Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: De Luttergreppel 15, Linde
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1690.BP00459-0401

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
  
Op het perceel Luttergreppel 15 te Linde is initiatiefnemer voornemens twee compensatiewoningen met bijbehorende bouwwerken te bouwen. Dit plan is gebaseerd op het Ruimte-voor-Ruimte beleid van de gemeente De Wolden, ter compensatie voor de afbraak van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing.
 
Het Ruimte-voor-Ruimte beleid maakt het mogelijk om bij sloop van ten minste 750 m² aan agrarische bedrijfsbebouwing een woning (ter compensatie) terug te bouwen. Het heeft de voorkeur om de compensatiewoning binnen, dan wel aansluitend op het voormalig agrarische bouwvlak te realiseren. Met dit bouwplan wordt daaraan voldaan.
 
Bij het schrijven van 18 juli 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders aangegeven in principe medewerking te verlenen.
 
Met dit plan wordt de huidige agrarische bestemming herzien tot de bestemming "Woondoeleinden" en daarmee wordt de bouw van de twee compensatiewoningen met bijbehorende bouwwerken mogelijk gemaakt. Tevens wordt daarmee de voormalige bedrijfswoning voorzien van een bestemming ‘Wonen’.
  
1.2 Ligging plangebied
 
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente De Wolden zuidelijk van het dorp Kerkenveld. Het plangebied is plaatselijk bekend als De Luttergreppel te Linde. Het perceel is kadastraal bekend als Zuidwolde, sectie M, nummer 118. In afbeelding 1.1 is het plangebied aangeduid met een rode cirkel.
 
 
1.3 Verantwoording
 
Bij het opstellen van dit plan is gebruik gemaakt van websites, visiedocumenten, beleidsstukken en rapportages. Waar nodig zijn de teksten en/of afbeeldingen integraal overgenomen om de inhoud zoveel mogelijk te waarborgen. Voor het overige is de naam en/of vindplaats van de bronnen weergegeven.
  
1.4 Leeswijzer
 
In hoofdstuk 2 wordt de huidige- en gewenste situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het, rijks-, provinciale- en gemeentelijk beleid aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 5 is de indeling en de (juridische) opzet van het bestemmingsplan toegelicht. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
  
2 Beschrijving van het plangebied
     
2.1 Huidige situatie
 
Op het perceel Luttergreppel 15 te Linde is een veehouderij (varkens) gevestigd. De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is nog aanwezig en is in gebruik. Initiatiefnemer is voornemens twee compensatiewoningen met bijbehorende bouwwerken te bouwen. Dit plan is gebaseerd op het Ruimte-voor-Ruimte beleid van de gemeente De Wolden, ter compensatie voor de afbraak van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daarvoor zal initiatiefnemer een deel van de gronden ter hoogte van het agrarische bouwperceel aankopen.
 
Het Noordoostelijke deel van de gronden ter hoogte van het agrarische bouwperceel blijft in eigendom en gebruik van de huidige eigenaar en bewoner.
 
Het Ruimte-voor-Ruimte beleid maakt het mogelijk om bij sloop van ten minste 750 m² met een afwijkingsmarge van 5% aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing een woning (ter compensatie) terug te bouwen En bij sloop van ten minste 2.000 m² met een afwijkingsmarge van 3% twee woningen (ter compensatie) terug te bouwen. Het heeft de voorkeur om de compensatiewoning binnen dan wel aansluitend op het voormalige agrarische bouwvlak te realiseren. Met dit bouwplan wordt daaraan voldaan, waarbij twee (compensatie) woningen mogelijk zijn.
 
Bij het schrijven van 18 juli 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders aangegeven in principe medewerking te verlenen.
 
 
Ter plaatse zijn drie stallen (gezamenlijk 2431 m²), een mestsilo en een bedrijfswoning aanwezig. In afbeelding 2.1 is de bestaande situatie weergegeven.
 
Het perceel De Luttergreppel is gelegen binnen het plangebied van de beheersverordening buitengebied De Wolden en is daarin aangeduid met de bestemming ‘Agrarisch’, voorzien van een bouwvlak en aangeduid met ‘intensieve veehouderij’. Op gronden met deze bestemming is de bouw van de voorgenomen woningen alsmede het gebruik van de bedrijfswoning voor reguliere (burger)bewoning, niet bij recht toegestaan. Tevens is het plangebied aangeduid met ‘Waarde-Archeologie’.
 
2.2 Gewenste situatie
 
Initiatiefnemers is voornemens de voornoemde twee zuidelijke stallen te slopen. Daarbij zal de noordelijke stal aansluitend aan de bedrijfswoning deels worden gesloopt. Van deze noordelijke stal zal het voorste deel ter grootte van 200 m² behouden blijven. Tevens zal de mestsilo verwijderd worden.
 
De bestaande bedrijfswoning blijft intact. Daarbij blijft 200 m² van de aangebouwde stal behouden. Deze stal omvat een inrichting met paardenboxen. Het deel van de stal (200 m²) met de paardenboxen zal behouden blijven. Aangezien er ten behoeve van dit plan meer voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt dan is vereist, is afgesproken dat deze bebouwing behouden kan blijven. De kapconstructie van de stal wordt gewijzigd. In paragraaf 2.3 wordt de aanpassing nader beschreven.
 
Ter compensatie van de voornoemde te slopen (delen van de) stallen met een gezamenlijk oppervlak van ca. 2231 m² zijn twee compensatie woningen met bijbehorende bouwwerken mogelijk. Initiatiefnemer is voornemens deze op het zuidelijk deel van het agrarische bedrijfsperceel mogelijk te (laten) maken. In afbeelding 2.2 een weergave van de nieuwe kavelindeling.
 
 
De te bouwen twee woningen met bijbehorende bouwwerken worden mogelijk gemaakt op grond van de Ruimte-voor-Ruimte regeling van de gemeente De Wolden.
 
