direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Ruimtelijke onderbouwing Veldweg 1 Peest
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1699.2017PB026-vg01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bedrijf Handelsonderneming Jan Kemp B.V. aan de Veldweg 1 in Peest wenst uitbreiding van bedrijfsgebouwen. Het bedrijf is gespecialiseerd in de import en export van kranen voor de schroot en recycling. Het bedrijf is in 1965 opgericht op deze locatie door de heer Jan Kemp Senior. Destijds zonder personeel, maar na een paar jaar werd er besloten om een aantal opgeleide monteurs in dienst te nemen en te trainen. Het team is inmiddels uitgegroeid tot 10 medewerkers. Om het personeel overdekte werkruimte te kunnen bieden en voldoende inpandige opstalruimte te hebben is uitbreiding van het bestaande bedrijfsgebouw noodzakelijk. Ook komt de uitbreiding het functioneren en uitstraling van het bedrijf ten goede.

Deze ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op het perceel Veldweg 1 in Peest (kadastraal gemeente Norg sectie V nummer 642, 666 en 667). De eigenaar heeft bij de gemeente Noordenveld een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor de uitbreiding van het bestaande bedrijfsgebouw en de sloop van een bijgebouw en verwijdering van afvalcontainers op dit perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017PB026-vg01_0001.jpg"

Luchtfoto projectgebied en directe omgeving (bron: kadastralekaart.com)

1.2 Geldend juridisch-planologisch kader

Het geldende juridisch-planologisch kader voor het projectgebied is het bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld (vastgesteld 17 april 2013). Het projectgebied is in het bestemmingsplan bestemd als Bedrijf - Niet buitengebied gebonden. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor:

  • a. niet buitengebied gebonden bedrijven, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 van de als bijlage opgenomen Staat van bedrijven, uitsluitend in combinatie met de woonfunctie;
  • b. bedrijven die op het moment van de inwerkingtreding van het plan legaal aanwezig zijn, uitsluitend in combinatie met de woonfunctie.

Er is een bouwvlak vastgelegd waarbinnen de huidige bedrijfswoning en bedrijfsbebouwing valt. Daarnaast is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 van toepassing op het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017PB026-vg01_0002.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld' met projectgebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De uitbreiding van het bestaande bedrijfsgebouw is op grond van het vigerende bestemmingsplan alleen mogelijk als deze binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd en als de toename van het oppervlakte niet meer is dan 10% van de huidige oppervlakte bedrijfsbebouwing. De uitbreiding betreft meer dan 10% van het huidige oppervlakte bedrijfsbebouwing, en is daarom niet mogelijk binnen de regels van het geldende bestemmingsplan van de gemeente Noordenveld.

Door de gemeente is aangegeven, op grond van artikel 2.12, lid 1 sub a onder 3 Wabo, medewerking te kunnen verlenen aan de bouw van een nieuwe woning. Dit houdt in dat een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan aangevraagd dient te worden. Ten behoeve daarvan moet gemotiveerd worden dat met de afwijking sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Deze ruimtelijke onderbouwing voorziet hier in.

1.3 Leeswijzer

In het vervolg van deze ruimtelijke onderbouwing wordt in de eerste plaats ingegaan op de inhoud van het project. Dit gebeurt in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid van provincie en gemeente besproken, waarna in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Als laatste wordt in hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project besproken.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het projectgebied ligt aan de Veldweg 1, ongeveer 900 m ten zuidwesten van de kern Peest en ongeveer 2.000 m ten zuidoosten van de kern Norg. Het betreft drie percelen (nummer 642, 666 en 667) van in totaal 7.665 m2.

Op het perceel staat een oude boerderij met bijbehorende garage en schuur. De boerderij doet nu dienst als kantoor. Verder is het terrein in gebruik voor de bedrijfsactiviteiten van de handelsonderneming. Er zijn twee bedrijfsgebouwen aanwezig en er vindt opslag plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017PB026-vg01_0003.jpg"

Luchtfoto projectgebied Veldweg 1 Peest (bron: kadastralekaart.com)

Het projectgebied is gelegen aan de Veldweg, een doorgaande weg in het buitengebied van de gemeente Noordenveld. De weg loopt noordwaarts richting Norg. Aan de weg zijn een aantal agrarische bedrijven gelegen.

Onderdeel van het project is ook de sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aan de Hoofdweg 17 en Hoofdweg 19 in Peest. Beide locaties liggen in de bebouwde kom van het dorp Peest, op een afstand van ongeveer 900 m van het projectgebied. De percelen waren voorheen in gebruik als agrarisch bedrijf. Op beide locaties is een woonboerderij aanwezig met op het achtererf de voormalige bedrijfsbebouwing. Op grond van het geldende bestemmingsplan Kleine kernen Noordenveld, vastgesteld op 19 november 2014, hebben de locaties de enkelbestemming Wonen - Boerderij. Een agrarisch bedrijf is hier op grond van het bestemmingsplan niet meer toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017PB026-vg01_0004.jpg"

Luchtfoto Hoofdweg 17 en 19 Peest (bron: pdokviewer.nl)

2.2 Toekomstige situatie

Initiatiefnemer is van plan om het bestaande bedrijfsgebouw, de meest noordelijk gelegen loods, uit te breiden met 440 m2. Daarnaast wordt een schuur gerealiseerd van 240 m2.

