direct naar inhoud van 4.2 Nadere toelichting op de regels
Plan: Oldenhave/Bos, Ruinen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1690.BP000400-0401

4.2 Nadere toelichting op de regels

In het plangebied krijgen de gronden voor de te realiseren woningen de bestemming Wonen. De andere voorkomende bestemmingen zijn Groen, Tuin en Verkeer - Verblijfsgebied.

De bestemming Wonen heeft betrekking op alle eengezinswoningen. Bepaald is dat de woonhuizen binnen de bebouwingsvlakken dienen te worden gebouwd. Tevens is een aantal specifieke bedrijfs- en beroepsactiviteiten geregeld. Kenmerkend aan deze activiteiten is de ondergeschiktheid aan de bewoning. Op de plankaart zijn aanwijzingen opgenomen ten aanzien van de goothoogtes en bouwhoogtes. Bij ieder woonhuis mogen zowel binnen als buiten het bebouwingsvlak aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd. De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt 60 m2, met dien verstande dat het bebouwingspercentage buiten het bebouwingsvlak (erf) en voor zover gelegen achter de voorgevel niet meer bedraagt dan 50.

Aan de oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen zijn twee maxima verbonden: de 50%-norm en het aantal m2. De maxima gelden cumulatief, zodat aan beide bepalingen moet worden voldaan. De 50%-norm vormt een rem op de bouwmogelijkheden op kleine percelen, het maximale aantal m2 vormt een rem op de bouwmogelijkheden op grote percelen.

De ondergeschiktheid van een bijgebouw ten opzichte van het hoofdgebouw kan op basis van een aantal algemene criteria worden beoordeeld (de zogenaamde ondergeschiktheidseis). De ondergeschiktheidseis vormt een gemeenschappelijk kenmerk van zowel de bijgebouwen als aan- en uitbouwen.

  • De ondergeschiktheidseis is primair te herleiden uit de begripsbepalingen zoals deze ten aanzien van bijgebouwen en aan- en uitbouwen in artikel 1 "begrippen" zijn opgenomen. Een hoofdgebouw is door zijn constructie of afmeting aan te merken als het belangrijkste gebouw op een bouwperceel (zowel functioneel als wat vorm betreft). Een bijgebouw en/of een aan- of uitbouw behoort bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. Ze vormen een functionele eenheid met het hoofdgebouw en worden door vorm onderscheiden van het hoofdgebouw. In architectonisch opzicht zijn ze ondergeschikt aan het hoofdgebouw.
  • Indien de begrippen van de regels geen duidelijkheid bieden zal er een nadere keuze in bebouwingssoort moeten worden gemaakt. De ondergeschiktheid kan zich op diverse wijze manifesteren, te weten op afmetingen/architectuur en op bouwkundige/fysieke aspecten. Deze kenmerken kunnen, al dan niet in onderling verband, worden gehanteerd om aan een bouwwerk de kwalificatie "bijgebouw of aan- en uitbouw" te geven:
    • 1. uit architectonisch oogpunt herkenbaar als bijgebouw, aanbouw of uitbouw (het gaat hier om afmetingen, vormgeving/presentatie en visualiteit);
    • 2. afzonderlijk en duidelijk ondergeschikte aanvulling op het hoofdgebouw (hier gaat het om constructie, bouwkundige/fysieke aspecten).

Concreet zijn een aantal punten te benoemen waarop gelet moet worden bij het bepalen van het onderscheid tussen hoofd- en bijgebouw, aanbouw of uitbouw:

  • De nokhoogte. In een hoofdgebouw kan best een verschil in nokhoogte van meer dan 1 meter voorkomen. Ook is het mogelijk dat het verschil in nokhoogte kleiner is dan 1 meter, maar dan moet het bouwwerk op andere onderdelen wel ondergeschikt zijn.
  • De lengte- en breedtematen moeten ondergeschikt zijn met de maten van het hoofdgebouw.
  • De ligging ten opzichte van de voorgevel van de woning.
  • Het materiaalgebruik.
  • Constructie (van bijvoorbeeld de kap).
  • De invulling van de gevelvlakken (bijvoorbeeld de woning heeft een deur met kozijn en de garage heeft alleen een garagedeur, dan is het gevelvlak van de garage ondergeschikt ten opzichte van de woning).
  • De goothoogte in relatie met de goothoogte van het hoofdgebouw.

De oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen kan na ontheffing worden vergroot tot 100 m2, mits de oppervlakte van het hoofdgebouw niet wordt overschreden en dit ruimtelijk verantwoord is.

Ten aanzien van de situering van de aanbouwen, uitbouwen- en bijgebouwen is bepaald dat deze op een afstand van minimaal 4 meter achter de voorgevel van het woonhuis en het verlengde van deze gevel dienen te worden gebouwd. Hiervoor is ontheffing mogelijk tot twee meter en voor serres zelfs tot één meter. De aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen bovendien of in de zijdelingse perceelgrens dan wel minimaal één meter uit de zijdelingse perceelgrens te worden geplaatst.

Bij een woonhuis is het ook toegestaan een overkapping (carport) op te richten. Een overkapping is een ander-bouwwerk, die hooguit aan twee zijden tegen de gevels van het hoofdgebouwd is aangebouwd. Een overkapping is minimaal aan twee zijden open. De hoogte van een overkapping bedraagt ten hoogste 3 meter. Gelijk aan bijgebouwen en aan- en uitbouwen moet een overkapping ook 4 meter uit de voorgevel van het woonhuis worden gebouwd. Deze afstand kan bij ontheffing worden verminderd tot 1 meter.

De bestemming Groen betreft gronden die in beginsel gevrijwaard dienen te blijven van gebouwen. Op de tot Groen bestemde gronden kunnen groenvoorzieningen worden aangelegd, maar ook daarbij behorende speelvoorzieningen, waterpartijen en paden.

De bestemming Tuin betreft gronden die in beginsel gevrijwaard dienen te blijven van gebouwen. De tot Tuin bestemde gronden behoren tot het bouwperceel en tellen dus mee bij de berekening van het bebouwingspercentage van het bouwperceel.

De bestemming Verkeer – Verblijfsgebied betreft de binnen het plangebied aanwezige wegen met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie.