Plan: | Bestemmingsplan Lhee, Eemster en Geeuwenbrug |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1701.0000BP000000000565-0003 |
In het kader van de actualisering van alle bestemmingsplannen in de gemeente Westerveld is het voorliggende bestemmingsplan 'Lhee, Eemster en Geeuwenbrug' opgesteld. Reden voor de voorliggende actualisatie vormt het gestelde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), waarin de verplichting is opgenomen om een bestemmingsplan ten minste eens in de tien jaar te herzien.
Het bestemmingsplan 'Lhee, Eemster en Geeuwenbrug' omvat de regeling van het gebruik van alle gronden en opstallen die binnen de dorpen voorkomen. Het plan vervangt het vigerende bestemmingsplan Lhee, Eemster, Geeuwenbrug (1999).
Om te komen tot een actueel bestemmingsplan is aan de hand van een veld- en bureauinventarisatie een gebruikskaart van de kernen opgesteld. Na het opstellen van deze gebruikskaart heeft op 15 januari 2013 een informatieavond plaatsgevonden. Inwoners en andere belangstellenden hebben de gelegenheid gekregen aanvullingen en opmerkingen door te geven over de gebruikskaart en hun wensen ten aanzien van het bestemmingsplan kenbaar te maken. Deze reacties zijn, wanneer mogelijk en ruimtelijk relevant, in het voorliggende bestemmingsplan verwerkt.
Het plan is volgens de nieuwste inzichten wat betreft Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Plannen (DURP) en vergelijkbaarheid opgesteld. De verbeelding is voorzien van een IMRO-codering, zodat onderlinge uitwisseling van gegevens mogelijk is. De redactie van de planregels is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP), versie 18 april 2012. Het voorliggende bestemmingsplan heeft een overwegend consoliderend karakter, wat betekent dat het is gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied. Het plan is echter niet star, omdat ruimtelijke en functionele wijzigingen, passend binnen de planuitgangspunten, mogelijk worden gemaakt.
Het bestemmingsplan 'Lhee, Eemster en Geeuwenbrug' bestaat uit de volgende stukken:
Het voorliggende plan heeft betrekking op de kernen Lhee, Eemster en Geeuwenbrug.
De kernen zijn gelegen in de gemeente Westerveld, een gemeente in het zuidwesten van Drenthe. De situering van het plangebied is op de navolgende afbeelding weergegeven. De plangrenzen zijn primair bepaald door de buitenste grens van de verschillende van kracht zijnde bestemmingsplannen en sluiten aan op de begrenzing van het bestemmingsplan Buitengebied.
Overzicht plangebied
De toelichting van het voorliggende bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. In dit eerste hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de bij dit plan behorende stukken, alsmede een toelichting op de ligging en de planbegrenzing van onderhavig plangebied. In hoofdstuk 2 volgt een overzicht van het relevante beleid met betrekking tot de kernen. Een overzicht van de historische achtergrond van de dorpen en een beschrijving van de huidige ruimtelijke en functionele structuur zijn te vinden in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 staat het onderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 5, Planbeschrijving, is beschreven op welke wijze de verschillende functies in het plan zijn opgenomen en wordt ingegaan op de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regelgeving. De hoofdstukken 6 en 7 behandelen respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In de keuze van het te voeren beleid dient de gemeente rekening te houden met het opgestelde rijksbeleid, het provinciale beleid en het eigen beleid. Dit geldt vooral daar waar beleidsuitgangspunten aan de orde komen die betrekking hebben op de inhoud van het plan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het beleid van de diverse overheden.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke opgaven en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met deze rijksdoelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Vanwege het hogere abstractieniveau heeft de structuurvisie van het Rijk geen directe raakvlakken met of gevolgen voor het voorliggende bestemmingsplan.
Met ingang van 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen waren blijven gehandhaafd.
De Monumentenwet 1988 is ook overgegaan in de Erfgoedwet. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, gaan naar de Omgevingswet die naar verwachting in 2019 van kracht gaat worden. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019. Het betreffen de vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten, verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie en het bescherming van stads- en dorpsgezichten. Daarnaast zijn een aantal nieuwe bepalingen aan de Erfgoedwet toegevoegd
In het plangebied bevinden zich een aantal rijksmonumenten, deze zijn op de verbeelding voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Rijksmonument.
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juli 2014 de Omgevingsvisie Drenthe geactualiseerd en vastgesteld. De visie is op 20 augustus 2014 in werking getreden. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De (geactualiseerde) Omgevingsverordening is op 17 oktober 2015 in werking getreden.
De missie uit de Omgevingsvisie is het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn rust, ruimte, natuur en landschap, oorspronkelijkheid, naoberschap, menselijke maat, veiligheid en kleinschaligheid (Drentse schaal). In de Omgevingsverordening zijn deze kernkwaliteiten doorvertaald als archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust, en natuur.
Om de missie te bereiken, wil de provincie vier robuuste systemen ontwikkelen. Deze vier systemen zijn: het sociaal-economisch systeem, het watersysteem, het landbouwsysteem en het natuursysteem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, natuur en landbouw) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem.
Kernkwaliteiten
De kernkwaliteiten zijn door de provincie opgenomen op de kernkwaliteitenkaart die is onderverdeeld in een aantal aparte kaarten. De provincie zet in op bescherming, behoud en (waar mogelijk) ontwikkeling van de kernkwaliteiten. Ruimtelijke ontwikkelingen mogen, mits goed gemotiveerd, geen afbreuk doen aan de kernkwaliteiten ter plaatse.
De verantwoordelijkheid voor de kernkwaliteiten binnen de bebouwde kom ligt bij de gemeente. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor archeologie en in specifieke gevallen voor cultuurhistorie. Het provinciaal belang geldt alleen binnen de bebouwde kom als de desbetreffende kern is opgenomen op de kaart 'kernkwaliteit cultuurhistorie'. Hierna wordt nader ingegaan op de aspecten archeologie en cultuurhistorie.
Archeologie
Het Verdrag van Malta beoogt het cultureel erfgoed in de bodem te beschermen. Initiatiefnemers van projecten dienen vooraf aan te geven hoe ze deze waarden borgen in hun plannen. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen dient niet alleen rekening te worden gehouden met bekende archeologische waarden, maar ook met te verwachten waarden.
De archeologiekaart, behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe, geeft een totaaloverzicht van de archeologische waarden en verwachtingen. De archeologische waarden van provinciaal belang die samenhangen met de cultuurhistorische waarden of die ruimtelijk zichtbaar zijn, zijn terug te vinden op de Cultuurhistorie kaart.
De provincie stuurt op het provinciaal belang archeologie door middel van:
Onderzoek
De kernen Lhee en Eemster komen voor op de kaart 'Archeologie'. Hierop heeft het dorp Lhee de beschermingsniveaus hoog (eisen stellen), middel (voorwaarden stellen) en generiek (respecteren). Eemster heeft ter plaatse van de waardevolle es een aanduiding hoog (eisen stellen). De rest van het dorp valt onder het beschermingsniveau generiek (respecteren).
Cultuurhistorie
De kernkwaliteiten dragen bij aan de samenhang, identiteit en herkenbaarheid van de omgeving. Omdat de benoemde kernkwaliteiten niet allemaal goed te duiden zijn als factoren in het fysiek-ruimtelijk domein, heeft de provincie Drenthe ze vertaald naar indicatoren. Het landschap is vertaald naar diversiteit en gaafheid van landschapstypen. Op kaart 1.3 'kernkwaliteiten' van de Omgevingsvisie zijn verschillende kaarten opgenomen, waaronder de kaarten: Aardkundig waardevol gebied, Archeologie en Cultuurhistorische Hoofdstructuur. De provincie Drenthe heeft de cultuurhistorische waarden opgenomen op de kaart Kernkwaliteit Cultuurhistorie (kaart 3.4).
Het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en het tegelijkertijd bieden van ruimte voor ontwikkelingen vraagt om een heldere wijze van sturing. De provincie maakt onderscheid tussen drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen.
De provincie Drenthe kent een voor Nederland uniek cultuurhistorisch landschap en telt veel archeologische en aardkundige waarden. De historische en prehistorische waarden in de provincie zijn zeer bepalend voor de identiteit en de ruimtelijke kwaliteit van Drenthe. Het provinciaal beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. In het Cultuurhistorisch Kompas staan twee doelstellingen centraal: het herkenbaar houden van de cultuurhistorie en het versterken van de ruimtelijke identiteit.
De sturingsniveaus zijn gebiedsgericht toegepast en weergegeven in de beleidskaart in het Cultuurhistorisch Kompas.
Het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en het tegelijkertijd bieden van ruimte voor ontwikkelingen vraagt om een heldere wijze van sturing. De provincie maakt onderscheid tussen drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen. De sturingsniveaus zijn gebiedsgericht toegepast en weergegeven in de beleidskaart in het Cultuurhistorisch Kompas.
Onderzoek
De kernen Lhee, Eemster en Geeuwenbrug komen alle voor op de kaart 'Cultuurhistorie' behorende bij de Provinciale Omgevingsvisie. Lhee heeft de aanduidingen 'waardevolle es' en 'waardevol esdorp'. Enkele woningen/boerderijen ten noorden/westen van Eemster liggen binnen de aanduiding 'waardevolle es'. Door Geeuwenbrug loopt in oost-westelijke richting een prehistorische route.
De Structuurvisie Westerveld (vastgesteld 26 november 2013) bevat de visie en de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid voor het hele grondgebied van de gemeente. In de stuctuurvisie wordt de ruimtelijke invloed van allerlei verschillende beleidsterreinen bekeken zoals milieu, infrastructuur, wonen, cultuurhistorie, landschap, economie en welzijn. In de structuurvisie maakt de gemeenteraad duidelijk wat zij de komende tien jaren wil versterken, ontwikkelen, herstructureren of juist wil behouden of beschermen. Daarmee bepaalt de structuurvisie ook de richting van de bestemmingsplannen die in de toekomst worden opgesteld.
Typologie van de dorpen
De gemeente Westerveld kent een groot aantal unieke dorpen en buurtschappen. Elk dorp is uniek en heeft zijn eigen identiteit, hiervan is de gemeente zich hiervan bewust. Daarnaast wil de gemeente niet alles gedetailleerd vastzetten en mogelijkheden bieden. Dit is mogelijk door het benoemen van hoofdkeuzen voor kwalitatieve mogelijkheden, voor de verschillende typen te onderscheiden kernen. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie verschillende dorpstypen, afhankelijk van de omvang en vooral van de aanwezigheid van voorzieningen en het perspectief voor de toekomst daarvan. Voor elk van deze dorpstypes zijn generieke uitspraken gedaan, op basis waarvan ruimtelijke initiatieven gewogen kunnen worden. De indeling in de structuurvisie is gericht op het waar mogelijk sturen op behoud en versterking van het voorzieningenniveau.
Lhee is een woondorp. In een woondorp zijn vrijwel geen voorzieningen aanwezig en staat het wonen centraal. Eemster en Geeuwenbrug zijn dynamische dorpen. In dynamische dorpen, hier is naast het wonen nog een beperkt aantal voorzieningen aanwezig is, zoals een dorpshuis, basisschool of sportvoorziening. De gemeente wil haar inwoners een minimumaanbod van voorzieningen kunnen bieden en concentreert daarom haar beperkte beschikbare middelen op het stimuleren van behoud van met name deze voorzieningen.
Woonvraag
In de verschillende typen dorpen is naar verwachting sprake van verschillende typen woonvraag. In de dynamische dorpen kan er vraag zijn naar woningbouw voor kwetsbare groepen (zoals hulpbehoevende ouderen), die baat hebben bij de nabijheid van vele voorzieningen, groter zijn dan in de woondorpen. In de woondorpen is de verwachting dat zich meer mobiele en zelfredzame groepen zullen vestigen. In alle type dorpen is ruimte voor (beperkte) woningbouw, waarbij maatwerk en waar mogelijk versterking van de ruimtelijke kwaliteit en belevingswaarde van groot belang zijn. Sleutelwoorden zijn karakteristiek, lokaal, kleinschalig, organisch, duurzaam en gevarieerd.
Ontwikkelingen
Een goede landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteit hebben een hoge prioriteit. Stedelijke ontwikkelingen mogen niet leiden tot een aantasting van de ruimtelijke kwaliteit, maar moeten waar mogelijk bijdragen aan een verbetering van de aanwezige kwaliteiten. Een ontwikkeling vraagt om een gebiedsgericht uitwerking: daar waar de waarde beperkt(er) is, is meer ruimte voor stedelijke dynamiek dan waar sprake is van hoge waarden en kwetsbaarheid daarvan. De Structuurvisie geeft kaders en aspecten welke worden betrokken bij het maken van een afweging om een nieuwe ontwikkeling toe te staan.