Hiervoor wordt de volgende bebouwing gesloopt/verwijderd:

  • voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aan de Hoofdweg 17: circa 451 m2;
  • voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aan de Hoofdweg 19: circa 462 m2;
  • afvalcontainers: circa 30 m2;
  • bijbehorende bouwwerken: circa 216 m2.

Het bestaande bedrijfsgebouw wordt verlengd richting het zuidoosten. Omdat voor het realiseren van de uitbreiding de overige losstaande bebouwing wordt verwijderd, krijgt het perceel een overzichtelijke uitstraling. In de nieuwe situatie staan op het perceel alleen de bedrijfswoning, de (uitgebreide) loods en de nieuwe schuur. De bedrijfswoning is in de huidige situatie in gebruik als kantoor, maar de woonfunctie van de bedrijfswoning blijft gehandhaafd, aangezien in het bestemmingsplan Buitengebied ten aanzien van de bestemming Bedrijf - Niet buitengebied gebonden is bepaald dat bedrijven uitsluitend in combinatie met de woonfunctie mogen worden uitgeoefend.

Een oppervlakte van 100 m2 van de uitbreiding wordt aangemerkt als bijgebouw ten behoeve van de bedrijfswoning, waardoor extra bijgebouwen niet meer mogelijk zijn.

Op onderstaande afbeelding is de indeling van het projectgebied in de toekomstige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017PB026-vg01_0005.png"

Indeling terrein toekomstige situatie (bron: BBAW Bouwmanagement)

De uitbreiding sluit aan bij de bestaande loods wat betreft hoogte en breedte. Wat betreft uitstraling krijgt het nieuwe deel van de loods een iets andere uitvoering. Aan de achterzijde en rechterzijde is de gevel gesloten, terwijl aan de voorzijde grote roldeuren worden geplaatst. De schuur wordt in dezelfde stijl als de loods uitgevoerd.

Op onderstaande afbeeldingen zijn impressies van de gevels van de loods en schuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017PB026-vg01_0006.png"

Aanzicht voorgevel loods (westzijde) (bron: BBAW Bouwmanagement)

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017PB026-vg01_0007.png"

Aanzicht achtergevel loods (oostzijde) (bron: BBAW Bouwmanagement)

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017PB026-vg01_0008.png"

Aanzicht zijgevels loods (bron: BBAW Bouwmanagement)

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017PB026-vg01_0009.png"

Aanzicht gevels schuur (bron: BBAW Bouwmanagement)

2.3 Landschappelijke inpassing

Voor het voornemen is een erfinrichtingsschets opgesteld. Hierbij is rekening gehouden met de huidige situatie en het gebruik van het terrein in de toekomstige situatie. De beschrijving van de huidige en toekomstige situatie en de schets is opgenomen in bijlage 1. Hieronder is de erfinrichtingsschets weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017PB026-vg01_0010.png"

Erfinrichtingsschets (bron: BügelHajema Adviseurs)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie 

Het omgevingsbeleid van de provincie Drenthe is vervat in de Omgevingsvisie (juni 2010) met de bijbehorende Omgevingsverordening. Nieuwe inzichten en ontwikkelingen in Drenthe hebben geleid tot een beperkte aanpassing van de Omgevingsvisie Drenthe 2010. De geactualiseerde Omgevingsvisie is op 20 augustus 2014 in werking getreden. In de geactualiseerde versie wordt dieper ingegaan op de kernkwaliteiten van de provincie.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020 en heeft als missie: het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn: rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid, naoberschap, menselijke maat en veiligheid. Onder een bruisend Drenthe verstaat de provincie ‘een plek waarin het goed wonen en werken is en waar voldoende te doen is voor jong en oud'.

In de Omgevingsvisie geeft de provincie aan dat zij de ruimtelijke kwaliteit wil bevorderen. Ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit worden door de provincie gestimuleerd. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Omgevingsverordening 

Naast de Omgevingsvisie is voor het projectgebied ook de Provinciale Omgevingsverordening (POV) relevant. De geactualiseerde POV is op 15 oktober 2015 in werking getreden. In de POV is opgenomen dat in een bestemmingsplan uiteengezet wordt dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie. Daarnaast mag een bestemmingsplan geen nieuwe activiteiten dan wel een wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.

Wat betreft uitbreiding van bestaande bedrijvigheid buiten bestaand stedelijk gebied verbindt het provinciaal beleid, naast toetsing aan de kernkwaliteiten, enkele voorwaarden:

  • de Ladder voor Duurzame Verstedelijking wordt toegepast;
  • uitbreiding wordt ruimtelijk goed ingepast, omschreven in een beeldkwaliteitsplan;
  • de locatie wordt bestemd voor kleinschalige en lokaal georiënteerde bedrijvigheid.

