direct naar inhoud van Regels
Plan: Kalterbroeken 2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1701.0000BP00000000576-0003

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Kalterbroeken 2017" met identificatienummer NL.IMRO.1701.0000BP00000000576-0003 van de gemeente Westerveld;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 aaneengebouwde woning:

bebouwing welke wordt gekenmerkt door een rij van minimaal drie aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen;

1.8 archeologische waarde:

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.9 architectonische waarden:

de specifieke kenmerken zoals die tot uitdrukking komen in het functionele karakter, de constructiewijze, de onderlinge verhoudingen van de bouw(onder)delen en het materiaalgebruik in samenhang met de plaats in het landschap en de lokale traditie (volkskundige waarde);

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.11 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.12 bed & breakfast:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.13 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende activiteiten;

1.14 bedrijfsmatige activiteiten

bedrijfsmatige activiteiten - geen dienstverlening zijnde - en ambachtelijke verzorgende bedrijvigheden, geheel of overwegend door middel van handwerk;

1.15 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.16 beroepsmatige activiteiten:

een beroep, of beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij bijbehorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgevoerd;

1.17 bestaand:

bestaand en legaal aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan;

1.18 bestemmingsgrens:

de grens van het bestemmingsvlak;

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming;

1.20 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

1.25 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 bouwwerk, geen gebouw zijnde:

PM

1.29 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die bedrijfsmatig dan wel hobbymatig in gebruik zijn;

1.30 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.31 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.32 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.

1.33 dienstverlening:

het verlenen van financiële, economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, een arts en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.34 eerste verdieping:

tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;

1.35 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt;

1.36 erker:

een uitbouw van de gevel van het hoofdgebouw en ondergeschikt aan het hoofdgebouw in vorm en uitstraling;

1.37 extensief dagrecreatief medegebruik:

Een vorm van vrijetijdsbesteding waarbij gebruik gemaakt wordt van al dan niet daarvoor aanwezige voorzieningen, zonder dat daarbij sprake is van overnachten. Onder dagrecreatie vallen verschillende vormen van activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie. Hieronder wordt niet begrepen vrije tijdsbesteding in gemotoriseerde sporten.

1.38 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.39 halfvrijstaande woning:

een woning waarvan het hoofdgebouw aan één zijde is verbonden met het hoofdgebouw van een andere woning;

1.40 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.41 huishouden:

een verzameling van één of meer personen die een woonruimte bewoont en daar zichzelf voorziet, of door derden wordt voorzien, in dagelijkse levensbehoeften;

1.42 kampeermiddel:

een tent, tentwagen, een kampeerauto of een caravan, niet zijnde een stacaravan of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een omgevingsvergunning voor bouwen is vereist, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.43 kelder:

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen;

1.44 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.45 maatsvoeringsvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt;

1.46 nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.47 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.48 omgevingsvergunning:

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna Wabo);

1.49 omgevingsvergunning voor het afwijken:

omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1, lid 1, onder c, jo. artikel 2.12, sub a, onder 1, van de Wabo;

1.50 omgevingsvergunning voor het bouwen:

omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1, lid 1, onder a, van de Wabo;

1.51 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, op grond van artikel 2.1, lid 1, onder b, van de Wabo;

1.52 openbare nutsvoorziening:

voorzieningen ten behoeve van een op het openbare net aangesloten voorziening van algemeen nut (gas, water, elektra, etc.), het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.53 overkapping:

een bouwwerk voorzien van een plat dak dan wel een kap en met maximaal één wand is uitgevoerd;

1.54 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.55 perceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.56 perceelsgrens:

een grens van een perceel;

1.57 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen tegen vergoeding;

1.58 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.59 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.60 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.61 voorgevelrooilijn:

de naar de openbare weg gekeerde grens van het bouwvlak;

1.62 vrijstaand bijgebouw:

een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;

1.63 vrijstaande woning:

een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning;

1.64 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, gemalen, inlaten etc;

1.65 weg:

een voor gemotoriseerd verkeer geschikt gemaakte strook grond;

1.66 wijziging:

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.67 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, woonwagens niet inbegrepen;

1.68 woonhuis:

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage:

een deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak (dakhellingregels zijn niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de onderste dakvlakken van mansarde kappen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen).

2.4 de goothoogte:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Bij de toepassing van deze bepaling telt een dakoverstek mee, indien het overstek groter is dan 0,7 m dan wel de gezamenlijke oppervlakte van de overstekken groter is dan 4 m2.

2.7 de oppervlakte van een overkappingen:

tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.9 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.10 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.

2.11 ondergeschikte bouwonderdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als:

  • a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten;
  • b. overstekende daken en/of luifels kleiner dan 0,75 m;


buiten beschouwing gelaten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos, boswallen en hoogopgaande (afschermende) beplanting;
  • b. de instandhouding van de landschappelijke waarden van de gronden;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. paden;

met daarbij behorende:

  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels

Op de voor 'Bos' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m mag bedragen.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van paden of parkeergelegenheid en andere verhardingen met een oppervlakte van meer dan 10 m2;
  • b. het verwijderen of aanplanten van bomen en andere houtopstanden, voor zover het beplanting betreft die niet in de gemeentelijke kapverordening of de Boswet is geregeld, zoals deze regelingen luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
  • c. het afgraven of ophogen van gronden;
  • d. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet.
3.3.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 3.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het inwerkingtreding van dit plan.
3.3.3 Strijd met de bestemming

Uitvoering van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden is in strijd met de bestemming indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden van deze gronden kan plaatsvinden.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bos, boswallen en hoogopgaande beplanting;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. moestuinen;
  • e. in- en uitritten en paden
  • f. ontsluitingswegen ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
  • g. fiets- en voetpaden ter plaatse van de aanduiding 'langzaam verkeer';
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen wadi's;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. klimaatgebied, ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - mogelijke klimaatmaatregelen';

met daaraan ondergeschikt:

  • k. wegen;
  • l. pleinen;

met daarbij behorende:

  • m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • n. paden en verhardingen.

met dien verstande dat deze gronden niet als erf dienen te worden beschouwd in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

4.2 Bouwregels

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'speelterrein' mag de hoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde niet meer dan 8 meter bedragen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'speelterrein' mag de oppervlakte aan bouwwerken, geen gebouw zijde niet meer dan 250 m2 bedragen;
  • c. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • d. de bouwhoogte van een zend-/ontvangstinstallatie mag niet meer dan 25 m bedragen;
  • e. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats, omvang en inrichting van speelvoorzieningen ten behoeve van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden voorzien van de gebiedsaanduiding 'overige zone - mogelijke klimaatmaatregelen' wordt in ieder geval gerekend het gebruik die een mogelijke inrichting als gebied voor het nemen van maatregelen, die verband houden met de klimaatontwikkeling, frustreren of onmogelijk maken. Zulks ter beoordeling van de gemeentelijk coördinator Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie.

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • b. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • c. sloten, beken, poelen en daarmee gelijk te stellen waterelementen;
  • d. al dan niet opgaande beplanting;
  • e. een visvijver ter plaatse van de aanduiding 'vijver';
  • f. een fiets-/voetpad ter plaatse van de aanduiding 'langszaam verkeer';
  • g. een gebiedsontsluitingsweg ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';

met daaraan ondergschikt:

  • h. extensief agrarisch medegebruik;
  • i. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • j. wegen en paden;
  • k. parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1 m.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met de in lid 5.1 gegeven bestemmingsomschrijving;
  • b. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
  • c. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik;
  • d. het bebossen van de gronden;
  • e. het dempen van beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
  • f. het geheel of gedeeltelijk verharden van zandwegen en/of zandpaden;
  • g. het inrichten van gronden ten behoeve van de uitoefening van lawaaisporten;
  • h. het inrichten van gronden zodanig dat de bestaande landschappelijke kenmerken wezenlijk worden veranderd en/of de waterhuishouding buiten de betreffende natuurgronden onevenredig wordt geschaad.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het af- en/of vergraven, egaliseren en/of ophogen van gronden, alsmede het wijzigen van het bodemprofiel;
  • b. het verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en oevervegetaties;
  • c. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
  • d. het graven, baggeren en/of verbreden van beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
  • e. het wijzigen en/of aanbrengen van kunstwerken, zoals stuwen, dammen en/of duikers;
  • f. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen al dan niet ten behoeve van parkeervoorzieningen;
  • g. het verwijderen en/of verleggen van bestaande zand-, fiets- en voetpaden ten behoeve van de verbetering van de natuurwaarden vanuit beheerinrichting;
  • h. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
  • i. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.
5.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud en/of het normale natuurbeheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. worden uitgevoerd in overeenstemming met het beheer- en inrichtingsplan, mits dit plan door middel van een openbare planologische procedure als een algemeen verbindend voorschrift is vastgelegd.
5.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, het Beeldkwaliteitsplan Gemeente Westerveld, met dien verstande dat geen omgevingsvergunning wordt verleend voor inrichtingsmaatregelen die de landschappelijke kenmerken wezenlijk doen veranderen of die gevolgen hebben voor de waterhuishouding buiten het natuurgebied.