Met dit plan wordt de huidige agrarische bestemming herzien tot de bestemming "Woondoeleinden" en daarmee wordt de bouw van de twee compensatiewoningen met bijbehorende bouwwerken mogelijk gemaakt. Tevens wordt daarmee de voormalige bedrijfswoning voorzien van de bestemming ‘Wonen’.
 
2.3 Ruimtelijke kwaliteit
 
De nieuwe woonkavels zijn gesitueerd ter hoogte van de te slopen meest zuidelijke stal. Daarmee blijft tussen deze nieuwe kavels en de bestaande (bedrijfs)woning De Luttergreppel voldoende afstand behouden, passend bij het relatief open landschap. De nieuwe woonkavels worden landschappelijk ingepast. De landschappelijke inpassing is in de regels geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting. In bijlage A behorende bij de regels.
 
Zoals aangegeven blijft een deel van de stal achter de woning behouden. Daartoe is een aanpassing van de dakconstructie vereist. De noklijn zal in de nieuwe situatie dwars op de noklijn van de woning liggen. Deze noklijn is meer passend bij de bestaande bebouwing als mede de vorm van het te behouden deel. Deze aanpassing is in navolging op de principe uitspraak door het college ambtelijk afgestemd. In afbeelding 2.3 is de bestaande situatie en nieuwe situatie van de voornoemde aanpassing weergegeven.
  
 
3 Beleid
  
3.1 Rijksbeleid
 
Op 13 maart 2012 is de Rijkstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna SVIR) vastgesteld. Daarin is aangegeven dat het Rijk streeft naar ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’. Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
 
Het Rijk kiest daarbij voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Een aantal van deze nationale belangen worden juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
 
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ geïntroduceerd en vervolgens vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
 
Volgens de Nota van Toelichting van het Bro worden ontwikkelingen die geen extra verstedelijking tot gevolg hebben, maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals bijvoorbeeld de Ruimte-voor-Ruimte regelingen, niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat wanneer sprake is van een functiewijziging moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij is vast komen te staan dat plannen waarbij sprake is van salderen binnen een plangebied en/of reductie van onbebouwde plancapaciteit, zoals een Ruimte-voor-Ruimte plan, Laddervrij is.
 
Conclusie
Voor dit plan zijn in de SVIR dan wel de Barro geen onderwerpen van nationaal belang opgenomen waarmee rekening dient te worden gehouden.
 
3.2 Provinciaal beleid
 
Omgevingsvisie Drenthe
 
Op 2 juni 2010 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De laatst geactualiseerde visie is in werking getreden op 3 oktober 2018. ‘
 
In de omgevingsvisie zijn de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein geformuleerd. De omgevingsvisie vormt het strategisch kader voor de ruimtelijk economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document en fungeert als provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening, als provinciaal milieubeleidsplan, als regionaal waterplan en als provinciaal verkeers- en vervoersplan.
 
Op de visiekaart 2020 is het plangebied aangeduid als ‘Landbouwgebied’.
  
In de gebieden aangewezen als landbouwgebied wordt de landbouw maximale speelruimte geboden. Bij de te nemen inrichtingsmaatregelen voor de landbouw dient zo veel mogelijk rekening gehouden te worden met de kernkwaliteiten. Ontwikkelingen in deze gebieden mogen daarom geen negatief effect hebben op de landbouw. In deze gebieden streeft de provincie naar een waterhuishoudkundige inrichting die is afgestemd op de functie Landbouw
 
Het behouden en ontwikkelen van de kernkwaliteiten is belangrijk voor een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving in Drenthe, maar even belangrijk is een gezond economisch klimaat, met voldoende bedrijvigheid en werkgelegenheid, en een gezond sociaal klimaat, met voldoende variatie in het aanbod van woonmilieus en voorzieningen met een hoge leefbaarheid. De provincie Drenthe wil voorwaarden creëren voor het ontwikkelen van een robuuste sociaaleconomische structuur van Drenthe, met daarbij centraal het onderscheid tussen stad en land en het complementaire karakter van deze gebieden.
 
Met dit plan worden ter compensatie van de sloop van voormalige agrarische bebouwing twee vrijstaande woningen met bijbehorende bebouwing gerealiseerd. De bestaande bedrijfswoning blijft met een deel van de voormalige aangebouwde stal intact. Dit plan omvat het voormalig bestaande bouwblok en heeft geen betrekking op omliggende agrarische gronden. Met dit plan worden nabijgelegen agrarische bedrijven niet belemmerd (zie paragraaf 4.1). Daarmee wordt het landbouwgebied niet onevenredig aangetast en kan de gestelde maximale speelruimte voor de landbouw behouden blijven.
 
Kernkwaliteiten
In de omgevingsvisie zijn de provinciale belangen benoemd, waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het beoordelen van bestemmingsplannen. De provinciale belangen zijn verdeeld in Drentse kwaliteiten en ontwikkelingen. Binnen de Drentse kwaliteiten staat het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten, de dynamiek van bedrijvigheid, de biodiversiteit en de milieu- en leefomgevingskwaliteit centraal. De kernkwaliteiten zijn opgenomen op een kernkwaliteitenkaart. Op het gebied van ontwikkelingen zijn onder meer het regionale economische vestigingsklimaat, de landbouw, het toerisme, de demografische ontwikkeling, de mobiliteit en de ontwikkeling van natuur en landschap (ecologische hoofdstructuur, diversiteit in landschapstypen) als provinciaal belang benoemt.
 
De kernkwaliteiten vormen de belangrijkste basis voor het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Daarnaast is zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingskwaliteit van belang.
 
Kernkwaliteit Landschap
Het plangebied met de kernkwaliteit Landschap aangeduid als ‘Landschap van de veenkoloniën’.
Het provinciaal beleid voor deze gronden is gericht op het behouden en versterken van:
  • de laanbeplanting langs de hoofdontsluiting;
  • de ontginningsstructuur en de afwisseling tussen massa en ruimte;
  • de kenmerkende bebouwingslinten en de onderlinge afstanden.
 
