Plan: | Aanpassen bouwvlakken Oosterveld Norg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1699.2018BP075-vg01 |
Op 22 februari 2005 is het bestemmingsplan Oosterveld vastgesteld voor de dorpsuitbreiding aan de oostzijde van de dorpsbebouwing van Norg. De bouwvlakken en regeling voor het plan zijn gemaakt conform de bouwnormen die in 2005 werden gehanteerd. Tegenwoordig wordt er op een andere wijze ontwikkeld, waardoor er nu wordt gekozen voor een andere stedenbouwkundige opzet. De bouwvlakken en regeling zijn daardoor niet meer helemaal passend om de nieuwe stedenbouwkundige opzet te realiseren.
Om deze stedenbouwkundige opzet toch te kunnen uitvoeren is het noodzakelijk om de regeling en de bouwvlakken aan te passen. Om dit juridisch-planologisch te kunnen regelen is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan geeft een concrete planologische regeling om de ontwikkeling te kunnen realiseren.
Het plangebied betreft twee woongebieden binnen het geldende bestemmingsplan Oosterveld. Deze woongebieden liggen ten oosten van de huidige dorpsbebouwing van Norg, achter de woningen aan de Drostenlaan en Volmachtenlaan. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingplan Oosterveld, dat op 22 februari 2005 is vastgesteld. Het plangebied heeft hierin binnen de bestemming 'Woongebied'. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor wonen, aan huis verbonden beroepen, openbare nutsvoorzieningen, fiets- en voetpaden en parkeervoorzieningen. Hoofdgebouwen dienen binnen het aangegeven bouwvlak te worden gebouwd en mogen uitsluitend vrijstaand gebouwd worden. Hoofdgebouwen hebben een maximale bouwhoogte van 9 meter en dienen in een strook, gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens, met een diepte van maximaal 15 meter te worden gebouwd. Een uitsnede van de verbeelding is weergegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2 Uitsnede geldende verbeelding
Na deze inleiding beschrijft hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de gewenste ontwikkelingen. In hoofdstuk 3 worden de ontwikkelingen getoetst aan het relevante beleid. Hier wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en het gemeentelijk beleid. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de verschillende van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting op het juridisch systeem en op de bestemmingen gegeven. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in zowel de maatschappelijke als de economische uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de voorgenomen situatie, afgezet tegen de huidige situatie in het plangebied. De verschillen ten opzichte van elkaar worden hierin besproken.
In het huidige bestemmingsplan zijn in het westen van het plangebied van Oosterveld drie woongebieden opgenomen. Dit plan heeft betrekking op de meest noordelijke en in het midden gelegen woongebieden, ook wel Binnen Noord en Binnen Midden genoemd. Dit betreffen het bovenste (Binnen Noord) en onderste (Binnen Midden) woongebied op figuur 1.2. De woongebieden liggen tussen de huidige woonbebouwing aan de Drostenlaan en Volmachtenlaan (westzijde) en de Oosterveldweg (oostzijde) Beide woongebieden zijn voorzien van één bouwvlak, die het gehele woongebied omvat. De hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Voor beide woongebieden is in de geldende regeling opgenomen dat woningen binnen een strook van 15 meter vanaf de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd. In paragraaf 1.3 is een uitsnede van de geldende verbeelding weergegeven, met daarop de ligging van de (bouwvlakken van de) woongebieden.
De bouwvlakken en regeling voor het geldende plan zijn gemaakt conform de bouwnormen en wijze van regelen die in 2005 gehanteerd werden. Voor een goede verkaveling en positionering van de woningen op de kavel is het bouwvlak binnen fase Binnen Noord op een aantal punten iets te beperkend. De gemeente streeft naar het realiseren van een aantrekkelijke woonwijk met een attractief gevarieerd woonmilieu. Naast de inrichting van de openbare ruimte zal de bouwwijze van de woningen hieraan een belangrijke bijdrage leveren. Daarom is het voornemen om het bouwvlak in de noordelijke en oostelijke richting uit te breiden. Op figuur 2.1 is de uitbreiding van het bouwvlak weergegeven. Hier op is te zien dat het om relatief kleine uitbreidingen gaat aan de noord en oostzijde. De situering van de woningen binnen het bouwvlak veranderd hierdoor maar weinig. Het voornemen is om bebouwing met een losse opzet in de vorm van villa's en bungalows aansluitend aan het bestaande woongebied te realiseren. De bebouwing zal worden gevormd door individuele panden op relatief grote percelen, waaraan minimale eisen worden gesteld ten aanzien van de omvang.