Artikel 6 Tuin

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder parkeren.
6.2 Bouwregels

Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend erkers of andere aan de woning ondergeschikte bouwdelen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

6.2.1 Erkers

Voor het bouwen van erkers of andere aan de woning ondergeschikte bouwdelen gelden de volgende bepalingen:

  • a. aangebouwd aan een hoofdgebouw welke is gelegen binnen de bestemming 'Woongebied';
  • b. de diepte bedraagt niet meer dan 1,5 meter;
  • c. de breedte bedraagt niet meer dan 50% van de gevelbreedte van het hoofdgebouw;
  • d. de hoogte bedraagt niet meer 3,5 meter, dan wel niet meer dan 50% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • c. de onder a en b genoemde bouwwerken, geen gebouw zijnde voldoen aan de beeldkwaliteitscriteria zoals opgenomen in de Paragraaf beeldkwaliteit Kalterbroeken zoals opgenomen in Bijlage 2 van de regels.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 en toestaan dat een deel van een hoofdgebouw welke mag worden gebouwd op een naastgelegen bestemming 'Woongebied' binnen de bestemming 'Tuin' wordt gebouwd, mits het bouwplan voldoet aan de beeldkwaliteitscriteria zoals opgenomen in de Paragraaf beeldkwaliteit Kalterbroeken zoals opgenomen in Bijlage 2 van de regels.

6.3.2 Afwegingskader

Een in 6.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de cultuurhistorische en/of architectonische waarde van de bebouwing en/of het erf.

Artikel 7 Verkeer - Verblijf

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. pleinen;
  • c. fiets- en voetpaden;
  • d. bermen en (berm)sloten;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbijbehorende:

  • g. parkeervoorzieningen;
7.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer - Verblijf' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

7.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 12 m bedragen.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.4 Specifieke gebruiksregels

Het aantal rijstroken mag niet meer bedragen dan 2 x 1.

Artikel 8 Wonen - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in woonhuizen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. kleinschalige duurzame energiewinning;

met de daarbij behorende:

  • c. gebouwen;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. erven, tuinen en paden;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels

Op de voor 'Wonen - 1' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste aan de bestemming worden gebouwd.

8.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen i.c. woonhuizen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'vrijstaand' vrijstaande woningen mogen worden gebouwd;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'twee-aaneen' halfvrijstaande woningen mogen worden gebouwd;
  • d. uitsluitend ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'aaneengebouwd' aaneengebouwde woningen mogen worden gebouwd;
  • e. voorzover de verbeelding is voorzien van de aanduiding “gevellijn” dient de naar de weg gekeerde gevel vaneen woning in deze gevellijn te worden geplaatst;
  • f. de breedte van hoofdgebouwen bedraagt ten minste 5 m;
  • g. de afstand van vrijstaande woonhuizen en van de vrijstaande zijde van halfvrijstaande woonhuizen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien die minder bedraagt;
  • h. de goot- en bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 10,5 m.
  • i. de dakhelling mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen;
8.2.2 Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 2 m bedragen;
  • b. in afwijking van het gestelde onder a geldt voor serres dat de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan niet meer dan 0,5 m mag bedragen, met dien verstande dat een dergelijke uitbouw niet meer dan 1 m uit de zijgevel mag steken;
  • c. de afstand van een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of overkapping tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, tenzij in de perceelsgrens wordt gebouwd;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 80 m2 bij vrijstaande of halfvrijstaande woonhuizen;
    • 2. 50 m2 bij aaneengebouwde woonhuizen;

mits het erf achter het bouwvlak voor niet meer dan 50% wordt bebouwd en met dien verstande dat de oppervlakte binnen het bouwvlak, voor zover gelegen tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw niet wordt meegerekend;

