direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ruimtelijke Onderbouwing Zonnepark Oosterweilanden Vriezenveen
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1700.201722OVVZ-vas1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente is voornemens om een zonnepanelenveld te laten realiseren op het toekomstig bedrijventerrein Oosterweilanden. Het ontwikkelperceel is nu in gebruik voor agrarisch doeleinden. Het projectgebied is momenteel bestemd als bedrijventerrein. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken zal een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan worden aangevraagd. Voor de omgevingsvergunning moet een ruimtelijke onderbouwing worden opgesteld, ter motivering van het besluit. Deze onderbouwing voorziet hierin.

1.2 Projectgebied

Het projectgebied ligt ten oosten van Vriezenveen, tussen de N36 en de Horstweg. De ligging van het projectgebied is op de volgende luchtfoto omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201722OVVZ-vas1_0001.png"

Het gaat om de percelen:

  • Sectie K nummer 1286 gemeente Vriezenveen
  • Sectie K nummer 1287 gemeente Vriezenveen
  • Sectie K nummer 1288 gemeente Vriezenveen

En een klein deel van het perceel:

  • Sectie K nummer 1097 gemeente Vriezenveen
  • Sectie K nummer 1433 gemeente Vriezenveen (gele kader)
  • Sectie K nummer 1442 gemeente Vriezenveen (gele kader)
  • Sectie K nummer 1096 gemeente Vriezenveen (eigendom Waterschap Vechtstromen).

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201722OVVZ-vas1_0002.png"

1.3 Planologische regeling

Het projectgebied is momenteel juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan 'bedrijventerrein Oosterweilanden en rondweg', vastgesteld op 2010-11-09 en bekend onder het nummer NL.IMRO.1700.BPVZ2009MP0004-0401. Op de volgende afbeelding is de huidige verbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201722OVVZ-vas1_0003.png"

Het merendeel van het plangebied is bestemd met de bestemming 'Enkelbestemming Bedrijventerrein - Uit te werken' (paars). Binnen deze bestemming zijn lichte industrie, bouwnijverheid, groothandel, detailhandel en dergelijke mogelijk. Bedrijven zijn toegestaan tot en met categorie 4.2, waarvoor een grootste richtafstand geldt van 300 m. In de bestemming zijn risicovolle inrichtingen niet begrepen.

De west en noordrand van het gebied is bestemd als 'Bos', de oostrand van het gebied als 'Groen'. Voor beide bestemmingen geldt dat op of in de grond geen gebouwen zijn toegestaan. Voor bouwwerken geen gebouw zijnde geldt dat, anders dan voor bouwwerken rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, niet meer dan 3 m bedragen.

Daarnaast is er in het westelijk deel van het plangebied een gasleiding aanwezig. In beginsel is het niet onmogelijk om hier bouwwerken, geen gebouwen zijnde te realiseren, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat. De gasleiding wordt als grens van het panelenveld aangehouden.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie en de gewenste ontwikkelingen. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief getoetst aan het, voor het project relevante, beleid op de verschillende niveaus. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Vervolgens worden in hoofdstuk 5 de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het project besproken. Hoofdstuk 6 geeft ten slotte een beknopte samenvatting en conclusie van de ruimtelijke onderbouwing.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het projectgebied ligt aan de oostzijde van de N36, de weg loopt vanaf de A35 bij Wierden tot de N48 bij Ommen, en vormt hiermee een belangrijke noord-zuidroute door het oosten van de provincie Overijssel. Het perceel is in gebruik als agrarisch perceel. Met uitzondering van de zuidelijke projectgrens, loopt langs de overige randen van het projectgebied een sloot. In het noorden van het projectgebied is een perceel in gebruik als akkerland, gescheiden van de rest van het projectgebied door een sloot met daarlangs opgaand groen. Verder is het gebied vrij van beplating en bestaat het volledig uit grasland. Op de volgende afbeeldingen is het projectgebied weergegeven, gezien vanaf respectievelijk de N36 en de Horstweg.

Het projectgebied gezien vanaf de N36 vanuit noordelijke richting

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201722OVVZ-vas1_0004.png"

Het projectgebied gezien vanaf de Horstweg vanuit zuidelijke richting

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201722OVVZ-vas1_0005.png"

2.2 Voorgenomen initiatief

De initiatiefnemer is voornemens om een zonnepanelenveld te laten realiseren op het ontwikkelperceel van circa 16 hectare . Het betreft een tijdelijke opstelling voor de maximale duur van 25 jaar. In de volgende afbeeldingen is het legplan en situering van het zonnepark weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201722OVVZ-vas1_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201722OVVZ-vas1_0007.png"

De panelen worden opgesteld in tafels met 20 panelen, waarbij de twee panelen in de lengte bovenelkaar worden geplaatst. De maximale hoogte van de panelen is 2.0 meter, de panelen staan 80 centimeter boven het maaiveld. Zie de volgende principedoorsnede.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201722OVVZ-vas1_0008.png"

Het type transformatorhuisje dat wordt toegepast heeft een formaat van ca 3 x 2 meter en een hoogte minder dan 2 meter. Het zonnepark wordt met een hekwerk afgeschermd, het hekwerk is 2,5 meter hoog. Daarnaast is er sprake van cameratoezicht, er worden er een aantal palen met camera's geplaatst met een maximale hoogte van 6 meter.

