Plan: | Runstraat 9-11 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1685.BPSCH2020RUNSTR911-VG01 |
Ten zuidwesten van het Pastoor van Spijkplein in Schaijk bevindt zich een gebouw met twee woningen op de eerste verdieping en detailhandel op de begane grond, Runstraat 9-11. Architect bureau Fit Design (initiatiefnemer) is voornemens de benedenverdieping van de Runstraat 9-11 om te bouwen tot woningen. Het plan voor de locatie voorziet in de realisatie van 2 appartementen, de ontwikkeling van tuinen, een groenstrook en de verplaatsing van bestaande parkeerplaatsen.
Dit planvoornemen past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling alsnog mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Landerd, sectie C, perceelsnummer 4461. De oppervlakte van het plangebied is in totaal 829 m².
Het plangebied bevindt zich in het centrum van Schaijk en wordt globaal begrensd door het Pastoor van Spijkplein aan de noordoostzijde en Het Hofke en woningen aan de zuidwestzijde.
Figuur 1.1: Luchtfoto en begrenzing plangebied (rood omlijnd) ©Kadastralekaart.com
Tot de inwerkintreding van dit bestemmingsplan geldt binnen het plangebied het bestemmingsplan 'Kom Schaijk'. Dat bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Landerd vastgesteld op 3 juli 2014.
Binnen het plangebied gelden twee hoofdbestemmingen:
Figuur 1.2: Uitsnede geldend bestemmingsplan (plangebied rood omlijnd) ©www.ruimtelijkeplannen.nl
Dit plan voorziet in de realisatie van 2 woningen met tuin op een locatie waar momenteel de bestemmingen 'Centrum' en 'Verkeer' gelden. Voorliggende ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan aangezien de ontwikkeling voorziet in de realisatie van woningen op de begane grond.
Burgemeester en wethouders van de gemeente Landerd zijn voornemens om een planologisch-juridische basis te bieden voor het initiatief door het opstellen van een nieuw bestemmingsplan. Het initiatief kan dan alsnog worden verwezenlijkt.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de beoogde situatie. Het relevante beleid wordt in hoofdstuk 4 beschreven en in hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de sectorale aspecten. Hoe het een en ander juridisch door middel van dit bestemmingsplan wordt vastgelegd, wordt beschreven in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt aangegeven hoe deze regels vervolgens kunnen worden gehandhaafd. Tot slot wordt in hoofdstuk 8 ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Schaijk is ontstaan op de rand van de Peelhorst, op de overgang van hoge, droge gronden naar lage, natte gronden. Het dorp heeft zich ontwikkeld langs een aantal wegen en paden. In noord-zuidrichting vormen de Runstraat en Schutsboomstraat van oudsher de belangrijkste route.
Tot de jaren ’50 van de vorige eeuw groeide Schaijk ‘kavel voor kavel’ door uitbreiding en verdichting van de bebouwingslinten aan de beschreven wegen. Daarna kreeg de groei van het dorp een planmatiger karakter. Eerst werd er projectmatig een rijtje woningen gebouwd aan weerszijden van de Bossestraat, een bestaande weg tussen de Zandstraat en de Runstraat. Later werden de ontwikkelingen grootschaliger met de aanleg van nieuwe woonstraten in de oksel van de Schutsboomstraat en Pastoor van Winkelstraat. Nog later werd de bebouwde kom ook in westelijke en noordelijke richting uitgebreid
met verschillende nieuwbouwbuurten.
Onderstaande uitsneden uit topografische kaarten geven een beeld van de ontstaansgeschiedenis van
Schaijk vanaf ca. 1870. De ligging van het plangebied is globaal aangegeven.
Figuur 2.1: topografische kaart 1860
Figuur 2.2: topografische kaart 1900
Figuur 2.3: topografische kaart 1930
Figuur 2.4: topografische kaart 1960
Figuur 2.5: topografische kaart 2000
De bebouwingsstructuur van Schaijk bestaat uit een aantal historische bebouwingslinten met daarachter planmatig aangelegde woonbuurten. De belangrijkste dragers van de ruimtelijke hoofdstructuur zijn de Runstraat-Schutsboomstraat en de Pastoor van Winkelstraat. De oorspronkelijke structuur is in belangrijke mate nog aanwezig en duidelijk herkenbaar door de historische bebouwing langs deze routes. De kerk van de Heilige Antonius Abt, nabij de kruising van de Pastoor van Winkelstraat en de Runstraat, markeert het centrumgebied van Schaijk. Dit is ten noordoosten van het plangebied.