Het ruimtelijke beleid voor het buitengebied is door de gemeente vastgelegd in de Kadernota Buitengebied (vastgesteld 14 februari 2006). In de Kadernota zijn de algemene uitgangspunten voor ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Westerveld opgenomen. Belangrijk onderdeel van de nota is een ontwikkelingskaart aan de hand waarvan nieuwe ontwikkelingen worden getoetst. De drie ontwikkelingsgebieden geven de gewenste richting voor ontwikkelingen aan. De gebieden zijn op basis van het bestaande grondgebruik en het vastgelegde beleid in grote eenheden globaal begrensd en gelden als vertrekpunt.
Ontwikkelingskaart Kadernota Buitengebied
Zoals de kaart laat zien, worden Geeuwenbrug en Eemster omgeven door de zones 'ontwikkeling landbouw en recreatie' en 'ontwikkeling landbouw, recreatie en natuur'. Het zuiden van Lhee grenst aan de 'ontsluiting natuur en recreatie'. Hieronder worden die zones nader beschreven.
Ontwikkeling landbouw, natuur en recreatie
Het verwevingsgebied wordt aangeduid met 'ontwikkeling landbouw, natuur en recreatie'. In dit gebied kunnen landbouw, natuur en recreatie zich gelijkwaardig ontwikkelen. Hierbij geldt dat bestaande functies en de verdere ontwikkeling daarvan, op de eerste plaats staan. Nieuwe functies kunnen worden toegestaan, mits de verdere ontwikkeling van bestaande functies niet wordt aangetast, dan wel wordt gecompenseerd. Hiertoe behoort ook het voorkomen van ongewenste versnippering. Omdat schaalvergroting in dit gebied als gevolg van de kleinschalige eigendomssituatie en natuur- en milieuwetgeving veelal moeilijk te realiseren valt, wordt een ontwikkeling verwacht waarbij functieverandering en functieverbreding veelvuldig nodig zal zijn. Hierbij moet worden gedacht aan een ontwikkeling van bestaande en nieuwe bedrijfsvormen waarin verschillende functies worden gecombineerd. In het gebied liggen agrarische gronden die binnen de doelbegrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur vallen. De realisatie van de nieuwe EHS vindt zo mogelijk op bedrijfseconomische grondslag plaats door het natuurbeheer onder te brengen in extensieve vormen van landbouw, zoals agrarisch natuurbeheer en biologisch landbouw. Boerderijen die niet benut kunnen worden als beheerboerderij, krijgen zo mogelijk een nieuwe passende functie, bijvoorbeeld wonen, zorg of kleinschalige verblijfsrecreatie. Het gebied heeft tevens een functie voor het vasthouden en bergen van water.
Ontwikkeling landbouw en recreatie
De grootschalige landbouwgronden worden aangeduid met 'Ontwikkeling landbouw en recreatie'. In dit gebied wordt gestreefd naar een ontwikkeling waarbij de grondgebonden landbouw de nodige schaalvergroting kan doormaken. Dit kan in geval van nieuwvestiging van een grootschalig agrarisch bedrijf deels zonder landschappelijke tegenprestatie (in de geel gewaardeerde gebieden) en deels met landschappelijke tegenprestatie (in de rood-blauw gewaardeerde gebieden). Het gebied 'Ontwikkeling landbouw en recreatie' behoort tot de agrarische hoofdstructuur en blijft of wordt hiervoor zo optimaal mogelijk ingericht. Nieuwe functies zijn mogelijk, mits de agrarische hoofdstructuur in hoofdzaak in stand blijft. Dit betekent dat ontwikkeling van niet agrarische functies die ruimtebeslag vragen, bij voorkeur langs de randen van het gebied plaatsvinden. Hierbij wordt met name gedacht aan recreatieve ontwikkelingen, waaronder bijvoorbeeld de vestiging van grootschalige verblijfsrecreatieterreinen.
Ontwikkeling Natuur en recreatie
De grote natuurgebieden worden aangeduid met ‘Ontwikkeling natuur en recreatie’. In dit gebied staan de natuurwaarden en het toeristisch recreatief medegebruik op de eerste plaats. Voor bestaande recreatieve functies geldt als uitgangspunt dat deze kunnen worden voortgezet en dat recreatiebedrijven, indien wenselijk voor het voortbestaan van het bedrijf, kwalitatief mogen uitbreiden. Voor de uitbreiding worden voorwaarden gesteld met betrekking tot een goede
landschappelijke inpassing. Tevens moet bij uitbreiding worden aangetoond dat de natuurwaarde van het gehele gebied in hoofdzaak niet wordt aangetast. Nieuwe recreatieve bedrijven mogen alleen in de randen van het gebied worden ontwikkeld. Voor nieuwe functies wordt een bijdrage in de verbetering van de kernkwaliteiten van het landschap gevraagd. Het gebied heeft tevens een functie voor het vasthouden en bergen van water.
De gemeente beschikt over het 'Beeldkwaliteitsplan Buitengebied Westerveld', welke door de gemeenteraad is vastgesteld op 21 september 2010. Het beeldkwaliteitsplan beschrijft de kenmerken en essenties van de zes aanwezige landschapstypen en de aanwezige bebouwingstypologieën binnen de gemeente Westerveld.
In het beeldkwaliteitsplan zijn criteria opgenomen die gehanteerd kunnen worden bij de toetsing van nieuwe ontwikkelingen. Er zijn tevens voorstellen gedaan, op welke wijze er per landschapstype omgegaan kan worden met de landschappelijke inpassing. Het Beeldkwaliteitsplan geeft geen harde regels. Dit betekent niet dat ontwikkelingen die niet passend zijn in een bepaald landschap, niet per definitie mogelijk zijn. Het beeldkwaliteitsplan is niet van toepassing op reguliere bouwplannen.
Op 8 mei 2012 heeft de raad de Woonvisie vastgesteld. De Woonvisie vormt samen met de Sociale Structuurvisie de basis voor de Ruimtelijke Structuurvisie. De ambitie van Westerveld is en blijft 'ervoor zorgen dat iedereen prettig kan (blijven) wonen en leven in Westerveld'. Westerveld kiest voor een netto toename van de woningvoorraad van 400 tot het jaar 2020 te faciliteren. De raad is van mening dat er vrijheid moet blijven bestaan voor verschillende initiatieven en maakt daarom op voorhand geen keuze uit de beschikbare capaciteit. De nieuwe bevolkingsprognose van de provincie heeft aanleiding gegeven de aantallen bij te stellen.
In de Woonvisie is het volgende aangegeven. Bij woningbouw zal gestuurd worden op het bouwen van woningen voor kleine huishoudens, voor jong en oud. Circa 100 (koop)woningen worden voor starters gereserveerd. Daarnaast wil het college 100 woningen reserveren voor levensloopbestendige woningen in het goedkope en middeldure segment. Deze woningen zijn bedoeld voor onder andere senioren met en zonder zorgvraag. Er worden 50 woningen gereserveerd voor levensloop bestendig wonen in het dure/ zeer dure segment, om tegemoet te komen aan de groep senioren die op zoek zijn naar meer exclusieve woonmilieus. Verder worden er circa 100 woningen gereserveerd voor de huursector. Hiervan wil het college 50 reserveren voor de sociale huursector en 50 voor de vrije huursector. Tot slot worden er circa 50 woningen gereserveerd voor particuliere initiatieven, waaronder bijvoorbeeld collectief particulier opdrachtgeverschap.
Voor de verdeling over de kernen, waaronder Geeuwenbrug, Eemster en Lhee, stelt het college een praktische lijn voor. De mogelijke woningbouwlocaties worden nader onderzocht op kansrijkheid voor woningbouw voor de doelgroepen als ook de ruimtelijke analyse van de structuurvisie is gemaakt. Het gemeentebestuur staat op het standpunt dat de regierol bij het college ligt. De visie op wonen en de structuurvisie zijn daarbij kaderstellend. Het college is voor het bereiken van de in deze visies beschreven beleidsdoelen echter sterk afhankelijk van andere partijen. Daarom is het overleg met ontwikkelende partijen waaronder woningcorporaties, zorgpartijen en particulieren met woningbouwinitiatieven open en transparant en gericht op het gezamenlijk bereiken van de beleidsdoelen.
De welstandsnota van de gemeente Westerveld is in 2008 en 2010 herzien. Door de herziening in 2008 sluit de welstandsnota beter aan bij de wens van de gemeente om kleinere bouwplannen ambtelijk te kunnen toetsen en zijn enkele gebieden, waarvoor in de 'oude' nota nog geen of onjuist beleid was, opnieuw bekeken. De doelstelling van het welstandsbeleid is het veiligstellen van een basiskwaliteit van de gebouwde omgeving. Indien mogelijk zal plaatselijk een verbetering van de kwaliteit van de gebouwde omgeving het gewenste doel zijn. Kleine veelvoorkomende veranderingen en aanpassingen, mogen niet storend zijn.
Aanleiding voor de herziening in 2010 is de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) per 1 oktober 2010. Deze wet brengt ongeveer 25 regelingen samen die de fysieke leefomgeving betreffen. Het gaat hierbij o.a. om bouw-, milieu-, natuur-, kap- inrit- en monumentenvergunningen. Deze vergunningen gaan op in één vergunning, de Omgevingsvergunning. Daarnaast heeft de bijbehorende Invoeringswetgeving ook de Woningwet (Ww) op een aantal punten aangepast. De veranderingen en aanpassingen zijn vooral redactioneel van aard om de welstandsnota in overeenstemming te brengen met de Wabo.
Bij kleine en middelgrote projecten moet er sprake zijn van een samenhang met de omgeving. Bij grote projecten moeten de stedenbouwkundige kwaliteitsdoelstellingen worden vertaald in toetsingskaders voor de welstandsadvisering.
De gemeente baseert haar ruimtelijk kwaliteitsbeleid in hoofdzaak op de in de gemeente van kracht zijnde bestemmingsplannen. De gemeente onderscheidt algemene welstandscriteria die altijd van toepassing zijn en gebiedsgerichte criteria die alleen voor bepaalde gebieden van toepassing zijn.
In de welstandsnota zijn zes aandachtspunten geformuleerd voor het ontwerpen van gebouwen. De aandachtspunten vormen een algemeen beoordelingskader om in eerste instantie snel na te gaan of een bouwplan aan redelijke eisen van welstand voldoet. De volgende aandachtspunten zijn geformuleerd:
Voor veertien gebieden heeft de gemeente gebiedsgerichte welstandscriteria opgesteld. Bij de indeling van deze gebieden heeft cultuurhistorie een belangrijke rol gespeeld. Voor gebieden zoals beschermde dorpsgezichten, lintbebouwing, esgronden, natuurgebieden en dergelijke, die beeldbepalend zijn voor deze omgeving, gelden gebiedsgerichte welstandscriteria.
De gemeente Westerveld heeft in december 2009 de 'Beleidsnota lokale economie, Met kwaliteit en authenticiteit boven het maaiveld uit' vastgesteld. De nota schetst de mogelijkheden die gelden voor de langere termijn. Tegelijkertijd zijn er verschillende richtingen uitgewerkt die op korte termijn versterking kunnen geven aan de lokale economie. De nota geeft daarnaast de koers aan waaraan zowel ondernemers als gemeente houvast hebben voor investeringsbeslissingen, prioriteiten of inrichtingsvragen.
De Verkeer- en Vervoervisie van de gemeente Westerveld onderschrijft de doelstellingen uit de Nota Mobiliteit en het PVVP van de provincie Drenthe en sluit aan bij het landelijke Duurzaam Veilig-beleid. Dit is in 1997 door de gezamenlijk overheden (gemeenten, provincies, waterschappen en Rijk) vastgesteld.
Duurzaam Veilig staat voor: Preventief verkeersveiligheidsbeleid; voorkomen van verkeersongevallen. Wanneer er toch ongevallen plaatsvinden, er voor zorgen dat de kans op ernstig letsel minimaal is. Dit wordt bereikt door onder andere een veilige en herkenbare weginrichting. De volledige weginfrastructuur wordt daarom ingedeeld in verkeersaders en verblijfsgebieden.
