direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Nijensleek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1701.0000BP000000000562-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

In het kader van de actualisering van alle bestemmingsplannen in de gemeente Westerveld is het voorliggende bestemmingsplan "Nijensleek" opgesteld. Reden voor de voorliggende actualisatie vormt het gestelde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), waarin de verplichting is opgenomen om een bestemmingsplan ten minste eens in de tien jaar te herzien.

Het bestemmingsplan "Nijensleek" omvat de regeling van het gebruik van alle gronden en opstallen die binnen het dorp voorkomen. Het plan vervangt de volgende vigerende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Nijensleek (2001);
  • Bestemmingsplan Camping De Moesberg (2009);
  • Bestemmingsplan Bedrijventerrein Nijensleek.

Om te komen tot een actueel bestemmingsplan is aan de hand van een veld- en bureau-inventarisatie een gebruikskaart van de kern opgesteld. Na het opstellen van deze gebruikskaart heeft op 23 oktober 2012 een informatieavond plaatsgevonden. Inwoners en andere belangstellenden hebben de gelegenheid gekregen aanvullingen en opmerkingen door te geven over de gebruikskaart en hun wensen ten aanzien van het bestemmingsplan kenbaar te maken. Deze reacties zijn, wanneer mogelijk en ruimtelijk relevant, in het voorliggende bestemmingsplan verwerkt.

Het plan is volgens de nieuwste inzichten wat betreft "Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Plannen (DURP) en vergelijkbaarheid opgesteld. De verbeelding is voorzien van IMRO-codering, zodat onderlinge uitwisseling van gegevens mogelijk is. De redactie van de planregels is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP), versie 10 april 2008. Het voorliggende bestemmingsplan heeft een overwegend consoliderend karakter, wat betekent dat het is gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied. Het plan is echter niet star, omdat ruimtelijke en functionele wijzigingen, passend binnen de planuitgangspunten, mogelijk worden gemaakt.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Nijensleek" bestaat uit de volgende stukken:

  • Verbeelding (tek. no. NL.IMRO.1701.0000BP000000000562-0003), bestaande uit twee kaartbladen, schaal 1:1.000).
  • Planregels. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de planregels zijn regels opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
  • Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoek en een planbeschrijving zijn opgenomen. Bij de totstandkoming van deze toelichting is daar waar mogelijk gebruikgemaakt van bestaande bronnen waaronder het 'Bestemmingsplan Kleine Kernen' (2009), het 'Bestemmingsplan buitengebied (2012) en het vigerende bestemmingsplan Nijensleek (2001).

1.3 Situering plangebied

Het voorliggende plan heeft betrekking op de lintbebouwing van Nijensleek. De situering van het plangebied is op afbeelding 1 weergegeven. De plangrens is primair bepaald door de buitenste grens van de verschillende van kracht zijnde bestemmingsplannen en sluit aan op de begrenzing van het bestemmingsplan Buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.0000BP000000000562-0003_0001.jpg"

Afbeelding 1. Overzicht plangebied

1.4 Leeswijzer

De toelichting van het voorliggende bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. In dit eerste hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de bij dit plan behorende stukken, alsmede een toelichting op de ligging en de planbegrenzing van onderhavig plangebied. In hoofdstuk 2 volgt een overzicht van het relevante beleid met betrekking tot de kern. Een overzicht van de historische achtergrond van het dorp en een beschrijving van de huidige ruimtelijke en functionele structuur zijn te vinden in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 staat het onderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 "Planbeschrijving" is beschreven op welke wijze de verschillende functies in het plan zijn opgenomen, waarna in hoofdstuk 6 op de juridisch technische aspecten van de opgenomen regelgeving wordt ingegaan. De hoofdstukken 7 en 8 behandelen respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Algemeen

In de keuze van het te voeren beleid dient de gemeente rekening te houden met het opgestelde rijksbeleid, het provinciale beleid en het eigen beleid. Dit geldt vooral daar waar beleidsuitgangspunten aan de orde komen die betrekking hebben op de inhoud van het plan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het beleid van de diverse overheden.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitsprakenvervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In het SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke opgaven en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In het SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met deze rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Vanwege het hogere abstractieniveau heeft de Structuurvisie van het Rijk geen directe raakvlakken met of gevolgen voor het voorliggende bestemmingsplan.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Omgevingsvisie

Provinciale staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie vormt het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

De Omgevingsvisie Drenthe vervangt het tweede Provinciaal omgevingsplan (POPII) en is een integratie van vier wettelijk voorgeschreven planvormen; de provinciale ruimtelijke structuurvisie, het provinciaal milieubeleidsplan, het regionaal waterplan en het provinciaal verkeers- en vervoersplan. De missie uit de Omgevingsvisie luidt: 'Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten'.

De kernkwaliteiten zijn:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid;
  • naoberschap;
  • menselijke maat;
  • veiligheid;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal).

Om de missie te bereiken, wil de provincie vier robuuste systemen ontwikkelen. Deze vier systemen zijn: het sociaal-economisch systeem, het watersysteem, het landbouwsysteem en het natuursysteem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, natuur en landbouw) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem.

Daarnaast is voor het bereiken van de missie de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Een belangrijk aspect bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het 'zorgvuldig ruimtegebruik'. Bij het inpassen van ruimtevragende functies dient de SER-ladder te worden gehanteerd. Het model stelt onder meer dat extra ruimte voor wonen en werken zoveel mogelijk moet worden gezocht in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied en moet worden gebundeld rond de nationale en regionale infrastructuur en de openbaarvervoervoorzieningen. Ook bij het ontwikkelen van recreatie en toerisme en landbouw dient dit model te worden toegepast.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn door de provincie opgenomen op de kernkwaliteitenkaart die is onderverdeeld in een aantal aparte kaarten. De provincie zet in op bescherming, behoud en (waar mogelijk) ontwikkeling van de kernkwaliteiten. Ruimtelijke ontwikkelingen mogen, mits goed gemotiveerd, geen afbreuk doen aan de kernkwaliteiten ter plaatse.

De verantwoordelijkheid voor de kernkwaliteiten binnen de bebouwde kom ligt bij de gemeente. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor archeologie en in specifieke gevallen voor cultuurhistorie. Het provinciaal belang geldt alleen binnen de bebouwde kom als de desbetreffende kern is opgenomen op de kaart 'kernkwaliteit cultuurhistorie'. De kern Nijensleek wordt op de betreffende kaart niet genoemd.

Op de visiekaart worden voor de kern Nijensleek eveneens geen bijzondere beleidsmatige doelstellingen aangetroffen. De aanduidingen 'landbouw', 'beekdalen' en de 'robuuste verbinding landelijk netwerk' komen voor op het kaartbeeld. Voor het voorliggende bestemmingsplan hebben deze aanduidingen geen gevolgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.0000BP000000000562-0003_0002.jpg"

Afbeelding 2. Uitsnede kaart Omgevingsvisie Drenthe

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Beleidsnota lokale economie

De gemeente Westerveld heeft in december 2009 de 'Beleidsnota lokale economie, Met kwaliteit en authenticiteit boven het maaiveld uit' vastgesteld. De nota schetst de mogelijkheden die gelden voor de langere termijn. Tegelijkertijd zijn er verschillende richtingen uitgewerkt die op korte termijn versterking kunnen geven aan de lokale economie. De nota geeft daarnaast de koers aan waaraan zowel ondernemers als gemeente houvast hebben voor investeringsbeslissingen, prioriteiten of inrichtingsvragen.

Op 6 juni 2013 is door de gemeenteraad een aanvulling op genoemde beleidslijn vastgesteld. Kortgezegd komt deze aanvulling erop neer dat de kaders 3 tot en met 5c van de nota toetsingskader zorg en opvangvoorzieningen voorlopig in de ijskast worden gezet. Concreet houdt dit in dat de gemeente niet meer zal meewerken aan nieuwe aanvragen tot wijziging of herziening van bestemmingen richting zorg- en opvang als hoofdfunctie, tot een jaar na het vaststellen van de kaders en keuzes van de gemeente in de drie transities door de raad.

2.4.2 Kadernota buitengebied

Het ruimtelijke beleid voor het buitengebied is door de gemeente vastgelegd in de Kadernota Buitengebied (vastgesteld 14 februari 2006). In de Kadernota zijn de algemene uitgangspunten voor ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Westerveld opgenomen. Belangrijk onderdeel van de nota is een ontwikkelingskaart aan de hand waarvan nieuwe ontwikkelingen worden getoetst. De drie ontwikkelingsgebieden geven de gewenste richting voor ontwikkelingen aan. De gebieden zijn op basis van het bestaande grondgebruik en het vastgelegde beleid in grote eenheden globaal begrensd en gelden als vertrekpunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.0000BP000000000562-0003_0003.jpg"

Afbeelding 3. Ontwikkelingskaart Kadernota Buitengebied

Zoals de kaart laat zien, wordt Nijensleek omgeven door de zones 'ontwikkeling landbouw en recreatie' en 'ontwikkeling landbouw, recreatie en natuur'. Hieronder worden die zones nader beschreven.

Ontwikkeling landbouw, natuur en recreatie

Het verwevingsgebied wordt aangeduid met 'ontwikkeling landbouw, natuur en recreatie'. In dit gebied kunnen landbouw, natuur en recreatie zich gelijkwaardig ontwikkelen. Hierbij geldt dat bestaande functies en de verder ontwikkeling daarvan, op de eerste plaats staan. Het gemeentelijk beleid is erop gericht de bestaande agrarische bedrijven te behouden en deze daarom voldoende ontwikkelingsruimte te bieden. Nieuwe functies kunnen worden toegestaan, mits de verdere ontwikkeling van bestaande functies niet wordt aangetast, dan wel wordt gecompenseerd. Hiertoe behoort ook het voorkomen van ongewenste versnippering. Omdat schaalvergroting in dit gebied als gevolg van de kleinschalige eigendomssituatie en natuur- en milieuwetgeving veelal moeilijk te realiseren valt, wordt een ontwikkeling verwacht waarbij functieverandering en functieverbreding veelvuldig nodig zal zijn. Hierbij moet worden gedacht aan een ontwikkeling van bestaande en nieuwe bedrijfsvormen waarin verschillende functies worden gecombineerd. In het gebied liggen agrarische gronden die binnen de doelbegrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur vallen. De realisatie van de nieuwe EHS vindt zo mogelijk op bedrijfseconomische grondslag plaats door het natuurbeheer onder te brengen in extensieve vormen van landbouw, zoals agrarisch natuurbeheer en biologisch landbouw. Boerderijen die niet benut kunnen worden als beheerboerderij, krijgen zo mogelijk een nieuwe passende functie, bijvoorbeeld wonen, zorg of kleinschalige verblijfsrecreatie. Het gebied heeft tevens een functie voor het vasthouden en bergen van water.

Ontwikkeling landbouw en recreatie

De grootschalige landbouwgronden worden aangeduid met 'Ontwikkeling landbouw en recreatie'. In dit gebied wordt gestreefd naar een ontwikkeling waarbij de grondgebonden landbouw de nodige schaalvergroting kan doormaken. Dit kan in geval van nieuwvestiging van een grootschalig agrarisch bedrijf deels zonder landschappelijke tegenprestatie (in de geel gewaardeerde gebieden) en deels met landschappelijke tegenprestatie (in de rood-blauw gewaardeerde gebieden). Het gebied 'Ontwikkeling landbouw en recreatie' behoort tot de agrarische hoofdstructuur en blijft of wordt hiervoor zo optimaal mogelijk ingericht. Nieuwe functies zijn mogelijk, mits de agrarische hoofdstructuur in hoofdzaak in stand blijft. Dit betekent dat ontwikkeling van niet agrarische functies die ruimtebeslag vragen, bij voorkeur langs de randen van het gebied plaatsvinden. Hierbij wordt met name gedacht aan recreatieve ontwikkelingen, waaronder bijvoorbeeld de vestiging van grootschalige verblijfsrecreatieterreinen.