Met dit plan worden ter compensatie van de sloop van voormalige agrarische bebouwing twee vrijstaande woningen met bijbehorende bebouwing gerealiseerd. De bestaande bedrijfswoning blijft met een deel van de voormalige aangebouwde stal intact. De nieuwe bebouwing is gesitueerd ter hoogte van de te slopen meest zuidelijk gelegen stal. De verkaveling blijft met dit plan intact. Daarbij blijft de bestaande toegang intact. De voorgenomen bebouwing en perceelindeling zijn nader omschreven en weergegeven in hoofdstuk 2.
 
Kernkwaliteit Aardkundige waarden, Archeologie en Cultuurhistorie
Het plangebied is voor de kernkwaliteit Aardkundige waarden aangeduid met het beschermingsniveau "Generiek beschermingsniveau: respecteren" en voor de kernkwaliteit archeologie aangeduid met het beschermingsniveau "Generiek: behoudens waardige vindplaatsen kunnen niet ongezien verdwijnen". Verder is het plangebied voor de kernkwaliteit cultuurhistorie aangewezen met het beschermingsniveau Respecteren. Voor de kernkwaliteit cultuurhistorie heeft het plangebied nog een tweede aanduiding namelijk "Deelgebied 9: het Hollandscheveld en Hoogeveen – kruising van richtingen".
 
Het beschermingsniveau is het laagste sturingsniveau en is voorzien over het grootste deel van het grondgebied van de provincie Drenthe. Voor de gebieden aangewezen met het beschermingsniveau Respecteren richt men zich op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Daarbij hebben initiatiefnemers de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten.
 
De nieuwe woonkavels zijn passend binnen de bestaande verkaveling. De bestaande cultuurhistorische hoofdstructuur wordt gerespecteerd. De voorgenomen bebouwing en perceelindeling zijn nader omschreven en weergegeven in paragraaf 2.2 (Ruimtelijke kwaliteit).
 
Kernkwaliteit natuur en rust
Het plangebied is betreffende de kernkwaliteiten natuur en rust niet voorzien van enige waarde aanduiding.
 
Provinciale omgevingsverordening Drenthe
De Provinciale omgevingsverordening Drenthe, met inbegrip van de navolgende wijzigingen, geeft de randvoorwaarden voor het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken. Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, moet in het ruimtelijk plan uiteengezet worden dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie. Een ruimtelijk plan mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.
 
Op grond van artikel 3.23 (Ruimte-voor-Ruimte regeling) mag een ruimtelijk plan voor een gebied, niet gelegen binnen het Bestaand Stedelijk Gebied, voorzien in een Ruimte-voor-Ruimte regeling als in dat gebied voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is. Een van de randvoorwaarden is dat de bouw van de compensatiewoning niet plaats vindt in gebieden die op de bij de Omgevingsvisie Drenthe behorende Visiekaart 2020 met de functie 'Natuur' of 'Beekdalen' is aangeduid. Daarop geldt een uitzondering indien het ruimtelijke plan in nieuwe kapitaalintensieve functies voorziet waarbij de functie op die locatie geen feitelijke belemmering vormt om in de toekomst de afvoer- en bergingscapaciteit van het regionale watersysteem te vergroten. Een andere uitzondering betreft gronden gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (hierna EHS). Het plangebied is echter gelegen buiten de grenzen van de EHS en daarmee gaat deze bepaling in deze niet op. De voorwaarden voor deze provinciale Ruimte-voor- Ruimte regeling zijn overgenomen en nader uitgewerkt in het gemeentelijk Ruimte-voor- Ruimte beleid.
 
Dit plan voldoet aan voornoemde regeling, waarbij de twee compensatie woningen zijn voorzien op de locatie van de te slopen voormalige agrarische bedrijfsbebouwing.
 
Conclusie:
Dit plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
 
3.3 Waterschapsbeleid
 
Het plangebied is gelegen binnen het gebied van Waterschap Vechtstromen. In het kader van dit plan is de digitale watertoets doorlopen. Op basis van deze toets volgt de korte procedure. Dit houdt in dat u direct door kunt gaan met de planvorming van het plan onder de voorwaarde dat u de standaard waterparagraaf toepast. In de waterparagraaf is tevens aandacht besteedt aan beleid en regelgeving. Zie paragraaf 4.7 alsmede bijlage 1 van dit plan.
 
Conclusie
Het plan betreft een geringe ruimtelijke ingreep welke geen invloed van betekenis heeft in het kader van de waterhuishouding in deze regio en op grond daarvan vormt dit plan geen beletsel voor de uitvoering.
  
3.4 Gemeentelijk beleid
 
Structuurvisie De Wolden (2011)
In maart 2011 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 2010-2030 vastgesteld. Deze visie vormt het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen met 2030 als zichtjaar. De structuurvisie heeft niet als doelstelling de ontwikkelingslocaties op perceelsniveau op de kaart weer te geven, maar geeft de ontwikkelingsmogelijkheden per landschapstype weer.
 
De visie richt zich op het creëren van ontwikkelingsmogelijkheden, waarbij het versterken van de ruimtelijke kwaliteit de randvoorwaarde is. Ruimtelijke kwaliteit in De Wolden wordt bepaald en versterkt door de dynamiek van het landschap.
 
Het plangebied is op de visiekaart aangeduid als ‘landschap van de hoogveenontginningen’.
 
Het landschap van de veenontginningen maakt slechts een klein deel uit van de oppervlakte van de gemeente De Wolden. Dit landschapstype kenmerkt zich door de lange rechte lijnen welke overheersen in dit gebied. De turf is er op industriële wijze gewonnen, waarnaar het landschap kaal is achtergebleven, de uitzichten zijn wijds. Het landschap is open, slechts de hoofdwegen en –kanalen zijn in enkele gevallen voorzien van beplanting. De erven zijn over het algemeen beplant en staan als groene eilanden in het open gebied.
 
Met dit plan worden ter compensatie van de sloop van voormalige agrarische bebouwing twee vrijstaande woningen met bijbehorende bebouwing gerealiseerd. De bestaande bedrijfswoning blijft met een deel van de voormalige aangebouwde stal intact. De nieuwe woonpercelen zijn gelegen binnen de bestaande verkaveling. Deze ontwikkeling heeft daarmee geen nadelig effect op de karakteristieken van het bestaande landschap.
 