In principe worden er binnen de Duurzaam Veilig-visie drie wegcategorieën onderscheiden met elk hun eigen essentiële herkenbaarheidkenmerken:
Binnen de gemeente zijn bovendien een aantal erftoegangsverzamelwegen aanwezig. Binnen een gebied dat bestaat uit erftoegangswegen (verblijfsgebied) kan een aantal wegen worden aangeduid als erftoegangsverzamelweg. Dit zijn wegen die binnen het gebied een zekere verzamelfunctie hebben en meer verkeer afwikkelen dan een gemiddeld wegvak in dit gebied. De inrichting van deze wegen is gericht op een gemiddelde trajectsnelheid van 60 of 30 km/uur. Op de plaatsen waar het kan, mag men sneller rijden (80 of 50 km/uur), op risicovolle locaties wordt de snelheid middels snelheidsremmende maatregelen daadwerkelijk naar 30 of 60 km/uur teruggebracht.
Gemeentelijk beleid is dat alle kernen in principe zijn ingericht als verblijfsgebied binnen de kom met een maximumsnelheid van 30 km/uur. Het buitengebied wordt in principe ingericht als verblijfsgebied buiten de kom met een maximumsnelheid van 60 km/uur.
Alleen de provinciale wegen (N855, N371, N353, N381) zijn (grotendeels) aangeduid als ontsluitingsweg waarop in principe een maximumsnelheid geldt van 80 km/uur. Hier is de verkeersfunctie de hoofdfunctie. Verkeer dient zo veel mogelijk via dit hoofdwegennet (stroomwegen/gebiedsontsluitingswegen) zijn bestemming te bereiken.
Op 22 maart 2011 heeft het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Westerveld de Nota toetsingskader zorg- en opvangvoorzieningen voorlopig vastgesteld. In de nota wordt onder meer een concreet toetsingkader voorgesteld ten aanzien van de vestiging van zorg- en opvanginstellingen in de gemeente. Verschillende aspecten krijgen aandacht: schaalgrootte van de gemeente en de instelling, spreiding, draagvlak, draagkracht, kwaliteit en veiligheid. De nota is bedoeld om een afgewogen en breed gewogen besluit van gemeentezijde te kunnen nemen om al dan niet mee te werken aan een verzoek om bestemmingswijziging ten aanzien van de realisatie en vestiging van een zorg- en opvanginstelling.
In september 2013 is er een aanvullende notitie op deze nota gekomen. De aanvulling omvat een tijdelijke stop op de medewerking aan het ruimtelijk toelaten van zorg- en opvangvoorzieningen met meer dan 5 plaatsen. Met tijdelijk wordt bedoeld tot een jaar na het vaststellen van de keuzes en de kaders van de gemeente in de drie transities (jeugdzorg, AWBZ zorg en participatiewet) door de gemeenteraad. Het beleid is in dit bestemmingsplan verwerkt.
Op 29 juni 2010 heeft de gemeenteraad van Westerveld de Geurgebiedsvisie en de Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. De wet biedt een toetsingskader voor heel Nederland, maar geeft daarnaast ruimte voor beleidsvrijheid en maatwerk. Binnen de randvoorwaarden van de Wet geurhinder en veehouderij kan de gemeente gebiedsgericht geurbeleid formuleren, dat beter afstemt op de omstandigheden binnen de gemeente.
Ten behoeve van de Geurgebiedsvisie zijn twee verschillende onderzoeken uitgevoerd: een onderzoek geurbelasting door intensieve veehouderijen (achtergrondbelasting) en een onderzoek geurbelasting door grondgebonden veehouderijen (vaste afstanden). Uit het onderzoek blijkt onder andere dat verdere verkleining van de vaste afstanden in de bebouwde kom en het buitengebied acceptabel is voor grondgebonden veehouderijen, afhankelijk van het type kern of de ontwikkelingsvisie voor het buitengebied, onder de voorwaarde dat het agrarische bedrijf zich inzet om bij uitbreiding van de veestapel en/of de stallen de netto milieuhinder op de omgeving te verminderen.
Waarden die afwijken van de wettelijke waarden zijn vastgelegd in de Verordening geurhinder en veehouderij. De woonkernen Lhee, Eemster en Geeuwenbrug maken in de verordening onderdeel uit van 'woonkernen met een landelijk karakter' en hebben de volgende afstanden:
De gemeente Westerveld heeft haar beleid over cultuurhistorie opgenomen in het rapport 'Tussen Havelteberg en Lheebroek' (30 januari 2012). Binnen de gemeente is sprake van een grote cultuurlandschappelijke waarde en diversiteit. Zo kan er bijvoorbeeld onderscheid worden gemaakt in 31 verschillende landschapstypen.
In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de aanwezige cultuurhistorische elementen welke gelegen zijn binnen het plangebied.
In dit hoofdstuk wordt een beeld gegeven van de huidige situatie in de kernen Lhee, Eemster en Geeuwenbrug.
Het dorp Lhee ligt een paar kilometer ten zuidoosten van Dwingeloo, op het Drents Plateau. Ten noorden van het dorp loopt de Dwingelerstroom, een beek die het Drents Plateau van oost naar west doorsnijdt. Ten zuiden van Lhee ligt de zandverstuiving Lheederzand.
Lhee is bereikbaar via Dwingeloo over de Lheeweg en de Zuidenweg. Ten oosten van Lhee ligt de A28, welke noord-zuid georiënteerd is. Via de A28-N855 en de Oosteresweg is Lhee eveneens bereikbaar.
Lhee is een esdorp. Typerend voor een esdorp zijn een webachtig wegenpatroon, waarin aan de randen open ruimten, de brinken, zijn opgenomen, en een onsamenhangende oriëntatie van bebouwing.
Tot 1812 vormde het markegebied van Lhee samen met de marke van Dwingeloo één schultambt, een rechtsgebied onder leiding van een schulte. In het gebied rond Lhee zijn restanten gevonden van graven, aardewerk en gebruiksvoorwerpen van de hunebedbouwers (3000-2200 jaar voor Christus) en uit de middenbronstijd (1250 jaar voor Christus). In de middeleeuwen was Lhee van meer betekenis dan het naburige Dwingeloo, zoals blijkt uit een belastingaanslag van de bisschop van Utrecht. Lhee telde in de periode 1250 enkele hofplaatsen te midden van een bosweidegebied waarin het vee vrij rondzwierf.
Nabij de hoven lag de 'tie' of 'tij' waar 's avonds het vee werd ingeschaard (ook Eemster kent een 'tij'). De naam 'Tieshof' herinnert hier nog aan; de contouren van een oude drinkkuil zijn op oude kaarten in het veld nog te vinden. De 'tie' verloor zijn functie toen de potstal zijn intrede deed. Samen met Lheebroek vormt de buurtschap een marke.
Het grootste gedeelte van Lhee is gelegen op een dekzandafzetting. Het noorden van Lhee ligt op duinvaaggrond. De oost- en westzijde liggen op eerdgronden (essen).
Rondom Lhee liggen verschillende landschappen waaronder: essen, een halfopen, onregelmatig verkaveld broek, (voormalig heide) nu bos.
Het landschap waarin Lhee ligt, is een esdorpenlandschap. Kenmerkend voor dit landschapstype zijn een afwisseling van verschillende soorten gebieden en kleinschaligheid. Essen worden over het algemeen gekenmerkt door hun relatief hoge ligging in het landschap, die nog versterkt is door de post-middeleeuwse bemesting met heide- en grasplaggen, vermengd met mest. In de buurt van de Dwingelerstroom en haar zijtakken zijn nederzettingen ontstaan. Vanuit de nederzettingen zijn vervolgens bouwlanden (de essen) en hooilanden (de maden) ontwikkeld. Rondom Lhee liggen de volgende essen: De Oosteresch, de Noord Lheederesch en de Zuid Lheederesch.
Het halfopen, onregelmatig verkavelde broek ligt ten noordoosten van Lhee. Dit landschap ligt veelal op de overgang van essen naar beekdalen en vormt als het ware ‘overhoekjes’ in het landschap. Het landschap wordt gekenmerkt door kleine perceeltjes met een onregelmatige tot blokvormige structuur, bestaande uit deels akkerland, deels grasland en deels opgaand hout. Beplanting van de perceelsrand kwam op uitgebreide schaal voor in deze ontginningen, die voor een belangrijk deel na de middeleeuwen tot stand kwamen als uitbreiding van het bestaande landbouwareaal.
Ten zuiden van Lhee lag een heidegebied. Vanaf de negentiende eeuw is het gebied bebost.
De kern is aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Westerveld. Het grootste gedeelte van Lhee maakt onderdeel uit van de historische kern (roze). Het dorp telt acht rijksmonumenten (rode stip) en 37 boerderijen/woonhuizen welke vallen onder 'historische nederzettingslocaties' (oranje). In Lhee staan enkele monumentale bomen (groene stip).
Bereikbaarheid van landbouwgronden was essentieel voor het agrarisch bestaan, evenals doorgaande wegen voor de lokale, regionale en internationale handel. Er kan een aantal typen wegen worden onderscheiden binnen de gemeente Westerveld, waarvan de diversiteit nauw samenhangt met het grondgebruik en de natuurlijke ondergrond. Het webachtige wegenpatroon in het dorp dateert uit 1832 (rode lijn).
De navolgende afbeelding is een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart van de kern Lhee.
In de nederzettingsstructuur zijn twee kluften, ofwel groepen boerderijen te onderscheiden. In de gemeenteatlas van 1865 zijn deze aangeduid als Noord-Lhee en Zuid-Lhee.
De zuidelijke kluft is de kleinste en had een brink ter plaatse van een viersprong van wegen en paden die de verschillende boerderijen en gebieden met elkaar verbinden. Er staan een groot aantal boerderijen van het Drentse dwarsdeeltype dicht bij elkaar. Een deel van deze boerderijen is verbouwd tot woonhuis.
De noordelijke kluft is groter en heeft een langgerekt wegenpatroon. De brink van deze kluft is aan de zuidkant ervan gelegen. Oorspronkelijk bestond deze uit twee driehoekige, met elkaar verbonden ruimten. In de kluft is veel ruimte tussen de bebouwing aanwezig. De bebouwing beperkt zich aan de 'rondweg' die in het zuiden grenst aan de brink. Het grootste deel bestaat uit boerderijen, enkele hiervan zijn van het traditionele dwarsdeeltype, maar de meeste zijn een variant van de Oldambtster boerderij en dateren van rond en na 1900.
Vanaf de eeuwwisseling zijn aan de brink van Noord-Lhee enkele woningen gebouwd. Na de oorlog zijn nabij de kruising met de nieuwe doorgaande weg van Dwingeloo naar de A28 een aantal vrijstaande en dubbele woningen gebouwd. In het noordoostelijke deel van Noord-Lhee bevinden zich ook enkele vrijstaande woningen.
In Lhee is de meest voorkomende functie wonen. Gewoond wordt in woningen en voormalige boerderijen. In het dorp bevinden zich drie agrarische (grondgebonden) bedrijven, een hotel/restaurant en een winkel voor dagelijkse levensbehoeften. De hiervoor genoemde bedrijvigheid vindt voornamelijk plaats in het noordelijke deel van Lhee.
De nog aanwezige agrarische bedrijven in Lhee hebben voornamelijk melkrundvee. Het aantal agrarische bedrijven is gedurende de laatste 10 jaar nog iets verder gedaald, maar lijkt zich nu te stabiliseren. Het gemeentelijk beleid is erop gericht de bestaande bedrijven te behouden en deze daarom voldoende ontwikkelingsruimte te bieden. De agrarische bedrijfskavels zijn in verband met het landschap en de geurafstanden zoveel mogelijk in de lengterichting haaks ten opzichte van de weg geprojecteerd.
In het uiterste zuiden van het plangebied bevinden zich twee verblijfsrecreatieterreinen.
Eemster ligt noordelijk van Dwingeloo. Evenals Lhee maakt Eemster deel uit van het esdorpenlandschap op het Drents Plateau. Ten zuiden van het dorp loopt de Dwingelerstroom en ten noorden een zijtak ervan, de Noordlake.
Ten oosten van Eemster liggen Holten en Boterveen, deze weg is noord-zuid georiënteerd. Het dorp is eveneens te bereiken vanuit Dieverbrug via de Dwingelderdijk, Leggeloo en de Eemster.