2.4.3 Nota van uitgangspunten

Als stap naar de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied werd - ter uitwerking van de Kadernota - het beleid op hoofdlijnen verder geconcretiseerd. Met de Nota van Uitgangspunten werd de grondslag gelegd voor de uitwerking in bestemmingen. De Nota van uitgangspunten werd vastgesteld door de gemeenteraad van Westerveld op 13 mei 2008. In het bestemmingsplan buitengebied (en daarmeee het voorliggende bestemmingsplan).

2.4.4 Bestemmingsplan Buitengebied

Op 5 juli 2012 stelde de gemeenteraad het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied vast. Het bestemmingsplan buitengebied bevat een vertaling van het beleid zoals opgeomen in de Kadernota en de Nota van uitgangspunten.

Qua karakter is het bestemmingsplan Buitengebied aan te merken als een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. Met respect voor aanwezig waarden van natuur en landschap, wordt waar mogelijk ruimte geboden voor ontwikkeling. Dit vertaalt zich concreet in een keur aan afwijkingsregels en wijzigingsbevoegdheden waarmee nieuwe ontwikkelingen kunnen worden gefacilliteerd.

Het bestemmingsplan Buitengebied heeft model gestaan voor het voorliggende bestemmingsplan. Veel van de in dat plan gegeven regels, zijn overgenomen in het bestemmingsplan Nijensleek. In hoofdstuk 5 wordt concreet aangegeven op welke wijze deze vertaling heeft plaatsgevonden.

2.4.5 Geurvisie en -verordening

De gemeente Westerveld wil het typische karakter van het gebied met zijn uitgestrekte lintdorpen en woonboerderijen behouden en tevens de vitaliteit versterken. Het verkleinen van de afstand tussen grondgebonden veehouderijen onderling en tussen grondgebonden veehouderijen en woonboerderijen is een belangrijke maatregel die ervoor zorgt dat de functies wonen (in een woonboerderij) en veehouderij naast elkaar kunnen bestaan. Dit resulteert in een aantrekkelijk en vitaal platteland waarbij tevens een goed leefklimaat blijft gewaarborgd.

Om die reden heeft de gemeente besloten tot aanpassing van de vaste afstanden voor grondgebonden bedrijven. Voor de woonkernen met een landelijk karakter (waaronder Nijensleek) betekent dit:

  • een vaste afstand van 50 m voor zover dit betrekking heeft op bedrijven met maximaal het aantal dieren op basis van de drempelwaarde Besluit landbouw én waarbij sprake is van uitbreiding van een bestaande stal of nieuwbouw bij een bestaand bedrijf;
  • een vaste afstand van 75 m voor zover dit betrekking heeft op bedrijven met meer dan het aantal dieren op basis van de drempelwaarde Besluit landbouw én waarbij sprake is van uitbreiding van een bestaande stal of nieuwbouw bij een bestaand bedrijf.

Bij aanvragen voor ruimtelijke ontwikkelinge op of nabij agrarische bedrijven zal aan de Geurverordening worden getoetst. Een vertaling in het voorliggende bestemmingsplan is niet nodig.

2.4.6 Structuurvisie Westerveld

De Structuurvisie Westerveld (vastgesteld 26 november 2013) bevat de visie en de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid voor het hele grondgebied van de gemeente. In de stuctuurvisie wordt de ruimtelijke invloed van allerlei verschillende beleidsterreinen bekeken zoals milieu, infrastructuur, wonen, cultuurhistorie, landschap, economie en welzijn. In de structuurvisie maakt de gemeenteraad duidelijk wat zij de komende tien jaren wil versterken, ontwikkelen, herstructureren of juist wil behouden of beschermen. Daarmee bepaalt de structuurvisie ook de richting van de bestemmingsplannen die in de toekomst worden opgesteld.

Met betrekking tot Nijensleek wordt in de Structuurvisie vermeld dat er wat betreft het wonen transformatie van de linten mogelijk is. Het voorliggende bestemmingsplan bevat hiervoor het planologische kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.0000BP000000000562-0003_0004.jpg"

Afbeelding 4. Uitsnede Structuurvisie

2.4.7 Welstandsnota

De welstandsnota van de gemeente Westerveld is in 2008 herzien. Daarmee sluit de welstandsnota beter aan bij de wens van de gemeente om kleinere bouw-plannen ambtelijk te kunnen toetsen en zijn enkele gebieden, waarvoor in de 'oude' nota nog geen of onjuist beleid was, opnieuw bekeken. De doelstelling van het welstandsbeleid is het veiligstellen van een basiskwaliteit van de gebouwde omgeving. Indien mogelijk zal plaatselijk een verbetering van de kwaliteit van de gebouwde omgeving het gewenste doel zijn. Kleine veel voorkomende veranderingen en aanpassingen, mogen niet storend zijn.

Bij kleine en middelgrote projecten moet er sprake zijn van een samenhang met de omgeving. Bij grote projecten moeten de stedenbouwkundige kwaliteitsdoelstellingen worden vertaald in toetsingskaders voor de welstandsadvisering.

De gemeente baseert haar ruimtelijk kwaliteitsbeleid in hoofdzaak op de in de gemeente van kracht zijnde bestemmingsplannen. De gemeente onderscheid algemene welstandscriteria die altijd van toepassing zijn en gebiedsgerichte criteria die alleen voor bepaalde gebieden van toepassing zijn.

In de welstandsnota zijn zes aandachtspunten geformuleerd voor het ontwerpen van gebouwen. De aandachtspunten vormen een algemeen beoordelingskader om in eerste instantie snel na te gaan of een bouwplan aan redelijke eisen van welstand voldoet. De volgende aandachtspunten zijn geformuleerd:

  • De verschijningsvorm van het bouwwerk heeft een relatie met het gebruik ervan en de wijze waarop het is gemaakt. Daarnaast heeft de vormgeving van het bouwwerk haar eigen samenhang en logica.
  • Het bouwwerk levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de bebouwde omgeving. De eisen op dit punt worden hoger naarmate de openbare beteke-nis van het bouwwerk of van de omgeving groter is.
  • Eventuele verwijzingen en associaties naar culturele uitingen en architectuurstijlen worden zorgvuldig gebruikt, zodat er bruikbare ontwerpconcepten en vormen ontstaan.
  • In de structuur van het bouwwerk zijn helderheid en complexiteit tegelijkertijd in een evenwichtige en in een spanningsvolle relatie aanwezig.
  • In het bouwwerk is een samenhangend stelsel van maatverhoudingen toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen.
  • Het materiaal, de textuur en de kleur ondersteunen het karakter van het bouwwerk en ze verduidelijken de ruimtelijke samenhang met de omgeving (of de daar te verwachten ontwikkeling).

Voor een 14-tal gebieden heeft de gemeente gebiedsgerichte welstandscriteria opgesteld. Bij de indeling van deze gebieden heeft cultuurhistorie een belangrijke rol gespeeld. Voor gebieden zoals beschermde dorpsgezichten, lintbebouwing, esgronden, natuurgebieden, e.d., die beeldbepalend zijn voor deze omgeving, gelden gebiedsgerichte welstandscriteria.

2.4.8 Woonvisie

Op 8 mei 2012 heeft de raad de Woonvisie vastgesteld. De Woonvisie vormt samen met de Sociale Structuurvisie de basis voor de Ruimtelijke Structuurvisie. De ambitie van Westerveld is en blijft er voor zorgen dat iedereen prettig kan (blijven) wonen en leven in Westerveld. Westerveld kiest voor een netto toename van de woningvoorraad van 400 tot het jaar 2020 te faciliteren. De raad is van mening dat er vrijheid moet blijven bestaan voor verschillende initiatieven, en maakt daarom op voorhand geen keuze uit de beschikbare capaciteit. De nieuwe bevolkingsprognose van de provincie heeft aanleiding gegeven de aantallen bij te stellen.

In de Woonvisie is het volgende aangegeven. Bij woningbouw zal gestuurd worden op het bouwen van woningen voor kleine huishoudens, voor jong en oud. Circa 100 (koop)woningen worden voor starters gereserveerd. Daarnaast wil het college 100 woningen reserveren voor levensloopbestendige woningen in het goedkope en middeldure segment. Deze woningen zijn bedoeld voor onder andere senioren met en zonder zorgvraag. Er worden 50 woningen gereserveerd voor levensloop bestendig wonen in het dure/ zeer dure segment, om tegemoet te komen aan de groep senioren die op zoek zijn naar meer exclusieve woonmilieus. Verder worden er circa 100 woningen gereserveerd voor de huursector. Hiervan wil het college 50 reserveren voor de sociale huursector, en 50 voor de vrije huursector. Tot slot worden er circa 50 woningen gereserveerd voor particuliere initiatieven, waaronder bijvoorbeeld collectief particulier opdrachtgeverschap.

Voor de verdeling over de kernen, waaronder Nijensleek, stelt het college een praktische lijn voor. De mogelijke woningbouwlocaties worden nader onderzocht op kansrijkheid voor woningbouw voor de doelgroepen als ook de ruimtelijke analyse van de structuurvisie is gemaakt. Het gemeenbestuur staat op het standpunt dat de regierol bij het college ligt. De visie op wonen en de structuurvisie zijn daarbij kaderstellend. Het college is voor het bereiken van de in deze visies beschreven beleidsdoelen echter sterk afhankelijk van andere partijen. Daarom is het overleg met ontwikkelende partijen waaronder woningcorporaties, zorgpartijen en particulieren met woningbouwinitiatieven open en transparant en gericht op het gezamenlijk bereiken van de beleidsdoelen.

2.4.9 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Westerveld

De Verkeer en Vervoer visie van de gemeente Westerveld onderschrijft de doel- stellingen uit de Nota Mobiliteit en het PVVP van de provincie Drenthe en sluit aan bij het landelijke Duurzaam Veilig Beleid. Dit is in 1997 door de gezamenlijk overheden (gemeenten, provincies, waterschappen en Rijk) vastgesteld.

Duurzaam Veilig staat voor: Preventief verkeersveiligheidsbeleid; voorkomen van verkeersongevallen. Wanneer er toch ongevallen plaatsvinden; er voor zorgen dat de kans op ernstig letsel minimaal is. Dit wordt bereikt door onder andere een veilige en herkenbare weginrichting. De volledige weginfrastructuur wordt daarom ingedeeld in verkeersaders en verblijfsgebieden.

In principe worden er binnen de Duurzaam Veilig visie drie wegcategorieën onderscheiden met elk hun eigen essentiële herkenbaarheidkenmerken:

  • Stroomwegen: wegverbindingen voor interregionaal, nationaal en internationaal verkeer (auto(snel)wegen; 100/120 km/uur).
  • Gebiedsontsluitingswegen: ontsluiten en verbinden van de grotere kernen, (sub)regionale kernen en streken en het verkeer naar de stroomwegen leiden (50/80 km/uur).
  • Erftoegangswegen: ontsluiten de kleine kernen en de woningen/bedrijven in de rurale gebieden en binnen de bebouwde kommen (30/60 km/uur).

Binnen de gemeente zijn bovendien een aantal erftoegangsverzamelwegen aanwezig. Binnen een gebied dat bestaat uit erftoegangswegen (verblijfsgebied) kan een aantal wegen worden aangeduid als 'erftoegangsverzamelweg'. Dit zijn wegen die binnen het gebied een zekere verzamelfunctie hebben en meer verkeer afwikkelen dan een gemiddeld wegvak in dit gebied. De inrichting van deze wegen is gericht op een gemiddelde trajectsnelheid van 60 of 30 km/uur. Op de plaatsen waar het kan mag men sneller rijden (80 of 50 km/uur), op risicovolle locaties wordt de snelheid middels snelheidsremmende maatregelen daadwerkelijk naar 30 of 60 km/uur teruggebracht.

Gemeentelijk beleid is dat alle kernen in principe zijn ingericht als verblijfsgebied binnen de kom met een maximumsnelheid van 30 km/uur. Het buitengebied wordt in principe ingericht als verblijfsgebied buiten de kom met een maximumsnelheid van 60 km/uur.

Alleen de provinciale wegen (N855, N371, N353, N381) zijn (grotendeels) aan-geduid als ontsluitingsweg waarop in principe een maximumsnelheid geldt van 80 km/uur. Hier is de verkeersfunctie de hoofdfunctie. Verkeer dient zoveel mogelijk via dit hoofdwegennet (stroomwegen/gebiedsontsluitingswegen) zijn bestemming te bereiken.

2.4.10 Nota toetsingskader zorg- en opvangvoorzieningen gemeente Westerveld

Op 22 maart 2011 heeft het College van Burgemeester en Wethouders van Westerveld de Nota toetsingskader zorg- en opvangvoorzieningen voorlopig vastgesteld. In de nota wordt onder meer een concreet toetsingkader voorgesteld ten aanzien van de vestiging van zorg- en opvanginstellingen in de gemeente. Verschillende aspecten krijgen aandacht; schaalgrootte van de gemeente en de instelling, spreiding, draagvlak, draagkracht, kwaliteit en veiligheid. De nota is bedoeld om een afgewogen en breed gewogen besluit van gemeente zijde te kunnen nemen om al dan niet mee te werken aan een verzoek om bestemmingswijziging ten aanzien van de realisatie en vestiging van een zorg- en opvanginstelling.

In september 2013 is er een aanvullende notitie op deze nota gekomen. De aanvulling omvat een tijdelijke stop op de medewerking aan het ruimtelijk toelaten van zorg- en opvangvoorzieningen met meer dan 5 plaatsen. Met tijdelijk wordt bedoeld tot een jaar na het vaststellen van de keuzes en de kaders van de gemeente in de drie transities (jeugdzorg, AWBZ zorg en participatiewet) door de gemeenteraad. Het beleid is in dit bestemmingsplan verwerkt.

Hoofdstuk 3 Huidige situatie

In dit hoofdstuk wordt een beeld gegeven van de huidige situatie in het buitengebied. Omdat deze slechts een momentopname is van een landschap dat 'in beweging is', (zowel fysisch-geografisch alsook in economische zin) krijgen oude en/of nieuwe ontwikkelingen hierbij de nodige aandacht.

3.1 Ligging

De kern Nijensleek ligt ten zuidwesten van Vledder en ten noordoosten van Steenwijk. De belangrijkste weg door het dorp (Hoofdweg) loopt in noordoostelijke richting naar Frederiksoord en Vledder en in zuidwestelijke richting naar Eesveen en Steenwijk.

Nijensleek is goed bereikbaar over de N855 die in zuidelijke richting naar Steenwijk loopt en noordelijk naar Dieverbrug. De afstand tot Steenwijk is ongeveer 6 km. Inwoners van Nijensleek zijn vooral op Steenwijk georiënteerd. Vledder, Havelte en Diever liggen op respectievelijk 3, 11 en 12 km afstand van Nijensleek en zijn bereikbaar via de N855 of de N353. Fietsverkeer maakt gebruik van de langs de Hoofdweg gelegen parallelweg.

3.2 Ontstaan

Nijensleek heeft haar ontstaan te danken aan de vervening die in het begin van de zeventiende eeuw in volle gang was. De in de Middeleeuwen moeizaam ontgonnen graslanden werden hierdoor vernield. Deze vervening werd vanuit Wapse begonnen en aan beide zijden van de Aa uitgevoerd. De turf werd via de Aa afgevoerd naar Steenwijk en vandaar naar het westen. Ook in dit gebied heeft geen natte vervening plaatsgevonden vanwege de dunne veenlaag. Op de overblijvende gronden ontstonden goede, maar kleine weidegronden. Er ontstond derhalve een tekort aan landbouwgronden. Met het oog op een uitbreiding van het areaal aan landbouwgrond werd in 1886 de Markewet doorgevoerd, waardoor individuele ontginningsactiviteiten werden gestimuleerd. De gronden werden naar evenredigheid in kwaliteit verdeeld.

Oorspronkelijk bestond de kern uit een westelijke en oostelijke cluster. Het accent ligt nu vooral in het oostelijke deel waar het landschap meer besloten en de bebouwingsdichtheid hoger is. Ook komen in het oostelijke deel meer centrumvoorzieningen voor. Het merendeel van de agrarische bedrijven ligt in het westelijke deel van Nijensleek, waar ook de basisschool gevestigd is.

3.3 Bodem

Het plangebied maakt deel uit van het overgangsgebied van het Drents plateau naar de Friese Wouden. Het is te beschouwen als het stroomgebied van de Steenwijker Aa, de Wapserveensche Aa en de Vledder Aa. In de omgeving van Nijensleek komt hoofdzakelijk dekzand voor, rustend op een keileem-ondergrond, die op wisselende diepte ligt. In de dekzanden zijn podzol profielen ontstaan. Een podzolprofiel is een horizontale gelaagdheid in de bodemopbouw, die is ontstaan onder invloed van een klimaat met een neerslagoverschot en de vegetatie.

Door menselijke beïnvloeding ontstonden bouwlandcomplexen met een humushoudende bovenlaag en Veldpodzolgronden. In het zuidwesten van het plangebied komen, aan de rand van het stroomdal van de Wapserveensche Aa, Moerige eerdgronden en Eerdveengronden voor.

Ten zuidoosten van het lint komen laaggelegen vochtige gronden voor, begroeid met grasvegetaties. In het noordwesten en -oosten bevinden zich de hoger gelegen gronden, die als bouwland gebruikt worden.

De omgeving van Nijensleek wordt gekenmerkt door openheid. In het noorden van het plangebied, (deels) grenzend aan de camping, komt een relatief besloten landschap voor. Het lint (de Hoofdweg) is enigszins verdicht door de aanwezige bebouwing en beplanting.

3.4 Landschap

Nijensleek kent een zogenaamd wegdorpenlandschap. Van oudsher kende het gebied langs de Hoofdweg, dat als uitgangspunt voor de ontginning diende, smalle opstrekkende percelen, die loodrecht op bovenstaande weg lagen. Bij de ruilverkaveling in de jaren zeventig is de zuidkant van de Hoofdweg meer blokvormig verkaveld. In het noorden is de oorspronkelijke verkaveling nog aanwezig. De openheid is in het hele gebied nog duidelijk herkenbaar. Kenmerkend voor de nederzettingsvorm van een streekdorp als Nijensleek is de visuele samenhang tussen de geleidelijk gegroeide langgerekte bebouwingsstructuur en het open ontginningslandschap. Dit patroon onderscheidt zich van de aangrenzende planmatige kolonienederzetting Frederiksoord. Om dit onderscheid voldoende herkenbaar te houden is het van belang dat aan de oostkant van Nijensleek niet te veel verdichtingen komen in de vorm van het inplaatsen van bebouwing en het aanbrengen van beplanting.

In de Kadernota Buitengebied worden de kwaliteiten van het wegdorpenlandschap betrekking op:

  • afwisseling in open en besloten delen;
  • voornamelijk in gebruik als bouw- en grasland;
  • opstrekkende verkaveling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.0000BP000000000562-0003_0005.jpg" Afbeelding 5. Nijensleek in groter verband

3.5 Cultuurhistorie

In het gebied komen enkele sloten voor die van groot functioneel en/of historisch belang zijn. Dit zijn de Nijensleekerschipsloot en de sloten die liggen evenwijdig aan de Bosschasteeg, Moerhoven en achter de bebouwing, in het noorden van het plangebied. De Nijensleekerschipsloot is eeuwen geleden gegraven en heeft naast een afwateringsfunctie ook een cultuurhistorische functie.

Binnen het plangebied komen twee rijksmonumenten voor, te weten:

  • 1. het pand Hoofdweg 118
    Het betreft hier een in aanleg vermoedelijk nog 18e-eeuwse boerderij

  • 2. De voormalige zuivelfabriek aan de Hoofdweg 1
    Het betreft hier een aaneengesloten bedrijfscomplex gesticht in 1891 in opdracht van J.J. Hilkemeyer en bestaande uit vier delen: een bouwmassa voor woning en zuivelfabriek, een tweede bouwmassa behorend tot het bedrijf, een derde bouwmassa van vermoedelijk iets jongere datum en een houten schuur. Dergelijke bedrijfscomplexen die typerend zijn voor de overgang van het ambachtelijke naar het industriele bedrijf zijn zeldzaam (bron: rijksmonumenten.nl.

De koloniën van Weldadigheid in Frederiksoord/Wilhelminaoord zijn door de overheid aangewezen als Belvederegebied. 'Belvédère' werd in 1998 door het Rijk gekozen als titel voor een beleidsnota die een nieuwe zienswijze illustreert op de omgang met cultureel erfgoed. Het motto is: ‘behoud door ontwikkeling’ en geeft de ontwikkeling aan van conserverend naar ontwikkelend beleid. In veel gevallen is cultuurhistorisch erfgoed gebaat bij ruimtelijke ontwikkelingen die een economische impuls aan het behoud ervan kunnen geven.

Om de koloniën Frederiksoord en Wilhelminaoord duidelijker te profileren als een uniek gebied met een geheel eigen identiteit, wordt energie gestoken worden in het herstellen van oorspronkelijke landschapselementen. Hiertoe behoort ook het instellen van een buffer rond deze cultuurhistorisch waardevolle koloniën. Deze buffer (die geen heldere grens op de kaart betreft, maar waarvan de ligging per aanvraag wordt beoordeeld), valt deels over het oostelijke deel van Nijensleek. Doel vand de buffer is een geleidelijke overgang te creëren naar het Belvederegebied.

3.6 Functies

Naast een aantal agrarische bedrijven bevindt zich in het plangebied een keur aan bedrijven. De nog aanwezige agrarische bedrijven in Nijensleek zijn grondgebonden bedrijven, met voornamelijk melkrundvee. Het aantal agrarische bedrijven is gedurende de laatste 10 jaar nog iets verder gedaald, maar lijkt zich nu te stabiliseren.

Daarnaast telt het dorp circa 50 kleine bedrijfjes, hoofzakelijk in de vorm van 'beroepen en bedrijven aan huis'. Het dorp kan dan ook in hoofdzaak worden getypeerd als een gemengd gebied, met veel dynamiek in de bedrijvigheid.

Ten noorden van de weg Moerhoven ligt een bedrijventerrein, waar zich een diversiteit aan bedrijven bevindt, waaronder een autobedrijf, een bestratingsbedrijf, en reproservice en een tuincentrum, veelal met bedrijfswoning. Tevens bevindt zich op het zuidelijke deel van het bedrijventerrein een spelveld/evenemententerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.0000BP000000000562-0003_0006.jpg"

Afbeelding 6. Bedrijventerrein

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.2 van de Awb dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan tot gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische aarden, de waterhuishouding en andere waarden. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan is onderzocht welke waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor sommige daarvan is in specifieke wetgeving voorgeschreven op welke wijze de gevolgen dienen te worden onderzocht en getoetst (Habitattoets, milieueffectrapportage).
Gelet op de aard en het karakter van het voorliggende bestemmingsplan (overwegend consoliderend), zal in dit hoofdstuk aandacht worden besteed aan de aspecten archeologie, cultuurhistorie, ecologie, water en diverse milieuaspecten zoals geluid en externe veiligheid.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

Archeologische waarden worden in toenemende mate in de planvorming betrokken. Een instrument hiervoor is de Archeologische monumentenkaart (AMK), hierop zijn de bekende en gewaardeerde vindplaatsen aangegeven. Ook is er een zogenaamde Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld, op basis waarvan inzicht kan worden verkregen in de mate waarin archeologische resten in een gebied kunnen worden aangetroffen.

In 2009 is de gemeente gestart met het opstellen van een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. Het doel van de kaart is een gemeentedekkend overzicht te geven van bekende archeologische waarden en archeologische verwachtingen. De kaart geeft een beeld van hoe de gemeente met het bodemarchief omgaat: wanneer is welk archeologisch onderzoek nodig. In 2010 werd de beleidskaart vastgesteld.

 

De kaart bestaat uit drie lagen: 

  • 1. bronnenkaart, waarop alle bekende vindplaatsen en cultuurhistorische objecten staan weergegeven;
  • 2. landschaps- en archeologische verwachtingskaart. Op deze kaart is per landschapstype de archeologische verwachting weer gegeven: laag, middelhoog of hoog. Deze kaart is, in combinatie met de bronnenkaart, een goede basis voor het nader archeologisch onderzoek. Ook is de bronnenkaart de basis voor het archeologiebeleid. 
  • 3. beleidsadvieskaart. De archeologische verwachtingskaart, de bronnen kaart en de beleidsrichtlijnen van de provincie Drenthe vormen samen de basis voor de beleidsadvieskaart. Op deze kaart is met een kleurencode aangegeven waar welke beleidsregels gelden. En welke vorm van archeologisch onderzoek nodig is voor een vergunning kan worden afgegeven. Op onderstaande figuur is een relevante uitsnede weergegeven.

Op de verbeelding zijn de archeologisch waardevolle gebieden (AMK en IKAW) weergegeven en in de planregels van een nadere regeling voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.0000BP000000000562-0003_0007.jpg" Afbeelding 7. Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart

4.2.2 Cultuurhistorie

In de ruimtelijke planvorming dient in toenemende mate rekening te worden gehouden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Zoals eerder aangegeven, is Nijensleek in de Provinciale Omgevinsvisie niet aangewezen als cultuurhistorisch waardevolle nederzetting op basis van de originele ruimtelijke structuur van het dorp en de aanwezige karakteristieke panden. Er spelen op dit punt dan ook geen provinciale belangen.

Zoals vermeld in paragraaf 3.5 (Cultuurhistorie) komen in het plangebeid twee rijksmonumenten voor. Conform het bestemmingsplan Buitengebied zijn deze beide rijksmonumenten in het bestemmingsplan opgenomen met de dubbelbestemming 'Waarde - Rijksmonument'.

4.3 Ecologie

Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet.

4.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet 1998 zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Natuurbeschermingswet 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, staatsnatuurmonumenten en beschermde natuurmonumenten en Wetlands.

Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Hierdoor is in Nederland een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor natuurgebieden. Meestal verlenen de provincies de vergunningen, maar soms doet het Ministerie van Economische Zaken dit.

4.3.2 Flora- en faunawet

In de Flora- en faunawet wordt gesteld dat voldoende zorg in acht dient te worden genomen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Dit betekent dat moet worden onderzocht of er door nieuwe (ruimtelijke) plannen bedreigende situaties ontstaan voor de flora en fauna in of direct rond het gebied. Het gaat dus om het effect van de beoogde ingreep op het natuurlijke milieu. De aard van de ingreep speelt daarbij een belangrijke rol.

Het voorliggende plan is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het plan heeft daarmee geen effecten op beschermde gebieden of overige flora en fauna.

4.4 Water

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient te worden uiteengezet of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: "het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten."

Het beleid van het waterschap Reest en Wieden is neergelegd in het Waterbeheerplan 2010-2015. In dit document is vastgelegd hoe het waterschap invulling geeft aan het integrale waterbeheer nu en in de toekomst.

Hieronder wordt ingegaan op de wijze waarop waterhuishoudkundige aspecten in het plan zijn verwerkt.

4.4.1 Huidig watersysteem

Het plangebied omvat de bebouwde dorpskom van Nijensleek. Voorliggend bestemmingsplan is een conserverend plan. De waterhuishouding zal naar aanleiding van het onderhavige bestemmingsplan niet worden gewijzigd. Wel zijn de watergangen van enige omvang bestemd als Water, om daarmee demping te voorkomen.

4.4.2 Advies en overleg Waterschap

Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Er is dan ook geen waterschapsbelang.

Deze conclusie is getrokken naar aanleiding van de digitale watertoets die op 28 mei 2013 is doorlopen. Het proces van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. De watertoets is als Bijlage aan het plan toegevoegd.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van die wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en die wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die, gerekend vanuit de wegas, aan weerszijden van de weg in acht moet worden genomen, 200 m. In het geval van geluidgevoelige nieuwbouw binnen die zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige bebouwing binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB (Wet geluidhinder 2006). Bij het voorbereiden van een ruimtelijk plan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op grond behorende bij een zone dient door burgemeester en wethouders akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Indien de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te boven gaat, kunnen, mits gemotiveerd, burgemeester en wethouders een ho-gere waarde vaststellen (artikel 83 van de Wet geluidhinder). Indien het nog niet geprojecteerde geluidsgevoelige bebouwing langs een aanwezige weg betreft, kunnen burgemeester en wethouders in 'binnenstedelijk' gebied een hogere waarde tot maximaal 63 dB vaststellen.

Omdat de bestaande situatie wordt vastgelegd en er binnen de zone langs de N361 en het spoor geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk worden gemaakt, kan een akoestisch onderzoek achterwege blijven.

4.6 Bedrijven

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. Bedrijven die in de nabijheid van woningen zijn gesitueerd kunnen voor overlast/hinder zorgen. Deze hinderproblematiek kan uit een aantal factoren van het productieproces voortvloeien, zoals lawaai, trillingen, stank en andere vormen van verontreiniging.

Rond bedrijven liggen hindercirkels waarvan de minimale afstanden ten opzichte van gevoelige functies (zoals woningen) bepaald worden aan de hand van onder andere het bedrijfstype en de omvang van het bedrijf. Voor het bepalen van de minimale afstanden worden de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering"gebruikt.

In Nijensleek is een bedrijventerrein voor lokale en kleinschalige bedrijven met de mogelijkheid om bij het bedrijf te wonen. Omdat dit terrein aan woonbebouwing grenst, zijn alleen bedrijven met een geringe milieuhinder toegestaan (t/m categorie 3). Belemmeringen doen zich in de bestaande situatie niet voor.

4.7 Externe veiligheid

Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft grenswaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Daarnaast gaat het Besluit externe veiligheid inrichtingen in op het groepsrisico. Hierbij gaat het om de kans per jaar dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang slachtoffer wordt van een ongeval in een inrichting.

Risicovolle inrichtingen

Om te bepalen of in en in de directe omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen liggen, is de risicokaart van de provincie geraadpleegd. Uit deze kaart blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen in Nijensleek aanwezig zijn.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In het plangebied vindt zich eveneens geen geregeld transport van gevaarlijke stoffen via wegen, spoorlijnen en/of waterwegen.

Buisleidingen

In het zuidelijke deel van het plangebied bevindt zich een nieuwe buisleiding. Om inzicht te krijgen in de risico’s als gevolg van de aanwezigheid van de leidingstrook is in het kader van het "Bestemmingsplan Water- en aardgastransportleiding Eesveen - Nijensleek" (RoyalHaskoning DHV, 2013) een kwantitatieve risicobeoordeling uitgevoerd. In dat kader is gekeken naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.


Plaatsgebonden risico

Ter plaatse van het leidingtracé gelden de voorwaarden uit het Besluit externe veiligheid buisleidingen. De leidingenstrook is zo ontworpen dat de 10-6 contour op het hart van de leiding ligt. De kwantitatieve risicoanalyse voor het leidingtracé is uitgevoerd door de KEMA (voorheen gasunie). Uit de studie volgt dat het plaatsgebonden risico ter plaatse van de gehele leidingstrook kleiner is dan 10-6 per jaar, waardoor geen contour van het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven. De 10-6-contour ligt hiermee binnen de belemmeringenstrook (zakelijk rechtstrook). Binnen deze strook bevinden zich géén (beperkt) kwetsbare objecten. Hiermee wordt voldaan aan de normen uit het besluit.


Groepsrisico

In de risicoanalyse is voor de leiding het groepsrisico berekend voor die kilometer die in de beoogde situatie het hoogste groepsrisico oplevert (worst-casesegment). Uit de analyse volgt dat de gehele leidingstrook Eesveen – Nijensleek voldoet aan de oriëntatiewaarde voor groepsrisico.

4.8 Bodem

Voorliggend bestemmingsplan betreft een consoliderend plan voor Nijensleek Voor deze kern is het plan in beginsel gericht op het regelen van de bestaande functies. Nader onderzoek naar de bodemkwaliteit is voor deze kern daarom niet aan de orde.

4.9 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden in principe overal. Aangezien met het onderhavig plan geen extra woningen of bedrijven aan het plangebied kunnen worden toegevoegd, zal de luchtkwaliteit niet verslechteren. Een onderzoek kan daarom achterwege blijven.

4.10 Oplegnotitie planMER

Omdat de regeling van het bestemmingsplan Nijensleek aansluit bij het bestemmingsplan Buitengebied en voor dat bestemmingsplan reeds een PlanMER is opgesteld, is de PlanMER voor het onderhavige bestemmingsplan opgesteld in de vorm van een oplegnotitie bij de PlanMER bestemmingsplan Buitengebied (Grontmij, 2011). De beschrijving van de huidige situatie en het beleid is reeds in dat PlanMER weergegeven. In veel gevallen zullen ook de effecten hetzelfde zijn. In die gevallen is in de oplegnotitie volstaan met een korte samenvatting van deze effecten met, indien nodig een verwijzing naar het PlanMER buitengebied. In dat opzicht dient de Oplegnotitie te worden gelezen in samenhang met het planMER buitengebied.


Gelet op de uitspraak van de Raad van State inzake het bestemmingsplan buitengebied (6 augustus 2014), is de Passende Beoordeling en in samenhang daarmee ook het voorkeursalternatief aangepast. Het aangepaste voorkeursalternatief is in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen. In hoofdzaak betekent deze aanpassing dat geen ontwikkelingsruimte wordt toegestaan waarbij de vergunde ammoniakemissie van een veehouderij toeneemt. Dit betekent dat binnen de regels van het voorliggende bestemmingsplan uitsluitend ruimte voor de bouw van nieuwe stallen aanwezig is door de best beschikbare technieken toe te passen op bestaande en nieuwe stallen.

Op basis van de bestaande stalsystemen en de vergunde ammoniakemissie is per bedrijf in Nijensleek een berekening gemaakt van de uitbreidingsruimte die beschikbaar is zonder dat op bedrijfsniveau sprake is van een toename van ammoniakemissie. Onder verwijzing naar bijlage 1 uit de Oplegnotitie, betekent dit voor de agrarische bedrijven in Nijensleek het volgende:

Adres   Ammoniak
vergund (kg)  
Ammoniak o.b.v. BBT (kg)   Ammoniak-
ruimte (kg)  
Uitbreidings-
ruimte (in m2)  
Hoofdweg 32   877   877   0   0  
Hoofdweg 55   732   366   366   1046  
Hoofdweg 68   1037   515   522   1491  
Hoofdweg 69-71   2318   1448   870   2486  
Hoofdweg 74   369   369   0   0  
Hoofdweg 77a-79   1396   736   660   1886  
Hoofdweg 86   569   239   330   943  
Hoofdweg 116   2325   1125   1200   3249  

Door de best beschikbare technieken toe te passen is voor de meeste bedrijven in Nijensleek derhalve nog sprake van uitbreidingsmogelijkheden binnen de regels van het bestemmingsplan. Bij deze opzet van het bestemmingsplan geen sprake van significant-negatieve effecten als gevolg van ammoniakdepositie Natura 2000-gebieden. Binnen de kaders van de Natuurbeschermingswet is dan ook sprake van eene uitvoerbaar bestemmingsplan.

