Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Lieverseweg 11 Peize
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1699.2022BPW006-vg01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het wijzigingsplan "Lieverseweg 11 Peize", met identificatienummer NL.IMRO.1699.2022BPW006-vg01 van de gemeente Noordenveld;
 
1.2 wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
 
1.4 aanduiding (analoog):
een op de verbeelding aangegeven vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduiding (digitaal):
een geometrisch bepaald vlak offiguur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.7 aan huis verbonden werkactiviteiten:
de uitoefening van een beroep, het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, welke activiteiten door de beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.8 achtererf:
het achter het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen achter de achtergevel en het verlengde daarvan en tussen de zijdelingse perceelgrenzen;
 
1.9 achtergevel:
de gevel van een gebouw, die gesitueerd is tegenover de voorgevel van het betreffende gebouw;
 
1.10 achterkant:
de achtergevel, het achtererf en het dakvlak aan de achterzijde van een gebouw alsmede de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) niet gekeerd is naar de weg of het openbaar toegankelijk gebied;
 
1.11 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door het houden van dieren;
 
1.12 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
 
1.13 belemmeringenstrook:
een strook grond of water waaraan beperkingen kunnen worden opgelegd in verband met de veiligheid van ondergrondse en/of bovengrondse leidingen;
 
1.14 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.15 bed & breakfast:
een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend kortdurend logies en ontbijt voor maximaal vijf personen, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw of is gevestigd in een van de bestaande bijgebouwen en wordt gerund door de gebruiker van het betreffende perceel;
 
1.16 beperkt kwetsbaar object:
een object, waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
 
1.17 bestaand: 
  1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen; 
  2. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.18 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.19 bestemmingsvlak (analoog):
een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.20 bestemmingsvlak (digitaal):
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.21 bijgebouw:
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de regels anders is bepaald;
 
1.22 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.23 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.24 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
 
1.25 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.26 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.27 bouwvlak (analoog):
een in de verbeelding aangegeven vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.28 bouwvlak (digitaal):
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.29 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.30 buitenopslag:
het in de open lucht tijdelijk opslaan of opgeslagen houden van gerede of ongerede goederen, materialen, werktuigen, machines of gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
 
1.31 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
1.32 dagrecreatie:
een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft;
 
1.33 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.34 druiplijn:
de onderzijde van het schuine gedeelte van het dak;
 
1.35 erf:
een al dan niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ingericht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, dat in beginsel behoort tot het perceel waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat kan blijken uit de kadastrale gegevens en waarvan de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
 
1.36 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.37 gebruik:
het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;
 
1.38 gebruiksmogelijkheden:
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
 
1.39 geluidsgevoelig object:
een woning of een ander gebouw of object waarvoor ingevolge artikel 82 van de Wet geluidhinder bij Algemene maatregel van bestuur de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting is aangegeven;
 
1.40 gevellijn:
een lijn die de ligging van de voorgevelrooilijn aangeeft;
 
1.41 hobbymatig agrarisch gebruik:
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren (niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een bollenteeltbedrijf of een vis- of wormenkwekerij, om daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid) op niet bedrijfsmatige wijze;
 
1.42 hobbymatig houden van dieren:
het houden van dieren van soorten, in het bijzonder evenhoevigen (runderen, varkens, schapen, geiten), maar ook paarden en pluimvee. Hobbydieren worden niet voor de productie en dus ook niet voor economisch gewin gehouden, maar voor educatieve of recreatieve doeleinden of uit pure liefhebberij. Het houden van hobbydieren is voor de houder een nevenactiviteit, die niet kan worden uitgoefend naast het bedrijfsmatig houden van de genoemde diersoorten;
 
1.43 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
 
1.44 hoofdverblijf:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat naar constructie en inrichting geschikt is voor de permanente huisvesting van één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep personen;
 
1.45 hoofdvorm:
de hoofdvorm van het gebouw wordt bepaald door het bestaande gevelvlak, de goothoogte, de nokhoogte en de dakvorm;
 
1.46 huishouden:
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren;
 
1.47 kampeermiddel:
een onderkomen dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder plaatsgebonden karakter;
 
1.48 kampeerterrein:
een terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen voor recreatief nachtverblijf;
 
1.49 kap:
een dakafdekking onder een hoek vanaf 15° met het horizontale vlak;
 
1.50 karakteristieke bebouwing:
beeldbepalende en/of waardevolle bebouwing welke past bij de omgeving;
 
1.51 kleinschalige verblijfsrecreatie:
het houden van een kampeerterrein voor ten hoogste 15 kampeerplaatsen;
 
1.52 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur; bij de afweging van het begrip landschappelijke waarde zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsbeleidsplan van de gemeente Noordenveld steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;
 
1.53 landschapstuin:
niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat in feitelijk opzicht is ingericht als tuin ten dienste van de woonfunctie, maar dat planologisch een agrarische bestemming heeft;
 
