direct naar inhoud van 3.1 Europees en rijksbeleid
Plan: Bestemmingsplan Recreatiepark d'Olde Kamp te Ansen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1690.BP00248-0405

3.1 Europees en rijksbeleid

3.1.1 Verdrag van Valletta (Malta)

Het Europese Verdrag van Valletta (ondertekend op 16 april 1992) beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt, beter te beschermen. Uitgangspunt van het Verdrag is, dat het archeologische erfgoed al voordat het tot monument is verklaard, integrale bescherming nodig heeft en krijgt. Dit Verdrag is geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 en wordt verder uitgevoerd aan de hand van de Wet op de archeologische monumentenzorg. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzoek gedaan worden naar de in de grond mogelijk aanwezige monumenten.

In dit kader is door Oranjewoud een bureaustudie en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Een samenvatting van de uitkomsten van deze onderzoeken is te vinden in paragraaf 4.8.

3.1.2 Nota Ruimte

Op achtereenvolgens 17 mei 2005 en 17 januari 2006 hebben de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal ingestemd met de Nota Ruimte "Ruimte voor ontwikkeling". In de Nota Ruimte worden de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd. Het gaat daarbij om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven. Onderwerpen die aan bod komen, zijn onder meer: wonen, woonlocaties en verstedelijking, natuur, landschap en waterbeheer, bereikbaarheid en het ruimtelijk accommoderen van de economie.

Uitgegaan wordt van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen het rijk en de decentrale overheden. Hiermee keert het beleid terug naar de eigenlijke uitgangspunten van het ruimtelijk rijksbeleid en verschuift het accent van 'ordening' naar 'ontwikkeling'.

De Nota Ruimte is een integrale nota en brengt zo veel mogelijk rijksbeleid voor ruimtelijke onderwerpen in één nota en vervangt hiermee diverse Planologische Kernbeslissingen en ruimtelijk relevante rijksnota's.

In het nationaal ruimtelijk beleid richt het kabinet zich op:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • borging van de veiligheid.

In de Nota Ruimte wordt meer verantwoordelijkheid gegeven aan de decentrale overheden. Voor geheel Nederland is een basiskwaliteit geformuleerd waaraan voldaan moet worden. Een verdere verfijning wordt overgelaten aan de decentrale bestuurslagen. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht, zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze gebieden wil het rijk een nadrukkelijke rol vervullen.

Het economisch draagvlak en de vitaliteit van de meer landelijke gebieden staan onder druk. Om daarin verlichting te brengen, wil het kabinet de mogelijkheden voor hergebruik en nieuwbouw in het buitengebied verruimen. Vrijkomende bebouwing kan worden omgezet in een woonbestemming of vestigingsruimte voor kleinschalige bedrijvigheid.

Met betrekking tot recreatie is opgenomen dat de recreatiesector de ruimte moet krijgen om te kunnen anticiperen op de veranderende behoefte van de samenleving en om zich tot een economische drager van (delen) van het platteland te ontwikkelen. Dit houdt concreet in dat bij uitbreiding en aanpassingen van recreatiegebieden rekening gehouden moet worden gehouden met nieuwe vormen van recreatie en toerisme.

Verkenning recreatiemarkt

Volgens de Recron (2005) zijn er namelijk bij de overnachtingsmogelijkheden goede vooruitzichten voor de bungalowparken als luxeverblijf. De verblijfsaccommodaties zullen zich zowel bouwtechnisch als qua dienstverlening nadrukkelijk moeten gaan instellen op de grotere groep ouderen. Zo zullen kampeerterreinen, bungalowparken en hotels op heel korte termijn goed bouwtechnisch toegankelijk gemaakt moeten gaan worden voor deze doelgroep. Natuur en cultuur in een grote afwisseling op korte afstand van elkaar is één van de sterke punten van Nederland. Zorg, veiligheid, gastvrijheid en geborgenheid zijn de belangrijke sociale behoeften nu, maar vooral ook in de toekomst.

Volgens het rapport 'Haalbaarheidsstudie Vakantie en Zorg' (2005) is voor Noord-Nederland de markt van 'Toerisme en Zorg' een aantrekkelijke markt. Er is een groot marktpotentieel met een ernstige of zeer ernstige functiebeperking en bij wie Noord-Nederland als vakantiebestemming 'op de kaart' staat. Aanbevolen wordt te zorgen voor kwaliteit in het product en dienstverlening, samen te werken met andere partijen en de omgeving te betrekken bij het aanbod.

Conclusie

In het ontwerp is rekening gehouden met de wensen van de (zorg)recreatiemarkt. Door de uitbreiding van het recreatiepark kan het park zich ontwikkelen tot een economische drager van het platteland. De logés op het recreatiepart zullen immers gebruik maken van de plaatselijke en regionale voorzieningen zoals winkels, dagattracties en musea, wat de werkgelegenheid en leefbaarheid in Ansen en omstreken ten goede komt.

