Plan: | Ten Have 6 Wapse |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1701.509WPTenHave6Wapse-0002 |
De eigenaar van het perceel Ten Have 6 te Wapse in de gemeente Westerveld is voornemens hier een hoveniersbedrijf te vestigen. Omdat op het betreffende perceel een bestemming rust die hoort bij de een agrarische bedrijfsbestemming, wil de eigenaar deze bestemming omzetten naar de bestemming 'Bedrijf'. Het voorliggende wijzigingsplan voorziet hierin.
Het plangebied van dit wijzigingsplan is gelegen nabij Wapse aan de Ten Have 6 en heeft een omvang van circa 6.200 m2. Het plangebied bestaat voor een groot gedeelte uit verhard oppervlak met twee schuren. Aan de voorzijde van het perceel is een tuin gelegen. Het plangebied wordt omringt door agrarische gronden en drie woningen.
Afbeelding 1. Luchtfoto met globale ligging plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
De vigerende planologisch-juridische regeling voor het plangebied is neergelegd in meerdere bestemmingsplannen. Als gevolg van uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) was het noodzakelijk om ten opzichte van het geldende bestemmingsplan een aantal wijzigingen door te voeren. Het geldende planologische regime is op dit moment vastgelegd in:
Op basis van de bovenstaande bestemmingsplannen heeft het plangebied op dit moment de bestemming 'Agrarisch - 1'. De gewenste nieuwe bestemming past echter niet in deze bestemming. Daarom wordt gebruikgemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in de bestemming 'Agrarisch - 1' en wordt de bestemming omgezet naar 'Bedrijf' uit het bestemmingsplan 'Buitengebied' en bestemmingsplan 'Reparatieplan buitengebied Westerveld'.
Hiernaast ligt het consolidatieplan 'Buitengebied Westerveld 2018' als ontwerp ter inzage. In dit plan zijn de de drie bovenstaande plannen samengevoegd.
In het volgende hoofdstuk (Planbeschrijving) wordt ingegaan op de omgeving van het plangebied en de huidige en toekomstige inrichting. Vervolgens komt in Hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie, regio en gemeente aan de orde. Hoofdstuk 4 besteedt aandacht aan de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 behandelt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. In het laatste hoofdstuk (Uitvoerbaarheid) wordt ten slotte ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief.
Het plangebied ligt ten zuiden van het dorp Wapse aan de noordzijde van de Ten Have 6. Het perceel bevindt zich in een agrarisch gebied met aan de oostzijde een aantal woningen. Vanaf de weg gezien bestaat de kavel uit veel groen. Tevens is op de zuidzijde van het perceel een bedrijfswoning en op de noordzijde bedrijfsbebouwing gelegen. De bedrijfsbebouwing bestaat uit een aantal schuren. De ontsluiting van het perceel vindt plaats aan de zuidzijde. Op de onderstaande afbeelding is de bebouwing van het perceel weergegeven.
Afbeelding 2. Bebouwing plangebied
Zoals reeds in de inleiding is besproken is de eigenaar het perceel Ten Have 6 te Wapse voornemens hier een hoveniersbedrijf op te richten. Om dit mogelijk te maken, maakt de eigenaar gebruik van de eerder genoemde wijzigingsbevoegdheid om de geldende bestemming om te zetten naar de bestemming 'Bedrijf'. Op deze manier kan het perceel geheel ingericht en gebruikt worden als bedrijfsperceel.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met de hiervoor genoemde rijksdoelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder van duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Paragraaf 3.1.2 van deze toelichting gaat hier verder op in.
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van dit wijzigingsplan past in die lijn.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Sinds augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De ladder is geen op zichzelf staand instrument, maar is onderdeel van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de minister van Infrastructuur en Waterstaat. De betreffende minister zorgt ervoor dat decentrale overheden over de juiste instrumenten beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Onderdeel hiervan is het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
Dit wijzigingsplan gaat ervan uit dat een dergelijke 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro zich hier niet voordoet. In dit wijzigingsplan gaat het immers niet om het realiseren van nieuwe bebouwing, maar alleen om een nieuwe bestemming bij reeds bestaande bebouwing. Een nadere toets aan de Ladder is daarom niet aan de orde.