1.54 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, sportvoorzieningen en recreatieve voorzieningen, kinderopvang en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;
 
1.55 milieusituatie:
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, (bodem)verontreiniging, licht en/of trilling;
 
1.56 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang; bij de afweging van het begrip natuurlijke waarde zal de landschaps- en beheersvisie steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;
 
1.57 niet-buitengebied gebonden bedrijf:
een bedrijf dat naar de aard van zijn activiteiten niet is gebonden aan het buitengebied of waarvan de activiteiten niet zijn gericht op het buitengebied;
 
1.58 nieuwvestiging:
het vestigen van een functie welke nog niet aanwezig is op de datum van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
 
1.59 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand;
 
1.60 paardenbak:
een al dan niet door middel van een afscheiding afgezonderd terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/aftrainen en/of berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
 
1.61 peil: 
  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.62 permanente bewoning:
de bewoning van een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf als hoofdverblijf;
 
1.63 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
1.64 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
 
1.65 rooilijn:
de lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of aan de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden;
 
1.66 schuilstal:
een niet voor bewoning, al dan niet in het kader van een agrarisch bedrijf bestemd gebouw, dat dient voor het onderbrengen van vee tegen weersinvloeden;
 
1.67 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens is begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.68 tijdstip van beëindiging van een bepaald gebruik: 
  1. het tijdstip waarop een gebouw is gesloopt, dan wel vanwege bouwkundige gebreken het gebruik ingevolge de Woningwet dient te worden gestaakt;
  2. het tijdstip waarop gronden en/of een gebouw met de bijbehorende grond kennelijk in gebruik zijn genomen voor een andere functie dan in het bestemmingsplan voor de betreffende gronden in de bestemmingsomschrijving is aangegeven;
1.69 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
 
1.70 verkeersveiligheid:
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer, die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen, bochten en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
 
1.71 voorerf:
het voor het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen voor de voorgevel en het verlengde daarvan tot aan de naar de weg gekeerde perceelgrens;
 
1.72 voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig in het plan aangeduide dan wel door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
 
1.73 voorkant:
de voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw alsook de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) gekeerd is naar de weg of het openbaar toegankelijk gebied;
 
1.74 weg:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten, met dien
verstande dat zelfstandige fiets- en voetpaden, brandgangen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voor openbaar verkeer openstaande paden hier niet onder worden begrepen;
 
1.75 woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en uitsluitend bestemd voor de huisvesting van één huishouden;
 
1.76 woonsituatie:
de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;
 
1.77 zakelijke dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten door reisbureaus, uitzendbureaus, reclamebureaus, architectenbureaus, kapperszaken, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven, kantoren en praktijkruimten;
 
1.78 zijgevel:
de gevel van een gebouw, niet zijnde de voor- of achtergevel;
 
1.79 zijerf:
het naast het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen naast de zijgevel tot aan de aan die zijde gelegen perceelgrens.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.6 de vloeroppervlakte van een bouwwerk:
de oppervlakte gemeten tussen de scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten in een gebouw;
 
2.7 lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren;
 
2.8 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is.
 
2.9 algemene regels:
Alle maten zijn in meters (m) en voor:
 
a. oppervlakten in vierkante meters (m2);
b. inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
c. verhoudingen in procenten (%);
d. hoek en/hellingen in graden (º)
 
In het plan wordt altijd gemeten vanuit het hart van de lijn.
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.
  
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. cultuurgrond;
  2. landschapstuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - landschapstuin';
met daaraan ondergeschikt: 
  1. recreatief medegebruik;
  2. behoud van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
met de daarbij behorende:
  1. bestaande wegen en waterlopen, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen en overige infrastructurele voorzieningen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 
3.1.1 Landschappelijke en natuurlijke waarden
 
Het behoud van landschappelijke en natuurlijke waarden wordt nagestreefd door middel van behoud van de volgende kenmerken:
 
Ecologie: 
  • bosjes met weinig ondergroei;
  • overige bermen en perceelranden weinig soortenrijk;
  • grofmazige structuur van singels en laanbeplantingen;
  • verspreide vennen in vergraste heiderestanten;
  • hydrologische relatie met de beekdalen van groot belang (inzijggebied);
  • verspreide vennen en heide (deels in verval), houtwallen;
  • in de wegbermen in het algemeen bekende akkeronkruiden en in mindere mate op de essen;
  • gevarieerde broedvogelbevolking;
  • eikenberkenbosjes met veel zangvogels nabij Altena;
  • variatie in zoogdieren waarvoor bossen, houtwallen en heiderestanten van groot belang zijn;
  • amfibieën en insecten bij vennen en heide, loopkevers bij hakhout en zandwegen.
 