Eemster is van oorsprong een esdorp. In de huidige structuur vertoont het huidige ruimtelijke beeld meer het karakter van een wegdorp. In het noorden en noordoosten lagen vroeger de woeste gronden, waaronder het Leggelderveld en de Holten. Eemster had geen eigen marke, maar behoorde tot de marke van Leggeloo, een gehucht ten noordwesten. Door ruilverkavelingen is het esdorpenlandschap rondom Eemster gedeeltelijk verdwenen. Ten zuiden van de weg Eemster lag een typerend web van wegen en paden, dat het dorp met de omliggende essen en maden verbond. Ter hoogte van de splitsing met de doorgaande weg, naar Smilde, lag een brink welke op de minuutkaart van rond 1850 nog herkenbaar is. Rond de eeuwwisseling is deze brink gedeeltelijk bebouwd. Een kleine, driehoekige ruimte is wat nog resteert. Van het webachtige wegenpatroon, dat momenteel grotendeels verdwenen is, zijn nog enkele straten aanwezig.
Grotendeels ligt Eemster op een es. Een noordelijk deel van Eemster bestaat uit dekzandruggen en dekzandkoppen, al dan niet met oud bouwlanddek.
Eemster is voornamelijk gelegen in dezelfde landschappen als Lhee. Het essenlandschap en een halfopen, onregelmatig verkaveld broek. Een omschrijving van deze landschappen is opgenomen in paragraaf 3.1.4.
De kern is aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Westerveld. Het grootste gedeelte van Eemster maakt onderdeel uit van de historische kern (roze). Het dorp telt één rijksmonument (rode stip) en twintig boerderijen/woonhuizen en zes bijgebouwen welke vallen onder 'historische nederzettingslocaties' (oranje en witte huisjes). Twee panden hebben een aanduiding 'karakteristiek object/beeldbepalend pand'. Aan de vermelding als karakteristiek object op de cultuurhistorische waardenkaart kunnen geen rechten of belemmeringen worden ontleend. In Eemster staat een monumentale boom (groene stip).
Tijdens het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) werden historisch-bouwkundig en cultuurhistorisch relevant geachte gebouwen geïnventariseerd. In 2007 heeft een inventarisatie plaatsgevonden van cultuurhistorisch relevante gebouwen uit de wederopbouwperiode (1940-1969). In 2010 heeft een deel hiervan een beschermde status gekregen. Vanwege de cultuurhistorische relevantie zijn ook de objecten zonder monumentenstatus op de kaart geplaatst. Kartering van de MIP-objecten heeft plaatsgevonden door gebruik van de provinciale database, aangevuld met informatie die door de gemeente Westerveld beschikbaar is gesteld. In Eemster maakt één pand deel uit van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) (oranje stip).
Het webachtige wegenpatroon en de doorgaande weg in het dorp dateren uit 1832 (rode lijn).
De navolgende afbeelding is een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart van de kern Eemster.
In het huidige bebouwingsbeeld zijn nog sporen van het vroegere esdorp terug te vinden. Eemster telt een aantal karakteristieke boerderijen van het dwarsdeeltype. Daarnaast zijn er enkele jongere boerderijen van het Oldambtstertype. De boerderijen zijn zowel in het oude esdorp als langs de doorgaande weg gesitueerd. De meeste woonhuizen dateren van na 1900 en liggen voornamelijk langs het westelijke deel van de doorgaande weg.
In het bestemmingsplan zijn geen nieuwbouwlocaties voor woningen opgenomen.
In Eemster is de meest voorkomende functie wonen. Gewoond wordt in woningen en voormalige boerderijen. In het dorp bevinden zich drie agrarische (grondgebonden) bedrijven. De nog aanwezige agrarische bedrijven hebben voornamelijk melkrundvee. Het aantal agrarische bedrijven is gedurende de laatste 10 jaar nog iets verder gedaald, maar lijkt zich nu te stabiliseren. Het gemeentelijk beleid is erop gericht de bestaande bedrijven te behouden en deze daarom voldoende ontwikkelingsruimte te bieden. De agrarische bedrijfskavels zijn in verband met het landschap en de geurafstanden zoveel mogelijk in de lengterichting haaks ten opzichte van de weg geprojecteerd.
Er zijn geen andere functies aanwezig binnen het dorp, welke onderdeel uitmaken van voorliggend bestemmingsplan.
Geeuwenbrug is gelegen tussen Dieverbrug en Hoogersmilde. Het dorp ligt aan de oostkant van de Drentsche Hoofdvaart, tussen de Veenesluis in het noorden en de Haarsluis in het zuiden.
Ten noorden van Geeuwenbrug ligt de provinciale weg N371, welke zuidwestelijk/noordoostelijk georiënteerd is. Via de N855, Holten, Boterveen en de Tolweg is Geeuwenbrug eveneens bereikbaar.
In vergelijking met Lhee en Eemster is Geeuwenbrug een jonge nederzetting, die ontstond na de aanleg van de Drentsche Hoofdvaart in de jaren 1767-1780. De vaart zorgde voor de ontwikkeling van tot dan toe geïsoleerde delen van de provincie Drenthe.
Langs de vaart ontstonden bij bruggen of sluizen nederzettingen zoals Dieverbrug en Geeuwenbrug. Deze nederzettingen waren vaak een knooppunt van transport en bedrijvigheid. De goederen werden hier overgeslagen of geproduceerd en vervolgens afgevoerd.
Ten noorden van het kruispunt Tolweg-Leggelerstraat bestaat de bodem uit meterhaar-kamppodzolgronden. Het betreft een strook van circa 130 m. De bodem ten zuiden van de Koekoeksweg en ten oosten van de Tolweg bestaat uit duinvaaggrond. De overige gronden van Geeuwenbrug bestaan uit veld- en laarpodzolgronden.
Geeuwenbrug ligt voornamelijke binnen de landschappen beekdal met overwegend blokvormige verkaveling en rationele landbouwontginning, relatief droog.
Het gebied ten westen van Geeuwenbrug ligt binnen het landschap 'beekdal met overwegend blokvormige verkaveling'. Op plaatsen waar het beekdal smaller was, werden de kavels automatisch minder diep. Daardoor was de lengte-breedteverhouding anders dan waar de beekdalen breder waren. Hier wordt dan ook gesproken van blokvormige verkaveling, overigens wel in een (redelijk) rationeel patroon.
Het landschap ten oosten van Geeuwenbrug en aan de Leggelerstraat betreft rationele landbouwontginning, relatief droog. Binnen het landschap komen sloten voor, zeker bij landbouwontginningen die zich op het grensvlak van nat en droog bevinden. Beplanting van de perceelsrand ontbrak over het algemeen. Een belangrijk verschil is dat in de wat drogere gebieden de hoogste koppen werden uitgespaard en bebost, waardoor men een landbouwontginning ‘met gaten’ kreeg.
Ten zuiden van het dorp ligt de Leggelderesch en aan de oost- en noordoostkant liggen het natuurgebied Leggelderveld en de Voorste en Achterste Zandduinen. Deze gebieden zijn overgebleven 'woeste gronden' die vroeger tot de marke van Leggeloo behoorden.
Geeuwenbrug is een jonge nederzetting. Het dorp heeft op de cultuurhistorische waardenkaart qua bebouwing één aanduiding 'karakteristiek object/beeldbepalend pand', welke is gelegen aan de Tolweg.
De brug die de N371 en de oostkant van Geeuwenbrug verbindt, is een historisch-geografisch element - bruglocatie (paars blokje). Het betreft de historische locatie van een brug. Het gaat met name om het feit dat zich op die plek een overgang over het water bevond. De huidige infrastructuur is niet historisch waardevol.
Binnen het dorp liggen meerdere wegen en paden welke op de minuutkaart duidelijk zichtbaar zijn. Op de cultuurhistorische waardenkaart zijn deze aangeduid als 'historisch pad 1832' (rode stippellijn) en 'historische weg 1832' (rode lijn).
De navolgende afbeelding is een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart van de kern Geeuwenbrug.
De ruimtelijke structuur van Geeuwenbrug wordt gevormd door een lange, doorgaande weg, de Tolweg, die na de brug over de Drentsche Hoofdvaart uitmondt op de N371, de hoofdweg langs de westzijde van de vaart. De bebouwing is van oudsher langs de Drentsche Hoofdvaart geconcentreerd. Later heeft zich langs de Tolweg, de Koekoeksweg en de Leggelerstraat bebouwing gevormd.
De bebouwing is tamelijk jong. Rond 1850 is nog slechts sprake van wat bebouwing langs de vaart. Aan het einde van de negentiende en in de loop van de twingtigste eeuw is het huidige dorp ontstaan. Aan de Venesluis staan enkele kleine keuterboerderijen, daterend van rond 1900-1920. Alle keuterboerderijen worden momenteel gebruikt als woning. Langs de Koekoeksweg en de Leggelerstraat staan eveneens keuterboerderijen. Deze worden ook alle gebruikt als woning.
In de jaren dertig verrees er bij het kruispunt Tolweg-Leggelerstraat een lagere school met een hoofdmeesterswoning. Aan de Tolweg en Leggelerstraat zijn aan weerszijden van de weg in verschillende decennia woonhuizen gebouwd, variërend van vrijstaand tot twee-onder-een-kap.
In Geeuwenbrug is de meest voorkomende functie wonen. Gewoond wordt in woningen en voormalige boerderijen. In het dorp zijn drie bedrijven aanwezig: een bouwbedrijf aan de Tolweg, een nutsvoorziening aan Het Lot en een houtzagerij welke is gelegen aan de Koekoeksweg.
Het voormalige schoolgebouw is in gebruik als buurthuis.
Op grond van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan is onderzocht welke waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor sommige daarvan is in specifieke wetgeving voorgeschreven op welke wijze de gevolgen dienen te worden onderzocht en getoetst (Habitattoets, milieueffectrapportage). Gelet op de aard en het karakter van het voorliggende bestemmingsplan (overwegend consoliderend), zal in dit hoofdstuk aandacht worden besteed aan de aspecten archeologie, cultuurhistorie, ecologie, water en diverse milieuaspecten zoals geluid en externe veiligheid
In 2009 is de gemeente gestart met het opstellen van een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. Het doel van de kaart is een gemeentedekkend overzicht te geven van bekende archeologische waarden en archeologische verwachtingen. De kaart geeft een beeld van hoe de gemeente met het bodemarchief omgaat: wanneer is welk archeologisch onderzoek nodig. In 2010 is de beleidskaart vastgesteld.
De kaart bestaat uit drie lagen:
Op de verbeelding zijn de archeologisch waardevolle gebieden weergegeven en in de planregels zijn deze van een nadere regeling voorzien.
Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart Lhee
Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart Eemster
De historische kern van Lhee is een AMK terrein en heeft de status "terrein van hoge archeologische waarde" (monumentnummer 15316). De beschrijving van het AMK terrein geeft aan: Stad (middeleeuwen laat (1050-1500 na Christus) - nieuwe tijd C (1850 na Christus-heden). In Lhee is tevens een archeologisch monument aanwezig, ter plaatse van het nummer 14464. Deze beschrijving geeft aan: Stad (Middeleeuwen vroeg (450 - 1050 na Chr.) - Middeleeuwen laat (1050 - 1500 na Chr.)
De historische kern van Eemster is eveneens een AMK terrein (monumentnummer 14464). De beschrijving van het terrein geeft aan: Stad (middeleeuwen vroeg (450-1050 na Christus) - middeleeuwen laat (1050-1500 na Christus). Beide historische kernen maken deel uit van het voorliggende bestemmingsplan.
Het grootste gedeelte van Lhee en Eemster hebben de aanduiding 'terrein van hoge archeologische waarde'. Het beleid in de historische kern is het behoud in situ, indien dit niet mogelijk is dan moet er worden opgegraven. Er is een vrijstelling (via de gemeentelijke archeoloog) voor ingrepen welke kleiner zijn dan 70 m2. De beleidsadvieskaart geeft aan dat als er ontwikkelingen plaatsvinden op esgronden (bruin) er een verkennend en karterend proefsleuvenonderzoek moet worden uitgevoerd. De esgronden zijn van provinciaal belang. Bij ingrepen moet alvorens er een onderzoek plaatsvindt, contact worden opgenomen met de gemeentelijke archeoloog. De oostzijde van de historische kern van Lhee en de noord-/westzijde van Eemster hebben een onbekende verwachting (grijs). Bij ingrepen groter dan 1000 m² extrapoleren de omringende verwachtingwaarden.
Lhee heeft tevens een cultuurhistorisch objectnummer (19), bron: Franse kaarten (1811-1813), Atlas van Huguenin (1819-1829). Voor ontwikkelingen op deze gronden moet een historisch bronnenonderzoek worden verricht, zo nodig een verkennend en karterend onderzoek.
Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart Geeuwenbrug
De bebouwing aan de Venesluis en de Tolweg in Geeuwenbrug hebben grotendeels een onbekende verwachting. De Leggelerstraat heeft een hoge tot middelhoge verwachting. Bij ingrepen groter dan 1000 m² moet een verkennend booronderzoek, met zes boringen per ha worden uitgevoerd. Indien nodig tevens een karterend onderzoek.
Legenda archeologische beleidsadvieskaart
In de ruimtelijke planvorming dient in toenemende mate rekening te worden gehouden met aanwezige cultuurhistorische waarden. In de provinciale Omgevingsvisie komen alle kernen voor op de kaart 'Cultuurhistorie'. Het dorp Lhee heeft de aanduidingen 'waardevolle es' en 'waardevol esdorp'. Enkele woningen/boerderijen ten noorden/westen van Eemster liggen binnen de aanduiding 'waardevolle es'. Door Geeuwenbrug loopt in oost-westelijke richting een prehistorische route.
De provinciale Omgevingsverordening geeft aan dat een ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten, dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maakt, die de kernkwaliteiten significant aantasten. Voorliggend bestemmingsplan betreft een consoliderend plan, dit betekent dat het plan in beginsel is gericht op het regelen van de bestaande functies. Hierdoor treden er geen belemmeringen op ten aanzien van het provinciaal beleid.
Zoals vermeld in hoofdstuk 3 (paragrafen Cultuurhistorie) komen in het plangebied zeven rijksmonumenten voor. De rijksmonumenten zijn in het bestemmingsplan opgenomen met de dubbelbestemming Waarde - Rijksmonument.
Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Wet natuurbescherming1 .
Met ingang van 1 januari 2017 treedt de Wet natuurbescherming inwerking. In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient te worden uiteengezet of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.'
Het beleid van het Waterschap Reest en Wieden is neergelegd in het Waterbeheerplan 2010-2015. In dit document is vastgelegd hoe het waterschap invulling geeft aan het integrale waterbeheer nu en in de toekomst.
In het navolgende wordt ingegaan op de wijze waarop waterhuishoudkundige aspecten in het plan zijn verwerkt.
Het plangebied omvat de bebouwde dorpskommen van Lhee, Eemster en Geeuwenbrug. Voorliggend bestemmingsplan is een conserverend plan. De waterhuishouding zal naar aanleiding van het onderhavige bestemmingsplan niet worden gewijzigd. Wel zijn de watergangen van enige omvang bestemd als Water, om daarmee demping te voorkomen.
Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Er is dan ook geen waterschapsbelang.
Deze conclusie is getrokken naar aanleiding van de digitale watertoets die op 1 augustus 2013 is doorlopen. Het proces van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. De watertoets is als bijlage aan het plan toegevoegd.
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van die wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en die wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die, gerekend vanuit de wegas, aan weerszijden van de weg in acht moet worden genomen, 200 m. In het geval van geluidgevoelige nieuwbouw binnen die zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige bebouwing binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB (Wet geluidhinder 2006). Bij het voorbereiden van een ruimtelijk plan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op grond behorende bij een zone dient door burgemeester en wethouders akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Indien de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te boven gaat, kunnen, mits gemotiveerd, burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen (artikel 83 van de Wet geluidhinder). Indien het nog niet geprojecteerde geluidsgevoelige bebouwing langs een aanwezige weg betreft, kunnen burgemeester en wethouders in 'binnenstedelijk' gebied een hogere waarde tot maximaal 63 dB vaststellen.
Omdat de bestaande situatie wordt vastgelegd en er geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk worden gemaakt, kan een akoestisch onderzoek achterwege blijven.
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. Bedrijven die in de nabijheid van woningen zijn gesitueerd, kunnen voor overlast/hinder zorgen. Deze hinderproblematiek kan uit een aantal factoren van het productieproces voortvloeien, zoals lawaai, trillingen, stank en andere vormen van verontreiniging.
Rond bedrijven liggen hindercirkels waarvan de minimale afstanden ten opzichte van gevoelige functies (zoals woningen) worden bepaald aan de hand van onder andere het bedrijfstype en de omvang van het bedrijf. Voor het bepalen van de minimale afstanden wordt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering gebruikt.
Binnen de kern Lhee zijn drie agrarische (grondgebonden) bedrijven, een hotel/restaurant en een winkel voor dagelijkse levensbehoeften gevestigd. In Eemster zijn drie agrarische (grondgebonden) bedrijven gevestigd. Binnen Geeuwenbrug zijn drie bedrijven aanwezig waaronder een bouwbedrijf, een nutsvoorziening en een houtzagerij.
Voor de binnen het plangebied gelegen bedrijven geldt dat via de milieuwetgeving zorg wordt gedragen voor een goede inpassing in de woonomgeving. Hierbij doen zich geen knelpunten voor die om een directe aanpak vragen.
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen in werking getreden. Dit besluit richt zich primair op inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer. Deze inrichtingen brengen risico's met zich mee voor de in de omgeving gelegen risicogevoelige objecten. Het besluit onderscheidt twee categorieën risicogevoelige objecten, namelijk kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (Bevi artikel 1, lid 1, sub a en m). Dit onderscheid is gebaseerd op maatschappelijke opvattingen over de groepen mensen die in het bijzonder moeten worden beschermd en op gegevens als het aantal personen en de verblijfstijd van groepen mensen. Het besluit geeft waarden voor het risico dat toelaatbaar wordt geacht voor deze objecten. Hierbij worden twee vormen van risico onderscheiden, het plaatsgebonden risicio en het groepsrisico.
Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Bevi in werking getreden. Deze wijzigingen betreffen een uitbreiding van de lijst met (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle inrichtingen. Ook is de Wet ruimtelijke ordening in het Bevi doorgevoerd.
Onderzoek
De risicokaart geeft aan dat er binnen het plangebied een inrichting ligt. Het betreft het hotel/restaurant aan de Lhee 76 in Lhee. Het bedrijf valt onder de werking van het Activiteitenbesluit. Er is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour of een overschrijding van het groepsrisico.
In Geeuwenbrug is een gasontvangstation van de Gasunie aanwezig. Het gasontvangstation valt onder de werking van het Activiteitenbesluit. Voor het station geldt een veiligheidsafstand van 15 meter voor kwetsbare objecten en 4 meter voor beperkt kwetsbare objecten. Deze afstanden zijn opgenomen op de verbeelding.
De navolgende afbeelding geeft een impressie van de risicovolle objecten binnen het plangebied.
Uitsnede: Risicokaart
Zoals bij inrichtingen het Bevi voorwaarden stelt aan de omgang met externe veiligheid, zo zijn bij vervoer van gevaarlijke stoffen deze voorwaarden opgenomen in het Bevt. Rijkswegen maken deel uit van het Basisnet Weg.
Ten noorden van Geeuwenbrug ligt de provinciale weg N371, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In het plangebied liggen geen wegen, spoor- en waterwegen die met het oog op het vervoer van gevaarlijke stoffen voor belemmeringen zorgen in het plangebied.
Onderzoek
Het RUD Drenthe heeft een 'risicoanalyse transport' opgesteld, hieruit is het volgende gebleken
Route en transportgegevens
Voor de risicobeoordeling van de weg is de stof brandbare gassen (GF3), zoals LPG en propaan bepalend. De categorie GF3 bepaald ook de grootte van het invloedsgebied, deze bedraagt circa 355 meter vanaf het midden van de weg (bron: HART). De provinciale weg wordt als een weg buiten de bebouwde kom gemodelleerd en heeft een breedte van circa 10 meter en de faalfrequentie bedraagt 3,6E-07 (generiek volgens RBMII).
Voor de provinciale weg N371 zijn geen transportgegevens aanwezig. Via deze weg vindt alleen transport plaats als zijnde bestemmingsverkeer. Omdat het transport van LPG bepalend is, is voor het aantal LPG-transporten gekeken naar het aantal LPG-tankstations die via deze route bevoorraad kunnen worden. Daarbij zijn de gegevens van de risicokaart geraadpleegd en is rekening gehouden met de vergunde doorzet van LPG per tankstation. Een LPG-tankstation met een doorzet van 1000 m3 per jaar wordt circa 70 keer per jaar bevoorraad. Voor het aantal transporten is dan gerekend met 140 LPG-tankwagens. Bij de bevoorrading wordt namelijk niet altijd de gehele inhoud van de tankwagen gelost.
Het aantal tankstations dat via deze route bevoorraad kan worden bedraagt 2 tankstations (Dieverbrug en Dwingeloo). Het totaal aantal transporten LPG bedraagt circa 280 LPG-tankwagens. De drie tankstation hebben een vergunde doorzet van 1000 m3 LPG per jaar.
Plaatsgebonden risico PR 10-6 per jaar
Het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar is door het RUD Drenthe met het programma RBMII berekend. Voor de provinciale weg N371 bedraagt de afstand voor de veiligheidszone (PR10-6 per jaar) volgens de berekening 0 meter. De veiligheidsafstand wordt gemeten vanaf het midden van de middenberm van de weg. Het transport van gevaarlijke stoffen over de weg voldoet aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar.
Groepsrisico transport
Om het bestemmingsplan vast te kunnen stellen moet het groepsrisico worden beoordeeld en worden verantwoord. Het groepsrisico is door het RUD Drenthe met het rekenprogramma RBMII berekend en beoordeeld. Het groepsrisico is bepaald binnen het invloedsgebied van de N371. Het invloedsgebied van de weg wordt bepaald door het transport van brandbaar gas, zoals propaan en LPG en bedraagt circa 355 meter (bron: HART). Binnen dit gebied is de populatie met behulp van de BAG-populatieservice opgevraagd.
Groepsrisico provinciale weg N371
Het groepsrisico is voor de N371 ter hoogte van Geeuwenbrug berekend door het RUD Drenthe. Het berekende groepsrisico van de provinciale weg N371 bedraagt 0,1% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico met 14 slachtoffers.
Verantwoording groepsrisico transport
Het groepsrisico is met behulp van het rekenprogramma RBMII, versie 2.3 bepaald door het RUD Drenthe. Uit deze analyse is gebleken dat het groepsrisico ten aanzien van de provinciale weg ruimschoots beneden de oriëntatiewaarde van het groepsrisico ligt. Uit de berekening van het groepsrisico is gebleken dat de dichtheid van personen binnen het invloedsgebied langs een tracé lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico en het groepsrisico neemt niet toe. Op grond van artikel 8 van het Bevt kan in dit geval worden volstaan met een eenvoudige verantwoording van het groepsrisico. Op grond van artikel 9 van het Bevt zal advies worden gevraagd bij de VRD in verband met de aspecten van zelfredzaamheid en hulpverlening.
Het 'advies externe veiligheid Bestemmingsplan L:EG' is opgenomen in de bijlagen.
Op 01 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmerende strook (5 m bij 66,2 bar leidingen en 4 m bij 40 bar leidingen), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Onderzoek
In het plangebied, bij Geeuwenbrug, liggen twee aardgasleidingen van de Nederlandse Gasunie. Het betreft de N-521-50-KR-022 (effectafstand 80 m) en N-521-45-KR-010 (effectafstand 50 m).
Beide leidingen hebben een belemmerende strook van 4 m aan weerszijden van de leiding. De belemmerde zones zijn opgenomen binnen de bestemming Leiding -Gas, omdat de bestaande situatie wordt vastgelegd en er geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk worden gemaakt, treden er geen belemmeringen op voor het bestemmingsplan.
RUD Drenthe heeft het "advies externe veiligheid Bestemmingsplan LEG" opgesteld, hierin is ook het groepsrisico berekend. Hieruit is gebleken dat er ten gevolge van de twee leidingen geen groepsrisico aanwezig is. De hoogte van het groepsrisico bedraagt namelijk 0 slachtoffers. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt niet overschreden. Er vinden geen ontwikkelingen plaats, hierdoor wijzigt het groepsrisico niet. Een uitgebreide groepsrisico verantwoording is niet noodzakelijk.
In verband met de zelfredzaamheid en hulpverlening wordt een advies gevraagd bij de VRD.
Het 'advies externe veiligheid Bestemmingsplan L:EG' is opgenomen in de bijlagen.
Voorliggend bestemmingsplan betreft een consoliderend plan voor Lhee, Eemster en Geeuwenbrug. Voor deze kernen is het plan in beginsel gericht op het regelen van de bestaande functies. Nader onderzoek naar de bodemkwaliteit is voor deze kernen daarom niet aan de orde.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden in principe overal. Aangezien met het onderhavig plan geen extra woningen of bedrijven aan het plangebied kunnen worden toegevoegd, zal de luchtkwaliteit niet verslechteren. Een onderzoek kan daarom achterwege blijven.