In de Oplegnotitie is het voornemen verder getoetst aan de volgende thema's:

  • Bodem en grondwater
  • Water
  • Landschap, cultuurhistorie en archeologie
  • Natuur
  • Geluid en verkeer
  • Geur
  • Luchtkwaliteit, gezondheid en fijn stof

Met uitzondering van de thema's archeologie en natuur (zie hieronder), worden de effecten van het voornemen op de onderzochte thema's als neutraal ingeschat. Dit houdt in dat het bestemmingsplan wat betreft de onderzochte thema's noch tot een verbetering, noch tot een verslechtering zal leiden.


Archeologie

Het voorkeursalternatief voorziet in mogelijkheden voor uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven. Aangezien effecten door uitbreiding ook in de autonome ontwikkeling kunnen optreden, wordt het effect alleen bepaald door de grotere bouwblokmaat (2 ha in plaats van 1,5 ha, waarbij de maximale bebouwingsoppervlakte op 10.000 m2 blijft staan). Ten opzichte van de autonome ontwikkeling wordt het voorkeursalternatief beoordeeld als licht negatief (0/-).

Natuur

De sloop van agrarische bebouwing en grondwerkzaamheden ten behoeve van de bouw van opstallen kan een licht negatief effect genereren op Flora- en faunawetsoorten. Het effect wordt ingeschat als licht negatief (0/-).

Conclusie

De licht negatieve effecten op de thema's archeologie en natuur, acht de gemeente acceptabel. Bovendien zal sectorale wet- en regelgeving op beide punten ertoe leiden dat onevenredige aantasting van waarden wordt voorkomen. Geconcludeerd kan worden dat sprake is van een uitvoerbaar bestemmingsplan. Voor nadere details wordt verwezen naar bijlage 4 bij de toelichting.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de binnen het plangebied voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld.

Over het algemeen wordt met de toekenning van een bestemming zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande functies. Daarnaast wordt met het opstellen van dit plan beoogd een zodanig plan te ontwerpen, dat enerzijds rechtszekerheid wordt geboden aan de burgers en dat anderzijds voldoende praktische mogelijkheden worden geboden om flexibel op ondergeschikte aanpassingen in te kunnen spelen. De regeling is afgestemd op het recent vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied.

5.2 Regelgeving in hoofdlijnen

5.2.1 Gebiedsbestemmingen

De gebiedsbestemmingen zijn in hoofdzaak onbebouwde bestemmingen met een hoofdfunctie in het buitengebied: 'Agrarisch - 1' en 'Agrarisch - 2', 'Bos', 'Natuur' en 'Water'. De gebiedsbestemmingen zijn vrij globaal van karakter, wat de flexibiliteit van het plan ten goede komt.

5.2.1.1 Agrarisch - 1 en Agrarisch - 2

De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch - 1' en 'Agrarisch - 2' hebben als hoofdfunctie de uitoefening van de agrarische functie. Het belangrijkste onderscheid tussen de beide gebiedsbestemmingen wordt bepaald door het landschap. Het 'Agrarisch - 1'-gebied kan in het algemeen omschreven worden als grootschalig open en komt grotendeels overeen met de POP-zonering 'Landbouw', terwijl 'Agrarisch - 2' meer besloten is en overeenkomt met POP-zone 'Multifunctioneel'.

In de beide gebieden worden mogelijkheden geboden voor de voortzetting van de landbouwfunctie op bedrijfseconomische grondslag. In 'Agrarisch - 1' is de bescherming van het landschap in beginsel ondergeschikt aan het agrarisch gebruik, met uitzondering van een aantal waardevolle landschapselementen. In de beide gebieden worden de waardevolle landschappelijke waarden beschermd door middel van een specifieke (dubbel)bestemming. Voor een aantal werkzaamheden is een omgevingsvergunningsstelsel opgenomen om structurele veranderingen van het landschap te voorkomen, dan wel structurele ingrepen in het landschap af te kunnen wegen.

Agrarische bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf

Oppervlakte

Wat betreft de agrarische bedrijven is het algemene uitgangspunt dat alle bedrijfsonderdelen en de erfbeplanting binnen het bouwblok van ten hoogste 1,5 ha bij recht (en 2,0 via afwijking of wijziging) worden gerealiseerd. Dit geldt dus ook voor de situering van mestopslagen en opslagen van voer. Als het bouwblok van ten hoogste 2 ha ontoereikend is om alle bedrijfsonderdelen te situeren, dan kan bij afwijkingsbevoegdheid en mits landschappelijk goed ingepast, worden toegestaan dat opslag van mest en voer (kuil en sleufsilo's) aansluitend aan het bouwblok, maar binnen de agrarische bedrijfskavel van ten hoogste 3 ha plaatsvindt. De agrarische bedrijfskavel is afgestemd op de bestaande omvang en situering van de bedrijfslocatie en ongeveer twee keer de bestaande oppervlakte met een maximum van 3 ha. De gebouwen (stallen en schuren) moeten echter altijd binnen het bouwblok van ten hoogste 2 ha worden gesitueerd.

Bij het bepalen van de oppervlakte van het virtueel bouwblok wordt de begrenzing afgestemd op de aanwezige bedrijfsonderdelen. De begrenzing kan een grillig verloop hebben. In elk geval moeten alle gebouwen geconcentreerd zijn binnen de begrenzing van het virtueel bouwblok.

De agrarische bedrijfskavel die op de verbeelding staat aangegeven is derhalve het gebied waarbinnen het bouwblok aanwezig is en wat verder geldt als toekomstige ontwikkelingsruimte voor het vergroten van het bouwblok en de situering van bedrijfsonderdelen anders dan in de vorm van bebouwing, voor zover het bouwblok daartoe onvoldoende ruimte biedt. Een goede landschappelijke inpassing is hierbij een randvoorwaarde.

Het in de regels begrensde virtuele bouwblok moet binnen de op de verbeelding aangeduide agrarische bedrijfskavel liggen. Een bouwblok van ten hoogste 2 ha biedt daarmee voldoende ruimte om de bedrijfsgebouwen met een totale oppervlakte van ten hoogste 10.000 m2 te situeren. Deze 10.000 m2 mag volledig worden benut voor bebouwing en alle bijbehorende activiteiten die gerelateerd zijn aan het agrarisch bedrijf, zoals de stalling van voertuigen en kuil- en mestopslag. Daarbij geldt wel de restrictie dat de vergunde ammoniakemissie niet mag toenemen tot boven de vergunde situatie. Dit met het oog op het voorkomen van significante effecten op Natura 2000-gebieden. Hiertoe is in bijlage 1 van de regels een overzicht opgenomen van de vergunde ammoniakemissie.


De bedrijfsgebouwen respectievelijk de totale oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag niet groter zijn dan 500 m2 respectievelijk 10.000 m2 behalve als de bestaande oppervlakte groter is. De gevellengte mag niet meer zijn dan 100 m. De agrarische bedrijfskavels van sierteelt- en/of boomkwekerijen zijn van een eigen aanduiding voorzien.

Landschappelijke voorzieningen die, aanvullend op de erfbeplanting nodig zijn, mogen buiten het bouwblok en zo nodig ook buiten de agrarische bedrijfskavel worden aangelegd. Als het bouwblok van ten hoogste 2 ha ontoereikend is om alle bedrijfsonderdelen te situeren, dan kan bij afwijkingsbevoegdheid en mits landschappelijk goed ingepast, worden toegestaan dat opslag van mest en voer (kuil en sleufsilo's) aansluitend aan het bouwblok, maar binnen de agrarische bedrijfskavel van ten hoogste 3 ha plaatsvindt. De gebouwen (stallen en schuren) moeten altijd binnen het bouwblok van ten hoogste 2 ha worden gesitueerd.

Situering bouwblok

De situering op de verbeelding van de agrarische bedrijfskavel kan bij wijzigingsbevoegdheid met gelijkblijvende oppervlakte worden gewijzigd, ten einde de situering van het bouwblok van ten hoogste 2 ha, om landschappelijke redenen of ten behoeve van een goede bedrijfsvoering beter te kunnen situeren. Doordat de agrarische bedrijfskavels volgens de planregelingen zeer gedetailleerd kan worden gesitueerd, biedt deze met een oppervlakte van 3 ha voldoende ruimte om alle bedrijfsonderdelen, dus ook de opslagen van mest en kuilvoer e.d. een plek te geven.

Nieuwvestiging

In het plangebied is nieuwvestiging van agrarische bedrijven niet toegestaan. Daarvoor bestaat een aantal redenen. In de eerste plaats ligt nieuwvestiging in de directe invloedssfeer van Nijensleek niet voor de hand. Nieuwe bedrijven zijn (milieutechnisch) beter op hun plaats op een grotere afstand van het dorp. Ook vanuit landschappelijke overwegingen zijn er echter argumenten. De bebouwing concentreerde zich van oudsher aan de noordzijde van het lint. De gemeente is van mening de bestaande lintstructuur en de doorzichten naar het achterland te moeten handhaven. Nieuwe agrarische bedrijven zullen daaraan afbreuk doen.

Bedrijfswoning/tweede bedrijfswoning

Per bedrijf is een bedrijfswoning toegestaan met een oppervlakte van maximaal 150 m2. Daar waar de bouw van een bedrijfswoning ongewenst is, is dat middels de specifieke bouwaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' aangegeven.

Afwijkingen met omgevingsvergunning

In de regels zijn zowel afwijkingen op de bouwregels als de gebruiksregels opgenomen. Bij afwijking is het bijvoorbeeld mogelijk om het agrarisch bedrijf te vergroten tot een oppervlakte van 2 ha. Of bebouwing op te richten met een oppervlakte groter dan 500 m2.

In de bijlage bij de regels zijn allerhande vormen van bedrijvigheid genoemd, die als ondergeschikte tweede tak bij een agrarisch bedrijf uitgeoefend kunnen worden. In veel gevallen zijn beperkende bepalingen opgenomen om zodoende de ondergeschiktheid ten opzichte van de agrarische activiteiten te benadrukken.

Wijzigingen

Indien de noodzakelijkheid van bedrijfsuitbreiding kan worden aangetoond, is vergroting van het aaneengesloten bouwblok binnen de agrarische bedrijfskavel tot 2 ha bij wijziging mogelijk. Voorwaarde hierbij is onder meer dat met de vormgeving van het aaneengesloten bouwblok zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke structuur. Dit zal worden getoetst aan de hand van het Beeldkwaliteitsplan. Dit Beeldkwaliteitsplan is weliswaar specifiek voor het bestemmingsplan buitengebied opgesteld, maar aangezien het voorliggende bestemmingsplan de systematiek van het buitengebied aanhoudt, wordt het Beeldkwaliteitsplan van toepassing verklaard. Bij het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid bliijft de algemene gebruiksregel van kracht die stelt dat de geen toename van de vergunde ammoniakemissie mag plaatsvinden.

Binnen de bestemming 'Agrarisch - 2' is het gebruik van gronden voor natuurontwikkeling toegestaan. Het gaat hierbij vooral om het mogen verschralen en extensief beheren van beekdalgronden en agrarische gronden. Als voorwaarde gelden dat de hoofdkenmerken niet worden aangetast en de waterhuishouding blijft afgestemd op de agrarische gebiedsbestemming.

Wijziging binnen 'Agrarisch - 2' van de bestemming ten behoeve van de natuurfunctie is nog wel nodig, zodra de gronden door middel van (grootschalige) bodemingrepen blijvend worden ingericht ten behoeve van een natuurvegetatie (anders dan schraal en soortenrijk grasland), waarmee de landschappelijke hoofdkenmerken worden gewijzigd of de hydrologische situatie in het omliggende agrarische gebied voor het normaal agrarisch grondgebruik wordt aangetast. Voor deze situaties is in de planregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarbij deze belangen moeten worden onderzocht en afgewogen. Deels zijn in gebiedsplannen al gronden aangewezen. Na verwerving van de gronden voor natuurontwikkeling zal ook de wijziging toegepast kunnen worden.