Afweging

Kernkwaliteiten

Voor het projectgebied zijn de kernkwaliteiten Archeologie, Cultuurhistorie en Landschap van toepassing. Op grond van de kernkwaliteit Archeologie grenst het projectgebied aan een laaggelegen waterrijk gebied. Bij ontwikkelingen binnen het gebied is het noodzakelijk de archeologische verwachting te toetsen. Omdat het projectgebied grenst aan dit laaggelegen waterrijk gebied, vormt de ontwikkeling niet direct een significante aantasting op de kernkwaliteit. Bij uitvoering van de ontwikkeling is dit wel een aandachtspunt.

Met betrekking tot de kernkwaliteit Cultuurhistorie geldt voor het projectgebied het sturingsniveau 'voorwaarden verbinden'. De cultuurhistorische samenhang wordt door het provinciaal beleid als randvoorwaarde gesteld. De initiatiefnemers hebben daarmee de verantwoordelijkheid om in het planproces inzichtelijk te maken hoe ze de cultuurhistorische samenhang als een van de (ruimtelijke) onderleggers voor nieuwe plannen benutten. Het projectgebied maakt deel uit van 'het esdorpenlandschap rond Norg'. De ambities zijn hier:

  • Het in stand houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es, beekdal en veld, met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen, esrandbosjes en middeleeuwse gebruiksbossen. Bovendien kent het esdorpenlandschap een grote tijdsdiepte, wat blijkt uit zichtbare en onzichtbare (pre)historische bewoningssporen als nederzettingen, grafmonumenten en celtic fields.
  • Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. Deze opzet wordt getypeerd door een vrije ordening van bebouwing en boerderijen, afwisseling tussen bebouwde plekken en open ruimtes (in het bijzonder de brinken) en doorzichten naar het omliggende buitengebied.
  • Het behouden van de openheid van de brede beekdalen als contrast met hun scherpe begrenzingen in de vorm van houtwallen en bossen.

Het voornemen wordt landschappelijk ingepast door de bestaande beplanting op het erf zoveel mogelijk te behouden. Hierdoor wordt het perceel, net als in de huidige situatie, vanaf de weg onttrokken aan het zicht. De karakteristieken van het landschap blijven daarmee behouden (zie ook paragraaf 2.2).

Op grond van de kernkwaliteit Landschap ten slotte ligt het projectgebied in het esdorpenlandschap. In dit landschap zijn met name de essen en beekdalen van provinciaal belang. Het projectgebied betreft een bestaand bebouwd perceel en tast geen essen of beekdalen aan. De kernkwaliteit is dan ook niet in het geding.

Ladder voor Duurzame Verstedelijking

In het kader van zorgvuldig ruimtegebruik en het voorkomen van leegstand moet de Ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd te worden. De treden van de ladder zijn als volgt:

  • 1. Is er een regionale behoefte?
  • 2. Zo ja: is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
  • 3. Zo nee: zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden gemaakt voor de (resterende) regionale behoefte met een goede landschappelijke inpassing.

Stedelijke ontwikkeling

Voordat de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Met voorliggende ontwikkeling wordt een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing op het perceel mogelijk gemaakt. Er is geen sprake van een functiewijziging: het perceel is in de huidige en toekomstige situatie in gebruik als bedrijfslocatie. Door het project worden extra bebouwingsmogelijkheden mogelijk gemaakt.

Op grond van jurisprudentie is een ondergrens van circa 500 m2 aan te houden om te bepalen of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De loods wordt uitgebreid met 680 m2. Omdat er sprake is van sloop van bedrijfsbebouwing op het perceel van circa 246 m2, blijft de totale toename van bedrijfsbebouwing op het perceel onder de 500 m2. Verder wordt opgemerkt dat in de omgeving van het bedrijf geen soortgelijk bedrijf voorkomt, waardoor dit project niet leidt tot leegstand op een andere locatie.

Omdat er geen sprake is van een functiewijziging en de bebouwingsmogelijkheden niet significant toenemen, is het voornemen geen stedelijke ontwikkeling. Het volgen van de Ladder voor duurzame verstedelijking is niet noodzakelijk.

Wel moet worden aangetoond dat het project in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en dat het project en de voorziene functie voorziet in een behoefte.

Het bedrijf is een niet grondgebonden bedrijf in het buitengebied. Verplaatsing van het bedrijf naar een bedrijventerrein ligt voor de hand, omdat het bedrijf op een bedrijventerrein meer ontwikkelingsruimte heeft. Hoewel dit een argument kan zijn om de uitbreiding van het bedrijf op deze locatie niet als goede ruimtelijke ordening te beschouwen, wordt toch een kwaliteitsverbetering gezien door de ontwikkeling.