De kavels in het deel Binnen Midden hebben een smalle voorkant en een brede achterkant. Hierdoor staat de regeling, dat woningen binnen een strook van 15 meter vanaf de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden, een goede positionering op de kavel in de weg. Het voornemen is om deze regeling los te laten voor de fase Binnen Midden, zodat er plaatselijk diepere voortuinen kunnen ontstaan. Om ervoor te zorgen dat de woningen niet te ver achterop de kavel raken en daarmee te dicht op de bestaande woningen komen is het bouwvlak dat grenst aan de bestaande woningen verder van die woningen afgelegd. Daarmee is het zo dat ten opzichte van de bestaande woningen de nieuwe woningen iets dichterbij kunnen komen te staan. Daar staat tegenover dat bijgebouwen juist op een grotere afstand ten opzichte van de bestaande woningen worden gebouwd. Al met al zal de woon- en leefsituatie van de bestaande woningen gelijk blijven ten opzichte van het huidige bestemmingsplan.
In de figuren 2.1 en 2.2 zijn de nieuwe liggingen van de bouwvlakken weergegeven, ten opzichte van de huidige bouwvlakken. De zwarte lijn projecteert het huidige bouwvlak. De paarse lijn projecteert het voorgenomen bouwvlak. Dit is geprojecteerd op de nieuwe stedenbouwkundige opzet van Oosterveld.
Figuur 2.1 Nieuwe ligging bouwvlak (licht paarse lijn) fase Binnen Noord, met daaronder een voorbeeldverkaveling
Figuur 2.2 Nieuwe ligging bouwvlak (licht paarse lijn) fase Binnen Midden, met daaronder een voorbeeldverkaveling
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante beleid op Rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk niveau.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en aangevuld op 1 oktober 2012. Het Barro stelt niet alleen regels over de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.
Toetsing
Het plangebied raakt geen van de rijksbelangen. Er zijn dan ook geen rijksbelangen in het geding.
Duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd. Deze wijziging is op 1 juli 2017 in werking getreden. Voor dit plan wordt getoetst aan deze nieuwe regeling, die inhoudt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing
Met dit plan worden slechts twee bouwvlakken aangepast. Dit betreft geen stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Tevens worden niet meer woningen ten opzichte van het huidige toegestane aantal woningen mogelijk gemaakt.
Omgevingsvisie Drenthe 2014 en Provinciale Verordening Drenthe
Provinciale Staten van Drenthe hebben de Omgevingsvisie Drenthe en de Provinciale omgevingsverordening vastgesteld. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.
Uitgangspunt van de Omgevingsvisie is dat de ruimtelijke identiteit en de ruimtelijke kwaliteiten van provincie worden versterkt. Daarbij spelen de aardkundige, archeologische en landschappelijke kernkwaliteiten een grote rol.
Verder wil de provincie streven naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de gemeentelijke structuurvisies of woonplannen. De Provinciale Verordening Drenthe vormt de vertaling van de omgevingsvisie naar regelgeving.
Toetsing
Met dit plan worden slechts twee bestaande bouwvlakken iets gewijzigd ten opzichte van de huidige ligging. Het bouwvlak Binnen Noord wordt iets uitgebreid en het bouwvlak van fase Binnen Midden wordt iets ingekort aan de westzijde. Tevens wordt voor het bouwvlak Binnen Midden de regeling gewijzigd in die zin dat niet meer binnen 15 meter tot de naar de weg gekeerde bouwgrens een woning moet worden gebouwd. Dit is niet in strijd met het gestelde in de Omgevingsvisie en de Provinciale Verordening.
Omgevingsvisie Noordenveld 2030
De Omgevingsvisie Noordenveld, vastgesteld op 8 februari 2017, is een koers- en inspiratiedocument; een kompas voor investeringen in het ruimtelijk en sociale domein binnen de gemeente Noordenveld. De omgevingsvisie vormt de basis voor het opstellen van dorps-/gebiedsvisies, ruimtelijke plannen of omgevingsvergunningen waarin wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Ook is de omgevingsvisie de basis voor de Programma's op de kernwaarden Transparant, Leefbaar, Ondernemend, Groen en Duurzaam. Hierin is ook de kernwaarde Meedoen geïntegreerd in het verhaal.