Landschap/cultuurhistorie: 
  • grootschalige openheid;
  • bebouwing voornamelijk langs wegen;
  • overheersend regelmatige strokenverkaveling, veelal haaks op de weg;
  • verspreide archeologisch waardevolle gebieden;
  • vlakke ligging;
  • poelen;
  • gras- en bouwlandgebied;
  • bebouwing en beplanting gekoppeld aan de ontginningsassen;
  • bebouwing voornamelijk in één bouwlaag met kap met overwegend een lage goothoogte (minder dan 3,5 m) en een aan het hoofdgebouw ondergeschikte maatvoering en situering van aanbouwen en bijgebouwen;
  • geomorfologisch van belang zijn de essen met een bolle ligging en soms diepe eerdgronden;
  • licht golvend terrein, vooral bestaand uit veldpodzolen;
  • kleinschalige strokenverkaveling, daardoor veel sloten;
  • potklei op geringe diepte ten westen van Roden, stagnerend en afstromend ondiep grondwater, daardoor vochtige, relatief voedselrijke bodemtypen;
  • essen zijn open en grotendeels vrij van bebouwing;
  • essen zijn deels nog als bouwland in gebruik;
  • enkele zandwegen;
  • rond de essen nog de esrand vormende houtwallen en delen van oude esrand- en markebossen;
  • rond de dorpen nog vrij veel kleine landschapselementen in de vorm van houtwallen, boomsingels en verder in het buitengebied heiderestanten, vennen, dabben, beboste stuifduinen en andere boselementen;
  • weinig bebouwing;
  • agrarische bebouwing voornamelijk in of nabij de dorpen;
  • verschillende oude, archeologisch van belang zijnde terreinen;
 
3.1.2 Hout-, boom- en fruitteelt
 
Houtteelt en opgaande vormen van boom- en fruitteelt zijn in de bestemming begrepen tot een maximale aaneengesloten oppervlakte van 10.000 m2• De aanleg van (nieuwe) grootschalige boselementen is niet in de bestemming begrepen.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: 
  1. er mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, met een maximale oppervlakte van 50 m2 per gebouw, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt. De maximale bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 
  1. er mogen geen mestsilo's, sleufsilo's en mestbassins worden gebouwd;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, bedraagt ten hoogste 3 m, met dien verstande dat voor afscheidingen alleen een open omheining mag worden toegepast met een maximale hoogte van 1,5 m. 
3.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van: 
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.
 
3.4.1 Toegestaan gebruik
  1. Paardenbakken
Het gebruik van de gronden bij (bedrijfs)woningen voor paardenbakken is toegestaan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: 
  1. de oppervlakte bedraagt niet meer dan 1.200 m2;
  2. de paardenbak dient te worden geplaatst op of aan het bouwperceel van de aanvrager, binnen een afstand van 30 m van het perceel;
  3. de afstand tot de woning van derden bedraagt minimaal 30 m; deze afstand geldt ook voor recreatiewoningen;
  4. de afstand tot het perceel van derden bedraagt minimaal 3 m;
  5. de paardenbak mag geen significant negatieve effecten op de omgeving en de kwaliteit van de woonomgeving van derden hebben;
  6. per woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
  7. er dient een open omheining te worden toegepast met een maximale hoogte van 1,5 m;
  8. de paardenbak dient wat betreft kleur- en materiaalgebruik passend te zijn in het buitengebied;
  9. de verlichting is afgeschermd en alleen gericht op de paardenbak;
  10. de hoogte van lichtmasten mag ten hoogste 4 m bedragen;
  11. er mag niet meer dan 60 LUX/m2 worden geproduceerd, gemeten 1 m boven de bodem van de paardenbak;
  12. de verlichting mag niet worden gebruikt tussen 23.00 uur en 07.00 uur.
3.4.2 Strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
 
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan: 
  1. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. het gebruik van cultuurgrond voor de opslag van agrarische producten, met uitzondering van de tijdelijke opslag tot ten hoogste zes maanden per jaar en met uitzondering van de opslag van bermmaaisel ter plaatse van de aanduiding 'opslag'.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.5.1 Vergunningplicht
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: 
  1. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen zoals wandel- en fietspaden, picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
  2. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;
  3. het egaliseren van natuurlijk reliëf;
  4. het graven en dempen van sloten;
  5. het verharden en verwijderen van paden;
  6. het aanleggen van een (verharde) weg ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
  7. het vellen en rooien van houtopstanden.
3.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht
 
De in lid 3.7.1 bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
 
3.5.3 Voorwaarden 
  1. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  2. De in lid 3.7.1 bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1.1 omschreven waarden.
  3. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de vergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
Artikel 4 Wonen - Boerderij
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen - Boerderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. wonen;
  2. aan huis verbonden werkactiviteiten en/of een bed & breakfast;
  3. hobbymatig agrarisch gebruik en hobbymatig houden van dieren; alsmede voor:
  4. de instandhouding van de bestaande hoofdvorm van het hoofdgebouw;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' tevens voor het zo veel mogelijk in stand houden van de architectonische, cultuurhistorische en/of situatieve waarden;
met daarbij behorende:
  1. woningen;
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  3. tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met dien verstande dat:
  1. onder het bepaalde in lid 4.1, onder e in ieder geval de per pand geïnventariseerde karakteristiek wordt betrokken.
De rijksmonumentale en de provinciale monumentale panden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument'. De gemeentelijke karakteristieke panden zijn aangeduid als 'karakteristiek'.
 