  • e. de bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen of overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte mag worden verhoogd tot ten hoogste 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  • f. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5 m bedragen;
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m voor de voorgevelrooilijn en niet meer dan 2 m achter de voorgevelrooilijn;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • c. de onder a en b genoemde bouwwerken, geen gebouw zijnde voldoen aan de beeldkwaliteitscriteria zoals opgenomen in de Paragraaf beeldkwaliteit Kalterbroeken zoals opgenomen in Bijlage 2 van de regels.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of openbaar groen, ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld
  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. de cultuurhistorische en/of architectonische waarde van de bebouwing en/of het erf;
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.4.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • c. 8.2.1 onder h en i en toestaan dat de goothoogte van de van de weg afgekeerde gevel wordt verhoogd over een breedte van ten hoogste 4 m, waarbij de dakhelling overeenkomstig mag worden aangepast, mits de bouwhoogte niet meer dan 9 m bedraagt;
  • d. 8.2.1 onder i en toestaan dat de dakhelling 0° mag bedragen;
  • e. 8.2.2 onder e en toestaan dat de bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen wordt verhoogd, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte ten minste 1,5 m lager blijft dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 7,5 m bedraagt;
    • 3. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m dan wel niet meer dan ten hoogste 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw.
8.4.2 Afwegingskader

Een in 8.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de cultuurhistorische en/of architectonische waarde van de bebouwing en/of het erf.
8.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bed and breakfast.
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken.
8.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.5 onder c ten behoeve van bed & breakfast mits:

  • a. de logiesoppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van het oppervlak van de woning met een maximum van 50 m2;
  • b. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • c. de logiesverstrekking wordt uitgeoefend door een van de bewoners van het woonhuis waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn.

Artikel 9 Wonen - 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in woonhuizen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. kleinschalige duurzame energiewinning;

met de daarbij behorende:

  • c. gebouwen;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. erven, tuinen en paden;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen i.c. woonhuizen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw mag vrijstaand worden gebouwd;
  • c. de breedte van hoofdgebouwen bedraagt ten minste 5 m;
  • d. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien die minder bedraagt;
  • e. de goot- en bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 7,5 m.
  • f. de dakhelling mag niet minder dan 30° en niet meer dan 45° bedragen;
  • g. ter plaatse van de bouwaanduiding 'nokrichting' dient de nokrichting evenwijdig aan de grens met de ecologische zone te worden gesitueerd.

9.2.2 Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 2 m bedragen;
  • b. in afwijking van het gestelde onder a geldt voor serres dat de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan niet meer dan 0,5 m mag bedragen, met dien verstande dat een dergelijke uitbouw niet meer dan 1 m uit de zijgevel mag steken;
  • c. de afstand van een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of overkapping tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, tenzij in de perceelsgrens wordt gebouwd;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 80 m2, mits het erf achter het bouwvlak voor niet meer dan 50% wordt bebouwd en met dien verstande dat de oppervlakte binnen het bouwvlak, voor zover gelegen tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw niet wordt meegerekend;
  • e. de bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen of overkappingen mag niet meer dan 4 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte mag worden verhoogd tot ten hoogste 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  • f. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5 m bedragen;

9.2.3 Bouwwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m voor de voorgevelrooilijn en niet meer dan 2 m achter de voorgevelrooilijn;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • c. de onder a en b genoemde bouwwerken, geen gebouw zijnde voldoen aan de beeldkwaliteitscriteria zoals opgenomen in de Paragraaf beeldkwaliteit Kalterbroeken zoals opgenomen in Bijlage 2 van de regels.
9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of openbaar groen, ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld
  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. de cultuurhistorische en/of architectonische waarde van de bebouwing en/of het erf;
9.4 Afwijken van de bouwregels
9.4.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 9.2.1 onder e en toestaan dat de goothoogte van de van de weg afgekeerde gevel wordt verhoogd tot niet meer dan 6 m, mits de bouwhoogte niet meer dan 9 m bedraagt;
  • b. 9.2.1 onder e en f en toestaan dat de goothoogte van de van de weg afgekeerde gevel wordt verhoogd over een breedte van ten hoogste 4 m, waarbij de dakhelling overeenkomstig mag worden aangepast, mits de bouwhoogte niet meer dan 9 m bedraagt;
  • c. 9.2.1 onder f en toestaan dat de dakhelling 0º mag bedragen;
  • d. 9.2.2 onder e en toestaan dat de bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen wordt verhoogd, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte ten minste 1,5 m lager blijft dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 7,5 m bedraagt;
    • 3. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m dan wel niet meer dan ten hoogste 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw.
9.4.2 Afwegingskader

Een in 9.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de cultuurhistorische en/of architectonische waarde van de bebouwing en/of het erf.
9.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bed and breakfast.
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken.
9.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.5 onder c ten behoeve van bed & breakfast mits:

    • 1. de logiesoppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van het oppervlak van de woning met een maximum van 50 m2;
    • 2. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    • 3. de logiesverstrekking wordt uitgeoefend door een van de bewoners van het woonhuis waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn.