Allereerst wordt verrommeling van het terrein tegengegaan door het slopen van bedrijfsbebouwing en het verwijderen van containers. Een oppervlakte van 100 m2 van de uitbreiding wordt aangemerkt als bijgebouw ten behoeve van de bedrijfswoning, waardoor extra bijgebouwen op het terrein niet meer mogelijk zijn. Verder vinden door de uitbreiding meer activiteiten binnen plaats, in plaats van op het buitenterrein van het bedrijf. Daarnaast wordt voormalige agrarische bedrijfsbebouwing in de bebouwde kom van het dorp Peest gesloopt, als voorwaarde voor het voornemen om de loods uit te breiden en de schuur te realiseren.

Op basis van bovenstaande argumenten wordt geconcludeerd dat er sprake is van goede ruimtelijke ordening en dat het project voorziet in een behoefte. Er is geen sprake van wijziging van functie, bestemming of bouwvlak door het voornemen.

Kleinschalige, lokaal georiënteerde bedrijvigheid

In artikel 3.25 van de POV wordt ingegaan op bedrijvigheid buiten bestaand stedelijk gebied. Als het gaat om nieuwe of uitbreiding van lokale werklocaties moet een beeldkwaliteitsplan worden opgesteld en moet het gaan om kleinschalige en lokaal georiënteerde bedrijvigheid. Als het gaat om vestiging of significante uitbreiding van een regionaal georiënteerd bedrijf kunnen Gedeputeerde Staten regels stellen met betrekking tot de nieuwe ontwikkeling.

Het project voorziet in de uitbreiding van de bestaande loods en de bouw van een schuur. Wat oppervlakte van het bedrijf betreft vindt geen uitbreiding plaats. Er is een erfinrichtingsplan opgesteld om de impact van de uitbreiding van de loods en de bouw van de schuur op de omgeving te bepalen (zie paragraaf 2.3).

Conclusie

Gezien het voorgaande is de conclusie dat het project in overeenstemming is met het provinciale beleid.

3.2 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie

De gemeente Noordenveld heeft op 8 februari 2017 de Omgevingsvisie Noordenveld 2030 vastgesteld. Hierin laat de gemeente zien hoe ze denkt wat de gemeente Noordenveld in het jaar 2030 uniek maakt op het sociale en fysieke domein. De Omgevingsvisie is de basis voor de Programma's op de kernwaarden leefbaar, groen, ondernemend, duurzaam en transparant.

In de Omgevingsvisie zijn ook de ambities per gebied aangegeven. Als algemene ambitie voor het buitengebied geldt dat ruimte wordt geboden aan kleinschalige en lokaal georiënteerde activiteiten op het gebied van nijverheid en dienstverlening.

Landschapsbeleidsplan

In het landschapsbeleidsplan van de gemeente Noordenveld (vastgesteld 2003) wordt voor het buitengebied van de gemeente een visie weergegeven welke zich richt op het bieden van ruimte aan nieuwe processen en het versterken en behouden van bestaande waarden van de natuur en het landschap. Het landschapsbeleidsplan bestaat uit een beleidskader, een inventarisatie van verschillende waarden, zoals ecologische waarden en de verschillende aanwezige landschapstypen, een landschapsvisie en een uitwerking in deelgebieden.

Aan het landschapsbeleid wordt richting gegeven door een aantal basisstrategieën. De uitwerking in deelgebieden houdt in dat er een visie wordt gegeven, gekeken wordt naar de mogelijke kansen en bedreigingen en er maatregelen worden aangedragen om de visie tot uitvoer te brengen. De deelgebieden zijn de landschapstypen van de gemeente Noordenveld. Dit zijn het esdorpenlandschap, Kolonie Veenhuizen, het laagveenontginningsgebied en de Veenkolonien.

Het projectgebied bevindt zich in het esdorpenlandschap, op de grens van oude cultuurgronden en jonge veldontginningen. Het hoofddoel van het landschapsbeleid voor deze landschapstypen is om de samenhang van het landschap te behouden en versterken.

Welstandsnota

In de gemeentelijke Welstandsnota maakt het projectgebied deel uit van het deelgebied oude veldontginningen in het buitengebied. Het beleid is in hoofdlijnen gericht op handhaving en versterking van de structuur en bebouwing. Voor het gebied geldt een aanduiding als bijzonder welstandsgebied waarbij de ambitie ligt op handhaving en versterking van de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten.