Voor rijksmonumenten gelden de beschermende bepalingen van de Monumentenwet 1988. Voor provinciale monumenten gelden de beschermende bepalingen van de Provinciale Monumentenverordening.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Hoofdgebouwen
 
Voor het bouwen van hoofdgebouwen, in de vorm van een boerderij, gelden de volgende regels: 
  1. een hoofdgebouw dient uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. het aantal hoofdgebouwen, in de vorm van een boerderij, bedraagt per bouwvlak ten hoogste één;
  3. het aantal wooneenheden per hoofdgebouw bedraagt niet meer dan één, dan wel het aantal wooneenheden ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  4. het wonen mag uitsluitend plaatsvinden in het hoofdgebouw;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' wordt de voorgevel van het hoofdgebouw hoofdzakelijk in en evenwijdig aan die gevellijn gebouwd;
  6. de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 200 m2, danwel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt minimaal 5 m, dan wel de afstand van het bestaande hoofdgebouw tot de zijdelingse pereelgrens indien deze minder bedraagt;
  8. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste 3,5 m, respectievelijk 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  9. het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen;
  10. bij verbouw en vervangende bouw dient de bestaande hoofdvorm van de boerderij behouden te blijven.
4.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten dienste van de woonfunctie
 
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw gelden de volgende regels: 
  1. de gezamenlijke oppervlakte van aan-, uitbouwen en al dan niet vrijstaande bijgebouwen, niet zijnde de voormalige bedrijfsbebouwing, bedraagt per hoofdgebouw ten hoogste 100 m2;
  2. de afstand tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 3 m;
  3. de afstand van de dichtstbijzijnde gevel van een vrijstaand bijgebouw tot het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 25 m;
  4. de afstand van aan-, uitbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt minimaal 3 m, dan wel de afstand van de bestaande aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens indien deze minder bedraagt;
  5. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m bij een platte afdekking en maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw bij het toepassen van een kap, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  6. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel ten hoogste de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  7. indien een aan- of uitbouw of bijgebouw wordt voorzien van een kap, bedraagt de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60°.
4.2.3 Voormalige bedrijfsgebouwen
 
Voor voormalige bedrijfsgebouwen, zoals stallen, werktuigloodsen en dergelijke, gelden de volgende regels: 
  1. een hoofdgebouw dient uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. de goothoogte bedraagt ten hoogste 4,5 m, dan wel ten hoogste de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 12 m, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  4. voormalige bedrijfsgebouwen moeten zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling niet minder dan 20° en niet meer dan 60° mag bedragen. 
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van afscheidingen ten hoogste 2 m mag bedragen.
4.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van: 
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  3. de milieusituatie;
  4. het uitzicht van woningen;
  5. de verkeersveiligheid;
  6. nadere eisen stellen aan de plaats en de vorm van de bebouwing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
 
4.4.1 Agrarische hobby's
 
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.2, ten behoeve van het realiseren van extra stalruimte bij woningen voor het uitoefenen van een agrarische hobby, met dien verstande dat: 
  1. de bijbehorende oppervlakte cultuurgrond minimaal 20.000 m2 bedraagt;
  2. er dient te worden gebouwd in de onmiddellijke nabijheid van de eigen woning;
  3. de oppervlakte maximaal 100 m2 bedraagt.
  4. in aanvulling op het bepaalde onder c eenmalig nog eens 100 m2 aan stal- en stallingsruimte kan worden toegevoegd, indien sprake is van hobbymatig agrararisch beheer van gronden van natuurbeherende instanties, mits:
    1. er een beheercontract is overeengekomen tussen de natuurbeherende instantie en de particulier die om uitbreiding verzoekt en;
    2. aannemelijk wordt gemaakt dat er geen andere oplossing (op eigen erf of in de nabije omgeving) voorhanden is.
4.4.2 Saneringsregeling bijgebouwen
 
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.2, onder b, ten behoeve van de bouw van bijgebouwen voor zover hiermee de maximale toegestane oppervlakte, zoals daar genoemd, wordt overschreden, met dien verstande dat: 
  1. indien in de bestaande situatie niet meer dan 200 m2 aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen aanwezig is, eenmalig vervangende nieuwbouw tot een maximum oppervlak van 100% van het oppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag plaatsvinden;
  2. indien in de bestaande situatie meer dan 200 m2, maar minder dan 500 m2 aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen aanwezig is, een eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag plaatsvinden tot een maximum oppervlak van 50% van het oppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen boven de 200 m2, met dien verstande dat op de oppervlakte van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' geen reductie van toepassing is;
  3. indien in de bestaande situatie reeds meer dan 500 m2 aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen aanwezig is, een eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag plaatsvinden tot een maximum oppervlak van 50% van het oppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen boven de 500 m2, met dien verstande dat op de oppervlakte van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' geen reductie van toepassing is (zie voor de karakteristieke bijgebouwen de als bijlage opgenomen lijst 'karakteristieke panden').
4.4.3 Woningsplitsing
 