Landschappelijke inpassing

Het panelenveld wordt landschappelijk ingepast conform de ontwerpuitgangspunten gesteld in het provinciaal beleidskader 'Handreiking kwaliteitsimpuls zonnevelden' zie ook paragraaf 3.2 Provinciaal beleid. In de huidige situatie loopt langs de westgrens van het zonnepark een sloot. Deze wordt verbreed en ingericht als natuurvriendelijke oever. De totale groenstrook is 6 meter breed gemeten vanaf de huidige sloot. Naast de groenstrook wordt een onderhoudsstrook van 4 meter gerealiseerd, van de groenstrook gescheiden door een hekwerk. De zonnepanelen staan in totaal 10 meter vanaf de sloot. Ditzelfde profiel wordt aan de noord- en oostzijde van het zonnepark toegepast. De oostgrens van het park wordt ingericht als natuurvriendelijke berm. De groene randen worden dusdanig ingericht waarmee wordt voldaan aan de gestelde kaders in het provinciaal beleid. De ondergrond van het panelenveld blijft grasland. Schapen zullen er voor zorgdragen dat het gras onderhouden wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201722OVVZ-vas1_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201722OVVZ-vas1_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201722OVVZ-vas1_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201722OVVZ-vas1_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201722OVVZ-vas1_0013.png"

Referentie hekwerk

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201722OVVZ-vas1_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201722OVVZ-vas1_0015.png"

Referentie panelenveld met schapen

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201722OVVZ-vas1_0016.png"

Tijdelijk (mede)gebruik

De algemene verwachting is dat de noodzaak voor veldopstellingen van zonnepanelen op in de groene omgeving op de lange termijn niet meer nodig zijn, omdat innovatie en prijsdaling ertoe zullen leiden dat zonnepanelen kunnen worden verwerkt in gevelbekleding, beglazing en andere producten. De Provincie Overijssel wil gronden dan ook niet blijvend onttrekken aan de oorspronkelijke bestemming. Dit betekent dat de aanleg van zonnevelden in de Groene Omgeving alleen wordt toestaan als tijdelijk (mede)gebruik. De maximale termijn is op 25 jaar gesteld. In dit plan wordt hier aan voldaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Relevant voor het voorliggende plan is dat de vraag naar elektriciteit zal blijven groeien. Vanwege de ambities voor beperking van de CO2-uitstoot is een transitie naar duurzame, hernieuwbare energievoorziening nodig. Voor het opwekken van energie zal voldoende ruimte gereserveerd moeten worden. Het aandeel van duurzame energiebronnen (zoals zon) in de totale energievoorziening moet omhoog en deze hebben relatief veel ruimte nodig. In de SVIR wordt de ambitie uitgesproken dat Nederland in 2040 een robuust internationaal energienetwerk kent en dat de energietransitie vergevorderd is. Het onderhavige plan volgt daarmee de lijn van de SVIR en maakt daarnaast geen inbreuk op de overige nationale belangen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). Deze ladder bestaat uit de volgende drie treden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201722OVVZ-vas1_0017.png"

Trede 1

In de artikelen 1.1.1. en 3.1.6. in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is niet expliciet opgenomen dat de ontwikkeling van een zonnepark van 15 hectare een stedelijke ontwikkeling (zie de onderstaande begripsomschrijving uit artikel 1.1.1.) betreft. Gezien de grote omvang van het zonnepark Oosterweilanden is hier als uitgangspunt genomen dat de voorliggende ontwikkeling een stedelijke ontwikkeling betreft die wordt gerealiseerd buiten bestaand stedelijk gebied.

Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen. Daaraan is in het eerste lid een omschrijving

toegevoegd van:

• bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten

behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de

daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en

infrastructuur. Het plangebied van zonnepark ligt in het landelijk gebied, maar wel nabij de kern Vriezenveen. Aan de overzijde van de N36 ligt het bedrijventerrein van Vriezenveen, de dorpsbebouwing ligt op ca 500m. In de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel is het voorliggende plangebied aangeduid met het ontwikkelingsperspectief ‘gepland bedrijventerrein’. Het huidige bestemmingsplan gaat ook uit van de invulling als bedrijventerrein. Het plangebied is daarmee aan te merken als bestaand stedelijk gebied.

• stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of

zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke

voorzieningen. Hoewel een zonnepark niet expliciet wordt genoemd, kan geconcludeerd worden dat een

zonnepark van 15 hectare een stedelijke ontwikkeling betreft. Een zonnepark met deze voorliggende omvang heeft namelijk de kenmerken van een stedelijke ontwikkeling.

Trede 2

Beschrijving behoefte

Er bestaat een landelijke, provinciale en regionale behoefte om duurzaam energie op te wekken.

Met het zonnepark Oosterweilanden kan op jaarbasis een ruime hoeveelheid aan stroom worden geproduceerd. Het zonnepark draagt daarbij aan de regionale behoefte en voorziet voor een groot aantal huishoudens in duurzame energie. De ontwikkeling van het zonnepark draagt dan ook bij aan de realisatie van de overheidsdoelen. Door de ligging van het zonnepark langs een belangrijke provinciale ontsluitingsweg is het tevens mogelijk om zichtbaar bij te dragen aan een duurzame uitstraling van de provincie en gemeente als totaal.

Bovendien blijkt de ontwikkeling van zonnepanelen op daken zeer moeizaam tot stand te komen.

Dit komt onder andere doordat niet iedereen de mogelijkheid heeft om op het eigen dak zelf in

eigen duurzame elektriciteitsopwekking te voorzien. Er zijn diverse redenen waarom daken niet

geschikt zijn en ook nog vele ogenschijnlijk geschikte daken toch niet geschikt blijken te zijn. Dit

zijn bijvoorbeeld esthetische bezwaren, de aanwezigheid van rieten daken, constructietechnisch

bezwaren, te klein dakoppervlak, hinderlijke schaduw, en netwerkaansluiting-beperkingen.

Mogelijkheden herstructurering, transformatie of anderszins 

Zonnepanelen kunnen op daken gelegd worden, maar niet elk dak is geschikt hiervoor. Om

voldoende zonne-energie op te kunnen wekken om te kunnen voldoen aan de ambities die zijn

verwoord in overheidsbeleid, zijn daartoe ook zonneparken noodzakelijk. De ontwikkeling van

zonneparken kan een ruimtelijke impact hebben. Om ook aan te sluiten bij het provinciale

afwegingskader (ontwerp Omgevingsvisie en –verordening) is het in eerste instantie gewenst

zonneparken te realiseren in of aansluitend aan bestaand stedelijk gebied.

Voor een economisch rendabel zonnepark dat substantieel bijdraagt aan de duurzaamheidsopgave

is een grote oppervlakte nodig die effectief gebruikt kan worden. Een zonnepark met een dergelijke

omvang is niet te realiseren op gronden binnen de kernen van de gemeente Twenterand. Er zijn geen

gronden met een dergelijke omvang binnen de kernen beschikbaar, waarbij de realisatie ook

financieel uitvoerbaar is. Over het algemeen is er reeds bebouwing aanwezig of is de betreffende

grond voorzien voor andere functies. De voorliggende locatie is reeds bestemd als bedrijventerrein, alleen niet als dusdanig in gebruik. Beleidsmatig is een andere functie dan de agrarische reeds voorzien. De initiatiefnemer heeft gezocht naar mogelijk te ontwikkelen gronden, waarbij realisatie financieel uitvoerbaar is en een zonnepark goed inpasbaar en ontsloten kan worden. Hierbij is het voorliggende projectgebied naar voren gekomen.