Ten behoeve van een functieverandering op een agrarische bedrijfskavel zijn de volgende wijzigingen opgenomen. De agrarische bedrijfskavel kan worden gewijzigd ten behoeve van een woonfunctie en niet-agrarische bedrijvigheid. Ook zijn er voorwaarden opgenomen ten behoeve van de 'Ruimte voor ruimte'-regeling, welke niet van toepassing is op percelen die reeds een woonbestemming hebben. Tevens zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om woonpercelen te vergroten en qua situering te wijzigen. Het is inmiddels een gegeven dat er ook landbouwgrond wordt opgekocht door particulieren om zodoende het woonperceel te verruimen. Op het moment dat die gronden als tuin bij het woonhuis worden ingericht, dient de agrarische bestemming omgezet te worden in 'Wonen'. Vanwege de landschappelijke impact is hier wel een grens aan gesteld. Voorts is het in gevallen wenselijk dat bij herbouw van woonhuizen een betere situering van het woonhuis wordt gezocht, bijvoorbeeld in relatie tot nabijgelegen bedrijvigheid of andere woonpercelen, of anderszins vanwege de stedenbouwkundige structuur van de omgeving. In dat geval kan het bestemmingsvlak qua situering na wijziging worden aangepast.

Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan is in overleg met de agrarische ondernemers zoveel mogelijk gestreefd naar de meest passende ligging van de bedrijfskavel. Het kan evenwel voorkomen dat die ligging bij nader inzien tot problemen leidt, of dat een ontwikkeling van het agrarische bedrijf met een gewijzigde situering beter inpasbaar is. De bedrijfskavel hoeft in een dergelijk geval niet te worden vergroot, maar een gewijzigde ligging zou wenselijk zijn. Om die reden is een wijzigingsbevoegdheid toegevoegd waarbij bij gelijkblijvende omvang van de bedrijfskavel onder voorwaarden de situering kan worden gewijzigd. Bij een vergroting van een bedrijfskavel kan het in gevallen wenselijk zijn om ook de situering van de bedrijfskavel aan te passen, waarmee een betere inpassing in de omgeving bereikt kan worden of waarmee tot een aanvaardbare vergroting kan worden gekomen. De wijzigingsbevoegdheid kan om die reden ook tegelijkertijd worden toegepast met een wijziging om de bedrijfskavel te vergroten.

5.2.1.2 Water

Deze bestemming is gelegd op de bestaande hoofdwatergangen. De bijbehorende kaden, dijken en oeverstroken zijn ook als zodanig bestemd. Op deze gronden mogen geen bouwwerken en overkappingen worden gebouwd.

5.2.2 Overige bestemmingen

Naast de gebiedsbestemmingen zijn er in het voorliggende bestemmingsplan ook nog andere bestemmingen gelegd. Deze bestemmingen worden in onderstaande paragraaf beschreven. Per bestemming wordt eerst een algemene beschrijving gegeven, waarna ingegaan wordt op de specifieke bestemming(en). Enkele bestemmingen zijn echter zo specifiek dat de regels voor zich spreken en een nadere toelichting op die bestemming niet nodig is.

5.2.2.1 Bedrijf / Bedrijventerrein

De solitair in het dorp voorkomende niet-agrarische bedrijven zijn voorzien van de bestemming 'Bedrijf', terwijl het bedrijventerrein is bestemd tot 'Bedrijventerrein'. Het gaat om bestaande legale bedrijven. In beginsel zijn de bedrijven bestemd overeenkomstig de aard van het aanwezige bedrijf. De bestemming biedt de bedrijven enige uitbreidingsmogelijkheden.

Binnen de bestemming zijn de bedrijfssoorten toegestaan die zijn genoemd in bijlage 2 van de regels onder de categorieën 1 en 2 van de VNG-Bedrijvenlijst. Dat zijn lichte vormen van bedrijvigheid die algemeen passend en aanvaardbaar worden geacht voor de vestiging in het buitengebied.

Bij afwijking zijn ook bedrijven toegestaan die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de in bijlage 2 genoemde bedrijven, mits het niet gaat om geluidzoneringsplichtige bedrijven, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven. Dit kan gelden voor nieuwe bedrijvigheid, die niet als zodanig in de lijst is genoemd, of zwaardere bedrijvigheid, die qua omvang zodanig gering is, dat sprake is van vergelijkbaarheid met een lichtere vorm van bedrijvigheid.

Per bedrijf is een bedrijfswoning toegestaan.

De gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen zal niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak met een maximum van 500 m2 per bedrijfsgebouw en de oppervlakte van alle gebouwen is niet meer dan 2.500 m2. Onder voorwaarden mag de oppervlakte van bedrijfsgebouwen 75% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen. Hiervoor is een omgevingsvergunning nodig. Als bedrijven niet mogen uitbreiden dan is dit aangeduid. Hiermee zijn de uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven gelimiteerd zodat de verstening van het buitengebied door niet-agrarische bedrijvigheid beperkt blijft.

Zorg, kinderopvang met meer dan 6 kinderen inclusief de eigen kinderen en bed & breakfast is onder voorwaarden mogelijk. Hiervoor is een omgevingsvergunning nodig. Kinderopvang met maximaal 6 kinderen, inclusief de eigen kinderen, is bij recht toegestaan.

5.2.2.2 Maatschappelijk

De bestemming 'Maatschappelijk' heeft betrekking op de maatschappelijke voorzieningen in het plangebied. Voor het schoolgebouw aan de Schoolweg is via een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid aanwezig om de bestemming te wijzigen in 'Wonen'. Onder deze bestemming is een zelfstandige zorgfunctie niet begrepen.

5.2.2.3 Recreatie

Recreatie

De bestemming 'Recreatie' is van toepassing op recreatieterrein Moesberg. Daarbij worden (naar analogie van het bestemmingsplan Buitengebied) de volgende bestemmingen onderscheiden:

Recreatie - 1

Deze bestemming betreft het terreindeel dat bedoeld is voor het plaatsen van tenten, stacaravans, toercaravans en trekkershutten. Binnen deze bestemming zijn gebouwen ten dienste van het kampeerterrein, zoals toiletgebouwen, onderhouds- en beheersgebouwtjes, dienstverlening, sportvoorzieningen, recreatieve voorzieningen, een kantine/restaurant en één bedrijfswoning, toegestaan. De oppervlakte van een stacaravan /chalet zal maximaal 70m² zijn en van het bijgebouw maximaal 6 m². De (sta)caravans /chalets mogen niet permanent bewoond worden. Zowel in de gebruiksbepaling als in de maatvoering (kleiner dan reguliere woningen) krijgt dit beleid gestalte. Om de continuïteit van de toeristische sector te kunnen waarborgen, is uitbreiding en omzetting van standplaatsen in recreatiewoningen mogelijk. Hiertoe is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen: de bestemming 'Recreatie - 1' kan worden gewijzigd in de bestemming 'Recreatie - 3' onder voorwaarde dat ten hoogste 1/3 van het kampeerterrein wordt bebouwd.

Recreatie - 3

Het terreindeel dat bedoeld is voor recreatiewoningen (bungalows), valt onder de bestemming 'Recreatie - 3'. Kampeermiddelen waaronder stacaravans, zijn wel mogelijk. Ter plaatse zijn maximaal 10 recreatiewoningen toegestaan Op terreindeel zijn voorts mogelijkheden voor dienstverlenende gebouwen (bijvoorbeeld een kantine of een beheersgebouwtje). Binnen de aanduiding 'groen' zijn uitsluitend beplantingen en erfafscheidingen toegestaan. Op die manier wordt een minimale bebouwingsvrije afstand gegarandeerd tussen de recreatiewoningen en omliggende percelen.

Het aantal recreatiewoningen is in de regels en op de verbeelding vastgelegd. Dit zijn al aanwezige recreatiewoningen en in beperkte mate recreatiewoningen die planologisch mogelijk waren op basis van het huidige bestemmingsplan, maar die nog niet gerealiseerd zijn.

De oppervlakte van een recreatiewoning bedraagt ten hoogste 100 m². Als de recreatiewoning geschikt wordt gemaakt voor ouderen die slecht ter been zijn en/of gehandicapten dan mag de recreatiewoning 125 m2 zijn. Hiervoor is een omgevingsvergunning nodig.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het aantal recreatiewoningen uit te breiden.

5.2.2.4 Verkeer

Onder de bestemming 'Verkeer' zijn de bestaande openbare wegen in het planngebied gebracht. Het zijn wegen waar de ontsluitende functie van het gebied voorop staat. Bruggen, dammen of duikers, sloten, bermen en beplanting, parkeervoorzieningen, verkooppunten van motorbrandstof (specifiek aangeduid op de verbeelding) en parkeerterreinen vallen ook onder deze bestemming.

Voorts wordt bij de geluidszoneringsplichtige wegen uitgegaan van het bestaande profiel van de weg die de bestaande inrichting van de weg vastgelegd, zodat er niet zonder bestemmingswijzigingen een verandering in het profiel kan worden aangebracht. Dit is noodzakelijk om te voorkomen dat door een verandering aan de weg de geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige functies kan veranderen. Bij wijziging zal daarom eerst geluidsonderzoek moeten worden gedaan om aan te tonen dat de geluidssituatie niet verslechterd.

5.2.2.5 Wonen

De bestemming 'Wonen' heeft betrekking op de bestaande woonhuizen met hun aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Bijbehorende tuinen, erven en terreinen zijn ook onder deze bestemming gebracht.

Binnen de bebouwingsbepalingen voor deze bestemming is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen enerzijds en aan- en uitbouwen en bijgebouwen anderzijds. Het hoofdgebouw is het belangrijkste bouwwerk op het perceel, niet alleen qua bestemming maar ook qua bouwmassa. Daarnaast worden bijgebouwen gezien als gebouwen die zowel functioneel als ruimtelijk ondergeschikt zijn aan en ten dienste staan van het hoofdgebouw, zoals een garage, berging, en dergelijke. Een bijgebouw kan in die zin zowel vrijstaand als aangebouwd worden, maar functioneel deel uitmaken van het hoofdgebouw, zoals een uitbreiding van de woonkamer of een serre. De ondergeschiktheid manifesteert zich uitsluitend in ruimtelijke zin, bijvoorbeeld door een lagere nokhoogte, een terugrooiing, en dergelijke. De bereikbaarheid of de scheiding van andere ruimtes is voor deze ruimtelijke benadering niet van belang.

Om bovenstaande redenen moeten bijgebouwen in principe 1 m lager zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw. Hier kan worden afgeweken met een omgevingsvergunning bij cultuurhistorische hoofdgebouwen die zodanig laag zijn dat bijgebouwen niet gerealiseerd kunnen worden, omdat deze bijgebouwen dan te laag zouden worden.

De woonfunctie mag bij recht gecombineerd worden met een aan-huis-verbonden beroep, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en kinderopvang tot maximaal 6 kinderen inclusief de eigen kinderen. Hiervoor zijn enkele criteria opgenomen in de regels. Daarnaast is onder voorwaarden zorg, kinderopvang met meer dan 6 kinderen inclusief de eigen kinderen en bed & breakfast mogelijk. Hiervoor is een omgevingsvergunning nodig.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de aanduiding 'paardenhouderij' aan te brengen om hobbymatig vee te houden. Er mag dan maximaal 500 m2 binnen de bestaande gebouwen worden gebruikt ten behoeve van de paardenhouderij. Binnen de bestemming mag ten hoogste 250 m² aan nieuwe bijgebouwen ten behoeve van een paardenhouderij worden opgericht. De bestaande paardenhouderijen zijn op de verbeelding aangeduid.

De bestemming 'Wonen' is opgesplitst in een aantal bestemmingen. In de regels zijn de voorwaarden per bestemming opgenomen.