De structuurvisie geeft een eerste aanzet voor inpassing van nieuwe ontwikkelingen op basis van de aangegeven landschapstypes. Dit toetsingskader is nader uitgewerkt in het LOK.
 
Landschappelijk OntwikkelingsKader (LOK)
De gemeenteraad heeft op 29 november 2012 het LOK vastgesteld. Het LOK is een instrument waarbij de samenhang tussen de verschillende landschappen, stedenbouwkundige aspecten, uitbreidingsplannen en functieveranderingen op elkaar worden afgestemd. Daarnaast bevat het LOK-randvoorwaarden waarbinnen ontwikkelingen kunnen plaatsvinden.
 
Het plangebied is gelegen binnen het ontginningslandschap (jonge veldontginningen). De jonge veldontginningen zijn de gronden in de gemeente die als laatste in cultuur zijn gebracht. Door hun natuurlijke omstandigheden, vooral de arme en droge bodem, waren deze gronden in eerste instantie niet geschikt als landbouwgrond. De oude heidegronden zijn vaak in één keer ontgonnen.
Dat gebeurde op een planmatige manier via lange lijnen in een regelmatige verkaveling.
 
Boerderijen zijn verspreid over het gebied gebouwd. De jonge veldontginningen kenmerken zich door hun rationele opzet, de duidelijke lijnen in het landschap en de grote regelmatige verkaveling. Doordat veel wegen zijn beplant, wordt de van oudsher aanwezige openheid gebroken. Op sommige plekken zijn bosjes en restanten van heidevelden nog aanwezig. Hoogteverschillen komen niet voor. Op veel plaatsen in Drenthe, en zo ook bij Echten, is een deel van de gronden beplant met naaldbomen. Deze bomen waren bedoeld om het stuivende zand vast te houden en daarnaast kon met de boomteelt geld worden verdiend.
 
Ook nu kenmerken de jonge veldontginningen zich door hun rationele opzet, de duidelijke lijnen in het landschap en de grote regelmatige verkaveling. Doordat veel wegen zijn beplant, wordt de van oudsher aanwezige openheid verbroken. Op sommige plekken zijn bosjes en restanten van heidevelden nog aanwezig. Hoogteverschillen komen niet voor.
   
De heideontginningen zijn een relatief jong landschap. Door de rationele verkaveling en ontginning is een duurzame robuuste landschappelijke structuur ontstaan. De Wolden zet daarom in op een verdere versterking van deze structuur. Een heldere opzet, duidelijke hiërarchie en stevige (erf)beplantingen geven nieuwe ontwikkelingen landschappelijke meerwaarde. De nog aanwezige heiderestanten en zandwegen wil men als waardevolle relicten behouden.
 
Met dit plan worden ter compensatie van de sloop van voormalige agrarische bebouwing twee vrijstaande woningen met bijbehorende bebouwing gerealiseerd. De bestaande bedrijfswoning blijft met een deel van de voormalige aangebouwde stal intact.
 
Het plangebied is gelegen binnen de bestaande verkaveling en daarmee blijft de bestaande landschappelijke structuur intact. Het agrarische bedrijfsperceel was behouden en met enkele bomen en een haag relatief kaal. De omliggende (weide) gronden zijn eveneens relatief kaal en open. De nieuwe woonpercelen zijn gelegen ter hoogte van de te slopen stallen. Met dit plan worden de karakteristieken van het omliggende landschap niet aangetast. Daarbij wordt ten behoeve van dit plan voorzien in een landschappelijk inpassing. De landschappelijke inpassing is in de regels geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting. In bijlage A behorende bij de regels.
 
Welstandsnota 2013
In de gemeente De Wolden bestaat de bestuurlijke wens tot deregulering en meer verantwoordelijkheid bij de burger neer te leggen. Deze wens heeft ertoe geleid dat in de raadsvergadering van 13 december 2012 de raad besloten heeft tot het welstandsvrij verklaren van grote gebieden van de gemeente. Daarmee heeft de gemeenteraad het vertrouwen in de burger uitgesproken dat hij/zij de verantwoordelijkheid aan kan om op een juiste wijze met de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente De Wolden om te gaan.
 
Het plangebied is op de kaart behorende bij de welstandsnota 2013 aangewezen als welstandsvrij gebied.
 
Conclusie
Dit plan voldoet aan de doelstellingen en criteria van het voornoemde gemeentelijk beleid.
 
4 Omgevingsaspecten
 
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden.
 
Met dit plan worden ter compensatie van de sloop van voormalige agrarische bebouwing twee vrijstaande woningen met bijbehorende bebouwing gerealiseerd. De bestaande bedrijfswoning blijft met een deel van de voormalige aangebouwde stal intact.
  
4.1 Milieuzonering
 
Een goed woon- en leefklimaat wordt bereikt als er balans is tussen de milieubelastende en milieugevoelige activiteiten, er is als het ware een goede mix van wonen en werken. In dat kader dient te worden beoordeeld of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die kunnen worden gehinderd door dit plan of waarvan het plan juist hinder ondervindt.
 
Een woning is een geurgevoelig object. De toevoeging van deze woning kan gevolgen hebben voor nabijgelegen inrichtingen. Daarbij dient ter hoogte van de woningen sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat.
 
De in de nabijheid (straal 200 meter) van het plangebied is een perceel met een agrarische bedrijfsbestemming gelegen. Er is geen sprake van andere bedrijfsbestemmingen in de nabijheid.
 
Bedrijven en Milieuzonering
Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof en geluidhinder. De genoemde richtafstanden zijn gebaseerd op een rustige woonwijk dan wel rustig landelijk gebied.
 
Zoals aangegeven is in de nabijheid (straal 200 meter) van het plangebied het volgende perceel met een agrarische bedrijfsbestemming gelegen.
  