Omgevingsvisie en -verordening
Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juli 2014 de Omgevingsvisie Drenthe geactualiseerd en vastgesteld. De visie is op 20 augustus 2014 in werking getreden. De Omgevingsvisie is verder vertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De (gewijzigde) Omgevingsverordening is op 17 oktober 2015 in werking getreden.
De missie uit de Omgevingsvisie is het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn rust, ruimte, natuur en landschap, oorspronkelijkheid, naoberschap, menselijke maat, veiligheid en kleinschaligheid (Drentse schaal). In de Omgevingsverordening zijn deze kernkwaliteiten doorvertaald als archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust en natuur.
Om de missie te bereiken, wil de provincie vier robuuste systemen ontwikkelen. Deze vier systemen zijn: het sociaaleconomisch systeem, het watersysteem, het landbouwsysteem en het natuursysteem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, landbouw en natuur) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem.
Daarnaast is voor het bereiken van de missie de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.
In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe is daarom opgenomen dat in een bestemmingsplan uiteengezet wordt dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie. Daarnaast mag een bestemmingsplan geen nieuwe activiteiten dan wel een wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.
KERNKWALITEITEN
In de Omgevingsvisie formuleert de provincie Drenthe een aantal kernkwaliteiten. Deze kernkwaliteiten betreffen eigenschappen welke in bepaalde delen van de provincie worden nagestreefd.
Voor het plangebied zijn de kernkwaliteiten Landschap, Cultuurhistorie, Archeologie en Aardkundige waarde van toepassing. Op grond van de kernkwaliteit Landschap ligt het plangebied op een es en binnen het esdorpenlandschap. In dit landschap zijn met name de essen en beekdalen van provinciaal belang. Het esdorpenlandschap is bij uitstek een agrarisch cultuurlandschap. De uitstraling van het landschap is een gevolg van het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap. De beekdalen bestaan veelal uit onbebouwd gebied met kleinschalige beplantingstructuren en beekdal(rand)beplanting. In deze gebieden legt de provincie Drenthe de nadruk op het behouden van de open ruimte, het versterken van de esrandbeplanting, het behouden van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristieke beekdal(rand)beplanting. Dit planvoornemen voorziet enkel in een andere bestemming en voorziet niet in de bouw of sloop van enig bouwwerk. In zoverre blijft de bestaande situatie dus behouden en wordt de omgeving niet aangetast door dit planvoornemen.
Op grond van de kernkwaliteit Cultuurhistorie is het plangebied aangeduid als 'De Drentse Hoofdvaart'. Voor deze categorie is de ambitie van de provincie Drenthe het karakter van het ensemble van een kanaal, sluis- en brugcomplexen en gerelateerde bebouwing als beelddrager te versterken. Omdat het planvoornemen verder geen wijziging van de bebouwing inhoudt, is deze kernkwaliteit niet in het geding.
Op grond van de kernkwaliteit Archeologie is het plangebied aangeduid als 'Beschermingsniveau 4'. Voor deze categorie is van belang dat er archeologische waarden te verwachten zijn en dat deze verwachting getoetst dient te worden. Echter, omdat het planvoornemen geen wijziging van de bebouwing inhoudt, is deze kernkwaliteit niet in het geding.
Op grond van de kernkwaliteit Aardkundige waarden is het plangebied aangeduid als 'hoog beschermingsniveau aardkundige waarden'. Voor deze categorie heeft de provincie Drenthe de ambitie om de aardkundige eenheid te behouden of te herstellen. Met het planvoornemen wordt geen grond geroerd. Derhalve is deze kernkwaliteit niet in het geding.
Afweging
Dit wijzigingsplan betreft een nieuwe invulling van een perceel dat in het geldende bestemmingsplan een agrarische bestemming heeft. Het plan houdt ten aanzien van de planlocatie rekening met de voor de planlocatie relevante kernkwaliteiten. Aan de ambities die volgen uit de Omgevingsvisie en de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe voldoet dit wijzigingsplan. In zoverre is het planvoornemen in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Met betrekking tot het gemeentelijke beleid is het bestemmingsplan 'Buitengebied agrarische gronden' (met identificatienummer NL.IMRO.1701.509Agragronden2016-0003), relevant. In dit bestemmingsplan is het perceel voorzien van de bestemming 'Agrarisch - 1'. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om op gronden met die bestemming de bestemming te wijzigen naar 'Bedrijf' (artikel 7) op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied' (met identificatienummer NL.IMRO.1701.0000BP000000000509-0005). De wijziging van bestemming mag alleen plaatsvinden, mits:
Aan al deze bovenstaande eisen wordt met dit wijzigingsplan voldaan: het voor bedrijf bedoelde perceel past binnen de regels van artikel 7, de agrarische bedrijfskavel wordt verwijderd, er is geen sprake van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de externe veiligheid. Tevens wordt er geen afbreuk gedaan aan de in het laatste punt genoemde aspecten. Een nadere toelichting hieromtrent is te vinden in Hoofdstuk 4.
De gemeente Westerveld heeft voor haar grondgebied een structuurvisie opgesteld (vastgesteld op 26 november 2013). Deze structuurvisie "vormt zowel een afwegingskader voor initiatieven van derden, als ook een inspiratiebron en uitnodiging richting bewoners". In de structuurvisie wordt de ruimtelijke invloed van allerlei verschillende beleidsterreinen bekeken zoals milieu, infrastructuur, wonen, cultuurhistorie, landschap, economie en welzijn. In de structuurvisie maakt de gemeenteraad duidelijk wat zij de komende tien jaren wil versterken, ontwikkelen, herstructureren of juist wil behouden of beschermen. Daarmee bepaalt de structuurvisie ook de richting van de bestemmingsplannen die in de toekomst worden opgesteld.
Een goede landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteit hebben een hoge prioriteit in de structuurvisie. Stedelijke ontwikkelingen mogen niet leiden tot een aantasting van de ruimtelijke kwaliteit, maar moeten waar mogelijk bijdragen aan een verbetering van de aanwezige kwaliteiten. Een ontwikkeling vraagt om een gebiedsgerichte uitwerking: daar waar de waarde beperkt(er) is, is meer ruimte voor stedelijke dynamiek dan waar sprake is van hoge waarden en kwetsbaarheid daarvan. De Structuurvisie geeft kaders en aspecten welke worden betrokken bij het maken van een afweging om een nieuwe ontwikkeling toe te staan.
Ten aanzien van het woondorp Wapse en haar omgeving, waar de planlocatie onder valt, geldt dat de planlocatie is gelegen binnen het ontwikkelingsgebied landbouw en recreatie met de bijzondere landschappelijk waarde essen. Binnen dit ontwikkelingsgebied wordt gestreefd naar een ontwikkeling waarbij de grondgebonden landbouw de nodige schaalvergroting kan doormaken. Het gebied ‘ontwikkeling landbouw en recreatie’ behoort tot de agrarische hoofdstructuur en blijft of wordt hiervoor zo optimaal mogelijk ingericht. Nieuwe functies zijn mogelijk, mits de agrarische hoofdstructuur in hoofdzaak in stand blijft. Dit wijzigingsplan voorziet in de functiewijziging van een agrarisch bedrijf. Deze ruimtelijke ontwikkeling zorgt niet voor extra ruimtebeslag waardoor de agrarische hoofdstructuur in het geding zou kunnen komen.
Daarnaast geeft de gemeente in de Structuurvisie (onder paragraaf 5.3) aan dat zij onder randvoorwaarden initiatieven in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen wil faciliteren. Daarbij wordt vooral gekeken naar de invloed van de functie op de omgeving. De randvoorwaarden die de gemeente Westerveld daarvoor hanteert zijn vertaald naar de wijzigingsbevoegdheid waar dit plan gebruikt van maakt. De randvoorwaarden die daarbij horen, zijn reeds besproken in paragraaf 3.3.1 en vormen geen belemmering voor dit planvoornemen.
In zoverre is dit wijzigingsplan in overeenstemming met de doelen zoals die zijn geformuleerd in de Structuurvisie.
Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) verplicht Nederland zich om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. De Monumentenwet en haar opvolger, de Erfgoedwet, regelen hoe met archeologische vindplaatsen en zichtbare monumenten moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij de planvorming te betrekken.
In januari 2010 stelde de gemeenteraad van Westerveld de Archeologische beleidsadvieskaart vast. Op basis van deze kaart geldt een hoge verwachting voor het plangebied. Echter, aangezien er binnen het planvoornemen niet gegraven gaat worden, levert het aspect archeologie geen belemmeringen op voor het onderhavig wijzigingsplan. Wel geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 voor het plangebied.
Cultuurhistorie gaat over de geschiedenis van de gebouwde omgeving, de landschappen, tradities en de verhalen die erbij horen. Sinds 1 januari 2012 zijn gemeenten wettelijk verplicht om cultuurhistorische belangen mee te wegen in ruimtelijke vraagstukken. De gemeente Westerveld heeft om die reden de cultuurhistorische waarden van de gemeenten laten vaststellen door een gespecialiseerd bureau.
In de gemeente Westerveld zijn in totaal eenendertig verschillende landschapstypen te onderscheiden. Deze landschapstypen variëren van essen en bouwlandkampen tot diverse beekdalen en heideontginningslandschappen. Daarnaast kent de gemeente Westerveld ook een groot aantal cultuurhistorische waardevolle elementen welke variëren van historische wegen en waterlopen tot monumentale gebouwen welke verband houden met Drentse Hoofdvaart, markegrenzen en sporen van de Tweede Wereldoorlog.
De cultuurhistorische waardenkaart typeert het plangebied als es. Dit landschapstype wordt gekenmerkt door een relatief hoge ligging in het landschap en de openheid.
Omdat dit planvoornemen niet voorziet in nieuwe bebouwing, zijn geen negatieve gevolgen voor de cultuurhistorische waarden van het perceel te verwachten. Voorliggend bestemmingsplan respecteert de bestaande verkaveling van het gebied en doordat het perceel gedeeltelijk juist wordt heringericht, is juist sprake van het herstellen van de ruimtelijke kwaliteit. Het aspect cultuurhistorie levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan. Wel is de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie opgenomen.
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie en dat het de financiële haalbaarheid van het plan niet in gevaar brengt.
Onderzoek
Ten behoeve van het planvoornemen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (EcoReest Milieu Adviesbureau, d.d. 20 februari 2018, rapportnummer 180067). Uit dit onderzoek blijkt dat in de grond en het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De verhoging aan barium in het grondwater wordt echter beschouwd als zijnde een achtergrondconcentratie. Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde chemische parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, wordt er geconcludeerd dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde chemische milieuhygiënische bodemkwaliteit niet te verwachten zijn.
Derhalve vormt het aspect bodem geen belemmering voor het onderhavige wijzigingsplan. Het verkennend bodemonderzoek is als Bijlage 1 opgenomen.
Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid (Omgevingsvisie en -verordening provincie Drenthe). De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden (Natura 2000).
Binnen het planvoornemen worden geen gebouwen gesloopt of bijgebouwd. Dit zorgt er voor dat er geen verblijfplaatsen van broedvogels verloren gaan. Hiernaast is ter plaatse geen sprake van bijzondere natuurwaarden en worden uitsluitend algemeen voorkomende soorten verwacht. Tevens ligt het plangebied niet in of nabij de directe omgeving van een natuurgebied. Nader ecologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Het aspect ecologie levert geen belemmeringen op voor het onderhavig wijzigingsplan.
Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op 27 oktober 2004 zijn het Bevi en de Regeling externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. In het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaarcontour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaarcontour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
Onderzoek
Uit de risicokaart (risicokaart.nl) van het plangebied blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes of aardgastransportleidingen aanwezig zijn. De meest nabijgelegen risicovolle inrichting ligt op een afstand van circa 2 kilometer.
Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavig wijzigingsplan.