Wonen

Per bestemmingsvlak mag één vrijstaand woonhuis worden gebouwd. Er wordt in principe uitgegaan van woonhuizen met een maximale oppervlakte van 250 m², inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Voor bijgebouwen geldt een maximale oppervlakte van 150 m², mits ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Als de bestaande omvang al groter is dan de genoemde 250 m², wordt uitgegaan van de bestaande situatie.

Wonen - Voormalige boerderijpanden

Voormalige agrarische bedrijven met een woonbestemming zijn onder de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' gebracht. In veel gevallen is de oppervlakte van deze woonhuizen groter dan binnen de bestemming 'Wonen'. Bij recht is binnen de bestemming een bedrijf toegestaan dat is genoemd in bijlage 2 bij de regels.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het splitsen van voormalige boerderijen mogelijk te maken tot maximaal drie woningen. Daarnaast is met behulp van de 'Ruimte voor ruimte'-regeling de bouw van een tweede woonhuis binnen het bouwvlak mogelijk. De regeling kan uitsluitend worden toegepast ter compensatie van de afbraak van bestaande binnen het bestemmingsvlak aanwezige of bij het bestemmingsvlak behorende bijgebouwen. Het te slopen oppervlakte moet minimaal 750 m² bedragen. Cultuurhistorisch waardevolle bijgebouwen mogen echter niet worden gesloopt.

Bij verbouwing of uitbreiding van voormalige boerderijpanden, dient de uiterlijke verschijningsvorm van de beeldbepalende elementen behouden te blijven. Het opnemen van een sloopverbod in de regels heeft geen meerwaarde, nu de bestemmingsomschrijving (15.1) van deze bestemming reeds inhoudt dat slopen niet is toegestaan. In de regels is daartoe een omschrijving opgenomen van wat precies wordt aangemerkt als een karakteristiek pand. Indien restauratie van het betreffende pand redelijkerwijs niet meer haalbaar is, dan kan een beroep worden gedaan op de wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming Wonen (15.7 onder a).

het slopen van karakteristieke bijgebouwen bij en voormalige boerderijpanden mag slechts plaatsvinden indien dat nodig is om onderdelen te vervangen waarbij de karakteristieke verschijningsvorm in stand blijft of wordt verbeterd en volledige sloop mag slechts plaats vinden indien restauratie redelijkerwijs niet mogelijk is i.v.m. de slechte bouwkundige staat. Bij sloop geldt als uitgangspunt dat vervangende nieuwbouw plaats vindt volgens de maatvoeringen en dus de verschijningsvorm van hetgeen is gesloopt. Als dat redelijkerwijs niet haalbaar is, kan de bestemming d.m.v. de wijzigingsbevoegdheid worden gewijzigd in 'wonen', in welk geval andere maatvoering en andere verschijningsvorm wel mogelijk is.

5.2.3 Dubbelbestemmingen
5.2.3.1 Leiding - Gas

De dubbelbestemming Leiding-Gas heeft betrekking op de in het plangebied voorkomende gastransportleiding. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze functie en in de bescherming ervan door middel van een veiligheidszone op de kaart. Binnen de op de verbeelding aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leiding. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leiding, is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Dit voorkomt dat er werkzaamheden plaatsvinden die schade kunnen veroorzaken aan de gasleiding.

5.2.3.2 Waarde - Archeologie

De terreinen met aanwezige zeer hoge waarden met uitzondering van de beschermde rijksmonumenten, hoge waarden en waarden zijn bestemd als 'Waarde - Archeologie 2'. De werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning nodig is staan genoemd in de regels. In het kader hiervan moet archeologisch onderzoek plaatsvinden. De gebieden met hoge en middelhoge verwachtingswaarden zijn bestemd als 'Waarde - Archeologie 3'. Ook hier moet archeologisch onderzoek plaatsvinden. En werkzaamheden mogen ook niet plaatsvinden zonder omgevingsvergunning

5.2.3.3 Waarde - Landschap 1

De dubbelbestemming 'Waarde - Landschap 1' richt zich op het behoud en de bescherming van de unieke onvervangbare landschapselementen. Bij nieuwe ontwikkelingen mag geen onevenredig afbreuk worden gedaan aan die waarden.

5.2.3.4 Waarde - Rijksmonument

De rijksmonumenten hebben de bestemming 'Waarde - Rijksmonument' gekregen. Voor het bouwen van bouwwerken en het aanleggen van werken en werkzaamheden is een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk.

5.2.4 Stikstofregeling veehouderijen en Natura 2000
5.2.4.1 Inleiding

Op grond van de passende beoordeling Natuurbeschermingswet zijn specifieke bepalingen in het bestemmingsplan opgenomen ten aanzien van de uitstoot van ammoniak afkomstig van veehouderijen en het mogelijke gevolg van een toename van stikstofdepositie op voor verzuring gevoelige Natura 2000-gebieden. De bepalingen betreffen een regeling 'bij recht' en een regeling 'bij afwijkingsbevoegdheid'.

5.2.4.2 Regeling bij recht

De stikstofdepositie als gevolg van het bestemmingsplan mag niet toenemen. In de planregels is daarom 'bij recht' opgenomen dat de bestaande ammoniakemissie van een agrarisch bedrijf niet mag toenemen. Dit heeft vertaling gekregen in de planregels bij de agrarische bestemmingen door middel van een begripsbepaling met betrekking tot de bestaande ammoniakemissie, een bouwregel die de relatie met het gebruik aangeeft en een specifieke gebruiksregel die toename van de bestaande ammoniakemissie uitsluit.

De bestaande ammoniakemissie wordt berekend op grond van de feitelijk en legaal aanwezige veestapel ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan. Feitelijk en legaal aanwezig wil zeggen: volgens wettelijk erkende bedrijfsgegevens feitelijk op het bedrijf aanwezige dieren èn toegestaan op grond van de Natuurbeschermingswet en de Wet milieubeheer. De bestaande ammoniakemissie wordt vervolgens berekend volgens de Regeling ammoniak en veehouderij (de som van het aantal dieren per diercategorie vermenigvuldigd met de emissiefactor in kilogrammen NH3).

De inventarisatielijst is onttrokken aan het actuele inrichtingenbestand Wet milieubeheer en geeft daarmee een betrouwbaar beeld van de bestaande ammoniakemissie en biedt tevens inzicht in de wijze waarop de ammoniakemissie wordt berekend. Met behulp van de wettelijk geregistreerde bedrijfsgegevens wordt nauwkeurig vastgesteld of er sprake is of zal zijn van een toename van de bestaande ammoniakemissie.

Voor aanvragen om omgevingsvergunning die worden ingediend in de periode die ligt tussen de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan en de vaststelling van het bestemmingsplan, wordt voor het bepalen van de bestaande ammoniakemissie uitgegaan van het tijdstip waarop het ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd.

Het bestemmingsplan op zich verzet zich niet tegen een feitelijk aanwezige veestapel ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, als deze volgens de Natuurbeschermingswet of de Wet milieubeheer niet vergund is. De betreffende veestapel wordt niet onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan gebracht, omdat de betreffende veestapel onder het vorige bestemmingsplan legaal tot stand is gekomen en met het bestemmingsplan niet wordt beoogd dat dit in planologische zin legaal tot stand gekomen gebruik wordt beëindigd. In dit verband kan ook worden verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Delfzijl (uitspraak 201307326/1/R4 en 201307331/1/R4), waarbij de uitspraak inzake het bestemmingsplan buitengebied Westerveld met betrekking tot de toetsing van aanvragen aan de gebruiksregels nader wordt gepreciseerd. In deze uitspraak geeft de Afdeling aan dat een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen een titel oplevert om het vergunde bouwwerk te gebruiken overeenkomstig het doel waarvoor deze is opgericht, ook al is dat gebruik in strijd met de gebruiksregel.

Legalisatie van of optreden tegen een veestapel die ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan feitelijk aanwezig is maar niet is vergund, zal moeten plaats vinden op volgens van de wetgeving die wordt overtreden, i.c. de Natuurbeschermingswet en/of de Wet milieubeheer.

Het bestemmingsplan biedt echter geen mogelijkheid om voor de betreffende veestapel omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van (nieuwe) stalruimte, tenzij de afwijkingsbepaling kan worden toegepast.

De doelstellingen van de betrokken regelgeving liggen hiermee op één lijn, terwijl de juridische scheiding volledig in acht worden genomen.

5.2.4.3 Regeling bij afwijkingsbevoegdheid

De Natuurbeschermingswet biedt met toepassing van de per 1 juli 2015 in werking getreden wettelijke regeling Programmatische Aanpak van Stikstof (PAS), de mogelijkheid om een toename van ammoniakemissie toe te staan, mits daartoe gebruik wordt gemaakt van ontwikkelruimte die voor de toepassing van de PAS per Natura 2000-gebied is bepaald.

Het bevoegde gezag als bedoeld in de Natuurbeschermingswet beslist hierover en ziet hier ook op toe. Het rechtsoordeel van het bevoegde gezag in het kader van de Natuurbeschermingswet biedt waarborg dat de betreffende uitbreiding van de ammoniakemissie geen nadelige invloed zal hebben op Natura 2000-gebied. Deze waarborg kan toelating bieden tot een planologische regeling waarbij de betreffende toename van de ammoniakemissie in beginsel ook in het kader van de uitvoering van het bestemmingsplan kan worden toegestaan. Het is aan het bevoegde gezag als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening om uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening hiervoor een planregeling te treffen. Volgens deze benadering is een afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan opgenomen.

Bij een voorgenomen uitbreiding van de bestaande ammoniakemissie kan de afwijkingsbepaling in het bestemmingsplan slechts worden toegepast, als op grond van het rechtsoordeel van het wettelijk bevoegde gezag ter zake van de speciale bescherming van het te betrekken Natura 2000-gebied, vast staat deze toename niet strijdig is met de Natuurbeschermingswet (of opvolgende wetgeving).

Een bestuurlijk rechtsoordeel in deze zin, is geen besluit in de zin van artikel 1 : 3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Zonder het rechtsoordeel blijft de afwijkingsbepaling buiten toepassing en wordt een aanvraag buiten behandeling gelaten dan wel wordt deze geweigerd. Met deze eis van toelating tot de afwijkingsbepaling, staat vast dat het bestemmingsplan niet tot gevolg kan hebben dat de instandhouding van de Natura 2000-gebieden wordt aangetast. Met de voorgestelde regeling wordt bereikt dat de gescheiden wettelijke regelingen goed samen lopen en bij de uitvoering en handhaving geen doorkruising kan plaats vinden.

Met de regeling wordt beoogd dat niet de situatie ontstaat waarbij een uitbreiding van de veestapel volgens de Natuurbeschermingswet en de Wet milieubeheer is toegestaan, maar op grond van het bestemmingsplan onmogelijk is, hoewel er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dit is een ongewenste situatie, omdat het ruimtelijk beleid van de gemeente er in beginsel op gericht is agrarische bedrijven ontwikkelingsruimte te bieden die nodig is voor de continuïteit van het bedrijf. De regeling draagt eraan bij dat er geen stalruimte wordt gebouwd die op grond van de Natuurbeschermingswet niet als stalruimte in gebruik mag worden genomen. Voor een initiatiefnemer is dit ook een wenselijke regeling, omdat hiermee de kans op desinvestering tot een minimum wordt beperkt. De regeling brengt geen verandering in de juridische werking van de coördinatiebepalingen (verplichte aanhaking) van de Wabo.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient onderzoek te worden ingesteld naar de economische uitvoerbaarheid van een plan. In het onderhavige geval is er sprake van een grotendeels consoliderend plan, waaraan derhalve voor de gemeente geen kosten zijn verbonden.

Wat betreft de door dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte bouwplannen is in de Wet ruimtelijke ordening een regeling opgenomen, waardoor bij relatief beperkte bouwmogelijkheden kan worden afgeweken van de plicht om een exploitatieplan vast te stellen. Aangezien alle in onderhavig bestemmingsplan opgenomen bouwplannen onder deze regeling vallen, zal de gemeenteraad bij vaststelling van het bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen.