De uitbreiding van recreatiepark d'Olde Kamp past daarmee binnen de kaders van de Nota Ruimte.

3.1.3 Meerjarenprogramma Vitaal Platteland (MJP2) 2007-2013

Bepaalde doelstellingen van de Nota Ruimte, zoals hiervoor is behandeld, worden in het MJP2 uitgewerkt. In het MJP2 worden de rijksdoelen voor 2007-2013 voor onder meer natuur, recreatie, landschap, landbouw en water uitgewerkt. Er worden vele doelen gediend met een recreatief aantrekkelijk Nederland met toegankelijk en bereikbaar groen. In dit meerjarenprogramma worden de doelen van het rijk verbreedt en vervlochten met andere rijksdoelen.

Het gaat hier met name om de koppeling van deze rijksdoelen aan rijksdoelen op het gebied van gezondheid, sport, welzijn, vestigingsklimaat, mobiliteit, milieu en fijnstof. Tevens neemt het rijk initiatief om tot een beleidsagenda te komen voor duurzaam toerisme en recreatie.

3.1.4 Beleidsagenda Duurzaam recreatie en toerisme

Door het ministerie van LNV is in 2006 de Beleidsagenda Duurzaam recreatie en toerisme opgesteld.

Toerisme en recreatie kunnen bijdragen aan het behoud en de ontwikkeling van natuur en milieu. Toerisme en recreatie kunnen in natuurgebieden zorgen voor extra inkomen voor de lokale bevolking, die daardoor baat heeft bij de bescherming van het gebied. Toerisme en recreatie zijn in dit geval bedrijfsactiviteiten die kunnen worden benut bij natuurbescherming.

De toeristisch-recreatieve sector onderkent het belang van een duurzame ontwikkeling en het bedrijfsleven verdient waardering voor het feit dat het de maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt en al geruime tijd initiatieven neemt om het toerisme en de

recreatie te verduurzamen. Het ministerie van LNV kiest er daarom voor om de verduurzaming een impuls te geven door duurzaamheidsinitiatieven van de toeristisch-recreatieve sector te stimuleren.

Door het duurzame karakter van de ontwikkeling van de uitbreiding van recreatiepark d'Olde Kamp past de ontwikkeling in de beleidsagenda.

3.1.5 Ontwerp AMvB Ruimte

Deze (ontwerp) Algemene Maatregel van Bestuur bevat alle ruimtelijke rijksbelangen uit de eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's). De AMvB Ruimte vormt het sluitstuk van rijkszijde van het nieuwe stelsel van ruimtelijke ordening, zoals dat met de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking is getreden.

Bij het rijksbeleid aangaande recreatiewoningen spelen twee rijksbelangen: de borging van voldoende verblijfsrecreatief aanbod en de borging en ontwikkeling van de kwaliteit en leefbaarheid van het landelijk gebied, waaronder het tegengaan van ongewenste verstening in het buitengebied. Deze belangen worden behartigd door rijksbeleid ten aanzien van nieuwbouw van recreatiewoningen en ten aanzien van bestemmingswijziging van bestaande recreatiewoningen zoals dat is vervat in paragraaf 3.4.5.3 van de Nota Ruimte.

De planologische mogelijkheden voor nieuwe recreatiewoningen buiten het bestaand bebouwd gebied zijn gelijk aan die van reguliere woningen. Om dit beleid te juridisch te borgen bevat het besluit een rechtstreeks werkende bepaling voor bestemmingsplannen. Nieuwbouw van recreatiewoningen is alleen toegestaan op die locaties buiten het bestaand bebouwd gebied waar ook reguliere woningbouw is toegestaan. Uitzondering op deze regel vormen complexen van recreatiewoningen waar de verhuur en dus het recreatieve gebruik door een bedrijfsmatige exploitatie kan worden verzekerd. Voor deze complexen van recreatiewoningen kan ook op andere locaties, dan waar reguliere woningbouw is toegestaan, een positieve planologische beoordeling worden

gegeven. In dit plan is de bedrijfsmatige exploitatie van de recreatiewoningen verankerd in de regels.

3.1.6 Natuurwetgeving

De Vogel- en Habitatrichtlijn zijn door de Europese Unie uitgevaardigd ter bescherming van bedreigde plant- en diersoorten en leefgebieden in Europa. Beide richtlijnen moeten door de lidstaten worden vertaald naar concrete aanwijzing van gebieden die op grond van deze criteria wettelijke bescherming krijgen. De uitwerking van de Europese richtlijnen is voor de Nederlandse situatie ingebed in de Natuurbeschermingswet. Het achterliggende beleid is verwerkt in het Natuurbeleidsplan en het Structuurschema Groene Ruimte.

Het doel van de Vogel- en Habitatrichtlijn is instandhouding van natuurlijke habitats in de gebieden, die als Speciale Beschermingzone (SBZ) zijn aangewezen en bescherming van soorten. Het plangebied ligt in de directe nabijheid van gebieden behorende tot het Natura 2000-gebied en tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het plangebied heeft derhalve een directe relatie met de beschermde gebieden. Het project dient getoetst te worden aan de Natuurbeschermingswet en aan de Flora- en faunawet en de voorwaarden gesteld aan de EHS.

In het kader van deze wetgeving is door Oranjewoud eerst een flora- en faunaonderzoek naar de voorkomende, dan wel te verwachten beschermde planten- en diersoorten binnen het plangebied uitgevoerd. Hiernaast is, in verband met de ligging nabij het Natura 2000 gebied Dwingelderveld, een verstorings- en verslechteringstoets uitgevoerd. Een samenvatting van de uitkomsten van deze onderzoeken is te vinden in paragraaf 4.6.

3.1.7 Waterbeleid

In het jaar 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water in werking getreden. Het doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater in de Europese Gemeenschap, waarmee:

  • aquatische ecosystemen en de hiervan afhankelijke wetlands en terrestrische ecosystemen voor verdere achteruitgang worden behoed, beschermd en verbeterd worden;
  • duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • er wordt bijgedragen aan afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Diverse doelstellingen uit de Kaderrichtlijn zijn opgenomen in nationaal waterbeleid, zoals de Vierde Nota Waterhuishouding (waterkwaliteit) en de Nota Waterbeleid in de 21e eeuw (duurzaam gebruik).

De Vierde Nota Waterhuishouding (NW4), vastgesteld in december 1998, bevat het rijksbeleid voor de waterhuishouding. De hoofddoelstelling hiervan luidt:

'Het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde, veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd.'

De belangrijkste speerpunten van het beleid zijn:

  • vergroten van samenhang en betrokkenheid;
  • vergroten van de veerkracht;
  • gebiedsgericht beleid;
  • anders omgaan met normen;
  • herstel van watersystemen.

Directe aanleiding voor het kabinetsstandpunt Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw (WB21) vormt de zorg over het toenemend hoogwater in de rivieren, wateroverlast en de versnelde stijging van de zeespiegel. Het kabinet is van mening dat een aanscherping in het denken over water dient plaats te vinden. Nadrukkelijker zal rekening moeten worden gehouden met de (ruimtelijke) eisen die het water aan de inrichting van Nederland stelt.

Het kabinet heeft voor het waterbeleid in de 21e eeuw de volgende drie uitgangspunten opgesteld:

  • anticiperen in plaats van reageren;
  • niet afwentelen van waterproblemen op het volgende stroomgebied, maar handelen volgens de drietrapsstrategie van 'vasthouden-bergen-afvoeren';
  • meer ruimtelijke maatregelen naast technische ingrepen.

In de Nota Ruimte zijn de ruimtelijke consequenties van het waterbeleid, zoals beschreven in de NW4, meegenomen. Water en ruimtelijke ordening worden in deze nota nadrukkelijk aan elkaar gekoppeld. De watertoets vormt een waarborg voor de inbreng van water in de ruimtelijke ordening en wordt sinds 2001 toegepast op plannen die gevolgen voor de waterhuishouding kunnen hebben.

In het kader van de onderhavige ontwikkeling is het proces van de watertoets doorlopen. Bij de inrichting en opzet van het plan is rekening gehouden met de waterhuishouding van de omgeving, in het bijzonder van het natuurgebied Dwingelderveld. Om dit te bereiken is eerst een voorkeursalternatief geanalyseerd, waarna een onderbouwing voor de watertoets is opgesteld. Een samenvatting van deze onderzoeksrapporten is opgenomen in paragraaf 4.7.

3.1.8 Wet luchtkwaliteit

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. Deze wijziging van de Wet milieubeheer is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wijziging houdt in dat de in Nederland toegepaste koppeling tussen ruimtelijke ordening en luchtkwaliteit voor een deel wordt ontkoppeld. Dit maakt het mogelijk om niet voor elk ruimtelijk plan te hoeven toetsen aan de normen. Hierbij is met name het begrip 'in betekenende mate' van belang1 .

In de Wet luchtkwaliteit en Bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen. Van deze grenswaarden mag niet afgeweken worden.

Voor stikstofdioxide gelden er ook plandrempels. Hogere concentraties dan de grenswaarde van deze stoffen in de buitenlucht is tijdelijk toegestaan. Bij overschrijding van de plandrempel dient er een plan opgesteld te worden ter verbetering van de luchtkwaliteit. Deze plannen zijn erop gericht om op termijn aan de grenswaarden te voldoen. De plandrempel zakt jaarlijks en is op termijn gelijk aan de grenswaarden. Voor stikstofdioxide is in 2010 de plandrempel gelijk geworden aan de grenswaarde.

In onderstaande tabel 1 is een overzicht gegeven van de grenswaarden en plandrempels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00248-0405_0010.png"

Tabel 1: Toetsingskader op basis van bijlage 2 van de Wet milieubeheer

In het kader van de uitbreiding van recreatiepark d'Olde Kamp is een onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in paragraaf 4.2.