 
Uit bovenstaande tabel blijkt dat wordt voldaan aan de hinder richtafstand en dat voornoemde bedrijf niet belemmerd kan worden met dit plan.
 
Conclusie
Vanuit het aspect milieuzonering zijn er geen onoverkomelijke belemmeringen betreffende dit plan.
 
4.2 Bodem
 
In het kader van een bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden dat de bestemming (functie) die in het bestemmingsplan wordt toegelaten, passend wordt geacht in relatie tot de bodemkwaliteit. De te bouwen woningen zijn een gevoelige functie.
 
De nog aanwezige voormalige agrarische bebouwing, welke nog gesloopt moeten worden belemmeren het onderzoek naar de bodemkwaliteit. Daarbij moeten de stallen gesaneerd worden vanwege asbesthoudende dakplaten. Bij het slopen van de voormalige agrarische bebouwing zijn de regels van het Bouwbesluit ten aanzien van asbestverwijdering van toepassing. In het kader van de asbestsanering zal eventueel verontreiniging vanwege asbest(deeltjes) in de bodem worden beoordeeld aangaande de geldende wet- en regelgeving en indien nodig onderzocht.
 
Gezien de belemmering van de bestaande stallen voor onderzoek van de bodem alsmede de navolgende sanering van de stallen, is in het kader van dit plan onderzoek naar de bodemkwaliteit achterwege gelaten.
 
Conclusie:
Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan verwacht.
  
4.3 Geluid
 
Met dit plan is sprake van de toevoeging van een geluidsgevoelig object. Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) dient er een akoestische afweging in het kader van dit op te stellen bestemmingsplan te worden gemaakt.
 
Wegverkeerslawaai
De Luttergreppel is ter hoogte van het plangebied aangewezen als 80 km zone. De meest oostelijke gesitueerde compensatie woning is op ca 200 meter van de meest nabij gelegen rijbaan gerealiseerd. Daarmee zijn de voorgenomen woningen buiten de zone van De Luttergreppel gelegen en kan een nadere akoestische afweging achterwege blijven.
 
Betreffende de bestaande bedrijfswoning is op grond van Wgh geen nadere akoestische afweging vereist, mits de afstand tot de weg niet wordt verkleind. Zoals aangegeven blijft de bestaande bedrijfswoning intact.
 
Op basis van het voornoemde kan gesteld worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
 
In het kader van de omgevingsvergunning bouwen zullen de minimale geluids(isolatie) eisen van het Bouwbesluit in acht worden genomen.
 
Spoorweglawaai en industrielawaai
In de nabijheid van het plangebied is geen spoorweg gesitueerd. Tevens is in de nabijheid geen gezoneerd industrieterrein gelegen.
 
Conclusie:
Vanuit het aspect geluid zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.
 
4.4 Luchtkwaliteit
 
De luchtkwaliteit dient te worden mee genomen in de ruimtelijke besluitvorming. Uitgangspunt is dat een plan niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Als er wel sprake is van een overschrijding, dan mag een plan de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren.
Luchtkwaliteitsnormen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  2. Een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  3. Een project draagt slechts in ‘niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
  4. Een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m² brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m² brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
 
Dit plan voorziet in het mogelijk maken van een van de voornoemde ontwikkelingen. Er is in dezen sprake van een project dat ‘niet in betekenende mate' (NIBM) bij draagt aan de luchtverontreiniging.
 
Conclusie:
Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.
 
4.5 Externe veiligheid
 
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op bedrijven, buisleidingen of transportroutes. Op deze categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
 
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) en de eventuele toename hiervan, te worden bepaald.
 
Met dit plan worden ter compensatie van de sloop van voormalige agrarische bebouwing twee vrijstaande woningen met bijbehorende bebouwing gerealiseerd. De bestaande bedrijfswoning blijft met een deel van de voormalige aangebouwde stal intact. De bestaande woning is een bestaande gevoelige functie. Betreffende de twee toe te voegen woningen dient het risico te worden afgewogen.
 
Inrichtingen
Volgens www.Risicokaart.nl van het interprovinciaal Overleg komen in de directe omgeving van het plangebied (straal 500 meter) geen inrichtingen voor die met gevaarlijke stoffen werken en daardoor een calamiteitenrisico vormen voor hun omgeving.
 
Transport gevaarlijke stoffen
In de directe omgeving van het plangebied (straal 500 meter) zijn geen spoorwegen, wegen en/of wateren gelegen welke behoren tot het basisnet voor het transport van gevaarlijke stoffen.
 
Binnen een straal van 500 meter van de planlocatie zijn wel meerdere hogedruk aardgasleidingen van de GAS-unie gelegen. In tabel 4.1 zijn de nabijgelegen buisleidingen en bijbehorende specificaties weergegeven. De leidingen zijn benoemd in de volgorde van hun ligging van west naar oost.
 
Plaatselijk risico
Volgens de risicokaart is voor de dichtbijgelegen buisleidingen geen PR10-6 berekend. Betreffende het gasontvangststation A152 is volgens de risicokaart het plaatsgebonden risico generiek en is er geen reden voor het vaststellen van een PR 10-6 zone conform REVI.
 
Met dit plan wordt voldaan aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico.
   
Groepsrisico
Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht voor de toevoeging van een kwetsbaar object binnen het invloedsgebied van een buisleiding. Daarbij dient te worden in gegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden van zelfredzaamheid. Tevens dient te worden ingegaan op de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, de huidige en te verwachten personendichtheid in het plangebied, de mogelijkheden voor het treffen van maatregelen ter reductie van het groepsrisico en de mogelijkheden voor ruimtelijke alternatieven met een lager groepsrisico. Dit laatste kan achterwege blijven als het groepsrisico relatief laag is (kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde) of als de toename van het groepsrisico relatief klein is (kleiner dan 10%). Als het groepsrisico groter is dan de oriëntatiewaarde dient altijd te worden in gegaan op alle genoemde aspecten van het externe risico.
 
Een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied door toevoeging van een nieuw kwetsbaar object is niet toegestaan indien invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. Daarbij is aangegeven dat het groepsrisico wordt verantwoord als binnen het invloedsgebied het groepsrisico wijzigt en de totale situatie voor het bestuur aanvaardbaar is.
  
 
Zoals uit de voorstaande tabel blijkt bevindt het plangebied zich buiten de 100% letaliteitscontour van de voornoemde buisleidingen. Het plangebied is wel gelegen binnen de 1% letaliteitscontour van de voornoemde buisleidingen.
 
De wijziging van het groepsrisico door de voorgenomen woningen van dit plan bedraagt de toename van twee gezinnen oftewel (cijfermatig) 8 personen.
 
Het plangebied is in een dun bevolkt (buitengebied) gesitueerd en netto gezien komen er geen extra mensen in het plangebied. Dat houdt in dat in dit geval de grootte van het groepsrisico (GR) onveranderd blijft. Geconcludeerd is dat het risico binnen dit deel van het invloedgebied zal toe nemen met fors minder 10%. Daarmee is een nadere afweging van het groepsrisico externe risico betreffende de gasleiding met dit plan niet vereist. Een risicoberekening om het GR te bepalen is daarmee niet nodig.
 
Hulpverlening
Gezien de ligging van het plangebied in het buitengebied mag verwacht worden dat er sprake is van redelijke opkomsttijden voor de brandweer en ander hulpverleningsdiensten. Het plan voorziet in de huisvesting van twee gezinnen waarbij kan worden aangenomen dat de bewoners zelfredzaamheid zijn.
 
De woningen zijn geschikt voor reguliere huishoudens waarbij de volwassen personen als voldoende zelfredzaam mogen worden verwacht.
 
Conclusie
Vanwege externe veiligheid is er geen belemmering om dit bestemmingsplan vast te stellen.
 
4.6 Cultuurhistorie en Archeologie
 
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging dient plaats te vinden van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie ofwel de aanwezigheid van monumenten of archeologisch waardevolle gebieden.
 
Monumenten
De binnen de gemeente De Wolden aangewezen rijksmonumenten en provinciale monumenten zijn op ruime afstand van het plangebied gesitueerd, zodat de voorgenomen ontwikkeling niet van enige invloed is op deze beschermde gebouwen. In de gemeente De Wolden zijn geen gemeentelijke monumenten aangewezen. De Luttergreppel 13 is aangeduid als karakteristiek pand. Gezien de aard en omvang van dit plan, zal deze geen negatief effect hebben op de karakteristieke waarde.
 
Archeologische beleidskaart
Op 26 januari 2012 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart voor de gemeente De Wolden vastgesteld. Het plangebied is op de kaart voor het overgrote deel aangeduid met de verwachting ‘lage verwachting’. Een beperkt deel van het plangebied (westelijk) is aangeduid met de verwachting ‘hoge of middelhoge verwachting’. In afbeelding 4.1 een uitsnede van de archeologische beleidskaart.
   
 
In gebieden met de aanduiding ‘lage verwachting’ is archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen van meer dan 3 hectare en dieper dan 30 cm –mv. In gebieden met de aanduiding ‘hoge of middelhoge verwachting’ is archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen van meer dan 1000 m² en dieper dan 30 cm –mv.
 
Met dit plan wordt de huidige agrarische bedrijfsbestemming herzien tot de bestemming "Woondoeleinden". Daarbij wordt de bouw van de twee compensatiewoningen met bijbehorende bouwwerken mogelijk gemaakt. Deze nieuwe bebouwing is gesitueerd ter hoogte van de te slopen stallen. Met de bouw van deze stallen is de grond reeds geroerd.
 
De bestaande bedrijfswoning en een deel van de aangebouwde stal blijven behouden met dit plan.
 
De te slopen stallen alsmede de met dit plan beoogde bouw omvatten de gronden met de aanduiding ‘lage verwachting’. De met dit plan gemoeide ingreep is kleiner dan de gestelde eis van 3 hectare. Archeologisch onderzoek is daarmee niet verplicht.
 
Cultuurhistorische waardenkaart
Op 13 maart 2014 heeft de gemeenteraad de Cultuurhistorische waardenkaart voor de gemeente De Wolden vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart biedt inspiratie voor recreatie, erfgoededucatie en PR-marketingstrategieën of ruimtelijk vastgesteld (inrichting en beheer).
 
Op de beleidskaart is het plangebied aangeduid als beleidsgebied 3. Daarbij is aangegeven dat dit gebied, met uitzondering van de waardevolle bebouwing, een gemiddeld cultuurhistorische waarde heeft en dat bij nieuwe ontwikkelingen cultuurhistorische waarden een nevengeschikte rol heeft. De cultuurhistorie kan, waar mogelijk, als inspiratiebron dienen.
  
 
Het plangebied is volgens de inventarisatie kaart gelegen in het cultuurlandschap: Rationele landbouwontginning, type veenkolonie.
 
Het karakter van deze gebieden kenmerkt zich door de strokenverkaveling. Deze verkaveling is nog altijd goed te herkennen. De percelen werden door de natte condities door sloten van elkaar gescheiden, en het gebied was dus vanouds relatief open. De verkaveling is grotendeels intact, maar de wijkenstructuur is zover uitgekleed dat de gebieden niet meer als afzonderlijk landschapstype te onderscheiden zijn. Het gemeentelijk beleid is er voor deze gebieden op gericht om in de toekomst bij ruimtelijke ontwikkelingen inspiratie op te doen uit dit verdwenen historische beeld.
 
Langs het plangebied heeft een weg gelopen tussen 1832 en 1908, deze is nu verdwenen. De structuur van deze voormalige weg is terug te vinden in de bestaande waterloop langs het plangebied.
 