Omdat de regeling van het bestemmingsplan Lhee Eemster en Geeuwenbrug aansluit bij het bestemmingsplan Buitengebied en voor dat bestemmingsplan reeds een PlanMER is opgesteld, is de PlanMER voor het onderhavige bestemmingsplan opgesteld in de vorm van een oplegnotitie bij de PlanMER bestemmingsplan Buitengebied (Grontmij, 2011). De beschrijving van de huidige situatie en het beleid is reeds in dat PlanMER weergegeven. In veel gevallen zullen ook de effecten hetzelfde zijn. In die gevallen is in de oplegnotitie volstaan met een korte samenvatting van deze effecten met, indien nodig een verwijzing naar het PlanMER buitengebied. In dat opzicht dient de Oplegnotitie te worden gelezen in samenhang met het planMER buitengebied.
Gelet op de uitspraak van de Raad van State inzake het bestemmingsplan buitengebied (6 augustus 2014), is de Passende Beoordeling en in samenhang daarmee ook het voorkeursalternatief aangepast. Het aangepaste voorkeursalternatief is in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen. In hoofdzaak betekent deze aanpassing dat geen ontwikkelingsruimte wordt toegestaan waarbij de vergunde ammoniakemissie van een veehouderij toeneemt. Dit betekent dat binnen de regels van het voorliggende bestemmingsplan uitsluitend ruimte voor de bouw van nieuwe stallen aanwezig is door de best beschikbare technieken toe te passen op bestaande en nieuwe stallen.
Op basis van de bestaande stalsystemen en de vergunde ammoniakemissie is per bedrijf in Lhee en Eemster een berekening gemaakt van de uitbreidingsruimte die beschikbaar is zonder dat op bedrijfsniveau sprake is van een toename van ammoniakemissie. Onder verwijzing naar bijlage 1 uit de Oplegnotitie, betekent dit voor de agrarische bedrijven het volgende:
Door de best beschikbare technieken toe te passen is voor de meeste bedrijven derhalve nog sprake van uitbreidingsmogelijkheden binnen de regels van het bestemmingsplan.
Naast het benutten van de mogelijkheid van interne saldering, is uitbreiding van de veestapel in beginsel ook nog mogelijk als de uitbreiding past binnen de Programmatische Aanpak van Stikstof (PAS), mits tevens vaststaat dat de uitbreiding voldoet aan de Wet natuurbescherming. Hiervoor is een afwijkingsbevoegdheid in de planregels opgenomen, die alleen mag worden toegepast als en nadat het bevoegde gezag als bedoeld in de Wet natuurbescherming een specifieke verklaring heeft afgegeven
Bij deze opzet van het bestemmingsplan geen sprake van significant-negatieve effecten als gevolg van ammoniakdepositie Natura 2000-gebieden. Binnen de kaders van de Wet Natuurbescherming is dan ook sprake van een uitvoerbaar bestemmingsplan.
In de Oplegnotitie is het voornemen verder getoetst aan de volgende thema's:
Met uitzondering van de thema's archeologie en natuur (zie hieronder), worden de effecten van het voornemen op de onderzochte thema's als neutraal ingeschat. Dit houdt in dat het bestemmingsplan wat betreft de onderzochte thema's noch tot een verbetering, noch tot een verslechtering zal leiden.
Archeologie
Het voorkeursalternatief voorziet in mogelijkheden voor uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven. Aangezien effecten door uitbreiding ook in de autonome ontwikkeling kunnen optreden, wordt het effect alleen bepaald door de grotere bouwblokmaat (2 ha in plaats van 1,5 ha, waarbij de maximale bebouwingsoppervlakte op 10.000 m2 blijft staan). Ten opzichte van de autonome ontwikkeling wordt het voorkeursalternatief beoordeeld als licht negatief (0/-).
Natuur
De sloop van agrarische bebouwing en grondwerkzaamheden ten behoeve van de bouw van opstallen kan een licht negatief effect genereren op in de Wet Natuurbescherming beschermde soorten. Het effect wordt ingeschat als licht negatief (0/-).
Conclusie
De licht negatieve effecten op de thema's archeologie en natuur, acht de gemeente acceptabel. Bovendien zal sectorale wet- en regelgeving op beide punten ertoe leiden dat onevenredige aantasting van waarden wordt voorkomen. Geconcludeerd kan worden dat sprake is van een uitvoerbaar bestemmingsplan. Voor nadere details wordt verwezen naar bijlage 3 bij de toelichting.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de binnen het plangebied voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld.
Over het algemeen wordt met de toekenning van een bestemming zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande functies. Daarnaast wordt met het opstellen van dit plan beoogd een zodanig plan te ontwerpen, dat enerzijds rechtszekerheid wordt geboden aan de burgers en dat anderzijds voldoende praktische mogelijkheden worden geboden om flexibel op ondergeschikte aanpassingen in te kunnen spelen. De regeling is afgestemd op het recent vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied.
De gebiedsbestemmingen zijn in hoofdzaak onbebouwde bestemmingen: Agrarisch - 1 en Agrarisch - 2, Bos - 1, Bos - 2 en Water. De gebiedsbestemmingen zijn vrij globaal van karakter, wat de flexibiliteit van het plan ten goede komt.
De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch - 1 en 'Agrarisch - 2 hebben als hoofdfunctie de uitoefening van de agrarische functie. Het belangrijkste onderscheid tussen de beide gebiedsbestemmingen wordt bepaald door het landschap. Het 'Agrarisch - 1'-gebied kan in het algemeen omschreven worden als grootschalig open en komt grotendeels overeen met de POP-zonering 'Landbouw', terwijl 'Agrarisch - 2' meer besloten is en overeenkomt met POP-zone 'Multifunctioneel'.
In de beide gebieden worden mogelijkheden geboden voor de voortzetting van de landbouwfunctie op bedrijfseconomische grondslag. In 'Agrarisch -1' is de bescherming van het landschap in beginsel ondergeschikt aan het agrarisch gebruik, met uitzondering van een aantal waardevolle landschapselementen. In de beide gebieden worden de waardevolle landschappelijke waarden beschermd door middel van een specifieke (dubbel)bestemming. Voor een aantal werkzaamheden is een omgevingsvergunningsstelsel opgenomen om structurele veranderingen van het landschap te voorkomen dan wel structurele ingrepen in het landschap af te kunnen wegen.
Agrarische bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf
Oppervlakte
Wat betreft de agrarische bedrijven is het algemene uitgangspunt dat alle bedrijfsonderdelen en de erfbeplanting binnen het bouwblok van ten hoogste 1,5 ha bij recht (en 2,0 via afwijking of wijziging) worden gerealiseerd. Dit geldt dus ook voor de situering van mestopslagen en opslagen van voer. Als het bouwblok van ten hoogste 2 ha ontoereikend is om alle bedrijfsonderdelen te situeren, dan kan bij afwijkingsbevoegdheid en mits landschappelijk goed ingepast, worden toegestaan dat opslag van mest en voer (kuil en sleufsilo's) buiten het bouwblok, maar binnen of aansluitend aan de agrarische bedrijfskavel van ten hoogste 2 ha plaats. De agrarische bedrijfskavel is afgestemd op de bestaande omvang en situering van de bedrijfslocatie en ten hoogste twee keer de bestaande oppervlakte. De gebouwen (stallen en schuren) moeten echter altijd binnen het bouwblok van ten hoogste 2 ha worden gesitueerd.
Bij het bepalen van de oppervlakte van het virtueel bouwblok wordt de begrenzing afgestemd op de aanwezige bedrijfsonderdelen. De begrenzing kan een grillig verloop hebben. In elk geval moeten alle gebouwen geconcentreerd zijn binnen de begrenzing van het virtueel bouwblok.
De agrarische bedrijfskavel die op de verbeelding staat aangegeven is derhalve het gebied waarbinnen het bouwblok aanwezig is en wat verder geldt als toekomstige ontwikkelingsruimte voor het vergroten van het bouwblok en de situering van bedrijfsonderdelen anders dan in de vorm van bebouwing, voor zover het bouwblok daartoe onvoldoende ruimte biedt. Een goede landschappelijke inpassing is hierbij een randvoorwaarde.
Het in de regels begrensde virtuele bouwblok moet binnen de op de verbeelding aangeduide agrarische bedrijfskavel liggen. Een bouwblok van ten hoogste 2 ha biedt daarmee voldoende ruimte om de bedrijfsgebouwen met een totale oppervlakte van ten hoogste 10.000 m2 in de bestemming Agrarisch - 1 en 7.500 m2 in de bestemming Agrarisch - 2 te situeren. Daarbij geldt wel de restrictie dat de vergunde ammoniakemissie niet mag toenemen tot boven de vergunde situatie, tenzij dit plaats vindt volgens de regels van de programmatische aanpak van stikstof (PAS).
De bedrijfsgebouwen respectievelijk de totale oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mogen niet groter zijn dan 500 m2 respectievelijk 10.000 m2 behalve als de bestaande oppervlakte groter is. De gevellengte mag niet meer zijn dan 100 m. De agrarische bedrijfskavels van sierteelt- en/of boomkwekerijen zijn van een eigen aanduiding voorzien.
Landschappelijke voorzieningen die, aanvullend op de erfbeplanting nodig zijn, mogen buiten het bouwblok en zo nodig ook buiten de agrarische bedrijfskavel worden aangelegd. Als het bouwblok van ten hoogste 2 ha ontoereikend is om alle bedrijfsonderdelen te situeren, dan kan bij afwijkingsbevoegdheid en mits landschappelijk goed ingepast, worden toegestaan dat opslag van mest en voer (kuil en sleufsilo's) al dan niet aansluitend aan het bouwblok, maar binnen de agrarische bedrijfskavel van ten hoogste 2 ha plaats vindt. De gebouwen (stallen en schuren) moeten altijd binnen het bouwblok van ten hoogste 2 ha worden gesitueerd.
Situering bouwblok
De situering op de verbeelding van de agrarische bedrijfskavel kan bij wijzigingsbevoegdheid met gelijkblijvende oppervlakte worden gewijzigd, ten einde de situering van het bouwblok van ten hoogste 2 ha, om landschappelijke redenen of ten behoeve van een goede bedrijfsvoering beter te kunnen situeren, mits landschappelijk goed ingepast. Doordat de agrarische bedrijfskavels volgens de planregelingen zeer gedetailleerd kan worden gesitueerd, biedt deze met een oppervlakte van 2 ha doorgaans voldoende ruimte om alle bedrijfsonderdelen, dus ook de opslagen van mest en kuilvoer e.d. een plek te geven.
Nieuwvestiging
In het plangebied is nieuwvestiging van agrarische bedrijven niet toegestaan. Daarvoor bestaat een aantal redenen. Nieuwvestiging in de directe invloedssfeer van de dorpen Lhee, Eemster en Geeuwenbrug ligt in de ogen van de gemeente. Nieuwe bedrijven zijn (milieutechnisch) beter op hun plaats op een grotere afstand van de betreffende dorpen.
Bedrijfswoning/tweede bedrijfswoning
Per bedrijf is een bedrijfswoning toegestaan met een oppervlakte van maximaal 150 m2. Daar waar de bouw van een bedrijfswoning ongewenst is, is dat middels de specifieke bouwaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' aangegeven.
Afwijkingen met omgevingsvergunning
In de regels zijn zowel afwijkingen op de bouwregels als de gebruiksregels opgenomen. Bij afwijking is het bijvoorbeeld mogelijk om het agrarisch bouwblok te vergroten tot een oppervlakte van 2 ha, mits de agrarische bedrijfskavel daar ruimte voor biedt. Of bebouwing op te richten met een oppervlakte groter dan 500 m2.
In de bijlage bij de regels zijn allerhande vormen van bedrijvigheid genoemd, die als ondergeschikte tweede tak bij een agrarisch bedrijf uitgeoefend kunnen worden. In veel gevallen zijn beperkende bepalingen opgenomen om zodoende de ondergeschiktheid ten opzichte van de agrarische activiteiten te benadrukken.