De locatie voldoet ook aan andere randvoorwaarden. Zo is het financieel bijvoorbeeld essentieel

dat het zonnepark binnen een relatief korte afstand wordt aangesloten op het elektriciteitsnet. Ook is het bijvoorbeeld van belang dat er weinig tot geen schaduw is, zoals in het voorliggende plangebied.

Op de gekozen locatie is het park tot slot ook goed te bereiken en kan het zicht voor omwonenden

op de zonnepanelen goed worden voorkomen door landschappelijke maatregelen te nemen.

Trede 3

Multimodale ontsluiting

Het zonnepark vraagt niet om een multimodaal ontsloten terrein. Het zonnepark moet voornamelijk

in de aanlegfase en in de ontmantelingsfase bereikt worden via de ontsluiting, en daarnaast alleen

op heel beperkte schaal ten behoeve van het beheer. Het zonnepark is niet openbaar toegankelijk.

Het zonnepark Oosterweilanden kan op een veilige manier (zonder overlast voor omwonenden) worden

ontsloten via de Horstweg. Er wordt aangesloten op de reeds aanwezige infrastructuur. Het betreft een kleinschalige rechtstreekse, overzichtelijke, ontsluiting op het wegenstelsel, die past bij de schaal

van de ontwikkeling.

Conclusie

De Ladder voor duurzame verstedelijking is succesvol doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en –verordening Overijssel 2017

Op 1 mei 2017 is de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' in werking getreden. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of ‘rode draden’ bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. Hieronder worden deze thema's beschreven.

Duurzaamheid

Binnen de provincie wordt de volgende definitie van duurzaamheid gehanteerd: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.” Inzet op een duurzame ontwikkeling van onze leefomgeving is hard nodig. De manier waarop de Provincie op dit moment voorziet in economische en maatschappelijke behoeften leidt op termijn tot schaarste aan grondstoffen en tot grote milieuproblemen. Mede door de klimaatverandering brengt dit ook risico’s met zich mee voor de veiligheid en gezondheid. Met het vooruitzicht op een veilige, gezonde en aantrekkelijke omgeving voor mensen, dieren en planten – voor nu én in de toekomst – is duurzaamheid voor de provincie Overijssel dan ook een leidend principe bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. De voorziene ontwikkelingen in het plangebied, het realiseren van een duurzaam zonnepark, sluiten naadloos op deze ambitie aan en dragen bij aan een klimaatbestendig Overijssel, één van de voornaamste ambities op het gebied van duurzaamheid.

Ruimtelijke kwaliteit

Naast duurzaamheid is ruimtelijke kwaliteit een rode draad in de Omgevingsvisie. Ruimtelijke kwaliteit definiëert de Provincie als: “datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.” Ruimtelijke kwaliteit gaat voor ons dus niet zozeer over ‘mooi’, maar vooral over ‘goed’: functioneel, mooi en toekomstbestendig. Overigens is deze benadering van ruimtelijke kwaliteit in overeenstemming met de gangbare definitie. Deze is een optelsom van:

• gebruikswaarde: functionaliteit, bereikbaarheid, toegankelijkheid, nut en noodzaak van een initiatief dat ontwikkeld wordt

• belevingswaarde: beeldkwaliteit, het ‘mooie’, de identiteit van een gebied, het gevoel van (toekomstige) gebruikers en bewoners

• toekomstwaarde: het vermogen om ruimtelijke gevolgen van veranderende omstandigheden op te vangen (flexibiliteit, beheerbaarheid)

Ruimtelijke kwaliteit is geen luxe, maar maatschappelijke noodzaak. Ruimtelijke kwaliteit is van grote betekenis voor het vestigingsklimaat voor bedrijven, bewoners en de toeristische mogelijkheden van een gebied. En daarmee ook voor de werkgelegenheid. Met andere woorden: de inzet op ruimtelijke kwaliteit draagt bij aan versterking van de sociaaleconomische positie van Overijssel.

Sociale Kwaliteit

De rode draad sociale kwaliteit gaat over het welzijn of ‘goed voelen’ van de mens. Daarbij spelen zaken als gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol, maar ook arbeidsparticipatie (mede in relatie tot onderwijs), sociale uitsluiting en armoede. In de Omgevingsvisie wordt het aspect 'sociale kwaliteit' beperkt tot het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving. Hierbij worden vier categorieën onderscheiden, van menselijke behoeften die samenhangen met de inrichting of vormgeving van onze leefomgeving:

1. De behoefte aan geborgenheid, privacy, beschutting en veiligheid. Deze behoefte hangt onder meer samen met maat en schaal van de omgeving.

2. De behoefte aan contact, communicatie. Deze behoefte hangt samen met de wijze waarop de omgeving wordt ingericht, met de ontsluiting van de omgeving, de bereikbaarheid en toegankelijkheid van voorzieningen en medemensen.

3. De behoefte aan (nieuwe) informatie, zintuiglijke prikkels, variatie en verrassing. Deze behoefte hangt onder meer samen met de diversiteit of complexiteit van de omgeving.

4. De behoefte aan duidelijkheid, ordening, inzicht en herkenning. Deze behoefte hangt onder meer samen met de structuur, eigenheid en identiteit van de omgeving.

Sociale kwaliteit gaat ook over leefbaarheid in bredere zin, over binding met de buurt en betrokkenheid bij de eigen leefomgeving.

Centrale Beleidsambities

De onderstaande beleidsambities staan centraal in de Omgevingsvisie.

1. Woonomgeving

Goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst.

2. Economie en vestigingsklimaat

Een vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie met flexibele vestigingsmogelijkheden; naast kennisintensieve maakindustrie, mkb en logistiek ook voor topsectoren, ondernemingen, start-ups en zzp-ers.