Afweging

In paragraaf 2.3 is reeds ingegaan op de landschappelijke inpassing van het project, waarbij rekening is gehouden met de landschappelijke kenmerken van de omgeving en de uitstraling van het terrein vanaf de wegen in het gebied. Omdat het enkel om een wijziging op het terrein gaat en niet om uitbreiding van het terrein, wordt de structuur van het landschap niet aangetast.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Archeologie

De gemeente beschikt over een archeologische beleidsadvieskaart. Het projectgebied is hierop aangegeven met een 'hoge of middelhoge verwachting'. De gemeente heeft aangegeven dat een vrijstelling geldt voor verstoringen tot 1.000 m2. De ingreep van dit project blijft ruimschoots onder deze oppervlakte. Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

Peest is een eeuwenoud esdorp. De oudste bekende schriftelijke vermelding van Peest dateert van circa 1300, maar uit archeologische vondsten mag de conclusie worden getrokken dat de streek al voor de jaartelling bewoond is. Peest is een dorp dat alle jaren klein is gebleven, waardoor het dorp nog steeds een agrarisch karakter kent met veel boerderijen en open ruimtes in het dorp. Tot circa 1900 staan de boerderijen allemaal om en in de nabijheid van de brink, na 1900 heeft het dorp zich aan de westkant richting Norg uitgebreid.

Het projectgebied ligt ten zuidwesten van het dorp Peest, net buiten het cultuurhistorisch waardevolle Norger esdorpenlandschap. Net als veel dorpen verliest het dorp Peest door de jaren heen steeds meer de agrarische functie. Het buitengebied neemt deze plek over en optimaliseert de functie door ruilverkavelingen en doorgaande mechanisatie. Het projectgebied ligt in een deel van de gemeente Noordenveld waar ruilverkaveling heeft plaatsgevonden en waar een rationele inrichting van het buitengebied te vinden is.

Binnen het projectgebied is geen sprake van cultuurhistorische waardevolle bebouwing of overige significante cultuurhistorische waarden. Met het bouwplan voor de uitbreiding van de bedrijfsloods en de bouw van de schuur blijven de cultuurhistorische waarden van de omgeving behouden en worden deze waar mogelijk versterkt. Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaan geen belemmeringen voor de voorgenomen herontwikkeling van het projectgebied.

4.2 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk te worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het projectgebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het projectgebied voor de voorgenomen functie.

Bodemonderzoek

Voor de ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd door Wiertsema & Partners (d.d. 6 december 2017, kenmerk VN-69513-1). De rapportage van het onderzoek is als bijlage 2 bijgevoegd. Onderstaand volgt een korte samenvatting van de rapportage.

Het bodemonderzoek is een vervolg op verkennende onderzoeken die in het verleden in het projectgebied zijn uitgevoerd. Uit de verkennende onderzoeken is gebleken dat op twee locaties sterke verontreinigingen met minerale olie in de grond en het grondwater aanwezig waren. In het onderzoek zijn deze twee locaties (terreindeel A en terreindeel B) nader onderzocht.

Voor terreindeel A geldt dat er geen asbestverdachte materialen zijn aangetroffen. Het opgeboorde bodemmateriaal vertoont wel bijmenging met brandstof. Ter hoogte van een peilbuis is tot 0,9 m -maaiveld een sterke verontreiniging van minerale olie aangetroffen. In de direct hieronder liggende grondlaag is de grond niet meer verontreinigd. Uit boringen rondom de peilbuis blijkt dat er sprake is van lichte tot matige verontreiniging met minerale olie in de bovengrond. Hieruit blijkt dat de sterke verontreiniging zich beperkt tot het terreindeel waar de peilbuis is geplaatst. In het grondwater is op deze locatie een lichte verontreiniging met barium aangetoond. Het gehalte geeft geen aanleiding tot nader onderzoek. Opgemerkt wordt dat de kwaliteit van de bodem onder de vloeistofdichte vloer onbekend is. Ter plaatse van de vloeistofdichte vloer zijn geen boringen verricht.

Voor terreindeel B geldt eveneens dat er geen asbestverdachte materialen zijn aangetroffen. Het opgeboorde bodemmateriaal uit de bovengrond (0,2 tot 0,5 m -maaiveld) toont een matige verontreiniging met minerale olie. De grond hier direct onder (0,5 tot 0,9 m - maaiveld) bevat geen verontreiniging meer met minerale olie. Verder zijn bij een grondmengmonster lichte verontreinigingen lood, zink en PCB en een sterke verontreiniging met minerale olie aangetroffen. Ook voor dit terreindeel geldt dat wordt opgemerkt dat onder de aangelegde vloer mogelijk nog een verontreiniging aanwezig is. Ter plaatse van deze vloer zijn geen boringen verricht om dit na te gaan. Daarnaast is de aanwezig grondwal niet onderzocht.

Conclusie

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat er verontreinigingen zijn aangetroffen in het projectgebied. De aangetroffen gehalten geven geen aanleiding voor nader onderzoek.

Een deel van het projecgebied - ter plaatse van de verhardingen en de aanwezige grondwal - is echter nog niet onderzocht. Voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het onderdeel bouwen en voorafgaand aan de bouwactiviteiten, zullen deze resterende onderdelen van het projectgebied nader moeten worden onderzocht wat betreft de bodemkwaliteit, een en ander zoals aangegeven in de rapportage. Omdat de omvang van de eventuele verontreinigingen beperkt zal zijn, is dit geen belemmering voor de (financiële) uitvoerbaarheid van het plan.

