemeten uit de zijgevel, niet meer bedraagt dan 1,5 m;
  • e. en toestaan dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbij behorende bouwwerken, mits:
    • 1. de paardrijbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
    • 2. de afstand tot het hart van de weg ten minste 40 m bedraagt;
    • 3. een minimale afstand van 50 m wordt aangehouden tot woningen van derden en overigens ook geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden;
    • 4. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
    • 5. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijbak en van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5 en 3 m bedraagt;
  • f. en toestaan dat gebouwen worden gebruikt voor bed and breakfast, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de bed and breakfast dient plaats te vinden binnen de hoofd- en bijgebouwen;
    • 2. het aantal volwaardige bed and breakfasteenheden bedraagt ten hoogste zes;
    • 3. er mogen geen keukenblokken in de bed and breakfasteenheden worden gemaakt;
    • 4. parkeervoorzieningen dienen op het bijbehorende erf te worden gerealiseerd;
    • 5. er mag geen extra inrit worden aangelegd in verband met de vestiging.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden
14.1.1 Voorwaardelijke verplichting en toetsingsfunctie parkeren

Bij:

  • een feitelijke gebruiksverandering;
  • het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen;
  • het verlenen van een omgevingsvergunning voor de in dit plan opgenomen afwijkingen;

dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw en/of het terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen, of andere voertuigen, in voldoende mate ruimte aanwezig te zijn of aangebracht te worden in, op of onder de bij dat gebouw of terrein behorende gronden of bouwwerken, met dien verstande dat:

  • a. daarbij wordt uitgegaan van de parkeernormen zoals aangegeven in de kencijfers parkeren en verkeersgeneratie van het CROW;
  • b. de ruimte voor het parkeren van auto's afmetingen moet hebben die zijn afgestemd op gangbare auto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    • 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen;
    • 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5 m bedragen.
14.1.2 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.1 indien het voldoen aan die bepalingen:

  • a. op overwegende bezwaren stuit;
  • b. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
14.1.3 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met de bestemmingen wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruiken van ruimte(n) voor het bepaalde lid 14.1 anders dan voor parkeren voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels nodig is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan 'Nieuwbouw koloniewoningen, M.E. van der Meulenweg en Hooiweg zuid'.