3. Natuur

Een gezonde en aantrekkelijke natuur voor mensen, dieren en planten; een natuur die beleefd en gebruikt kan worden, kan profiteren van (economische) ontwikkelingen en rijk is aan plant- en diersoorten (biodiversiteit).

4. (Binnen-)steden en landschap

Versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijk, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel.

5. Mobiliteit

Een veilige, betrouwbare (tijdsduur) en vlotte (keten)reis van personen en goederen van en naar stedelijke netwerken binnen en buiten Overijssel.

6. Regionaal waterbeheer

Watersystemen met goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig, veilig en beleefbaar zijn.

7. Veiligheid en gezondheid

Veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen.

8. Energie

Een betrouwbare, duurzame en betaalbare energievoorziening met beperking van uitstoot van broeikasgassen.

9. Ondergrond

Balans behouden tussen gebruik en bescherming van de ondergrond.

Hernieuwbare energie

Overijssel is een bron van energie: gemiddeld kent de provincie per jaar 1.377 zonuren en 2.200 vollasturen met voldoende wind om turbines aan te drijven. Ook is er biomassa beschikbaar (denk aan mest van koeien en varkens en restmateriaal uit bossen, natuur en landschap) voor de opwekking van bio-energie. Verder is bijna driekwart van het oppervlak van Overijssel geschikt voor warmte koudeopslag (WKO)-systemen en zijn delen van Overijssel geschikt voor geothermie (West-Overijssel en Noordoost-Twente).

De provincie Overijssel wil een significante bijdrage leveren aan de energietransitie; de overgang van fossiele naar hernieuwbare energie. Een transitie die noodzakelijk is vanwege de klimaatverandering en het opraken van fossiele grondstoffen. Als stip aan de horizon ziet de provincie een circulair, CO2-neutraal Overijssel. Voor de korte termijn zijn meer concrete afspraken gemaakt: in 2023 moet 20% van de energiebehoefte in Overijssel uit hernieuwbare bronnen bestaan, voor 2030 ligt de ambitie op 30%. Dit wil de provincie bereiken door – onder andere via het Energiefonds – te investeren in het stimuleren van het efficiënter gebruik van energie, in opwekking van hernieuwbare energie en in het aanpassen van de energie-infrastructuur. Daarnaast wil de provincie de energie in de samenleving benutten door bewoners, ondernemers en organisaties de ruimte te geven om in deze transitie te

investeren en er in de eigen omgeving vorm aan te geven. Daarbij kan de energietransitie verbonden worden aan andere opgaven. Daarbij wordt gedacht aan energieneutrale of energieleverende herstructurerings- en transformatielocaties in de steden, maar ook aan bundeling van energiebronnen en -afnemers. Voor het benutten van (rest)warmte moeten vraag en aanbod dicht bij elkaar zijn, anders is het warmteverlies te groot.

De ruimte voor de verschillende vormen van hernieuwbare energie verbinden we met de bestaande kwaliteiten van Overijssel, zoals de diversiteit aan landschappen en het contrast tussen de dynamische en de luwe gebieden. Dit betekent niet alleen het koesteren en beschermen van bestaande kwaliteiten, maar juist ook het versterken en vernieuwen van deze kwaliteiten door ze ontwikkelingsgericht in te zetten. Bovendien biedt het kansen om nieuwe kwaliteiten, nieuwe identiteiten, nieuwe energielandschappen toe te voegen.

Uitvoeringsmodel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie overijssel wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kan aan de hand van deze drie

stappen worden bepaald of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. Eerst wordt gekeken of het past in de generieke beleidskeuzes, waar de ontwikkeling kan plaatsvinden, en hoe. Zie het volgende schema.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201722OVVZ-vas1_0018.png"

Of – generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In onze omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd.

Waar – ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de provinciale visie op de toekomst van Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

Hoe – gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel worden in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken vanuit provinciaal belang van belang wordt geacht en welke behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

Toetsing

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt er overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend.

Plangebied

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” wordt het volgende opgemerkt. Onder “bestaand bebouwd gebied” wordt verstaan: “de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro/artikel 10 BRO".

In het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking is reeds in paragraaf 3.1 Rijksbeleid beschreven dat een zonnepark kan worden beoordeeld als stedelijke ontwikkeling die plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied. De gronden zijn reeds bestemd als bedrijventerrein waarmee is voorgesorteerd op een ontwikkeling van de agrarische gronden. In verband daarmee is er geen strijd met het begrip “bestaand bebouwd gebied” als bedoeld artikel 2.1.1. onder f. van de Omgevingsverordening. De realisatie van een zonnepark wordt niet beperkt door generieke beleidskeuzes. De ontwikkeling sluit naadloos aan op de ambities ten aanzien van hernieuwbare energie.

Ontwikkelingsperspectieven

Het projectgebied valt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werk locaties buiten stedelijke netwerken'. Het ontwikkelingsperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen.

Schaalvergroting in de landbouw en opwekking van hernieuwbare energie krijgen ruimte in het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap, onder de voorwaarde van zorgvuldige inpassing in het kleinschalige landschap. Met betrekking tot zonne-energie ziet de provincie met name mogelijkheden voor bestaand bebouwd gebied (op daken, bedrijventerreinen, braakliggende gronden, dan wel in de groene omgeving op bestaande bouwvlakken). Nu is al te voorzien dat daarmee op korte termijn – gelet op technische en fiscale beperkingen – slechts in een deel van de opgave voor zonne-energie kan worden voorzien. Daarom biedt de provincie de mogelijkheid om in de groene omgeving tijdelijke zelfstandige opstellingen van zonnepanelen te realiseren. Het gaat daarbij om opstellingen van zonnepanelen voor een periode van 25 jaar op een wijze die omkeerbaar is en waarbij de oorspronkelijke bestemming gehandhaafd blijft.

Plangebied

De ontwikkeling van een zonnepark past binnen het ontwikkelingsperspectief. Het projectgebied reeds aangewezen als 'gepland bedrijventerrein'. De gronden zijn reeds bestemd als bedrijventerrein waarmee is voorgesorteerd op een ontwikkeling van de agrarische gronden. De gronden worden voorlopig niet als bedrijventerrein ontwikkeld, maar als zonnepark. Een ontwikkeling die minder landschappelijke impact heeft en niet zwaarder weegt dan een bedrijventerrein. De (tijdelijke) ontwikkeling van een zonepark past binnen dit ontwikkelingspersepectief. De landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd door aan te sluiten op het provinciaal beleidsdocument Kwaliteitsimpuls zonnevelden (titel 2.1).