4.3 Ecologie

Kader

Om de uitvoerbaarheid van het bouwplan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het projectgebied ten behoeve van de inventarisatie op 17 oktober 2017 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

Projectgebied

Het projectgebied is gelegen aan de Veldweg 1, in agrarisch gebied ten zuidwesten van de kern Peest. Het projectgebied betreft een grotendeels verhard erf met een woning, schuren en enige beplanting. Langs de Veldweg ligt een greppel. Rondom het perceel staan bomen. In het projectgebied zelf ontbreekt opgaande beplanting.

De plannen bestaan uit uitbreiding van de meest noordelijke schuur. Ten behoeve van de uitbreiding wordt de garage en schuur ten noordoosten van de woning gesloopt. De woning en de bomen rondom blijven behouden. De plannen hebben geen betrekking op permanent oppervlaktewater.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017PB026-vg01_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017PB026-vg01_0012.jpg"

Te slopen garage (boven) en schuur (onder) (bron: BügelHajema Adviseurs)

Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Inventarisatie

Op basis van het veldbezoek blijkt dat het projectgebied een zeer beperkte natuurwaarde kent. Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 16 oktober 2017 12:05:01) blijkt dat in de omgeving van het projectgebied (0-1 km) de laatste vijf jaar meerdere beschermde soorten zijn waargenomen. Het gaat vooral om amfibieën, zoogdieren en vogels.

Het projectgebied is vrijwel geheel verhard. Opgaand groen is alleen aanwezig rondom het perceel en ten westen van de woning. Het betreft soorten als zwarte els, zomereik, linde, meidoorn en Spaanse aak. Bij de woning staat onder andere hulst, buxus en een beukenhaag. Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen en worden gezien de terreingesteldheid ook niet in het projectgebied verwacht.

De schuur waaraan een uitbouw is voorzien is gezien de constructie en gebruikte bouwmaterialen (damwandplaten, ontbreken spouw) niet geschikt voor vleermuis en huismus. De te slopen schuur heeft evenmin een spouw en aan de binnenkant zijn isolatieplaten tegen het golfplaten dak bevestigd. Deze schuur biedt hierdoor geen geschikte nestgelegenheid voor huismus of verblijfplaats voor vleermuizen.

De garage achter de woning heeft aan de kopse kanten overhangende gevelpannen. Vleermuizen vinden mogelijk via openingen onder deze pannen toegang tot achterliggende restruimtes onder het dak. De bomen zijn niet onderzocht op geschikte holtes voor vleermuizen omdat deze geen onderdeel uitmaken van de ontwikkelingen. Het projectgebied, en dan met name de bomen, vormen geschikt foerageergebied voor in de omgeving verblijvende vleermuizen.

In de bomen zijn geen nestplaatsen van vogels met een jaarrond beschermde nestplaats aangetroffen. In de opgaande beplanting zijn algemeen voorkomende broedvogels zoals merel, vink en Turkse tortel broedend te verwachten. Onder het pannendak van de woning kan gezien het type dakpan huismus broeden, huismus is tijdens het veldbezoek met enkele exemplaren waargenomen. Het pannendak van de garage is aan de onderzijde dichtgemaakt met purschuim, huismussen kunnen aan de onderzijde niet onder de pannen komen om te nestelen. Aan de achterzijde van de garage mist 1 overhangende gevelpan, deze is recent van het dak gevallen. In potentie biedt dit nestgelegenheid voor huismus. Het is echter slechts een tijdelijke mogelijkheid die in het broedseizoen van 2017 niet beschikbaar was en gezien de te verwachten reparatie op korte termijn, biedt het evenmin nestgelegenheid in 2018. Bij de nok, onder de overstek, van zowel de te slopen schuur als de garage zijn nesten van huiszwaluw aanwezig.

In het projectgebied en de directe omgeving zijn verder enkele beschermde diersoorten zoals gewone pad, bruine kikker, egel, huisspitsmuis en bosmuis te verwachten. Voor deze soorten geldt in de provincie Drenthe echter een vrijstelling van de verbodsartikelen in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen.

Geschikt leefgebied voor beschermde niet-vrijgestelde soorten uit de soortengroepen grondgebonden zoogdieren, amfibieën, vissen, reptielen en ongewervelden is niet aanwezig in het projectgebied.

Toetsing

Het projectgebied behoudt zijn waarde als foerageergebied voor vleermuizen aangezien de beplanting intact blijft. Met de sloop van de garage gaan mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen verloren. Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn jaarrond beschermd, ook als deze tijdelijk niet in gebruik zijn. Nader onderzoek is nodig om vast te stellen of vleermuizen daadwerkelijk een verblijfplaats hebben in de garage.

Met de sloop van de bebouwing gaan geen nestplaatsen van jaarrond beschermde vogelsoorten verloren. Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels, waaronder die van huiszwaluw, worden verstoord, dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van de ruimtelijke ontwikkelingen kunnen verder verblijfplaatsen van enkele algemene amfibieën- en of zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Gebiedsbescherming

Voor onderhavig projectgebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

Wet natuurbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe. Het NNN in Drenthe kent geen externe werking.