Wijzigingen
Indien de noodzakelijkheid van bedrijfsuitbreiding kan worden aangetoond, is vergroting van het de agrarische bedrijfskavel tot 2 ha bij wijziging mogelijk. Voorwaarde hierbij is onder meer dat met de vormgeving van het aaneengesloten bouwblok zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke structuur. Dit zal worden getoetst aan de hand van het Beeldkwaliteitsplan. Dit Beeldkwaliteitsplan is weliswaar specifiek voor het bestemmingsplan buitengebied opgesteld, maar aangezien het voorliggende bestemmingsplan de systematiek van het buitengebied aanhoudt, wordt het Beeldkwaliteitsplan van toepassing verklaard.
Binnen de bestemming Agrarisch - 2 is het gebruik van gronden voor natuurontwikkeling toegestaan. Het gaat hierbij vooral om het mogen verschralen en extensief beheren van beekdalgronden en agrarische gronden. Als voorwaarde gelden dat de hoofdkenmerken niet worden aangetast en de waterhuishouding blijft afgestemd op de agrarische gebiedsbestemming.
Wijziging binnen 'Agrarisch - 2' van de bestemming ten behoeve van de natuurfunctie is nog wel nodig, zodra de gronden door middel van (grootschalige) bodemingrepen blijvend worden ingericht ten behoeve van een natuurvegetatie (anders dan schraal en soortenrijk grasland), waarmee de landschappelijke hoofdkenmerken worden gewijzigd of de hydrologische situatie in het omliggende agrarische gebied voor het normaal agrarisch grondgebruik wordt aangetast. Voor deze situaties is in de planregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarbij deze belangen moeten worden onderzocht en afgewogen. Deels zijn in gebiedsplannen al gronden aangewezen. Na verwerving van de gronden voor natuurontwikkeling zal ook de wijziging toegepast kunnen worden.
Ten behoeve van een functieverandering op een agrarische bedrijfskavel zijn de volgende wijzigingen opgenomen. De agrarische bedrijfskavel kan worden gewijzigd ten behoeve van een woonfunctie en niet-agrarische bedrijvigheid. Ook zijn er voorwaarden opgenomen ten behoeve van de 'Ruimte voor ruimte'-regeling, welke niet van toepassing is op percelen die reeds een woonbestemming hebben. Tevens zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om woonpercelen te vergroten en qua situering te wijzigen. Het is inmiddels een gegeven dat er ook landbouwgrond wordt opgekocht door particulieren om zodoende het woonperceel te verruimen. Op het moment dat die gronden als tuin bij het woonhuis worden ingericht, dient de agrarische bestemming omgezet te worden in 'Wonen'. Vanwege de landschappelijke impact is hier wel een grens aan gesteld. Voorts is het in gevallen wenselijk dat bij herbouw van woonhuizen een betere situering van het woonhuis wordt gezocht, bijvoorbeeld in relatie tot nabijgelegen bedrijvigheid of andere woonpercelen, of anderszins vanwege de stedenbouwkundige structuur van de omgeving. In dat geval kan het bestemmingsvlak qua situering na wijziging worden aangepast.
Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan is in overleg met de agrarische ondernemers zoveel mogelijk gestreefd naar de meest passende ligging van de bedrijfskavel. Het kan evenwel voorkomen dat die ligging bij nader inzien tot problemen leidt, of dat een ontwikkeling van het agrarische bedrijf met een gewijzigde situering beter inpasbaar is. De bedrijfskavel hoeft in een dergelijk geval niet te worden vergroot, maar een gewijzigde ligging zou wenselijk zijn. Om die reden is een wijzigingsbevoegdheid toegevoegd waarbij bij gelijkblijvende omvang van de bedrijfskavel onder voorwaarden de situering kan worden gewijzigd. Bij een vergroting van een bedrijfskavel kan het in gevallen wenselijk zijn om ook de situering van de bedrijfskavel aan te passen, waarmee een betere inpassing in de omgeving bereikt kan worden of waarmee tot een aanvaardbare vergroting kan worden gekomen. De wijzigingsbevoegdheid kan om die reden ook tegelijkertijd worden toegepast met een wijziging om de bedrijfskavel te vergroten.
Aan de aaneengesloten bosgebieden is de bestemming 'Bos' gegeven. Sommige bosgebieden zijn onderdeel van de Natura 2000-gebieden. De gebiedsbestemming 'Bos-1' is toegekend aan de natuurgebieden waarvan de verschijningsvorm overwegend bos is en deze verschijningsvorm als een te behouden en te beschermen landschappelijke kernkwaliteit is aangemerkt. Kleinschalige natuur- en landschapselementen zoals in het bosgebied aanwezige vennen, poelen, zandverstuivingen en heideterreintjes zijn in de bestemming opgenomen en daarmee ook beschermd. Binnen de bestemming is geen bebouwing toegestaan. 'Bos -2' is toegekend aan bosgebieden met een meervoudige functie waarbij het recreatief medegebruik nevengeschikt is aan de landschappelijke en natuurlijke waarden van de bosgebieden. Voor de bescherming van de bosgebieden is een omgevingsvergunningstelsel voor bepaalde werkzaamheden opgenomen.
Deze bestemming is gelegd op de bestaande hoofdwatergangen. De bijbehorende kaden, dijken en oeverstroken zijn ook als zodanig bestemd. Op deze gronden mogen geen bouwwerken en overkappingen worden gebouwd.
Naast de gebiedsbestemmingen zijn er in het voorliggende bestemmingsplan ook nog andere bestemmingen gelegd. Deze bestemmingen worden de in de navolgende paragraaf beschreven. Per bestemming wordt eerst een algemene beschrijving gegeven, waarna wordt ingegaan op de specifieke bestemming(en). Enkele bestemmingen zijn echter zo specifiek dat de regels voor zich spreken en een andere toelichting op die bestemming niet nodig is.
De solitair in het dorp voorkomende niet-agrarische bedrijven zijn voorzien van de bestemming 'Bedrijf'. Het gaat om bestaande legale bedrijven. In beginsel zijn de bedrijven bestemd overeenkomstig de aard van het aanwezige bedrijf. De bestemming biedt de bedrijven enige uitbreidingsmogelijkheden.
Binnen de bestemming zijn de bedrijfssoorten toegestaan die zijn genoemd in bijlage 2 van de regels onder de categorieën 1 en 2 van de VNG-Bedrijvenlijst. Dat zijn lichte vormen van bedrijvigheid die algemeen passend en aanvaardbaar worden geacht voor de vestiging in het buitengebied.
Bij afwijking zijn ook bedrijven toegestaan die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de in bijlage 2 genoemde bedrijven, mits het niet gaat om geluidzoneringsplichtige bedrijven, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven. Dit kan gelden voor nieuwe bedrijvigheid, die niet als zodanig in de lijst is genoemd, of zwaardere bedrijvigheid, die qua omvang zodanig gering is, dat sprake is van vergelijkbaarheid met een lichtere vorm van bedrijvigheid.
Per bedrijf is een bedrijfswoning toegestaan.
De gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen zal niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak met een maximum van 500 m2 per bedrijfsgebouw en de oppervlakte van alle gebouwen is niet meer dan 2.500 m2. Onder voorwaarden mag de oppervlakte van bedrijfsgebouwen 75% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen. Hiervoor is een omgevingsvergunning nodig. Als bedrijven niet mogen uitbreiden dan is dit aangeduid. Hiermee zijn de uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven gelimiteerd zodat de verstening van het buitengebied door niet-agrarische bedrijvigheid beperkt blijft.
Zorg, kinderopvang met meer dan 6 kinderen inclusief de eigen kinderen en bed & breakfast is onder voorwaarden mogelijk. Hiervoor is een omgevingsvergunning nodig. Kinderopvang met maximaal 6 kinderen, inclusief de eigen kinderen, is bij recht toegestaan.
Deze bestemming is opgenomen voor een bestaande grotere nutsvoorziening.
De in het plangebied aanwezige detailhandel valt binnen deze bestemming.
Onder de bestemming 'Groen' is de bestaande speelweide in Geeuwenbrug ondergebracht.
De in het buitengebied aanwezige horeca valt onder de bestemming 'Horeca -1'. In de bestemmingsomschrijving zijn de vormen van horeca die worden toegestaan expliciet genoemd (cafés, restaurants (geen afhaalrestaurants), hotels en/of pensions). Andere vormen van horeca zijn daarmee niet toegestaan, omdat de gronden niet in strijd met de gegeven bestemming mogen worden gebruikt. Wel is er een uitwisselbaarheid van de genoemde vormen mogelijk.
De bestemming 'Maatschappelijk' heeft betrekking op het buurthuis in Geeuwenbrug.
Recreatieterreinen die bedoeld zijn voor recreatiewoningen (bungalowterreinen), vallen onder de bestemming 'Recreatie - 3'. Kampeermiddelen waaronder stacaravans, zijn wel mogelijk. Op deze terreinen, welke veelal bedrijfsmatig worden geëxploiteerd, zijn dienstverlenende gebouwen (bijvoorbeeld centraal recreatieve voorzieningen zoals receptie en kleinschalige horeca) toegestaan. De bestemming sluit aan bij de in het bestemmingsplan Buitengebied opgenomen bestemming.
Het bestaande aantal recreatiewoningen is in de regels vastgelegd. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' is een nieuwe recreatiewoning toegestaan, dit is een recreatiewoning die planologisch mogelijk was op basis van huidige bestemmingsplannen maar die nog niet gerealiseerd is.
De oppervlakte van een recreatiewoning bedraagt ten hoogste 100 m². Als de recreatiewoning geschikt wordt gemaakt voor ouderen die slecht ter been zijn en/of gehandicapten dan mag de recreatiewoning 125 m2 zijn. Hiervoor is een omgevingsvergunning nodig.
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het aantal recreatiewoningen uit te breiden.
Onder de bestemming 'Verkeer' zijn de bestaande openbare wegen in het plangebied gebracht. Het zijn wegen waar de ontsluitende functie van het gebied voorop staat. Bruggen, dammen of duikers, sloten, bermen en beplanting, parkeervoorzieningen, verkooppunten van motorbrandstof (specifiek aangeduid op de verbeelding) en parkeerterreinen vallen ook onder deze bestemming.
Voorts wordt bij de geluidszoneringsplichtige wegen uitgegaan van het bestaande profiel van de weg die de bestaande inrichting van de weg vastgelegd, zodat er niet zonder bestemmingswijzigingen een verandering in het profiel kan worden aangebracht. Dit is noodzakelijk om te voorkomen dat door een verandering aan de weg de geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige functies kan veranderen. Bij wijziging zal daarom eerst geluidsonderzoek moeten worden gedaan om aan te tonen dat de geluidssituatie niet verslechterd.
De bestemming 'Wonen' heeft betrekking op de bestaande woonhuizen met hun aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Bijbehorende tuinen, erven en terreinen zijn ook onder deze bestemming gebracht.
Binnen de bebouwingsbepalingen voor deze bestemming is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen enerzijds en aan- en uitbouwen en bijgebouwen anderzijds. Het hoofdgebouw is het belangrijkste bouwwerk op het perceel, niet alleen qua bestemming maar ook qua bouwmassa. Daarnaast worden bijgebouwen gezien als gebouwen die zowel functioneel als ruimtelijk ondergeschikt zijn aan en ten dienste staan van het hoofdgebouw, zoals een garage, berging, en dergelijke. Een bijgebouw kan in die zin zowel vrijstaand als aangebouwd worden, maar functioneel deel uitmaken van het hoofdgebouw, zoals een uitbreiding van de woonkamer of een serre. De ondergeschiktheid manifesteert zich uitsluitend in ruimtelijke zin, bijvoorbeeld door een lagere nokhoogte, een terugrooiing, en dergelijke. De bereikbaarheid of de scheiding van andere ruimtes is voor deze ruimtelijke benadering niet van belang.
Om bovenstaande redenen moeten bijgebouwen in principe 1 m lager zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw. Hier kan worden afgeweken met een omgevingsvergunning bij cultuurhistorische hoofdgebouwen die zodanig laag zijn dat bijgebouwen niet gerealiseerd kunnen worden, omdat deze bijgebouwen dan te laag zouden worden.
De woonfunctie mag bij recht gecombineerd worden met een aan-huis-verbonden beroep, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en kinderopvang tot maximaal 6 kinderen inclusief de eigen kinderen. Hiervoor zijn enkele criteria opgenomen in de regels. Daarnaast is onder voorwaarden zorg, kinderopvang met meer dan 6 kinderen inclusief de eigen kinderen en bed & breakfast mogelijk. Hiervoor is een omgevingsvergunning nodig.