Gebiedskenmerken

De gebiedskenmerken worden onderscheiden we in vier lagen:

  • de natuurlijke laag
  • de laag van het agrarisch cultuurlandschap
  • de stedelijke laag
  • de laag van de beleving

Hieronder worden de lagen die van toepassing zijn op het plangebied beschreven.

Hoogveengebieden (in cultuur gebracht) - Natuurlijke laag

Ontwikkelingen.

Het bijzondere karakter van dit landschapstype staat onder druk door allerlei ontwikkelingen; toename bebouwing, verdichting van de linten en woonwijkjes, verdwijnen karakteristieke bomensingels en houtwallen, aanpassingen vanuit landbouwkundige optimalisatie, verbreding infrastructuur. Daarbij zijn deze landschappen moeilijk herkenbaar omdat schaalvergroting van de landbouw het oorspronkelijk karakter van het landschap heeft vervlakt.

Ambitie

De ambitie voor de resterende oude hoogveenontginningslandschappen is deze als ruimtelijk zelfstandige eenheden, herkenbaar en beleefbaar te maken. Als er ruimtelijke ontwikkelingen

plaats vinden dan bieden de kleinschalige linten met kavelbeplantingen kans voor een afwisselend woon- en werkmilieu, waar op kleinschalige en behoedzame wijze aan voortgebouwd kan worden.

Met dubbele lintstructuren voor bijvoorbeeld langzaam verkeer kunnen deze linten nog aan woon- en recreatieve kwaliteiten winnen.

Sturing

Norm

• De hoogveenontginningen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van kenmerkende afwisseling in de mate van openheid, elzensingels, reliëf, verkavelings- en slotenpatroon met een relatief grillig patroon van wegen en paden.

Richting

• Als ontwikkelingen plaats vinden in de hoogveenontginningen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het kleinschalige karakter en de kenmerkende weg- en kavelgrensbeplanting en

de diverse bebouwingslinten.

Inspiratie

• Toevoegen van bebouwing aan bestaande linten en op bestaande erven.

• Handhaven van de nog aanwezige variatie en verschillen in grondgebruik

Hoogveenontginningen - Agrarisch Cultuurlandschap

Ontwikkelingen

De grootste delen van het hoogveen zijn afgegraven en als turfblokken verstookt. In een paar kleine hoogveenreservaten wordt de waterstand met kunst en vliegwerk hoog gehouden. Zo kan het hoogveen

zich op een aantal geïsoleerde plekken regenereren.

Ambitie

De ambitie is de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit. De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningsgebieden de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijk veenlandschap. Zo ontstaat een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen.

Sturing

Norm

• De hoogveenrestanten krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van levend hoogveen, de waterkwaliteit, waterkwantiteit en de natuurkwaliteit.

• De overige delen van de hoogveengebieden krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op behoud van het nog resterende veenpakket; het waterpeil is hier op afgestemd.

Richting

• Als ontwikkelingen plaats vinden in de nabijheid van hoogveenrestanten, dan dragen deze bij aan verbetering van de hydrologie om verdroging van het veenpakket tegen te gaan en, waar mogelijk,

aan toename van natuurkwaliteit en het areaal levend hoogveen. Dit zijn uitgangspunten

bij (her)inrichting.

Inspiratie

• Beheer gericht op het in stand houden van de variatie en de vitaliteit van het hoogveen.

• Extensief recreatief medegebruik bevorderen

Informele trage netwerk - Stedelijke laag

Ontwikkelingen

• Paden verdwijnen doordat woonwijken en bedrijventerreinen het landschap in schuiven. Of doordat (snel)-wegen barrières vormen en spoorwegovergangen worden afgesloten. Of door aaneenvoeging van agrarische percelen.

• Anderzijds neemt de vraag naar een beleefbaar en toegankelijk natuur- en agrarisch cultuurlandschap, en daarmee naar verdichting en completering van het padennetwerk steeds toe

Ambitie

Verschuiving in het verplaatsingsgedrag van auto naar fiets. Opheffen van de discontinuïteiten in het padennetwerk. Een schaalniveau hoger: het fiets- en wandelpaden netwerk wordt op niveau van de regio geïntegreerd tot een compleet systeem onder andere door de aanleg van fietssnelwegen. Zo kun je bij voorbeeld heel Salland doorkruisen zonder een etappe via een verharde weg. Op deze manier ontstaat er een comfortabel alternatief netwerk om met de fiets naar school, naar het dorp en naar het station te komen. Verbinden van kernen met het buitengebied, ommetjes, gericht op het beleefbaar maken van de directe leefomgeving en het landschap en het verknopen van dit netwerk aan overstapplaatsen aan de hoofd- en regionale infrastructuur. De ligging en de dichtheid van het netwerk

worden ingezet om de intensiteit van het gebruik te sturen. Erfgoed langs het informele trage netwerk wordt benut om de toeristische aantrekkelijkheid van gebieden te vergroten.

Sturing

Norm

• De informele routes en routenetwerken worden in beeld gebracht en krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op de continuïteit van routes (vaarwegen, kleine paadjes, zandpaden, kerkepaden, fiets- en wandelpaden en -routes, etc). Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij doorgaande zandwegen, wandel- en fietsroutes worden discontinuïteiten in het netwerk van paden en vaarroutes

voorkomen.

Richting

• Als ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen (b.v. bedrijventerreinen, woonwijken) , dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Nieuwe mogelijkheden voor lange afstands-, wandel- en fietsroutes worden benut.

Inspiratie

• Langs informele routes worden de aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden zichtbaar en kenbaar gemaakt.

Plangebied

De ontwikkeling van het zonnepark vindt plaats op gronden die reeds in cultuur zijn gebracht ten behoeve van agrarische doeleinden. De panelen worden op maaiveld geplaatst, de ondergrond is geschikt voor het beoogd gebruik. Er zijn geen beperkende landschappelijke kenmerken of structuren die door de inrichting van het terrein worden verstoord. De voorziene ontwikkelingen zijn tijdelijk van aard, de inrichting is maximaal 25 jaar in gebruik. Het zonnepark wordt ingepast binnen de landschappelijke kaders en structuren, waarbij het zonnepark landschappelijk wordt ingepast conform provinciaal beleid. De ontwikkeling vindt plaats met respect voor het landschap. De ontwikkelingen in het plangebied worden landschappelijk ingepast en vinden plaats binnen de huidige kaders en structuren van het landschap en sluiten daarmee aan op de beschreven gebiedskenmerken.

Handreiking Kwaliteitsimpuls zonnevelden

De provincie Overijssel biedt ruimte voor de aanleg van zonnepanelen. Ook buiten de steden

en dorpen, in de Groene Omgeving. Voor alle nieuwe en grootschalige ontwikkelingen in de

Groene Omgeving geldt dat een goede ruimtelijke inpassing verplicht is. Naast deze zogenaamde

basisinspanning kan het zijn dat er aanvullende kwaliteitsprestaties nodig zijn. Dit geldt ook voor de

aanleg van zonnepanelen in de Groene Omgeving. De Handreiking Kwaliteitsimpuls zonnevelden

helpt initiatiefnemers en gemeenten om – samen met omwonenden en andere belanghebbenden

– een goede balans te bepalen tussen de ruimte voor ontwikkeling en de mate van aanvullende

kwaliteitsprestaties.

In het document worden handreikingen gedaan op welke manier een zonnepark landschappelijk kan worden ingepast. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen een basisinpanning en aanvullende kwaliteitsprestaties. Aan de hand van verschillende thema's wordt puntsgewijs beschreven op welke manier het zonnepark op een passende manier kan worden gerealiseerd en landschappelijk ingepast. Deze thema's zijn:

  • Aansluiten op de karakteristieken van het gebied
  • Aansluiten op de omgeving
  • Maak randen met kwaliteit
  • Eenvoudige poorten en hekwerken
  • Logische opstelling panelen
  • Eenvoudige traformator- en bijgebouwen
  • Bijdragen aan een duurzame energiehuishouding
  • Beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur
  • Bijdragen aan natuur en biodiversiteit
  • Bijdragen aan een klimaatbestendig Overijssel
  • Overijssels ‘noaberschap’ en participatie
  • Sluiten van kringlopen, ofwel: toegroeien naar een circulaire economie

Bij de inrichting van het zonnepark Oosterweilanden wordt bij de landschappelijke inpassing aangesloten bij de uitgangspunten en ontwerpprincipes zoals beschreven in de Handreiking Kwaliteitsimpuls zonnevelden. Bij het technisch uitwerken van het zonnepark wordt ruimte gereserveerd om deze landschappelijke inpassing rondom het zonnepark te bewerkstelligen waarmee wordt voldaan aan de gestelde kaders in het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Ruimtelijke inpassing van lokale opwekking van duurzame energie gemeente Twenterand.

De gemeente Twenterand ziet het als een belangrijke taak tegenover huidige en toekomstige generaties

om zorg te dragen voor een duurzame ontwikkeling. Onder 'duurzaamheid' wordt verstaan het

maken van een afweging tussen de sociale, ecologische en economische effecten, waarbij de effecten

voor toekomstige generaties en effecten in de wereld worden meegenomen. In het Coalitie – akkoord

2012 – 2014: “Met resultaten de finish halen!” streeft het gemeentebestuur van Twenterand naar 20%

duurzaam opgewekte energie in 2020.

Zonnepanelen dienen in eerste instantie op daken van woningen en andere gebouwen te worden gerealiseerd. Ook aan verzoeken om parkeeroverkappingen met zonnepanelen bij campings, supermarkten, industrieterreinenterreinen en in het buitengebied wordt medewerking verleend (binnen de bestaande bouwblokgrootte). Bij woningen in het buitengebied waar geen mogelijkheden zijn om de

zonnepanelen goed op het dak te plaatsen, kunnen een beperkt aantal zonnepanelen onder de voorwaarde van een goede ruimtelijke inpassing binnen het bouwblok worden gerealiseerd. Wanneer dit ook niet mogelijk is kunnen een beperkt aantal zonnepanelen, mits de goede ruimtelijke inpassing

wordt gegarandeerd, aansluitend aan het bouwblok worden gerealiseerd. Kleine velden zonnepanelen

tot maximaal 1 ha worden tijdelijk toegestaan op braakliggende gronden in of aansluitend aan woonkernen, die bestemd zijn voor industrie, kantoren of woningbouw. Ook worden kleine velden zonnepanelen toegestaan binnen bestaande bouwpercelen van bedrijven in het buitengebied. Gezien het grote industriële karakter en de grote impact op de beleving van het landschap worden grote velden met zonnepanelen alleen tijdelijk toegestaan op braakliggende gronden in of aansluitend aan de woonkernen, die bestemd zijn voor industrie, kantoren of woningbouw. Grote velden zonnepanelen worden ook op grote zandwinplassen, zoals in Vriezenveen-ZO, in beginsel niet uitgesloten.

De gemeente heeft haar beleid op duurzame ontwikkelingen aangepast. Dit is ter vaststelling aangeboden aan het college en momenteel in procedure. De beoogde ontwikkeling van het zonnepark past (nog beter) in het nieuwe beleid.

Voorliggend initiatief is tijdelijk van aard en wordt ontwikkeld op een perceel bestemd als industrie, aansluitend op de kern Vrienzenveen en is daarmee passend in het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Toetsing omgevingsaspecten

Voor de beoogde ontwikkeling is het van belang dat tijdens de uitvoering en in de nieuwe situatie sprake is van een goede omgevingssituatie. Deze omgevingstoets gaat in op de relevante milieuaspecten (bodem, water, milieuzonering en externe veiligheid) en om andere sectorale regelgeving (bijvoorbeeld archeologie en cultuurhistorie, ecologie). Het huidige bestemmingsplan 'bedrijventerrein Oosterweilanden en rondweg' (NL.IMRO.1700.BPVZ2009MP0004-0401) is vastgesteld op 9 november 2010. In het kader van dit bestemmingsplan zijn de milieuaspecten onderzocht ten behoeve van de ontwikkeling van een bedrijventerrein. De ontwikkeling tot zonnepark is een 'minder zware' ontwikkeling. In dit hoofdstuk wordt waar mogelijk verwezen naar het huidige bestemmingsplan. Daarnaast worden de relevante aspecten ten aanzien van een zonnepark aanvullend beschreven.