Voor het dorp Norg zijn in de omgevingsvisie vier kernkwaliteiten opgesteld:
Voor Norg zijn een aantal algemene ambities en ambities per deelgebied opgesteld. De ambitie voor het deelgebied Oosterveld is dat het gebied in de toekomst is ontwikkeld als een woonwijk met diverse typen woningen. Er wordt gebouwd naar de behoefte.
Toetsing
Met dit plan wordt de stedenbouwkundige opzet voor de fase Binnen Noord en Binnen Midden juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Op die manier kan dit deel van de wijk Oosterveld gerealiseerd worden. Dit is niet in strijd met het gemeentelijke beleid als uiteengezet in de Omgevingsvisie Noordenveld.
Compensatieplan
Ter uitvoering van de Compensatieverordening (2004) is in het kader van het bestemmingsplan Oosterveld uit 2005 een compensatieplan vastgesteld door het college (2008). Het gaat om compensatie van landschaps-, cultuur- en natuurwaarden. Als gevolg van het bestemmingsplan voor het aanpassen van de bouwvlakken veranderd de ruimtelijke ingreep, zoals genoemd in artikel 4 van de Compensatieverordening, niet. Dit Compensatieplan dient daarom ook voor dit bestemmingsplan.
Het compensatieplan uit 2008 gaat uit van uitvoering van de gecompenseerde maatregelen in één keer. Echter de wens bestaat momenteel om het plan Oosterveld gefaseerd uit te voeren. Het is daarom logisch om ook de compenserende maatregelen gefaseerd uit te voeren. Daarom is het compensatieplan aangepast. De aanpassingen hebben uitsluitend betrekking op de fasering en zijn niet inhoudelijk van aard. Het aangepaste compensatieplan is op 7 november 2017 door het college vastgesteld.
In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke manier rekening is gehouden met de milieu- en omgevingsaspecten die in het bestemmingsplan een rol spelen. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd.
Toetsingskader
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
Toetsing
In (de omgeving van) het plangebied zijn geen leidingen en kabels aanwezig waar tijdens de uitvoering van de ontwikkeling rekening mee gehouden moet worden.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen belastende en gevoelige functies met betrekking tot milieu mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).
Toetsing
Met dit plan wordt slechts de ligging van de bouwvlakken voor fase Binnen Noord en Binnen Midden gewijzigd. Tevens wordt voor de fase Binnen Midden de regeling dat woningen binnen een strook van 15 meter tot aan de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd, geschrapt.
De woningen in fase Binnen Noord kunnen door dit plan iets verder oostelijk en noordelijk geplaatst worden. Door de geschrapte regeling voor fase Binnen Midden kunnen de woningen iets meer richting het westen geplaatst worden. Dit heeft echter geen invloed op de milieuzonering. Er zijn geen bedrijven rondom het plangebied die invloed hebben op de ontwikkelingen in het plangebied.
Conclusie
Er is geen nader onderzoek naar het aspect bedrijven en milieuzonering noodzakelijk. Het aspect vormt geen belemmering voor de realisering van dit plan.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Externe veiligheid gaat over het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportleidingen (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Bevi.
Toetsing
Op basis van de risicokaart blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes en buisleidingen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting betreft een benzinestation met LPG op circa 1 kilometer ten zuidwesten van het plangebied. Het plangebied valt niet binnen de invloedszone van deze inrichting. De woningen in fase Binnen Midden kunnen door de gewijzigde regeling dichter naar het LPG-benzinestation geplaatst worden, maar dit blijft buiten de invloedszone van deze inrichting.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
Toetsing
Met dit plan worden geen extra woningen mogelijk gemaakt. Slechts de plaatsing van het bestaande toegestane aantal woningen wordt licht gewijzigd door de aanpassing van de bouwvlakken en de regeling. Het plan heeft daarom geen gevolgen voor de luchtkwaliteit.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Daarnaast geldt per provincie een uitwerking van regels op het gebied van natuurbescherming in de provinciale verordening.