Inventarisatie

Het projectgebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Wnb. Het meest nabijgelegen beschermde gebied betreft het Natura 2000-gebied Drentsche Aa gebied dat gelegen is op ongeveer 6 km afstand ten zuidoosten van het projectgebied. Het projectgebied ligt verder niet op en grenst niet aan gronden die in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid zijn aangewezen als NNN. Op ruim 350 m ten noorden van het projectgebied ligt het dichtstbijzijnde NNN-gebied. Het betreft een bosgebied rondom het waterbekken Westerveen. Het projectgebied heeft geen ecologische relatie met de beschermde gebieden.

Toetsing

Gezien de aard van de ontwikkelingen, de terreinomstandigheden en de ligging van het projectgebied, worden met betrekking tot de voorgenomen plannen geen negatieve effecten op beschermde gebieden in het kader van de Wet natuurbescherming en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid verwacht.

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het project een nog onvoldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een aanvullend onderzoek naar vleermuizen in het kader van de Wnb nodig is voor de te slopen garage. Aan de hand van het nader onderzoek kan bepaald worden of het aanvragen van een ontheffing van de Wnb nodig is en of deze in voorkomend geval verkregen kan worden. Voor de te slopen schuur is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk.

De schuur kan worden gesloopt, maar voor de garage is aanvullend onderzoek nodig. Omdat de garage niet in de weg staat voor de uitbreiding van de loods, wordt de omgevingsvergunning verleend, maar wordt hierin de voorwaarde opgenomen dat de garage gesloopt moet worden zodra hiervoor wordt voldaan aan de Wnb. Dan kan de nieuwe schuur ook gebouwd worden. Het aanvragen van een ontheffing (verklaring van geen bedenkingen) ten aanzien van soortenbescherming van de Wnb kan hiervoor benodigd zijn.

In verband met de soortbescherming van de Wnb is het verder nodig om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van vogels.

Nader onderzoek in het kader van gebiedsbescherming (Wnb en provinciaal ruimtelijk natuurbeleid) is niet nodig. Een vergunning van de Wnb voor beschermde gebieden is op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten. Het project is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Uit een inventarisatie van de risicokaart (risicokaart.nl) blijkt dat zich in de omgeving van het projectgebied geen inrichtingen, wegen of spoor- en waterwegen bevinden die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Wel liggen op circa 90 m ten noordwesten en circa 180 m ten noordoosten van het projectgebied buisleidingen van de Gasunie.

Mogelijk ligt het projectgebied gezien de genoemde afstanden in het invloedsgebied van risicovolle leidingen. Het project leidt niet tot een toename van het aantal mensen in het gebied. Dit leidt daarmee naar verwachting niet tot een overschrijding van het groepsrisico. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor de voorgenomen herontwikkeling van het projectgebied.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Omdat er geen sprake is van realisatie van de geluidgevoelig object op grond van de Wet geluidhinder, is het in beeld brengen van de zones van omliggende wegen en de toetsing aan normen uit de Wet, niet noodzakelijk. Een akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk en het aspect geluid vormt geen belemmering voor het project.

4.6 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Het project maakt de uitbreiding van een bedrijfsloods en bouw van een schuur mogelijk. Op basis van de CROW-publicatie nr. 317 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden' (oktober 2012) wordt de verkeersgeneratie van een arbeidsextensief bedrijf (zoals een loods, opslag of transportbedrijf), bepaald door het bruto vloeroppervlak van het bedrijf. Door toename van het bruto vloeroppervlak met 680 m2 neemt de totale verkeersgeneratie toe met circa 26 tot 38 verkeersbewegingen.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool juli 2016 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een project niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017PB026-vg01_0013.jpg"

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het project de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.7 Verkeer en parkeren

De ontsluiting van het projectgebied vindt plaats via de Veldweg, een doorgaande weg in het buitengebied van de gemeente Noordenveld. De weg loopt noordwaarts richting Norg.

De parkeerbehoefte van het projectgebied moet autonoom worden opgelost. De parkeerbehoefte wordt bepaald op basis van het gemeentelijk GVVP. Hierin wordt aangegeven dat de gemeente Noordenveld gebruik maakt van kencijfers uit de CROW-publicatie 317 - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie.

Voor een arbeidsextensief/bezoekersextensief bedrijf wordt in de CROW-publicatie 317 uitgegaan van maximaal 1,3 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak in het buitengebied. In de nieuwe situatie is de bruto vloeroppervlak van het bedrijf circa 1.200 m2. De totale parkeerbehoefte komt op circa 16 parkeerplaatsen. Deze moeten op eigen terrein worden gerealiseerd.