Het planvoornemen voorziet in een bestemmingswijziging van een agrarische bestemming naar een bedrijfsbestemming. In beide situaties is een bedrijfswoning aanwezig. De Wet geluidhinder beschouwt een bedrijfswoning als zogenaamd geluidsgevoelig gebouw. De planlocatie ligt ook binnen de wettelijke zone van de Ten Have. Deze weg kent een maximumsnelheid van 50 km/uur en bestaat uit twee rijstroken. Omdat er echter sprake is van een bestemmingswijziging en het gaat om een bestaande bedrijfswoning, is toetsing aan de geluidsbelasting veroorzaakt door de Ten Have niet noodzakelijk. Een akoestisch onderzoek kan dus achterwege blijven.
De Wet geluidhinder verzet zich niet tegen de komst van deze bedrijfswoning. Ook is er geen sprake van een aantasting van het woon- en leefmilieu in het kader van een goede ruimtelijke ordening en dus vormt het aspect geluid geen belemmering voor onderhavig plan.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Het plan biedt de mogelijkheid tot het omzetten van een agrarisch bedrijf naar een hoveniersbedrijf. Deze ontwikkeling leidt niet tot een verkeerstoename van meer dan 1.200 motorvoertuigen per etmaal. Het voornemen kan daarom worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterweg blijven en het omgevingsaspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
Milieuaspecten worden geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten rekening te worden gehouden. Het gaat dan om de situering van milieugevoelige objecten ten opzichte van milieuhinderlijke elementen. Van belang is namelijk dat de omgevingskwaliteit passend is voor de nieuwe bestemmingen. Andersom geldt dat met de nieuwe bestemmingen de aanwezige bedrijven en functies niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering en ontwikkeling. De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse typen bedrijven en een rustige woonwijk. Deze afstanden hebben uitdrukkelijk niet het karakter van een norm of een richtlijn.
De informatie heeft geen betrekking op individuele bedrijven, maar op bedrijfstypen. Dit betekent dat een concrete situatie altijd in de context moet worden bekeken:
Het plangebied betreft een voormalig agrarisch bedrijf in een rustig buitengebied.
De bedrijfsactiviteiten worden omgezet naar een bedrijf binnen de bedrijfscategorie 2. Bij een categorie 2 bedrijf hoort een richtafstand van 30 meter. Hierbinnen zijn milieugevoelige objecten gelegen. Echter, het bedrijf veroorzaakt niet meer belemmeringen dan reeds in de vigerende situatie aanwezig is.
De omliggende functies vormen daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen. Omgekeerd belemmeren de voorgenomen ontwikkelingen het functioneren van de omliggende functies niet. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie, dat wil zeggen voor het grondwater en het oppervlaktewater.
Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.
Onderzoek
Op 28 maart 2018 is de digitale watertoets doorlopen. De toets is uitgevoerd op een ruimtelijke ontwikkeling in het beheergebied van waterschap Drents Overijsselse Delta. Het resultaat van deze watertoets is als bijlage 2 opgenomen. Uit de watertoets blijkt dat, omdat het met dit planvoornemen enkel gaat om een functiewijziging, er geen waterschapsbelang is.
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:
In bijlage III van de EU richtlijn m.e.r. staan de criteria genoemd waarnaar men moet kijken bij de beoordeling. In dit geval is gekeken naar deze Europese criteria.
In het Besluit m.e.r. onder 11.2 in de D-lijst staat dat voor stedelijke ontwikkelingsprojecten een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
In dit wijzigingsplan gaat het echter om het wijzigen van de bestemming en wordt niet voorzien in de bouw van een nieuwe woning. Het plan blijft dus ruimschoots onder de drempelwaarden voor ontwikkelingen, zoals die zijn opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt voorts dat het planvoornemen geen significante effecten op de omgeving heeft. Gezien de afwezigheid van die effecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig. Op grond hiervan is het verrichten van een (nadere vormvrije) m.e.r.-beoordeling verder niet noodzakelijk.
In dit hoofdstuk worden de regels van het voorliggende plan nader toegelicht. De regels zijn afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bevat een aantal regels die verplicht moeten worden overgenomen in de regels van een bestemmingplan. Dit betreft:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening vervat in een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden aangegeven. De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten tevens aan bij de eisen van de SVBP 2012. Daarnaast sluit het bestemmingsplan aan bij de overige eisen uit het Besluit ruimtelijke ordening en het IMRO 2012. In het voorliggende bestemmingsplan worden tevens de begrippen uit de Wabo gehanteerd.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels aan de orde gesteld. Deze ziet er als volgt uit:
Dit wordt in het navolgende nader toegelicht.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe dient te worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen et cetera. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In de bestemmingsplannen worden meerdere bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.