Met dit plan worden ter compensatie van de sloop van voormalige agrarische bebouwing twee vrijstaande woningen met bijbehorende bebouwing gerealiseerd. De bestaande bedrijfswoning blijft met een deel van de voormalige aangebouwde stal intact. De nieuwe bebouwing is gesitueerd ter hoogte van de te slopen meest zuidelijk gelegen stal. De verkaveling blijft met dit plan intact. Daarbij blijft de bestaande toegang intact. De historische karakteristieke structuren van dit gebied blijven daarmee behouden. De voorgenomen bebouwing en perceelindeling zijn nader omschreven en weergegeven in hoofdstuk 2. Deze ontwikkeling zal het karakter van dit landschap niet aantasten.
 
Conclusie
Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.
 
4.7 Water
 
In het kader van dit plan is op 20 juli 2019 de digitale watertoets uitgevoerd. Op basis daarvan bleek dat met de korte procedure volstaan kan worden. Dit houdt in dat direct door kan worden gegaan met de planvorming van dit plan onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf uit dit document wordt toegepast. In bijlage 1 is de Standaard waterparagraaf toegevoegd.
 
Planuitwerking
Met de verdere uitwerking van de te bouwen woningen en bijbehorende bouwwerken zullen aandachtpunten uit de waterparagraaf in acht worden genomen. De te bouwen woningen zullen aangesloten worden op het vuilwater riool. Het afstromende hemelwater zal op natuurlijke wijze worden geïnfiltreerd op het eigen erf, waarbij bij overvloedige regelval het water zal worden afgevoerd naar de omliggende waterlopen alsmede het agrarische gebied.
 
Conclusie
Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.
 
4.8 Ecologie
 
Bij de ruimtelijke planvorming dient aandacht te worden besteed aan de natuurwetgeving. Hierbij kan een tweedeling gemaakt worden in soortbescherming en gebiedsbescherming. Soortbescherming wordt geregeld in de Wet Natuurbescherming. De gebiedsbescherming vindt plaats via Vogel- en Habitatrichtlijn (‘Natura 2000-gebieden’).
 
Soort bescherming
De agrarische bebouwing is nog intact en wordt momenteel nog gebruikt. Met de sloop worden de natuurwaarden in acht genomen. Daarmee is te stellen dat sprake is van een zogenaamd verstoord gebied. Door de reguliere (agrarische) werkzaamheden zal het niet aannemelijk zijn dat beschermde fauna ter plaatse een langdurig (vaste) verblijfplaats heeft en is de fauna in de omgeving ingespeeld op deze werkzaamheden.
 
Er zijn met dit plan geen kap van bomen, verwijderen van opgaand groen of dempen van waterlopen voorzien.
 
Daarmee is het aannemelijk dat dit plan geen negatief effect zal hebben op beschermde flora en fauna.
 
Betreffende te slopen voormalige agrarische bedrijfsbebouwing zal te zijner tijd afzonderlijk een omgevingsvergunning procedure voor het slopen worden doorlopen.
 
Gebiedbescherming
Het plangebied is gelegen op ten minste 10,8 km van het Natura 2000 gebied ‘Vecht- en Beneden- Reggegebied‘ en op circa 13,6 km van het Natura 2000 gebied ‘Mantingerzand’. Het Mantingerzand is tevens aangewezen op grond van de Habitatrichtlijn. Het dichtstbij gelegen NNN-gebied bevindt zich op een afstand van circa 2,2 km van het plangebied.
 
Met dit plan wordt de bestaande intensieve veehouderij gestaakt. Daarvoor in de plaats wordt in aanvulling op de bestaande bedrijfswoning, twee woonkavel met bebouwing toegevoegd.
 
Voor dit plan is door Fopma natuuradvies een Aerius berekening uitgevoerd. Daaruit blijkt dat zowel in de aanlegfase en de gebruiksfase de depositie van stikstof op geen enkel meetpunt in het Natura 2000-gebied hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Daarbij wordt aangegeven dat ten opzichte van de bestaande situatie (bedrijf met vee) is er sprake van een significante afname van de stikstofdepositie. In bijlage 2 is de volledige rapportage d.d. 11 november 2019 met nummer 2019-355.
 
Conclusie
Vanuit het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan te verwachten.
 
4.9 mer
 
Het bevoegd gezag moet zich ervan vergewissen of deze activiteit geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Beoordeeld moet dus worden of ervoor op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze toets, die een nieuw element is in de m.e.r.-beoordeling, vindt plaats volgens het nee, tenzij principe. Dit betekent dat er geen m.e.r. hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.
 
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije worden onderzocht?') moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.
 
Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf, moet er een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het uitgangspunt is dat het gaat om een bestaande kern, dat planologisch wordt aangepast aan de eisen van deze tijd. De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.
 
Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig project, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
 
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Dit project voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit project m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
 
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D (De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) is indien de volgende drempelwaarden worden overschreden sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig project:
  1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Met de ontwikkeling die dit project mogelijk maakt, worden de hiervoor genoemde drempelwaarden niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht.
 
Gevoelig gebied
Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Er is in dezen geen sprake van een gevoelig gebied.
 
Milieugevolgen
In dit plan zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, bodem en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
 
Conclusie
Vanuit het besluit Milieueffectrapportage zijn er geen belemmeringen betreffende dit project.
 
5 Juridische vormgeving
 
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Op basis van de informatie uit deze hoofdstukken zijn is het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels, bepaald. De regels omvatten bepalingen betreffende het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding geeft de indeling van de bestemmingen en aanduidingen weer.
 
5.1 Algemeen
 
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, hebben in de regels van dit plan hun juridische vertaling gekregen. Daarmee zijn de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied vastgelegd.
 
Het plan is opgesteld conform het Handboek bestemmingsplannen van de gemeente De Wolden en de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012).
 
De opzet van de bestemmingsregels is gebaseerd op de beheersverordening Buitengebied. Daarbij zijn de niet van toepassing zijnde begrippen en bepalingen niet opgenomen in dit plan.
 
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
  1. Inleidende regels;
  2. Bestemmingsregels;
  3. Algemene regels;
  4. Overgangs- en slotregels.
Inleidende regels
Begrippen (Artikel 1): In dit artikel is een omschrijving gegeven van de in regels van dit bestemmingsplan gebruikte begrippen.
 