Toetsing gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van beschermde natuurgebieden als Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling, zijn er geen gevolgen voor omliggende beschermde natuurgebieden. Woningbouw is reeds mogelijk in het plangebied, alleen de plaatsing van de woningen wordt licht gewijzigd.
Toetsing soortenbescherming
Woningbouw is in een groot deel van het plangebied reeds toegestaan. Het bouwvlak wordt echter iets verlegd, waardoor de plaatsing van enkele woningen in het plangebied iets gewijzigd wordt. Redelijkerwijs kan worden aangenomen dat, gezien de aard en omvang van het voornemen, dit geen gevolgen heeft voor beschermde soorten.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Toetsing
In en rondom het plangebied zijn enkele cultuurhistorische waarden aanwezig. Dit betreft de aanwezigheid van de historische zandpaden, de Eerste Laan en Tweede Laan. Dit betreffen oude toegangswegen naar het dorp toe. Met deze ontwikkeling worden geen ingrepen ter plaatse van de paden en de omringende groenvoorzieningen mogelijk gemaakt. Daarmee wordt geen afbreuk gedaan aan de cultuurhistorische waarden.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze op zijn vroegst in 2020 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.
Toetsing
De gemeente Noordenveld heeft voor haar grondgebied een Beleidsadvieskaart Archeologie opgesteld. Op de gemeentelijke beleidsadvieskaart is het plangebied aangeduid als Provinciaal Archeologisch Belang. Dit betekent dat bij ingrepen contact moet worden opgenomen met de provinciaal archeoloog.
Voor het hele Oosterveld is in 3 fases een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksgebieden van fase 1 en fase 3 hebben deels betrekking op het plangebied van dit bestemmingsplan. Onderzoeksfase 2 van het proefsleuvenonderzoek heeft geen betrekking op het plangebied van dit bestemmingsplan en is daarom buiten beschouwing gelaten.
Onderstaande is ontleend aan de evaluatierapporten die Arcadis heeft opgesteld per fase. Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd door Raap onder regie van Arcadis.
Fase 1
In de periode augustus/september 2017 heeft een proefsleuven onderzoek en gedeeltelijke opgraving plaatsgevonden in het plangebied Oosterveld fase 1. Op basis van dit onderzoek is een evaluatie- en selectierapport opgesteld door Raap (Hielkema, 13-10-2017) (bijlage 1). In het plangebied zijn 11 proefsleuven aangelegd. In de middelste zone is een extra proefsleuf gegraven van circa 20x20 m, in de zuidelijke zone is een gebied van circa 2300 m2 opgegraven. De sporen/vondsten die zijn aangetroffen duiden op een datering in de periode 18e-20e eeuw, de Nieuwe Tijd. Het betreft onder meer kleine aantallen aardwerk en metaal, paalsporen en greppels.
Advies plangebied
Op basis van de bevindingen van Raap, werd door Arcadis geadviseerd het terrein van fase 1 vrij te geven voor de geplande ontwikkelingen.
Fase 3
In de periode week 10 en 11 van 2018 heeft een proefsleuven onderzoek plaatsgevonden in het plangebied Oosterveld fase 3. Op basis van dit onderzoek is een verslag opgesteld door Raap (Bürmann, 20-03-2018) (bijlage 2) en een evaluatie/selectierapport ((Bürmann, 22-03-2018) (bijlage 3).
Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn 77 oost-west gerichte proefsleuven van 4 x 25 m aangelegd
in een verspringend grind. Dit betreffen 62 in het PVE vastgelegde sleuven. Vervolgens zijn op basis van aanwezigheid van een relatief intacte podzolbodem nog 15 optionele proefsleuven aangelegd (zoals beschreven in het PvE).
In het grootste deel van het onderzoeksterrein is er nog een dun esdek aanwezig. Onder het esdek is grotendeels nog een B en /of een BC-horizont aanwezig. Daarnaast is in nagenoeg elke proefsleuf fragmentarisch ook nog een E-horizont aanwezig. Dit houdt in dat de bodemopbouw nog redelijk intact is en dat eventuele archeologische sporen in het gebied goed bewaard zouden moeten zijn. In de proefsleuven zijn greppels van perceelscheidingen en palenrijen aangetroffen. Deze sporen zijn te dateren in de Nieuwe tijd. Het meeste vondstmateriaal is afkomstig uit de bouwvoor en stamt uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Het betreft gebruiksaardewerk, kleipijp en één metalen gesp. Er zijn twee stuks vuursteen verzameld. Hierbij lijkt, bij nadere inspectie, geen sprake te zijn van artefacten. In één greppel zijn meerdere fragmenten van een middeleeuwse kogelpot aangetroffen.