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de aanduiding 'paardenhouderij' aan te brengen om kleinschalig hobbymatig vee te houden. Er mag dan maximaal 500 m2 binnen de bestaande gebouwen worden gebruikt ten behoeve van de paardenhouderij. Binnen de bestemming mag ten hoogste 250 m² aan nieuwe bijgebouwen ten behoeve van een paardenhouderij worden opgericht. De bestaande paardenhouderijen zijn op de verbeelding aangeduid.
De bestemming 'Wonen' is opgesplitst in een aantal bestemmingen. In de regels zijn de voorwaarden per bestemming opgenomen.
Wonen
Per bestemmingsvlak mag één vrijstaand woonhuis worden gebouwd. Er wordt in principe uitgegaan van woonhuizen met een maximale oppervlakte van 250 m², inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Voor bijgebouwen geldt een maximale oppervlakte van 150 m², mits ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Als de bestaande omvang al groter is dan de genoemde 250 m², wordt uitgegaan van de bestaande situatie.
Wonen - Voormalige boerderijpanden
Voormalige agrarische bedrijven met een woonbestemming zijn onder de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' gebracht. In veel gevallen is de oppervlakte van deze woonhuizen groter dan binnen de bestemming 'Wonen'. Bij recht is binnen de bestemming een bedrijf toegestaan dat is genoemd in bijlage 2 bij de regels.
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het splitsen van voormalige boerderijen mogelijk te maken tot maximaal drie woningen. Daarnaast is met behulp van de 'Ruimte voor ruimte'-regeling de bouw van een tweede woonhuis binnen het bouwvlak mogelijk. De regeling kan uitsluitend worden toegepast ter compensatie van de afbraak van bestaande binnen het bestemmingsvlak aanwezige of bij het bestemmingsvlak behorende bijgebouwen. Het te slopen oppervlakte moet minimaal 750 m² bedragen. Cultuurhistorisch waardevolle bijgebouwen mogen echter niet worden gesloopt.
Bij verbouwing of uitbreiding van voormalige boerderijpanden, dient de uiterlijke verschijningsvorm van de beeldbepalende elementen behouden te blijven. Het opnemen van een sloopverbod in de regels heeft geen meerwaarde, nu de bestemmingsomschrijving (18.1) van deze bestemming reeds inhoudt dat slopen niet is toegestaan. In de regels is daartoe een omschrijving opgenomen van wat precies wordt aangemerkt als een karakteristiek pand. Indien restauratie van het betreffende pand redelijkerwijs niet meer haalbaar is, dan kan een beroep worden gedaan op de wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming Wonen (18.7 onder f).
Het slopen van karakteristieke bijgebouwen bij en voormalige boerderijpanden mag slechts plaatsvinden indien dat nodig is om onderdelen te vervangen waarbij de karakteristieke verschijningsvorm in stand blijft of wordt verbeterd en volledige sloop mag slechts plaats vinden indien restauratie redelijkerwijs niet mogelijk is i.v.m. de slechte bouwkundige staat. Bij sloop geldt als uitgangspunt dat vervangende nieuwbouw plaats vindt volgens de maatvoeringen en dus de verschijningsvorm van hetgeen is gesloopt. Als dat redelijkerwijs niet haalbaar is, kan de bestemming d.m.v. de wijzigingsbevoegdheid worden gewijzigd in 'wonen', in welk geval andere maatvoering en andere verschijningsvorm wel mogelijk is.
De terreinen met aanwezige zeer hoge waarden met uitzondering van de beschermde rijksmonumenten, hoge waarden en waarden zijn bestemd als 'Waarde - archeologie 2'. De werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning nodig is staan genoemd in de regels. In het kader hiervan moet archeologisch onderzoek plaatsvinden. De gebieden met hoge en middelhoge verwachtingswaarden zijn bestemd als 'Waarde - archeologie 3'. Ook hier moet archeologisch onderzoek plaatsvinden. En werkzaamheden mogen ook niet plaatsvinden zonder omgevingsvergunning
De in het plangebied gelegen gasleidingen en de daarbij behorende belemmeringenstrook zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' en een regeling ter bescherming van de leidingen.
De beekdalen worden beschermd door de bestemming ´Waarde - Landschap 1´ met uitzondering van de beekdalen die in het ontwikkelingsgebied landbouw en recreatie liggen en volgens het POP II in zone 1 of 2.
De rijksmonumenten hebben de bestemming "Waarde - Rijksmonument" gekregen. Voor het bouwen van bouwwerken en het aanleggen van werken en werkzaamheden is een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk.
Op grond van de passende beoordeling Wet Natuurbescherming zijn specifieke bepalingen in het bestemmingsplan opgenomen ten aanzien van de uitstoot van ammoniak afkomstig van veehouderijen en het mogelijke gevolg van een toename van stikstofdepositie op voor verzuring gevoelige Natura 2000-gebieden. De bepalingen betreffen een regeling 'bij recht' en een regeling 'bij afwijkingsbevoegdheid'.
De stikstofdepositie als gevolg van het bestemmingsplan mag niet toenemen. In de planregels is daarom 'bij recht' opgenomen dat de bestaande ammoniakemissie van een agrarisch bedrijf niet mag toenemen. Dit heeft vertaling gekregen in de planregels bij de agrarische bestemmingen door middel van een begripsbepaling met betrekking tot de bestaande ammoniakemissie en een specifieke gebruiksregel die toename van de bestaande ammoniakemissie uitsluit.
Ten tijde van de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan, is de feitelijke ammoniakemissie als gevolg van een agrarisch bedrijf, wanneer deze emissie planologisch legaal tot stand is gekomen. Tot de bestaande ammoniakemissie wordt voorts gerekend de ammoniakemissie die is toegestaan volgens de ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan onherroepelijk verleende vergunning als bedoeld in artikel 19d ,swet 1998 dan wel 2.7 Wet Natuurbescherming, zoals opgenomen in "Bijlage 1 Vergunning Natuurbeschermingswet".
Het bestemmingsplan op zich verzet zich niet tegen een feitelijk aanwezige veestapel ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, als deze volgens de Wet Natuurbescherming of de Wet milieubeheer niet vergund is. De betreffende veestapel wordt niet onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan gebracht, omdat de betreffende veestapel onder het vorige bestemmingsplan legaal tot stand is gekomen en met het bestemmingsplan niet wordt beoogd dat dit in planologische zin legaal tot stand gekomen gebruik wordt beëindigd. In dit verband kan ook worden verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Delfzijl (uitspraak 201307326/1/R4 en 201307331/1/R4), waarbij de uitspraak inzake het bestemmingsplan buitengebied Westerveld met betrekking tot de toetsing van aanvragen aan de gebruiksregels nader wordt gepreciseerd. In deze uitspraak geeft de Afdeling aan dat een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen een titel oplevert om het vergunde bouwwerk te gebruiken overeenkomstig het doel waarvoor deze is opgericht, ook al is dat gebruik in strijd met de gebruiksregel.
Legalisatie van of optreden tegen een veestapel die ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan feitelijk aanwezig is, maar niet is vergund, zal moeten plaats vinden op volgens van de wetgeving die wordt overtreden, i.c. de Wet Natuurbescherming en/of de Wet milieubeheer.
Het bestemmingsplan biedt echter geen mogelijkheid om voor de betreffende veestapel omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van (nieuwe) stalruimte, tenzij de afwijkingsbepaling kan worden toegepast.
De doelstellingen van de betrokken regelgeving liggen hiermee op één lijn, terwijl de juridische scheiding volledig in acht worden genomen.
De Wet Natuurbescherming biedt met toepassing van de per 1 juli 2015 in werking getreden wettelijke regeling Programmatische Aanpak van Stikstof (PAS), de mogelijkheid om een toename van ammoniakemissie toe te staan, mits daartoe gebruik wordt gemaakt van ontwikkelruimte die voor de toepassing van de PAS per Natura 2000-gebied is bepaald.
Het bevoegde gezag als bedoeld in de Wet Natuurbescherming beslist hierover en ziet hier ook op toe. Het rechtsoordeel van het bevoegde gezag in het kader van de Wet Natuurbescherming biedt waarborg dat de betreffende uitbreiding van de ammoniakemissie geen nadelige invloed zal hebben op Natura 2000-gebied. Deze waarborg kan toelating bieden tot een planologische regeling waarbij de betreffende toename van de ammoniakemissie in beginsel ook in het kader van de uitvoering van het bestemmingsplan kan worden toegestaan. Het is aan het bevoegde gezag als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening om uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening hiervoor een planregeling te treffen. Volgens deze benadering is een afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan opgenomen.
Bij een voorgenomen uitbreiding van de bestaande ammoniakemissie kan de afwijkingsbepaling in het bestemmingsplan slechts worden toegepast, als op grond van het rechtsoordeel van het wettelijk bevoegde gezag ter zake van de speciale bescherming van het te betrekken Natura 2000-gebied, vast staat deze toename niet strijdig is met de Wet Natuurbescherming (of opvolgende wetgeving).
Een bestuurlijk rechtsoordeel in deze zin, is geen besluit in de zin van artikel 1 : 3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Zonder het rechtsoordeel blijft de afwijkingsbepaling buiten toepassing en wordt een aanvraag buiten behandeling gelaten dan wel wordt deze geweigerd. Met deze eis van toelating tot de afwijkingsbepaling, staat vast dat het bestemmingsplan niet tot gevolg kan hebben dat de instandhouding van de Natura 2000-gebieden wordt aangetast. Met de voorgestelde regeling wordt bereikt dat de gescheiden wettelijke regelingen goed samen lopen en bij de uitvoering en handhaving geen doorkruising kan plaats vinden.
Met de regeling wordt beoogd dat niet de situatie ontstaat waarbij een uitbreiding van de veestapel volgens de Wet Natuurbescherming en de Wet milieubeheer is toegestaan, maar op grond van het bestemmingsplan onmogelijk is, hoewel er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dit is een ongewenste situatie, omdat het ruimtelijk beleid van de gemeente er in beginsel op gericht is agrarische bedrijven ontwikkelingsruimte te bieden die nodig is voor de continuïteit van het bedrijf. De regeling draagt eraan bij dat er geen stalruimte wordt gebouwd die op grond van de Wet Natuurbescherming niet als stalruimte in gebruik mag worden genomen. Voor een initiatiefnemer is dit ook een wenselijke regeling, omdat hiermee de kans op desinvestering tot een minimum wordt beperkt. De regeling brengt geen verandering in de juridische werking van de coördinatiebepalingen (verplichte aanhaking) van de Wabo.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient onderzoek te worden ingesteld naar de economische uitvoerbaarheid van een plan. In het onderhavige geval is er sprake van een grotendeels consoliderend plan, waaraan derhalve voor de gemeente geen kosten zijn verbonden.
Wat betreft de door dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte bouwplannen is in de Wet ruimtelijke ordening een regeling opgenomen, waardoor bij relatief beperkte bouwmogelijkheden kan worden afgeweken van de plicht om een exploitatieplan vast te stellen. Aangezien alle in onderhavig bestemmingsplan opgenomen bouwplannen onder deze regeling vallen, zal de gemeenteraad bij vaststelling van het bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen.
Wanneer door middel van wijzigingsbevoegdheden bouwmogelijkheden worden geboden, schuift het beoordelingsmoment ten aanzien van de vaststelling van een exploitatieplan door naar de toepassing van de betreffende wijzigingsbevoegdheid. Mochten zich dan kosten voordoen, die voor kostenverhaal in aanmerking komen, dan zal getracht worden een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 6.24 Wro te sluiten met de initiatiefnemer. In deze overeenkomst kunnen, indien nodig, ook aanvullende eisen gesteld worden. Wanneer het sluiten van een dergelijke overeenkomst voorafgaand aan de vaststelling van het wijzigingsplan niet mogelijk blijkt te zijn, kan hiervoor alsnog een exploitatieplan worden vastgesteld.
Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 18 juni 2015 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. In deze periode heeft eenieder zijn of haar reactie kunnen geven op het bestemmingsplan. Ook is het bestemmingsplan in deze periode toegezonden aan de wettelijke overlegpartners. Door onvoorziene omstandigheden heeft het voorbereidingsproces van het bestemmingsplan vertraging opgelopen en zijn de ingekomen reacties in september 2016 beantwoord. De nota inspraak en overleg is opgenomen in de bijlage.
Ter inzage voor zienswijzen
Vanaf 30 maart 2017 heeft het ontwerp van het bestemmingsplan zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de periode van de terinzagelegging zijn 7 zienswijzen binnengekomen. Deze zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie in de reactienota die als Bijlage 7 is opgenomen.