Wanneer door middel van wijzigingsbevoegdheden bouwmogelijkheden worden geboden, schuift het beoordelingsmoment ten aanzien van de vaststelling van een exploitatieplan door naar de toepassing van de betreffende wijzigingsbevoegdheid. Mochten zich dan kosten voordoen, die voor kostenverhaal in aanmerking komen, dan zal getracht worden een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 6.24 Wro te sluiten met de initiatiefnemer. In deze overeenkomst kunnen, indien nodig, ook aanvullende eisen gesteld worden. Wanneer het sluiten van een dergelijke overeenkomst voorafgaand aan de vaststelling van het wijzigingsplan niet mogelijk blijkt te zijn, kan hiervoor alsnog een exploitatieplan worden vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorontwerpbestemmingsplan Nijensleek heeft met ingang van 22 mei 2014 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode heeft eenieder zijn of haar reactie kunnen geven op het bestemmingsplan. Ook is het bestemmingsplan in die periode toegezonden aan de wettelijke overlegpartners.

In het navolgende is de inhoud van de (digitaal en analoog) binnengekomen brieven besproken en van een gemeentelijke reactie voorzien.

7.1 Inspraak

A. Bewoners perceel Hoofdweg 18 Nijensleek

1. Opmerking

In het huidige bestemmingsplan is aan het perceel een Gemengde bestemming toegekend. Verzocht wordt die bestemming te handhaven in het nieuwe bestemmingsplan voor Nijensleek.

Reactie

In het voorliggende bestemmingsplan is het perceel van insprekers bestemd tot ‘Wonen’. Op het eerste gezicht lijkt dit een achteruitgang ten opzichte van de voorgaande bestemming ‘Gemengd’. Wanneer echter wordt gekeken wat op grond van de regels mogelijk is binnen de bestemming ‘Wonen’, dan blijkt dat sprake is van een zeer ruime bestemming. Een bestemming die reeds bij recht veel functies mogelijk maakt die vergelijkbaar zijn met de bestemming ‘Gemengd’. Zo is onder de bestemming ‘Wonen’ het volgende bij recht mogelijk: aan-huis-verbonden beroepen, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en/of kinderopvang, zoals genoemd in de ‘Bedrijvenlijst kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Die Bedrijvenlijst bevat vervolgens een keur aan activiteiten, van zakelijke dienstverlening tot sociale activiteiten. Wat betreft de categorisering heeft de gemeente ervoor gekozen bedrijven toe te staan tot en met milieucategorie 2. De huidige bestemming ‘Gemengd’ laat inderdaad bedrijven tot en met categorie 3 toe. De gemeente acht categorie 3 echter te zwaar in een woonomgeving. Categorie 3-bedrijven vallen naar de mening van de gemeente niet onder een woon- of gemengde bestemming.

Via een afwijking zijn onder de voorgestelde Woonbestemming vervolgens onder anderen recreatieve activiteiten, kinderopvang, bed-and-breakfast en zorg mogelijk.

Daarmee biedt het voorliggende bestemmingsplan naar de mening van de gemeente zoveel mogelijkheden, dat een bestemming ‘Gemengd’ geen meerwaarde heeft. De bestemming ‘Wonen’ blijft dan ook gehandhaafd.


2. Opmerking

Gewezen wordt op artikel 14.2.1 onder b en g, waar bepalingen zijn opgenomen die niet voldoende zijn toegesneden op de situatie ter plaatse.

Reactie

In artikel 14.2.1 onder b is aangegeven dat per bestemmingsvlak ten hoogste één woonhuis zal worden gebouwd. Binnen het bestemmingsvlak waar Hoofdweg 18 deel van uit maakt zijn meer woningen aanwezig, namelijk ook Hoofdweg 16 en 20.

In artikel 14.2.1 onder g is aangegeven dat de dakhelling van een hoofdgebouw ten minste 25 graden zal bedragen. De woning Hoofdweg 18 is deels voorzien van een plat dak.

Deze opmerkingen zijn terecht. Het bestemmingsplan zal op beide punten worden aangevuld.

3. Opmerking

Insprekers zijn van mening dat de dubbelbestemming ‘Waarde – Rijksmonument’ niet thuishoort in het bestemmingsplan. Rijksmonumenten zijn immers reeds bij wet beschermd.

Reactie

Feitelijk is de constatering van insprekers juist. Rijksmonumenten kennen een eigen beschermingsregiem op grond van de Monumentenwet. In het voorliggende bestemmingsplan zijn de rijksmonumenten echter wel op de verbeelding aangegeven. Wanneer de regels worden bestudeerd, dan blijkt dat ten opzichte van de bepalingen in de Monumentenwet geen extra regels zijn toegevoegd; de regels geven uitsluitend aan dat een vergunning benodigd is die bij het college van B&W dient te worden aangevraagd. Gesteld kan worden dat de dubbelbestemming ‘Waarde – Rijksmonument’ daarmee uitsluitend een signalerende functie heeft (ingeval van toetsing). In die zin gaat naar de mening van de gemeente een meerwaarde uit van de opgenomen dubbelbestemming. De dubbelbestemming blijft dan ook gehandhaafd.

4. Opmerking

Insprekers merken op dat in het geldende bestemmingsplan voor camping de Moesberg de onderlinge afstand van 30 m tussen beide percelen beter was geborgd dan in het voorliggende plan. Verzocht wordt deze borging in het voorliggende bestemmingsplan weer over te nemen.

Reactie

Deze opmerking is terecht. In de regels zal worden bepaald dat binnen de aanduiding ‘groen’ uitsluitend beplantingen en erfafscheidingen zijn toegestaan. Op deze wijze wordt voorkomen dat binnen de aanduiding ‘groen’ ook recreatieonderkomens worden gerealiseerd of geplaatst. Daarmee wordt de afstand van 30 m gewaarborgd.

5. Opmerking

De bestemmingen ‘Recreatie - 1’ en ‘Recreatie - 3’ maken de bouw van recreatiewoningen mogelijk. Volgens insprekers is het onduidelijk om welke aantallen en om welke locaties het daarbij gaat.

Reactie

In de planregels is een wijzigingsbevoegdheid op genomen op grond waarvan ten hoogste 1/3 deel van het bestemmingsvlak met de bestemming ‘Recreatie – 1’ ten behoeve van de realisatie van recreatiewoningen kan worden gewijzigd in ‘Recreatie - 3’. Deze wijzigingsbevoegdheid heeft tot doel recreatiebedrijven de mogelijkheid te bieden het recreatief aanbod beter af te stemmen op de vraag. In dit bestemmingsplan heeft de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend betrekking op camping De Moesberg omdat dit het enige perceel is met deze bestemming.

De bestemming ‘Recreatie - 3’ biedt de mogelijkheid tot het bouwen van ten hoogste 10 recreatiewoningen. Dit aantal komt overeen met het bestaande, dan wel vergunde aantal recreatiewoningen op het recreatiepark De Moesberg.

In de planregels is tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op grond waarvan het aantal recreatiewoningen kan worden vergroot. Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden verbonden die in elk geval inhouden dat er geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Dit betekent dat de situering en het aantal recreatiewoningen nader worden afgewogen en in het wijzigingsplan worden vastgelegd.

De procedure die gevolgd moet worden om een wijzigingsplan te kunnen vaststellen, biedt waarborg dat in voorkomend geval met alle belangen rekening zal worden gehouden. Alsdan wordt duidelijk om welk aantal en welke situering het kan gaan.

De gemeente wil in beginsel aan alle recreatiebedrijven binnen de gemeente met de bestemming 'Recreatie - 1' of 'Recreatie - 3', deze mogelijkheid bieden om op ontwikkelingen in de markt te kunnen inspelen. In die zin is sprake van een consequente regeling.

Maar uiteraard mag dat niet ten koste gaan van het woon- en leefklimaat op aangrenzende percelen. De gemeente vindt het dan ook belangrijk dat de afstand van 30 m tussen de camping en het perceel van insprekers in acht wordt genomen. Zoals aangegeven onder opmerking en reactie 4, zal de gemeente de regels op dat punt aanscherpen.

B. Bewoners perceel Hoofdweg 53 Nijensleek

Opmerking

Inspreker verzoekt de bestemming voor het onderhavige perceel uit te breiden met de mogelijkheid voor een overdekte rijhal voor paarden.

Reactie

Het perceel van reclamant is in het voorliggende bestemmingsplan bestemd als ‘Wonen – voormalig boerderijpand’ met de nadere aanduiding ‘paardenhouderij’. In de regels is opgenomen dat de gezamenlijke oppervlakte van alle aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij het woonhuis, met inbegrip van gebouwen ten behoeve van het kleinschalig houden van vee (waaronder begrepen de paardenhouderij), ten hoogste 250 m² zal bedragen.

Bij afwijking is verruiming van deze oppervlakte mogelijk, indien dit in verband met het kunnen huisvesten van dieren noodzakelijk is. De regeling is in hoofdzaak bedoeld voor het bieden van huisvesting voor een beperkt aantal dieren en niet voor het realiseren van een overdekte rijhal.

De noodzaak voor het kunnen realiseren van een rijhal in samenhang met het kleinschalig houden van dieren bij de woonfunctie, is niet aannemelijk.

Een overdekte rijhal heeft in ruimtelijk opzicht, gezien de grote omvang ervan in verhouding tot de hoofdfunctie ‘wonen’, een sterk overheersende uitstraling en heeft in landschappelijk opzicht grote impact op de omgeving. Dit verdraagt zich naar de mening van de gemeente niet met een goede ruimtelijke ordening.

De gemeente ziet geen aanleiding om de planregels op dit punt te verruimen.

7.2 Overleg

C. Gemeente Steenwijkerland

Opmerking

Aangegeven wordt dat het bestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

Reactie

De gemeente neemt hiervan met instemming kennis.

D. Waterschap Reest en Wieden

Opmerking

Het waterschap gaat akkoord met het voorontwerpbestemmingsplan en geeft daarover een positief wateradvies.

Reactie

De gemeente neemt hiervan met instemming kennis.

E. Provincie Drenthe

Opmerking

De provincie merkt op dat uit de toelichting niet duidelijk blijkt in hoeverre de in het plan opgenomen 7 starterswoningen passen in de afspraken zoals opgenomen in de Regionale Woonvisie Zuidwest-Drenthe.

Reactie

In de Regionale Woonvisie Zuidwest-Drenthe is voor de kern Nijensleek opgenomen dat er geen bouwmogelijkheden aanwezig zijn, vanwege de afwezigheid van gemeentelijke gronden. Tegelijk staat in de Regionale Woonvisie vermeld dat de gemeente tegemoet wil komen aan (particulier) initiatief waar zich dit voordoet. Om die reden heeft de gemeente Westerveld in de Regionale Woonvisie geen tabellen laten opnemen met daarin (potentiële) invullingen van ‘hard’, ‘tussen’ en ‘zacht’. Dit in tegenstelling tot andere gemeenten die participeerden in de Regionale Woonvisie. Dit is een bewuste keuze geweest, omdat de gemeente niet op voorhand aantallen wil vastleggen. De huidige tijd vraagt om maatwerk en het grijpen van kansen waar zich die voordoen. De gemeente wil daarmee per geval inzetten op maatwerk.

Het betreft het in dit geval een herstructureringslocatie waarbij het gaat om het slopen van een voormalig schoolgebouw/dorpshuis en een mogelijke invulling van het vrijgekomen terrein met een klein aantal woningen voor starters. In regionaal verband is overigens afgesproken dat het oplossen van knelpunten binnen de regionale woonvisie past.

De mogelijkheid (via wijzigingsbevoegdheid) tot het realiseren van 7 starterswoningen past daarmee in de Regionale Woonvisie en het algehele woonbeleid van de gemeente Westerveld.