4.1 Vormvije m.e.r.

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een landinrichtingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 125 hectare of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D9.2). De beoogde ontwikkeling blijft ruimschoots onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het project zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het project (op ruime afstand van Natura 2000-gebieden en de EHS waardoor deze door de ontwikkeling niet worden beïnvloed) en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor deze ruimtelijke onderbouwing is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.2 Lichthinder

Vanaf de N36 of de Horstweg is er zicht op het panelenveld. Indien automobilisten in noordelijke richting rijden is er zicht op de voorzijde van de panelen, waardoor mogelijk zonlicht reflecteert in het blikveld van de automobilist.

De werking van zonnepanelen is gebaseerd op het opvangen van (zon)licht. De zonnepanelen zelf vormen geen lichtbron. Reflectie van zonlicht is nadelig voor het rendement en wordt dus ook om die reden zoveel mogelijk voorkomen. Om schittering te verminderen wordt er op de panelen gewerkt met een coating. Het glas wordt gezandstraald en is daardoor anti reflectief. Dit vermindert reflectie en vermeerdert de opbrengst.

Indien, ondanks de eigenschappen van de panelen, toch zonlicht reflecteert, zal dit enkel in de vroege ochtend waarneembaar zijn. Dit gebeurt op het moment vanuit het oosten op de panelen schijnt. Bij het voorbijrijden aan het panelenveld zal van deze eventuele zonreflectie slechts een zeer kort moment sprake zijn. Het zonneveld valt niet binnen het perifere gezichtsveld van de automobilist waardoor de eventuele hinder gering is.

4.3 Wet Geluidhinder

Voor geluidhinder van de meeste inrichtingen zijn de algemene regels van het Activiteitenbesluit van toepassing. Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Het zonnepark is geen geluidgevoelig object, hierdoor blijft onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder achterwege. Ook een onderzoek in het kader van het Activiteitenbesluit (Wet milieubeheer) is niet nodig. Het zonnepark veroorzaakt geen relevante geluidbelasting. De inrichting valt wel onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit, maar is niet meldings- of omgevingsvergunningsplichtig voor het onderdeel milieu.

4.4 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk.

Het zonnepark vormt geen milieuhinderlijke bedrijfsactiviteit in termen van milieuzonering. Een zonnepark is noch meldings-, noch vergunningsplichtig is. Het Bor wijst vergunningplichtige inrichtingen aan. Het zonnepark zelf is niet vergunnings- of meldingsplichtig  (omzetting van stralingsenergie naar elektrische energie is niet genoemd in cat. 20.1). Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering de ontwikkeling niet in de weg staat. Bedrijven in de omgeving vormen ook geen belemmering, omdat een zonnepark geen gevoelige functie betreft. Het zonnepark vormt geen milieuhinderlijke bedrijfsactiviteit in termen van milieuzonering. Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering de ontwikkeling niet in de weg staat.

4.5 Luchtkwaliteit

Het aspect luchtkwaliteit is verankerd in de Wet milieubeheer. Het zonnepark draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Het project gaat namelijk in de gebruiksfase niet gepaard met verbranding van (fossiele) brandstoffen. Ook is er geen sprake van een significante verkeersaantrekkende werking. Alleen in de aanlegfase vinden meer intensief verkeersbewegingen plaats. In de gebruiksfase vinden incidenteel verkeersbewegingen plaats die samenhangen met het beheer en onderhoud van het zonnepark.

4.6 Externe veiligheid

De externe veiligheid gaat over het beheersen van risico's. Daarbij gaat het om risico's die worden veroorzaakt door risicovolle inrichting, het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen.

Het zonnepark is geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (er zijn geen personen aanwezig). Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn dan ook geen belemmeringen aan de orde.

4.7 Bodemkwaliteit

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Bodemonderzoek is noodzakelijk, indien er personen langer dan 2 uren per dag in een bouwwerk verblijven. Het zonnepark wordt gevormd door bouwwerken, waar geen personen verblijven.

Bovendien zijn geen grootschalige bodemingrepen aan de orde, waardoor grond moet worden afgevoerd. Tot slot worden geen ernstige verontreinigingen verwacht, gelet op het (voormalig) agrarisch gebruik.

In het kader van de bedrijfsverplaatsing van het voormalig agrarisch bedrijf aan de Horstweg, is een bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek zijn geen negatieve conclusies naar voren zijn gekomen. De gronden rondom de voormalige bebouwing is reeds gesaneerd. Zie de huidige en oude situatie op de volgende luchtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201722OVVZ-vas1_0019.png"

Het aspect bodem staat de uitvoerbaarheid niet in de weg.

4.8 Water

De watertoets is een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het projectgebied ligt in het beheersgebied van Vechtstromen

Het voorgenomen plan is aan het Waterschap kenbaar gemaakt via de digitale watertoets (kenmerk: 20170615-63-15472). De samenvatting van deze watertoets is bijgevoegd in Bijlage 1.

Het beoogde voornemen heeft in beginsel beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Onder de zonnepanelen wordt geen gesloten verharding aangelegd, waardoor het regenwater vrij kan infiltreren. Ook worden geen sloten gedempt. Compensatie van verharding is daarom niet aan de orde. De panelen en de constructie wordt uitgevoerd in niet-uitloogbare materialen. Naar aanleiding van de ingevulde watertoets vindt mogelijk overleg plaats met het Waterschap. Deze paragraaf wordt naar aanleiding van het overleg mogelijk aangepast.

4.9 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient met het oog op de natuurbescherming rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 zijn beide aspecten geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierbij dient te worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt.