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.1, ten behoeve van het splitsen van het hoofdgebouw in twee wooneenheden , mits: 
  1. de inhoud van het te splitsen hoofdgebouw minimaal 1.000 m3 bedraagt;
  2. de gesplitste wooneenheden elk een minimale inhoud van 500 m3 hebben;
  3. per wooneenheid maximaal 50 m2 aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag worden gerealiseerd, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt. 
4.5 Specifieke gebruiksregels
 
4.5.1 Toegestaan gebruik 
  1. Inpandige opslag
Het gebruik van de bijgebouwen voor de inpandige opslag van caravans, boten en daarmee gelijk te stellen goederen is toegestaan.
  1.  Aan huis verbonden werkactiviteiten
De uitoefening van aan huis verbonden werkactiviteiten is toegestaan, met dien verstande dat: 
  1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  2. de aan huis verbonden werkactiviteit uitsluitend inpandig mag worden verricht;
  3. niet meer dan 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden aangewend ten dienste van deze activiteit, met een maximum van 60 m2;
  4. indien er tevens sprake is van een bed & breakfastvoorziening, de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer mag bedragen dan onder 3 is genoemd;
  5. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die de aan huis verbonden werkactiviteit uitoefent en dat er geen andere arbeidskrachten werkzaam zijn;
  6. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu mag opleveren, dan wel geen afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of de buurt, hetgeen inhoudt dat:
  • de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • niet met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken ten behoeve van bedrijven die vergunningplichtig of meldingplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
  • werkactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn met de categorieën 1 en 2 als vermeld in de Staat van Bedrijven die als bijlage bij de regels is opgenomen;
  • behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met de aan huis verbonden werkactiviteit, geen detailhandel mag plaatsvinden;
  • het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning. 
  1. Bed & breakfast
Het gebruik van de gebouwen voor een bed & breakfastvoorziening is toegestaan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: 
  1. er mag aan maximaal vijf personen nachtverblijf worden verschaft;
  2. de vestiging van een bed & breakfast wordt gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing op het perceel;
  3. een bed & breakfast mag geen tekenen van een wooneenheid vertonen, zoals een keuken;
  4. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
  5. maximaal 30% van de bestaande vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de bed & breakfastvoorziening, met een maximum van 60 m2;
  6. indien er tevens sprake is van een aan huis verbonden werkactiviteit, de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer mag bedragen dan onder 5 is genoemd;
  7. degene die de gebruiker is van de woning, moet ook degene zijn die de bed & breakfast uitoefent;
  8. als een bed & breakfast wordt uitgeoefend in een vrijstaand bijgebouw, dan moet het bijgebouw staan op het erf behorend bij de woning;
  9. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met de omringende woonomgeving;
  10. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.
  1. Paardenbakken 
Het gebruik van de gronden voor paardenbakken is toegestaan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: 
  1. de oppervlakte bedraagt niet meer dan 1.200 m2;
  2. de paardenbak dient te worden geplaatst op of aan het bouwperceel van de aanvrager, binnen een afstand van 30 m van het perceel;
  3. de afstand tot de woning van derden bedraagt minimaal 30 m; deze afstand geldt ook voor recreatiewoningen;
  4. de afstand tot het perceel van derden bedraagt minimaal 3 m;
  5. de paardenbak mag geen significant negatieve effecten op de omgeving en de kwaliteit van de woonomgeving van derden hebben;
  6. per woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
  7. er dient een open omheining te worden toegepast met een maximale hoogte van 1,5 m;
  8. de paardenbak dient wat betreft kleur- en materiaalgebruik passend te zijn in het buitengebied;
  9. de verlichting is afgeschermd en alleen gericht op de paardenbak;
  10. de hoogte van lichtmasten mag ten hoogste 4 m bedragen;
  11. er mag niet meer dan 60 LUX/m2 worden geproduceerd, gemeten 1 m boven de bodem van de paardenbak;
  12. de verlichting mag niet worden gebruikt tussen 23.00 uur en 07.00 uur.
4.5.2 Strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
 
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan: 
  1. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde beroep/bedrijf;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
4.6.1 Functiewijziging
 