Advies plangebied
Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn vrijwel alleen sporen (greppels en paalsporen) aangetroffen die te relateren zijn aan het agrarisch gebruik van het land in de Nieuwe tijd. Binnen het gebied is geen behoudenswaardige vindplaats aangetroffen. Voor het onderzochte gebied wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen.
Op basis van de bevindingen van Raap, werd door Arcadis geadviseerd het terrein van fase 3 vrij te geven voor de geplande ontwikkelingen.
De adviezen met betrekking tot het onderzoek van de fases 1, 2 en 3 zijn door het bevoegd gezag (gemeente Noordenveld, provincie Drenthe) overgenomen, waarmee de selectiebesluiten genomen zijn.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
De initiatiefnemers van een ruimtelijke ontwikkeling behoren in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen worden toegelaten die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Noorderzijlvest, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij onderhavige procedure wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Toetsing
Voor de gehele wijk Oosterveld is een waterhuishoudings- en rioleringsplan opgesteld. Hierin is vastgelegd hoe wordt omgegaan met water binnen het plangebied en hiermee wordt voldaan aan de eisen die worden gesteld door het bevoegd gezag. Hierin is bijvoorbeeld opgenomen waar wadi's worden aangelegd en wat, op basis van aannames over de te realiseren verharding, de bergingscapaciteit dient te zijn. Tevens is de verplichte watertoets doorlopen. Hieruit kwam naar voren dat er geen waterschapsbelang is met betrekking tot dit plan.
Conclusie
Bij de uitvoering van dit plan moet rekening worden gehouden met de eisen die worden gesteld in het waterhuishoudings- en rioleringsplan. Door hieraan te voldoen, wordt voldaan aan de eisen die worden gesteld door het bevoegd gezag. Het volledige waterhuishoudings- en rioleringsplan is opgenomen als bijlage 4 bij dit bestemmingsplan. Het resultaat van de watertoets is opgenomen als bijlage 5.
Toetsingskader
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.
Het Bouwstoffenbesluit en het Besluit Bodemkwaliteit stellen verder regels hoe om te gaan met vrijkomende grond- en materiaalstromen en hoe deze toe te passen.
Toetsing
Met dit plan worden geen extra bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt, alleen het bouwvlak en een deel van de regeling wordt aangepast ten opzichte van de huidige situatie. In februari 2017 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd binnen het totale gebied van de nieuw te realiseren wijk Oosterveld. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen noodzaak is tot het uitvoeren van nader onderzoek of saneringsmaatregelen. Het verkennend bodemonderzoek is opgenomen als bijlage 6.
Conclusie
Vanuit het onderzoek zijn geen belemmeringen naar voren gekomen voor de uitvoering van het plan. Het aspect bodem vormt daarom geen belemmering.
Toetsingskader
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. Indien er binnen een geluidzone een geluidsgevoelige functie gerealiseerd wordt, dient getoetst te worden aan de voorkeurgrenswaarde uit de Wgh.
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km /h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Toetsing
Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Donderseweg. Dit betreft de doorgaande verbinding tussen Norg en Donderen. In de voorgenomen situatie komt de noordelijke woning in het deelgebied Binnen Noord iets dichter naar de weg, dit is echter een minimale verschuiving. De nieuwe afstand tot de Donderseweg wordt circa 92 meter. Ten tijde van het geldende bestemmingsplan is al eens een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Destijds is geconcludeerd dat er geen geluidhinder ter plaatse van de woningen op zal treden als gevolg van wegverkeerslawaai van de Donderseweg. Daarnaast kan uit recent akoestisch onderzoek in het kader van de herontwikkeling van De Vluchtheuvellocatie worden geconcludeerd dat de 48dB contour van de Donderseweg op 48 meter van de weg ligt. Aangezien ter hoogte van onderhavig plangebied dezelfde verkeersintensiteiten gelden en een lager snelheidsregime (50 kmh en 60 kmh), ligt de 48 dB contour zeer waarschijnlijk op minder dan 48 meter van de Donderseweg. Hierdoor kan worden gesteld dat op circa 92 meter aan de voorkeursgrenswaarde van 48dB wordt voldaan.