Wijze van meten (Artikel 2): Hierbij is een omschrijving aangegeven over de wijze van meten van in de regels aangegeven afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten.
 
Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de regels betreffende de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De bepalingen zijn als volgt opgebouwd:
  1. Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van het gebruik wat is toegestaan binnen de bestemming,
  2. Bouwregels: de regels, waar en met welke maatvoering, mag worden gebouwd,
  3. Nadere eisen: Eisen welke met het oog op het voorkomen van onevenredigs aantasting van de aangegeven aspecten kunnen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing
  4. Afwijken van de bouwregels: de afwijkingsmogelijkheden welke specifiek gelden voor de bouwregels van de betreffende bestemming;
  5. Specifieke gebruiksregels: in de specifieke gebruiksregels wordt aangegeven welk gebruik in strijd is met de bestemming, waaronder indien nodig specifieke voorwaardelijke verplichtingen.
  6. Afwijken van de gebruiksregels: de afwijkingsmogelijkheden welke specifiek gelden voor de gebruiksregels van de betreffende bestemming;
  7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: vergunningstelsel voor specifiek aangegeven werkzaamheden en werken
In paragraaf 6.2 wordt een nadere toelichting gegeven van en de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen.
 
Algemene regels
De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
  • Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
  • Algemene gebruiksregels: In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
  • Algemene afwijkingsregels: In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.  
 
Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk staan de overgangs- en slotregels vermeld. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.
 
5.2 Wijze van bestemmen
 
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
 
Agrarisch (Artikel 3)
De gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn bedoeld voor agrarisch grondgebruik, met daaraan . ondergeschikt het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden van de gronden en openbare nutsvoorzieningen. Daarbij zijn infrastructurele voorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, sloten, beken, en daarmee gelijk te stellen waterlopen, tuinen en erven en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
 
De bijbehorende bepalingen, zoals vastgelegd in de beheersverordening Buitengebied De Wolden, zijn overgenomen in dit plan. Daarbij zijn de niet van toepassing zijnde regels weggelaten.
 
Wonen (Artikel 4)
De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bedoeld voor het wonen met daarbij behorende gebouwen, tuinen, erven en terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
Bouwregels. De regels zijn gebaseerd op de regels voor de bestemming ‘Wonen’ uit de beheersverordening Buitengebied, waarbij enkele maatwerkaanpassingen zijn getroffen. Tevens zijn de niet van toepassing zijnde regels weggelaten.
 
In de bouwregels en op de verbeelding is een toevoeging gedaan betreffende het bouwvlak waarin de twee compensatie woningen dienen te worden gebouwd. Ten behoeve van de bestaande woning is niet voorzien in een bouwvlak.
 
Bij de twee nieuw te bouwen woning is een gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen volgens de reguliere staffeling toegestaan. Bij de bestaande woning is het bestaande gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen toegestaan, waarbij bepaald is dat aangegeven te slopen gebouwen daarvan zijn uitgesloten. Daarnaast is voorzien in bouwregels met betrekking tot de afstand tot de perceelgrens, dakhelling, bouw- en goothoogte. Betreffende de bestaande woning is bepaald dat bestaande afwijkende maatgeving is toegestaan.
 
In de specifieke gebruiksregels is voorzien in een voorwaardelijke verplichting voor uitvoeren en in stand houden van de landschappelijke inpassing. In aanvulling daarop bevat de bestemmingsomschrijving een verwijzing gemaakt naar voornoemde specifieke gebruiksregels. Met een afwijkingsbepaling kan het college toestemming verlenen om af te wijken van het inpassingsplan
 
Waarde – Archeologie (Artikel 5)
De dubbelbestemming ‘waarde-archeologie’, zoals vastgelegd in de beheersverordening Buitengebied blijft behouden in dit plan. De bijbehorende bepalingen, zoals vastgelegd in de beheersverordening Buitengebied De Wolden, zijn overgenomen in dit plan.
 
6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid
   
6.1 Economische uitvoerbaarheid
 
Het gaat om een particulier initiatief waarbij de initiatiefnemer garant staat voor de economische uitvoerbaarheid van het plan. Eventuele planschadekosten en aan dit plan verwante kosten komen daarmee voor rekening van de initiatiefnemer.
 
Initiatiefnemer is met de verkoper (lees huidige eigenaar) overeengekomen dat in het kader van de "ruimte-voor-ruimteregeling" een deel van het plangebied wordt aangekocht voor de bouw van de met dit plan beoogde (compensatie) woningen. Tevens is initiatiefnemer met de eigenaar van het perceel overeengekomen dat de agrarische bedrijfsbebouwing zoals aangegeven wordt gesloopt, de milieuvergunningen worden ingetrokken, er geen gebruik gemaakt zal worden van nog geldende vergunningen om te bouwen dan wel geen gebruik zal worden gemaakt van de (bouw)rechten van de (nog) geldende agrarische bestemming, is gewaarborgd in een privaatrechtelijke overeenkomst.
  
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
Inspraak
Het college heeft de bevoegdheid te besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Aangezien onderhavig plangebied gering van omvang is en de ruimtelijke consequenties beperkt zijn, is overeenkomstig het besluit van het college geen gelegenheid tot inspraak geboden.
 
Vooroverleg
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro zal door het college het voorontwerpbestemmingsplan worden toegezonden aan de provincie en het waterschap. Bij brief van 5 maart 2020 heeft Gedeputeerde Staten van Drenthe aangegeven op basis van het voorontwerp geen reden te zien om vanuit provinciaal belang in te grijpen in de verdere procedure. Het waterschap Vechtstromen heeft op basis van de digitale watertoets reeds een positief wateradvies afgegeven en heeft in het kader van het vooroverleg geen nadere reactie gegeven.
 
Zienswijzen
Het voorliggend bestemmingsplan heeft als ontwerp ter visie gelegen van 23 april tot en met 3 juni 2020. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid een zienswijze op het plan in te dienen. Binnen de voornoemde periode zijn geen zienswijze reacties ontvangen. Het bestemmingsplan is op 25 juni 2020 door de gemeenteraad vastgesteld.