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan, voor zover het betreft voormalige agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven, wijzigen ten behoeve van:
  1. sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, een kinderboerderij, een kampeerboerderij, dan wel naar de aard en de omvang daarmee gelijk te stellen functies;
  2. bedrijven genoemd in de als bijlage opgenomen Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de VNG of wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
  3. maneges; 
met dien verstande dat: 
  1. de hierboven genoemde functies uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
  2. de hierboven genoemde functies zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
  3. bij de maatvoering zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande hoofdvorm;
  4. gestreefd wordt de landschappelijk verstorende bebouwing af te breken;
  5. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
  6. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  7. voor zover de wijziging betrekking heeft op de functie manege geldt dat vestiging uitsluitend mogelijk is in de nabijheid van kernen en op gronden die omsloten zijn door de bestemming Agrarisch;
  8. de genoemde functies met gebruikmaking van een nieuwe wijzigingsprocedure, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, onderling uitwisselbaar zijn.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie-2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
 
5.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag worden gebouwd ten behoeve van de bestemming en gelden de volgende regels: 
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. het bepaalde in dit lid onder bl en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:.
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte,voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 50 m2;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 35 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. 
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.3.1 Verbod
 
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie-2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren: 
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 35 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpe op een grotere diepte dan 35 cm;
  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur. 
5.3.2 Uitzondering
 
Het verbod van 20.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: 
  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 5.2 in acht is genomen;
  2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 50 m2;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  5. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  6. het vervangen van bestaande drainage betreffen, voor zover aangelegd binnen hetzelfde tracé;
  7. het aanleggen van sleufloze drainage betreffen, binnen de bestemmingen Agrarisch­ Bollenteelt of de bestemming Agrarisch met waarden- Cultuurhistorie.
5.3.3 Voorwaarden
 