Ten behoeve van de ontwikkeling is door Alcedo een ecologische quickscan uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het ecologisch onderzoek is als bijlage 2 toegevoegd bij deze ruimtelijke onderbouwing. In het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd;

• Op de onderzochte locatie is het voorkomen van middels de Wnb beschermde diersoorten aangetoond, het betreft met name weide- en akkervogels;

• Er zijn geen jaarrond beschermde nesten van vogels aangetroffen;

• Er zijn diverse soorten weidevogels (kievit, grutto, wulp, scholekster, gele kwikstaart) aangetroffen die ter plekke broeden en/of er een vast rust-, verblijf- of foerageerplaats hebben;

• Vanwege de voorgenomen plannen om ter plaatse een zonnepark aan te leggen gaat geschikt broed- en leefgebied van diverse soorten weidevogels verloren;

• De onderzochte locatie biedt mogelijk incidenteel een rustplaats voor (foeragerende) vleermuizen, maar functioneert niet als vaste rust- en verblijfplaats of als voortplantingslocatie voor deze soortgroep;

• In het plangebied zullen enkele bomen worden gekapt. Deze bomen maken geen onderdeel uit van doorgaande lijnvormige structuren en zijn daardoor niet van belang voor migratie van vleermuizen (zie bijlage 2) ;

• De te kappen bomen bevatten geen holtes die van belang zijn voor holenbroeders;

• Mits er ten aanzien van het verloren gaan van geschikt broedbiotoop (gunstige staat van instandhouding) voor kievit en grutto passende compenserende maatregelen kunnen worden genomen, behoeft geen ontheffing in het kader van de Wnb te worden aangevraagd.

Het ecologisch onderzoek is als bijlage 2 toegevoegd bij deze ruimtelijke onderbouwing. Vanuit ecologie zijn er geen bezwaren om het plan doorgang te laten vinden.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

Archeologische verwachtingswaardenkaart Overijssel

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201722OVVZ-vas1_0020.png"

Onderzoek

Op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) zijn voor het plangebied of de directe omgeving daarvan geen archeologische waarden weergegeven. De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) geeft voor het plangebied vrijwel uitsluitend lage trefkansen op archeologische waarden aan

(bron: Kich). De Archeologische inventarisatie, verwachtings- en beleidsadvieskaart (BAAC, augustus 2007) maakt duidelijk dat door werkzaamheden in het kader van de ruilverkaveling een groot deel van het bodemarchief reeds op de schop is gegaan. Het Oversticht heeft in het kader van het bestemmingsplan mede daardoor aangegeven dat er geen noodzaak bestaat tot het verrichten van een archeologisch (voor)onderzoek binnen het plangebied.

4.11 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Voor planologisch relevante kabels en leidingen geldt in het algemeen een belemmeringenzone waarmee in de ontwikkeling van een projectgebied rekening moet worden gehouden.

Onderzoek

In het projectgebied en in de directe nabijheid van het projectgebied liggen geen rioolwater transportleidingen, drinkwatertransportleidingen, of hoogspanningsleidingtracés. Wel is er in de zuidwest hoek van het plangebied een aardgasleiding en toekomstige persdrukleiding aanwezig, zoals opgenomen in het vigerend bestemmingsplan. Deze liggen binnen de veiligheidsmarges zoals aangegeven door de Gasunie. In principe zijn op deze strook in het bestemmingsplan bouwwerken geen gebouw zijnde niet uitgesloten, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat. In het ontwerp van het zonnepark worden ten plaatse van de gasleiding geen zonepanelen gerealiseerd. De gasleiding vormt de grens van het zonnepark. Indien na overleg met de leidingbeheerder blijkt dat hier geen bezwaar bestaat, is het alsnog mogelijk hier zonnepanelen te plaatsen. Planologische relevante kabels en leidingen vormen daarom geen belemmering.

Conclusie

De eventuele aanwezigheid van kabels en leidingen vormt, met inachtneming van bovengenoemde maatregelen, geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het project is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de overleginstanties. De ontwerp-omgevingsvergunning met bijbehorende stukken heeft vanaf 19 juli 2017 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Eenieder is daarbij in de gelegenheid om zienswijzen op het initiatief kenbaar te maken. Er zijn twee zienswijzen ingediend, door het LTO en door Rijkswaterstaat.

In Bijlage 3 is de zienswijze opgenomen ingediend door LTO. In Bijlage 5 wordt ingegaan op de beantwoording van deze zienswijze.

In Bijlage 4 is de zienswijze opgenomen ingediend door Rijkswaterstaat. In Bijlage 6 wordt ingegaan op de beantwoording van deze zienswijze.

 

De beantwoording van de zienswijzen heeft niet geleid tot een aanpassing van het plan, de vergunning is verleend. De beschikking is opgenomen in Bijlage 7. Tegen dit besluit bestaat de mogelijkheid voor beroep en hoger beroep.

Deze procedure toont de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project aan.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Een nader te selecteren marktpartij kan het project volledig financieren. Er zijn voldoende financiële

middelen beschikbaar. De gemeente heeft voor dit project de kosten voor het in procedure

brengen van de omgevingsvergunning. De kosten die de gemeente maakt voor de procedure worden

gedekt door middel van de leges bij de omgevingsvergunning. Daarmee is de financiële haalbaarheid

voldoende gewaarborgd.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van bepaalde bouwplannen, moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor vaststelling van het planologisch besluit moet duidelijk zijn op welke wijze potentiële kosten zullen worden verhaald. Deze kosten zijn volledig voor rekening van de initiatiefnemer, daarmee is het kostenverhaal gewaarborgd.

Planschade

Eventuele planschade ten gevolge van de ontwikkeling is het risico en komt voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 6 Afweging en Conclusies

6.1 Aanleiding

Deze ruimtelijke onderbouwing dient ter afweging voor het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo, waarmee een zonnepanelenveld, in afwijking van het vigerend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. De afwijking betreft het mogelijk maken van een zonnepanelenveld binnen de bestemmingen Bedrijventerrein - uit te werken, Bos en Groen.. Hierbinnen is een zonnepanelenveld niet toegestaan.

6.2 Afweging

Het project is in overeenstemming met de relevante beleidsuitgangspunten op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau en veroorzaakt geen conflict met de sectorale wet- en regelgeving. In de beoogde situatie is ook sprake van een verantwoorde milieusituatie en functionele inpassing. Het project zorgt niet voor een significant negatief effect op beschermde natuurgebieden. Tot slot wordt met de uitvoering van het project rekening gehouden met de eisen zoals gesteld in het Activiteitenbesluit.

6.3 Conclusie

Het verlenen van een omgevingsvergunning voor het project is in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.