Per bestemming wordt de indeling volgens de SVBP 2012 gehanteerd. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd. Het bestemmingsplan kent de volgende bestemming:
In dit voorliggende bestemmingsplan gaat het namelijk om een wijzigingsplan op grond van artikel 3.8 lid h van het bestemmingsplan 'Buitengebied agrarische gronden'. Die wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk om de bestemming de bestemming 'Agrarisch - 1' om te zetten naar 'Bedrijf' indien aan een aantal in die wijzigingsbevoegdheid opgesomde voorwaarden wordt voldaan.
Voor het plangebied geldt de enkelbestemming 'Bedrijf':
Binnen de bestemming Bedrijf zijn de bedrijfssoorten toegestaan die zijn genoemd in bijlage 1 van de regels onder de categorieën 1 en 2 van de VNG-Bedrijvenlijst, zo ook het hoveniersbedrijf. Dat zijn lichte vormen van bedrijvigheid die algemeen passend en aanvaardbaar worden geacht voor de vestiging in het buitengebied. Bij afwijking zijn ook bedrijven toegestaan die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de in bijlage 2 genoemde bedrijven, mits het niet gaat om geluidzoneringsplichtige bedrijven, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven. Dit kan gelden voor nieuwe bedrijvigheid, die niet als zodanig in de lijst is genoemd, of zwaardere bedrijvigheid, die qua omvang zodanig gering is, dat sprake is van vergelijkbaarheid met een lichtere vorm van bedrijvigheid. Wanneer er een (gedeeltelijke) bedrijfsverplaatsing of beëindiging van een dergelijk bedrijf aan de orde is, dan kan de bestemming zodanig worden veranderd dat zich op de betreffende locatie alleen nog eenzelfde soort bedrijf of een bedrijf uit categorie 1 en 2 kan vestigen, of woningbouw. Per bedrijf wordt rekening gehouden met een bijbehorende bedrijfswoning. De gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen zal niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak met een maximum van 500 m² per bedrijfsgebouw en de oppervlakte van alle gebouwen is niet meer dan 2500 m². Onder voorwaarden mag de oppervlakte van bedrijfsgebouwen 75% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen. Hiervoor is een omgevingsvergunning nodig.
Zorg, kinderopvang met meer dan 6 kinderen inclusief de eigen kinderen en bed & breakfast is onder voorwaarden mogelijk. Hiervoor is een omgevingsvergunning nodig. Kinderopvang met maximaal 6 kinderen, inclusief de eigen kinderen, is bij recht toegestaan.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3':
De gebieden met hoge en middelhoge verwachtingswaarden zijn bestemd als 'Waarde - archeologie 3'. De werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning nodig is staan genoemd in de regels. In het kader hiervan moet archeologisch onderzoek plaatsvinden.
Dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie':
De waardevolle essencomplexen zijn in het bestemmingsplan opgenomen middels een dubbelbestemming. De bescherming en het behoud van de essen staat centraal. Bebouwing is slechts toegestaan indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en archeologische waarden van de gronden.
Gebiedsaanduiding Vrijwaringszone - laagvlieggebied:
Binnen de vrijwaringszone van een laagvlieggebied voor helicopters is het bestemmingsplan terughoudend in het voorzien van bouwmogelijkheden voor masten, windmolens en andere hoge objecten. Binnen het laagvlieggebied voor helicopters wordt bebouwing uitgesloten dat hoger is dan 30 m.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Hieronder zijn begrepen de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
De kosten voor het plan komen ten laste van de initiatiefnemer. Er wordt een anterieure overeenkomst gesloten, waardoor een exploitatieplan achterwege kan blijven. In de anterieure overeenkomst is vastgelegd dat eventuele planschadekosten, welke het gevolg zijn van het plan, voor rekening van de initiatiefnemer komen.
Het wijzigingsplan heeft van 26 juli 2018 tot en met 5 september 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.