Conclusie
Omdat het bouwvlak aan de noordzijde van het plangebied slechts minimaal wordt uitgebreid, kan redelijkerwijs gesteld worden dat dit geen gevolgen zal hebben voor het akoestische klimaat in de woningen in het plangebied. Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect geluid.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting.
Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs de elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatie leiden, is de digitale versie beslissend.
Dit bestemmingsplan betreft een aanpassing van het geldende bestemmingsplan Oosterveld, vastgesteld op 22 februari 2005. Qua planvorm is aangesloten bij het destijds opgestelde bestemmingsplan. Wel is dit vertaald conform de SVBP 2012.
De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In hoofdstuk 1 is een uitleg van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen, alsmede de wijze van meten.
Begrippen
In dit artikel zijn de standaard begripsomschrijvingen van de gemeente Noordenveld opgenomen, aangevuld met begrippen, die specifiek in dit bestemmingsplan voorkomen en waarbij sprake is van een (mogelijk) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen.
Wijze van meten
Om de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken te kunnen bepalen, is aangegeven hoe deze worden gemeten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 van de regels zijn de bestemming opgenomen.
Woongebied
Met de bestemming Woongebied is zoveel mogelijk aangesloten bij de geldende regeling uit het bestemmingsplan Oosterveld uit 2005. De regeling is wel vernieuwd conform de SVBP 2012 en op enkele punten aangepast. Binnen deze bestemming is wonen de hoofdfunctie. Voor het deel Binnen Noord is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bouwdiepte' opgenomen die ervoor zorgt dat woningen binnen 15 meter vanaf de naar de weg gekeerde bouwgrens gebouwd dienen te worden. Door deze aanduiding niet op het deel 'Binnen - Midden' op te nemen vervald hier de regeling dat woningen binnen 15 meter vanaf de naar de weg gekeerde bouwgrens gebouwd dienen te worden. Daarnaast zijn de bouwvlakken iets aangepast. Dit ter bevordering van de stedenbouwkundige opzet.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In hoofdstuk 3 zijn de anti-dubbeltelregel, de algemene bouw- en gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels opgenomen.
In de algemene bouwregels zijn bepalingen over ondergeschikte bouwdelen opgenomen.
In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen. In dit plan is een verbod opgenomen voor het gebruik van de gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting. Dit verbod geldt voor alle bestemmingen.
In de algemene afwijkingsregels is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.
Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn, maar moet zorgvuldig worden afgewogen en gemotiveerd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
In de slotregel van het plan wordt aangegeven onder welke titel het plan wordt vastgelegd.
Overleg
In het kader van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met het waterschap om eventuele gevolgen voor de waterhuishouding te bespreken. Hieruit is naar voren gekomen dat bij de uitvoering van het plan rekening moet worden gehouden met de eisen die worden gesteld in het waterhuishoudings- en rioleringsplan. De overlegreactie van het waterschap is opgenomen als bijlage 7. Er is voor gekozen geen overleg met de provincie te voeren omdat er geen sprake is van provinciaal belang met dit bestemmingsplan.
Zienswijze
Het bestemmingsplan is direct als ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Hierop is één zienswijze ingediend. In de nota zienswijzen, opgenomen als bijlage 8, is omschreven hoe met deze zienswijze is omgegaan. De zienswijze vormt geen aanleiding voor het aanpassen van het bestemmingsplan.
Vaststelling
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een woningbouw ontwikkeling, waarbij de gronden deels in eigendom zijn van de gemeente en deels van een ontwikkelaar. Het betreft een organische gebiedsontwikkeling, waarbij de bouwproductie en het segment woningen wordt afgestemd op de vraag. De kosten voor de gemeente worden gedekt uit de grondverkoop. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
De gronden zijn deels in eigendom van de gemeente, deels van een ontwikkelaar. Met de betreffende ontwikkelaar is een anterieure overeenkomst gesloten, met als resultaat dat het kostenverhaal plaatsvindt via gronduitgifte door de gemeente.