Artikel 10 Woongebied

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in woonhuizen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. kleinschalige duurzame energiewinning;

met de daarbij behorende:

  • c. gebouwen;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. erven, tuinen en paden;
  • f. openbare wegen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. in- en uitritten;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. speelvoorzieningen;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen i.c. woonhuizen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn gestapelde woningen toegestaan;
  • c. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'spieker/roringserf' uitsluitend vrijstaande , vrijstaand geschakelde, dubbele en patiowoningen mogen worden gebouwd;
  • d. het aantal woonhuizen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven, waarbij het totaal aantal woningen in de bestemming 'Woongebied' niet meer mag bedragen dan 72;
  • e. het aantal aaneen te bouwen woning mag niet meer dan 4 bedragen, uitgezonderd de gronden met de bouwaanduiding 'gestapeld';
  • f. de breedte van hoofdgebouwen bedraagt ten minste 5 m;
  • g. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • h. de goothoogte van woningen mag niet meer bedragen dan 6 m, dan wel de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' aangegeven goothoogte;
  • i. de onder a tot en met f genoemde gebouwen voldoen aan de beeldkwaliteitscriteria zoals opgenomen in de Paragraaf beeldkwaliteit Kalterbroeken zoals opgenomen in Bijlage 2 van de regels.

10.2.2 Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 2 m bedragen;
  • b. in afwijking van het gestelde onder a geldt voor serres dat de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan niet meer dan 0,5 m mag bedragen, met dien verstande dat een dergelijke uitbouw niet meer dan 1 m uit de zijgevel mag steken;
  • c. de afstand van een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of overkapping tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, tenzij in de perceelsgrens wordt gebouwd;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 80 m2, mits het erf achter het bouwvlak voor niet meer dan 50% wordt bebouwd en met dien verstande dat de oppervlakte binnen het bouwvlak, voor zover gelegen tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw niet wordt meegerekend;
  • e. de bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen of overkappingen mag niet meer dan 4 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte mag worden verhoogd tot ten hoogste 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  • f. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • h. de onder a tot en met h genoemde gebouwen voldoen aan de beeldkwaliteitscriteria zoals opgenomen in de Paragraaf beeldkwaliteit Kalterbroeken zoals opgenomen in Bijlage 2 van de regels.

10.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. Voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat deze mogen worden gebouwd conform de regels voor vergunningsvrij bouwen in artikel 2 van bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht, zoals deze regeling luidt op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan.
  • b. de bouwhoogte van lantaarnpalen mag maximaal 8 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 3 meter bedragen.
10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of openbaar groen, en de inrichting van (openbaar) erf ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de landschappelijke inpassing;
  • c. de parkeermogelijkheden;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de cultuurhistorische en/of architectonische waarde van de bebouwing en/of het erf.
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.4.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 10.2.1 onder d en toestaan dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - afwijkend aantal wooneenheden' in een woonvlek maximaal 2 woningen meer worden gebouwd dan ter plaatse met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven, mits
  • b. 10.2.1 onder d en toestaan dat ter plaatse van de aanduiding 'mircowonen' maximaal 6 woningen meer worden gebouwd dan ter plaatse met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangeven, mits":
    • 1. het totaal aantal woningen binnen de bestemming 'Woongebied' niet meer zal bedragen dan 78;
    • 2. één wooneenheid niet meer dan 250 m3 mag bedragen;
    • 3. het bouwplan voldoet aan de beeldkwaliteitscriteria zoals opgenomen in de Paragraaf beeldkwaliteit Kalterbroeken zoals opgenomen in Bijlage 2 van de regels.
  • c. 10.2.1 onder f en toestaan dat ter plaatse van de aanduiding 'microwonen' de breedte van een hoofdgebouw minder dan 5 meter bedraagt, mits het bouwplan voldoet aan de beeldkwaliteitscriteria zoals opgenomen in de Paragraaf beeldkwaliteit Kalterbroeken zoals opgenomen in Bijlage 2 van de regels.
  • d. 10.2.1 onder g en toestaan dat ter plaatse van de aanduiding 'microwonen' de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder dan 3 meter bedraagt, mits het bouwplan voldoet aan de beeldkwaliteitscriteria zoals opgenomen in de Paragraaf beeldkwaliteit Kalterbroeken zoals opgenomen in Bijlage 2 van de regels.
  • e. 10.2.1 onder h en toestaan dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' voor maximaal een zijde van het het hoofdgebouw een goothoogte van 6 meter is toegestaan, mits:

10.4.2 Afwegingskader

Een in 10.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de cultuurhistorische en/of architectonische waarde van de bebouwing en/of het erf.
10.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bed and breakfast.
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken.
10.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.5 onder c ten behoeve van bed & breakfast mits:

    • 1. de logiesoppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van het oppervlak van de woning met een maximum van 50 m2;
    • 2. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    • 3. de logiesverstrekking wordt uitgeoefend door een van de bewoners van het woonhuis waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 Bestaande maten

In afwijking van de in de regels vermelde:

  • a. maximale maatvoering geldt dat indien een grotere maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, deze grotere maatvoering als maximum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • b. minimale maatvoering geldt dat indien een kleinere maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, deze kleinere maatvoering als minimum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
12.2 Ondergeschikte afwijking bouwregels

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de bestemmingen worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.
12.3 Parkeer-, laad- en losruimte
12.3.1 Parkeerruimte
  • a. Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van auto's, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien in of op het bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk hoort, wordt voorzien in die behoefte. Daarbij mag rekening worden gehouden met gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen.
  • b. Bij de toepassing van het bepaalde onder a worden de beleidsregels in acht genomen, zoals opgenomen in de publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW (oktober 2012) waarbij geldt dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie uitkomt, deze nieuwe versie in acht wordt genomen.
  • c. Bij het bepaalde onder a wordt bij beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan.
12.3.2 Laad- en losruimte

Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die behoefte. Deze bepaling geldt niet voor bestaande situaties, waarbij de herbouw van een gebouw zonder functiewijziging wordt beschouwd als een bestaande situatie.

12.3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het aantal parkeerplaatsen, de situering van de parkeerplaatsen en de situering van de laad- en losruimte ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
12.3.4 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 12.3.1 en 12.3.2:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

13.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond bodemspecie en puin voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • e. het gebruik van de gronden als een paardrijbak;
  • f. een functiewijziging van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere parkeerbehoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, waarbij:
    • 1. de beleidsregels in acht genomen zoals opgenomen in de publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW (oktober 2012) waarbij geldt dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie uitkomt, deze nieuwe versie in acht wordt genomen;
    • 2. alleen wordt gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging.
13.2 Toegestaan gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet verstaan:

  • a. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van kortstondige en/of incidentele evenementen, festiviteiten, manifestaties, jaarmarkten en weekmarkten, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend, dan wel een melding is gedaan;
  • b. het (laten) aanleggen en in stand houden van kabels en leidingen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    • 1. buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is;
    • 2. hoogspanningsleidingen;
    • 3. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer,

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
  • b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, voor zover de verkeersveiligheid en/of - intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen zullen worden overschreden, voor zover een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwtjes ten behoeve van (de bediening van) kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes zullen worden gebouwd mits de inhoud per gebouwtje ten hoogste 50 m3 bedraagt;
  • e. ten aanzien van het bepaalde over het bouwen van (hoofd)gebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bebouwingsgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden;
  • f. ten aanzien van het bepaalde over de afstand van uitbouwen tot aan de voorgevel en het verlengde daarvan voor het bouwen van (hoek)erkers, mits de diepte van de (hoek)erker, gemeten uit de zijgevel, niet meer bedraagt dan 1,5 m;
  • g. het bepaalde in het plan voor het gebruik van een woonhuis of een bedrijfswoning ten behoeve van bed & breakfast mits de logiesoppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van het oppervlak van de woning met een maximum van 50 m2, parkeren op eigen erf plaatsvindt en de logiesactiviteit wordt uitgeoefend door een van de bewoners van het woonhuis of de bedrijfswoning waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Aanvullende werking welstandscriteria

De in het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door welstandscriteria.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheeld worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van het plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang word verkleind.
  • c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Kalterbroeken 2017' van de gemeente Westerveld.