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 5.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien: 
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van: 
  1. bouwhoogte
    de bestemmingsregels en worden toegestaan dat de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten wordt vergroot, mits:
    1. de antenne niet kan worden geplaatst op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
    2. de antenne niet kan worden geplaatst op een bedrijventerrein;
    3. de antenne vervolgens wordt geplaatst in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;
    4. de mast radiografisch noodzakelijk is;
    5. de hoogte van een mast ten hoogste 40 m zal bedragen;
    6. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit conform het Plaatsingsplan, zoals vastgesteld door het Rijk, de VNG en de gezamenlijke mobiele telefoonaanbieders;
    7. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. kleinschalige recreatie
    de bestemmingsregels om als nevenactiviteit kleinschalige recreatie te ontwikkelen, mits:
    1. aangetoond is dat er sprake is van een ondergeschikte tak (nevenactiviteit) of deeltijdfunctie bij de hoofdbestemming;
    2. er uit een ondernemersplan blijkt dat de activiteit economisch haalbaar is en de recreatiefunctie voor het bestaand toeristisch aanbod een toegevoegde waarde heeft (vernieuwend of aanvullend);
    3. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven;
    4. aangetoond is dat op het eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, namelijk per standplaats en per bed & breakfasteenheid minimaal één parkeerplaats;
    5. uit een landschapsinpassingsplan blijkt dat de activiteit landschappelijk goed is ingepast, dat de aantrekkelijkheid van het platteland gewaarborgd blijft en dat de uitvoering van landschappelijke inpassingsmaatregelen wordt gegarandeerd;
    6. de bestemmingen zich overigens niet verzetten tegen de nieuwe activiteit, bijvoorbeeld bij de aanduidingen ter bescherming van natuurgebieden en waardevolle essen, of binnen de bestemmingen Agrarisch met waarden – 3 en Agrarisch – Tuinbouw;
in de vorm van:
  1. een kleinschalig kampeerterrein, inclusief alle noodzakelijke voorzieningen in de vorm van horeca, dagrecreatie, sanitair, beheer- en onderhoud, landschappelijke inrichting, erfinrichting, speeltoestellen en parkeerplaatsen, onder de voorwaarden dat:
    1. de nevenactiviteit wordt uitgevoerd bij een (bedrijfs)woning;
    2. de totale oppervlakte die in gebruik is voor recreatie met bijbehorende activiteiten minimaal 0,2 en maximaal 1 ha bedraagt;
    3. er alleen kampeermiddelen zijn toegestaan en dus geen vaste standplaatsen zoals recreatieve nachtverblijven, stacaravans en huisjes;
    4. het kampeerseizoen loopt van 15 maart tot 1 november. Buiten deze periode zijn er geen kampeermiddelen aanwezig en is het terrein niet in gebruik;
    5. er maximaal drie eenvoudige trekkershutten met slaapkamer en kookgelegenheid, maar zonder toilet en douche zijn toegestaan op het terrein. De maximale oppervlakte van een trekkershut bedraagt 30 m², de maximale bouwhoogte is 5 m en de trekkershut heeft maximaal één bouwlaag. De trekkershutten mogen uitsluitend worden gebouwd aansluitend aan de bestaande bebouwing. De trekkershutten mogen buiten het kampeerseizoen niet worden gebruikt;
    6. er 50 m2 aan bijgebouwen en/of overkappingen extra mag worden gebouwd, welke onder andere voor sanitaire voorzieningen gebruikt mogen worden. Deze vrijstaande bijgebouwen en/of overkappingen dienen aansluitend aan de bestaande bebouwing gebouwd te worden. De maximale bouwhoogte bedraagt 3,5 m. De bijgebouwen en/of overkappingen bestaan uit maximaal één bouwlaag. Tevens is het toegestaan om in de bestaande bebouwing behorende bij het hoofdgebruik ruimten geschikt te maken voor sanitaire voorzieningen;
    7. een kampeerterrein inclusief de benodigde parkeergelegenheid:
      1. ten minste 50 m van de grens van de denkbeeldige vierhoek van een buiten het kampeerterrein gelegen agrarische bedrijfswoning is gesitueerd, dan wel,
      2. ten minste 50 m van de grens van het bestemmingsvlak waar een (bedrijfs)woning gebouwd kan worden, is gesitueerd of, in het geval dat er in het bestemmingsvlak van de (bedrijfs)woning waarbij het kampeerterrein aangevraagd wordt een of meerdere woning(en) van derden aanwezig is, zijn of kunnen zijn, moet er ten minste 50 m tot de perceelsgrens van die woning(en) van derden aangehouden worden;
    8. het kampeerterrein gelegen moet zijn aansluitend aan de bestaande bebouwing;
  2. een bed & breakfasteenheden onder de voorwaarden dat:
    1. de nevenactiviteit wordt uitgevoerd bij een (bedrijfs)woning;
    2. er in totaal maximaal drie bed & breakfasteenheden in de bestaande bebouwing toegestaan zijn, waarbij het aantal personen in totaal maximaal zes mag zijn;
    3. deze eenheden uitsluitend mogen worden gerealiseerd in bestaande hoofd- en/of bijgebouwen;
    4. er voor de bed & breakfasteenheden in het hoofdgebouw of in een bijgebouw uitsluitend slaapplaatsen met sanitaire voorzieningen mogen worden gerealiseerd. Een ontbijtruimte en eventueel een woonkamer bevinden zich elders in het hoofdgebouw, dan wel in het bij het bijgebouw behorende hoofdgebouw. Er mogen geen keukenblokken of woonkamervoorziening in de bed & breakfasteenheden worden gemaakt;
    5. een bestaand bijgebouw ten behoeve van de bed & breakfast in de directe nabijheid van het hoofdgebouw dient te staan en een duidelijke relatie dient te hebben met het hoofdgebouw. De uiterlijke kenmerken van het bijgebouw moeten worden behouden. Er morgen geen uiterlijke kenmerken van een woning worden toegevoegd aan het bijgebouw;
  3. een van de hoofdbestemming afwijkend gebruik in de vorm van dagrecreatie (zoals een doolhof, buitensportactiviteiten, een dierentuin, een theetuin en andere innovatieve ideeën) onder de voorwaarden dat:
    1. de oppervlakte die voor dagrecreatie gebruikt wordt ten hoogste 500 m² bedraagt;
    2. een terrein voor dagrecreatie inclusief de benodigde parkeergelegenheid:
      1. ten minste 50 m van de grens van de denkbeeldige vierhoek van een buiten het terrein gelegen agrarische bedrijfswoning is gesitueerd, dan wel,
      2. ten minste 50 m van de grens van het bestemmingsvlak waar een (bedrijfs)woning gebouwd kan worden is gesitueerd;
    3. er ten behoeve van de dagrecreatie ten hoogste 50 m2 extra aan bijgebouwen en/of overkappingen extra mag worden gebouwd. Deze vrijstaande bijgebouwen en/of overkappingen dienen aansluitend aan de bestaande bebouwing gebouwd te worden. De maximale bouwhoogte bedraagt 3,5 m. De bijgebouwen bestaan uit maximaal 1 bouwlaag;
  4. een voor de hoofdbestemming afwijkend en bij een kleinschalig kampeerterrein en/of een bed&breakfast en/of een vorm van dagrecreatie behorend ondergeschikt gebruik in de vorm van horeca-activiteiten onder de voorwaarde dat:
    1. alleen de bestaande bebouwing hiervoor mag worden gebruikt;
    2. ten behoeve van de horeca-activiteiten inclusief terras, keuken en zaal ten hoogste 100 m² van de bestaande bebouwing gebruikt mag worden;
    3. de horeca-activiteiten uitsluitend bestaan uit een aan de hoofdfunctie ondergeschikt horecagebruik dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van dranken en etenswaren, zoals een theehuisje, ijssalon, croissanterie, dagcafé, dagrestaurant, wijnhuis en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
 