Het bedrijf genereert verkeer. Voor een bedrijf als deze geeft de CROW-publicatie 317 het kencijfer van maximaal 5,7 verkeersgeneratie per etmaal per 100 m2 bruto vloeroppervlak. De totale verkeersgeneratie van het bedrijf is circa 69 verkeersbewegingen per etmaal. Deze hoeveelheid verkeer leidt niet tot een verminderde doorstroming of verkeersveiligheid op de Veldweg.

4.8 Milieuzonering en geur

Milieuaspecten worden geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten rekening te worden gehouden. Het gaat dan om de situering van milieugevoelige objecten ten opzichte van milieuhinderlijke elementen. De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.

In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven. Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, gevaar en verkeer) een indicatie gegeven van de afstanden tussen bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals rustig buitengebied), waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden.

De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap terug worden gebracht.

De omgeving van het projectgebied kan worden aangemerkt als een rustig buitengebied.

Het project voorziet niet in de realisatie van een milieugevoelig object. De omliggende bedrijven worden door het project niet beperkt en er hoeft niet getoetst te worden aan een goed woon- en leefklimaat vanwege omliggende bedrijven op de Veldweg 1.

Andersom geldt dat het bedrijf op de Veldweg 1 wel een richtafstand heeft op basis van de VNG-brochure. Het bedrijf kan invloed hebben op omliggende milieugevoelige objecten.

Het bedrijf valt in de categorie 'Groothandel in machines - overig'. Bij deze categorie horen de richtafstanden 0, 10, 50 en 10 m voor respectievelijk geur, stof, geluid en gevaar.

Het dichtstbijzijnde gevoelige object is de bedrijfswoning aan de Veldweg 3 in Peest. De afstand tussen de percelen Veldweg 1 en Veldweg 3 is 35 m. Aan de afstand, gemeten vanaf de perceelsgrenzen, wordt niet voldaan. Echter, deze afstand wijzigt niet ten opzichte van de huidige situatie. Het bouwvlak wordt niet vergroot. Wellicht zorgt de uitbreiding van de loods en de bouw van de schuur zelfs voor een verbetering wat geluid betreft ten opzichte van de huidige situatie, omdat meer werkzaamheden binnen bebouwing kunnen plaatsvinden in plaats van buiten op het terrein.

Het aspect milieuzonering en geur vormt geen belemmering voor het project.

4.9 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Op 11 september 2017 is de digitale watertoets van het Waterschap Noorderzijlvest ingevuld. Op grond van de ingevulde gegevens is de korte procedure (met standaard waterparagraaf) van toepassing. De standaard waterparagraaf van het waterschap is opgenomen in bijlage 3. Hierin staat het geldende waterbeleid en het wateradvies met de belangrijkste aandachtspunten die gelden voor het projectgebied.

Beschrijving wateraspecten project

Dit project kent een toename van verhard oppervlak op het perceel van circa 434 m2 (toename door uitbreiding loods en bouw schuur van 680 m2, afname door sloop op het perceel 246 m2). Het blijft daarmee ruimschoots onder de grens van 750 m2 die wordt genoemd in het wateradvies, boven welke grens het noodzakelijk is om de mogelijkheden voor het afkoppelen van regenwater te onderzoeken en vast te leggen. Het project betreft de uitbreiding van de bestaande bedrijfsloods, waarbij gebruikt wordt gemaakt van de reeds aanwezige riolering.

Bij de bouw van de loods en de schuur wordt het gebruik van vervuilende en uitlogende materialen zoveel mogelijk beperkt.

De uitbreiding van de loods en de nieuw te bouwen schuur worden gerealiseerd zonder kruipruimte. In het projectgebied is nu geen oppervlaktewater aanwezig. Om het perceel is een sloot aanwezig.

Conclusie

Het project houdt rekening met de aandachtspunten zoals genoemd in het wateradvies van Waterschap Noorderzijlvest. Het aspect water vormt daarmee geen belemmering voor het project.

4.10 M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG).

Vanaf 16 mei 2017 geldt voor lopende vergunningaanvragen bovendien dat een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie.

Omdat voorliggend project geen betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst uit het Besluit m.e.r., is een toets of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten, niet noodzakelijk. Het opstellen van een aanmeldnotitie voor een (vormvrije) m.e.r. -beoordeling) is dan ook niet nodig.

Overigens, uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in voorgaande paragrafen, blijkt dat het voornemen geen significante effecten op de omgeving heeft.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikt de gemeente over de mogelijkheid tot het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van een bouwplan als bepaald in artikel 6.12 Wro en 6.2.1 Bro moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

In dit geval wordt er een overeenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer, waarin het kostenverhaal is geregeld. Hierin wordt ook rekening gehouden met mogelijke planschade. De vaststelling van een exploitatieplan bij de omgevingsvergunning is dan ook niet nodig.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De ruimtelijke onderbouwing heeft samen met de ontwerp omgevingsvergunning ter inzage gelegen van 11 oktober 2018 tot en met 21 november 2018. Er zijn geen zienswijzen ingediend.