8.1 Seksinrichting 
 
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van: 
  1. het vestigen van een seksinrichting in geval van verplaatsing van de bestaande als zodanig aangegeven seksinrichting;
  2. het vestigen van een nieuw te realiseren seksinrichting, mits het gezamenlijke aantal seksinrichtingen niet meer dan twee bedraagt.
Vestiging is uitsluitend toegestaan in bestaande niet-agrarische bedrijven en bestaande agrarische bedrijven, mits:
  1. de wijziging met betrekking tot agrarische bedrijven slechts toepasbaar is indien de agrarische functie wordt beëindigd;
  2. de activiteiten uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
  3. de activiteiten uitsluitend plaatsvinden binnen de bestaande gebouwen;
  4. geen uitbreiding van de bestaande gebouwen plaatsvindt;
  5. voldoende parkeercapaciteit op het bijbehorende erf aanwezig is;
  6. afschermende beplanting wordt aangebracht;
  7. de landschappelijke, milieuhygiënische, verkeerskundige, agrarische en natuurlijke aspecten in de afweging worden betrokken;
  8. de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid er niet toe mag leiden dat onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  9. de vestiging van een seksinrichting niet plaatsvindt in de Ecologische Hoofdstructuur en/of de ecologische verbindingszone.
8.2 Vervallen aanduiding 'karakteristiek'
 
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het laten vervallen van de aanduiding 'karakteristiek', uitsluitend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven.
 
8.3 Toekennen aanduiding 'karakteristiek'
 
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het toekennen van de aanduiding 'karakteristiek' aan een pand, uitsluitend indien werkzaamheden zijn uitgevoerd waardoor de karakteristieke hoofdvorm van het betreffende pand is hersteld.
 
8.4 Natuurkampeerterrein
 
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de vestiging van een natuurkampeerterrein, met dien verstande dat: 
  1. de betreffende gronden zijn gelegen in een aaneengesloten gebied van ten minste 250.000 m2 (25 hectare), waarvan in elk geval de helft bestaat uit bos, natuurgebied en/of waardevol cultuurlandschap;
  2. het terrein zodanig is gelegen dat er geen onacceptabele geluid-, stank- of lichtoverlast is;
  3. het terrein uitsluitend wordt gebruikt door toeristische (mobiele) kampeermiddelen;
  4. per 10.000 m2 niet meer dan 30 staanplaatsen worden gerealiseerd;
  5. een terrein niet groter is dan 10.000 m2;
  6. parkeren van voertuigen bij het kampeermiddel niet is toegestaan;
  7. er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd in de onmiddellijke nabijheid van het kampeerterrein;
  8. de maximale verblijfsduur uit 28 overnachtingen bestaat;
  9. voorzieningen ten behoeve van het kampeerterrein worden gerealiseerd in bestaande bebouwing;
  10. indien geen bestaande bebouwing aanwezig is, maximaal 25 m2 mag worden opgericht, met een goot- en bouwhoogte van niet meer dan 3 m respectievelijk 5,5 m;
  11. de bebouwing uitsluitend mag worden gebruikt ten behoeve van het kampeerterrein. 
Een besluit tot wijziging wordt niet genomen indien de wijziging leidt tot een onevenredige aantasting van de in lid 1 van het betreffende artikel omschreven waarden.
    
Artikel 9 Overige regels
 
9.1 Afstemming waterschap
 
Bij bouwen, dan wel het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden welke gevolgen kunnen hebben voor de waterhuishouding, wordt de waterbeherende instantie om advies gevraagd.
 
9.2 Afstemming welstandsnota
 
Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot: 
  1. de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte;
  2. de plaatsing op het bouwperceel;
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden tot het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits: 
  • de goot- en bouwhoogte van gebouwen met niet meer dan 15% afwijken van de in dit plan toegestane goot- en bouwhoogte;
  • de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.
 
9.3 Afstemming Landschapsbeleidsplan
 
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, dan wel toepassing te geven aan wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening wordt getoetst of de ontwikkeling past in het bebouwings- en landschapsbeeld, in de zin dat dit in overeenstemming dient te zijn met het Landschapsbeleidsplan van de gemeente Noordenveld.
 
9.4 Afstemming Wet natuurbescherming
 
Voor activiteiten in dit wijzigingsplan waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist of waarbij toepassing wordt gegeven aan een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, dient-in de daarvoor in aanmerking komende situaties - te worden aangetoond dat zij - gelet op de instandhoudingsdoelstelling - de kwaliteit van de natuurlijke habitatten en de habitatten van de soorten in een Natura 2000-gebied niet verslechteren of een significant verstorend effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
  
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
 
10.1 Overgangsrecht bouwwerken 
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. Bij omgevingsvergunning kan eenmalig worden afgeweken van lid 10.1onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1onder a met maximaal 10%.
  3. Lid 10.1onder ais niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 
10.2 Overgangsrecht gebruik 
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het lid 10.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.2 onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. 
Lid 10.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
   
Artikel 11 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als "Regels van het wijzigingsplan Lieverseweg 11 Peize".