Het woongebied ten westen van de Runstraat - Schutsboomstraat kan ruimtelijk grofweg in drieën worden opgedeeld. Eén deel is parallel achter de Schutsboomstraat gerealiseerd. Loodrecht op de Schutsboomstraat zijn ontsluitingsstraten aangelegd. Het gebied daartussen is met een rechtlijnig stratenpatroon opgevuld. Dit deel kent een grote variatie aan grondgebonden woningtypes. De strakke rooilijn van de woningen en de overwegend toegepaste zadeldaken parallel aan de straat zijn de bindende elementen binnen de buurt.
Het gebouw aan de Runstraat 9-11 behuist momenteel in zijn drie bouwlagen twee functies. In de plint zijn een bloemenwinkel en een slijterij gevestigd, op de eerste verdieping bevinden zich 2 appartementen en op de 2e verdieping bevindt zich nog een appartement. Overigens zijn de toegangen en daarmee ook de adressen van deze appartementen, gelegen aan Het Hofke 3, 5 en 7.
Het gebouw ligt aan de Runstraat in het centrum van Schaijk, de Runstraat is een van de belangrijkste verkeersaders van Schaijk. Het plangebied is gelegen in het centrum.
De belangrijkste functie in de omgeving van het plangebied, zijn de functies 'Wonen' en 'Gemengd'. Daarnaast kent de omgeving aan de woonfunctie ondergeschikte functies zoals verkeer, groen en centrum. Het plangebied zelf kent momenteel twee functies: een centrumfunctie en een verkeersfunctie. Ten behoeve van deze ontwikkeling worden deze functies echter vervangen voor een op de ontwikkeling toegespitste woonfunctie en een groen functie (zie Hoofdstuk 3).
Het plangebied is gelegen in het centrum van Schaijk en is omringd door gemengde functies. Hoofdzakelijk wonen en detailhandel bevindt zich in de directe omgeving van het plangebied. Het plangebied is ontsloten door middel van een parkeerterrein aan de Oostkant van het gebouw. Het parkeerterrein heeft een capaciteit van 20 parkeerplaatsen. Dit parkeerterrein is aangesloten aan de Runstraat, dit terrein behuist tevens ook de parkeerplaatsen van de huidige woningen.
Initiatiefnemer is voornemens om binnen het plangebied in totaal 2 woningen te realiseren waar momenteel de bestemming 'Centrum' fungeert. Aan de noordoostzijde van deze woningen worden tuinen gerealiseerd waardoor het bestaande parkeerterrein gedeeltelijk komt te vervallen. Hiernaast zal er een groenstrook komen als barrière tussen de beoogde parkeerplaatsen en de tuinen.
De beoogde inrichting van het plangebied is weergegeven in figuur 3.1.
Figuur 3.1: Beoogde situatie (definitief ontwerp) ©Fit Design for build
De bestaande ruimtelijke structuur van het plangebied blijft grotendeels onveranderd. Aan de noordoost zijde vindt dus wel een transformatie van parkeren naar tuin plaats. Verder zijn er binnen het plangebied geen grootschalige aanpassingen in de stedenbouwkundige structuur voorzien.
De verandering die dit plan voorstelt is de transformatie van de commerciële ruimte in de plint naar 2 woningen. Deze woningen zullen toegankelijk zijn via de zelfde zijde als de ingang van de huidige commerciële ruimte. Aan deze voorzijde zullen tevens tuinen ontwikkeld worden. De façade van het gebouw blijft behouden.
Met het planvoornemen wordt de transformatie van detailhandel naar 2 appartementen mogelijk gemaakt. Gezien de ligging van het plangebied in de kern Schaijk met overwegende woonfuncties, is het een logische keuze om hier meer woningen te realiseren. Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Schaijk en zal een minimaal effect hebben op de directe omgeving.
De beoogde woningen zullen bereikbaar worden via de Runstraat aan de westzijde van het plangebied.
Het getransformeerde parkeerterrein zal hier zodanig worden ingericht dat de afwikkeling van het verkeer van en naar het plangebied veilig en soepel kan worden verwerkt.
Langzaam verkeersverbindingen die momenteel al bestaan zullen behouden worden.
Bestaande situatie
In de bestaande situatie is binnen het plangebied een parkeerterrein met 20 parkeerplaatsen aanwezig. Dit aantal parkeerplaatsen was nodig voor de huidige detailhandelsfuncties met een bruto vloeroppervlak van 450 m². Op basis van de parkeernormen van de gemeente Landerd (zie paragraaf 5.10) zijn voor die functies 18,5 parkeerplaatsen nodig (4,1 pp per 100 m² bvo non-food detailhandelsfuncties). Voor de drie bestaande appartementen zijn op basis van de nu geldende parkeernormen nog eens 6,3 parkeerplaatsen nodig (2,1 pp per dure woning). Het totaal aantal noodzakelijke parkeerplaatsen op basis van de bestaande situatie komt neer op 25 parkeerplaatsen.
Beoogde situatie
In de beoogde situatie zullen binnen het plangebied in totaal 5 appartementen aanwezig zijn. Worst-case gaan we in deze paragraaf uit van dure appartementen waarvoor een parkeernorm geldt van 2,1 parkeerplaatsen per woning. In totaal zijn er voor de 5 appartementen in het plangebied dus 10,5, afgerond 11 parkeerplaatsen nodig. In de beoogde situatie worden 9 parkeerplaatsen aan de Runstraat gerealiseerd en worden nog 2 langsparkeerplaatsen aan Het Hofke gerealiseerd. Die laatste twee parkeerplaatsen worden door middel van paaltjes aan de nieuwe appartementen toegekend.
De 11 parkeerplaatsen zijn passend binnen de geldende bestemming 'Verkeer' en zijn niet gelegen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. De parkeerplaatsen zijn dan ook gelegen in het openbaar gebied.
Geconcludeerd wordt dat met de realisatie van 11 parkeerplaatsen wordt voldaan aan de parkeernormen van de gemeente Landerd.
In paragraaf 5.10 wordt nader ingegaan op het aspect Verkeer en parkeren.
Voor de inrichting van de openbare ruimte wordt aangesloten bij de bestaande openbare ruimte in de omgeving. Een gedeelte van het openbare gebied wordt in de nieuwe situatie ingezet als tuin bij de nieuwe appartementen en wordt daarmee aan de openbaarheid onttrokken. Een inrichtingsplan wordt voorgelegd aan de gemeente en in de anterieure overeenkomst worden afspraken gemaakt over de openbare ruimte en het beheer en onderhoud daarvan.
Op 1 juli 2008 trad de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking. De Wro stelt regels voor het opstellen van ruimtelijke plannen. Ook bepaalt de Wro welke bestuurslaag voor welke ruimtelijke plannen verantwoordelijk is. Uitgangspunt is decentraal wat kan en centraal wat moet. Het Rijk en provincie kunnen zaken voor gemeente dwingend voorschrijven via een verordening en via een aanwijzing. De goedkeuring van bestemmingsplannen door de provincie is met de inwerkingtreding van de Wro komen te vervallen.
Ook gaat de wet in op financiële aspecten bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Zo is een drempel voor tegemoetkoming in planschade van 2% geïntroduceerd en is de mogelijkheid van kostenverhaal bij grondexploitatie verbeterd.
De Wro stelt ook eisen aan de analoge en digitale beschikbaarstelling van ruimtelijke plannen. De Wro is altijd van toepassing.
Doel van de Grondexploitatiewet, als onderdeel van de Wro, is een goede regeling voor kostenverhaal, binnenplanse verevening en enkele locatie-eisen bij particuliere grondexploitatie. Kostenverhaal is mogelijk via het privaatrechtelijke spoor en door middel van het publiekrechtelijke spoor.
Eén van de belangrijkste vernieuwingen die de wet brengt, is het verplichtende karakter van kostenverhaal. Privaatrechtelijke afspraken door middel van een anterieure overeenkomst hebben de voorkeur, maar als een gemeente er niet in slaagt om met alle particuliere eigenaren in een gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, dan moet de gemeente publiekrechtelijk kosten verhalen bij partijen waarmee geen contract is gesloten. Dit verloopt door middel van een exploitatieplan, waarvan de totstandkoming gelijk op moet lopen met de procedure voor het ruimtelijke plan.
De verplichting tot een publiekrechtelijke regeling is gekoppeld aan twee voorwaarden. In de eerste plaats is een ruimtelijk besluit op grond van de Wro nodig. Het kan ook gaan om het vaststellen van een omgevingsvergunning conform artikel 2.12 sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De tweede voorwaarde is dat het ruimtelijke besluit voorziet in een aangewezen bouwplan. De bouwplannen waar het om gaat zijn in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in artikel 6.2.1 aangewezen.
De economische uitvoerbaarheid van de ruimtelijke ontwikkeling is verderop in deze toelichting toegelicht. De Grondexploitatiewet is wel van toepassing.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vult een aantal artikelen uit de Wro verder in. Onderwerpen zoals de wijze van voorbereiding van ruimtelijke besluiten, bepalingen over de manier waarop ruimtelijke besluiten beschikbaar moeten worden gesteld en een aantal financiële bepalingen zijn geregeld in het Bro. Ook noemt het besluit de aspecten waar een toelichting van een bestemmings-, wijzigings- of uitwerkingsplan, of een ruimtelijke onderbouwing behorende bij een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo in elk geval op in moet gaan. Het gaat dan om:
Wanneer het ruimtelijke plan een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet ook ingegaan worden op de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking. Zie daarvoor paragraaf 4.2.3. Het Bro is altijd van toepassing.
Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De wet regelt soortenbescherming en gebiedsbescherming.
De Wnb is altijd van toepassing.
Een belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging in het kader van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door zonering. Geluidsgevoelige gebouwen zijn woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen. Dat zijn onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven.
Binnen bepaalde afstanden (zones) van verschillende geluidsbronnen gelden grenswaarden voor de geluidsbelasting op gevoelige gebouwen en terreinen. Hierbij is een ondergrens (voorkeursgrenswaarde) en een bovengrens (maximaal toelaatbare grenswaarde) opgenomen. Ook gelden er grenswaarden voor het akoestische klimaat in de gebouwen zelf.
De Wgh is van toepassing.
Het wettelijke kader voor externe veiligheid bestaat onder meer uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRnvgs) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Externe veiligheid gaat over risicobronnen (bedrijven of transportroutes) en risico-ontvangers (personen of objecten die risico lopen). Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobronnen en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij risicovolle inrichtingen en leidingen gelden wettelijke afstanden, voor vervoer van gevaarlijke stoffen is dat voorlopig nog niet het geval. Wat betreft de risico-ontvangers maakt de wetgeving onderscheid in kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Deze begrippen zijn gedefinieerd in het Bevi. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans heeft betrekking op iemand die continu op die plaats aanwezig is. Het PR kan weergegeven worden met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR.
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt meestal begrensd door de 1% letaliteitsgrens. Dit is de afstand waarop niet meer dan 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Het aspect externe veiligheid is van toepassing.
Op 13 maart 2012 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie geeft een nieuwe integrale kijk op het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid tot 2040 op rijksniveau en vormt als het ware een 'kapstok' voor zowel bestaand als nieuw rijksbeleid dat invloed heeft op de ruimte om ons heen. Het Rijk wil de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk brengen bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven). De SVIR zal dan ook ruimte bieden aan provincies en gemeenten om maatwerk te leveren (“decentraal, tenzij”). In de SVIR staan drie hoofddoelen centraal om Nederland voor de middellange termijn tot 2028 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. Om de concurrentiekracht van Nederland te vergroten is het van belang de ruimtelijk-economische structuur in Nederland te versterken. Een goed vestigingsklimaat staat centraal en vereist een hoogwaardig werk- en woonmilieu en een goede bereikbaarheid. Het is echter ook van groot belang dat er voldoende aanbod is aan onderwijs, cultuur, groen en recreatiemogelijkheden. De SVIR zet met name in op het beter benutten en uitbouwen van de kracht van stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren en internationale verbindingen.
Het plangebied is gelegen binnen de MIRT-regio Brabant en Limburg. Voor deze regio geldt een aantal specifieke opgaven van nationaal belang. Zo wordt ingezet op het versterken van het vestigingsklimaat van voornamelijk Brainport Zuidoost-Nederland (regio Eindhoven-Helmond) en Greenport Venlo. Tenslotte dient ruimte vrij gemaakt te worden voor een buisleidingennetwerk vanuit Rotterdam naar Antwerpen en het Roergebied, dienen voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie aangewezen te worden en moet het hoofdenergienetwerk (380kv) over de grens compleet en robuust gemaakt worden.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van 2 woningen in het centrum van Schaijk. Het betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling, waarbij voor het plangebied geen specifieke opgaven zijn bepaald door het SVIR.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), bevat regels ter bescherming van nationale belangen. De keuze voor deze belangen is reeds gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en worden met het Barro en het Bro juridisch verankerd. Verdere uitwerking heeft voorts plaatsgevonden in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). In totaal gaat het om dertien nationale belangen.
Toetsing
Voor het plangebied zijn de uitgangspunten van duurzame verstedelijking van belang, in de vorm van de ladder voor duurzame verstedelijking. De toets aan deze ladder staat beschreven in paragraaf 4.2.3. De overige aspecten zijn voor dit bestemmingsplan niet relevant.
In het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) is geregeld dat voor stedelijke ontwikkelingen - waaronder het bouwen van woningen - een onderbouwing in het bestemmingsplan noodzakelijk is (artikel 3.1.6. van het Bro). In de toelichting van een bestemmingsplan dat woningbouw mogelijk maakt, moet een onderbouwing worden opgenomen volgens de 'Ladder voor duurzame verstedelijking', die ook wel 'duurzaamheidsladder' wordt genoemd.
Via de duurzaamheidsladder stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied.
Op 12 mei 2017, is het besluit tot wijziging van de ladder voor duurzame verstedelijking in het Staatsblad verschenen. De wijziging voorziet in een aanpassing van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en is in werking getreden op 1 juli 2017. De belangrijkste wijzigingen betreffen een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke 'treden' en het vervangen van het begrip 'actuele regionale behoefte' door 'behoefte'. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.
Het planvoornemen voorziet in de toevoeging van 2 woningen binnen het bestaand stedelijk gebied van Schaijk. Conform jurisprudentie is een dergelijke ontwikkeling niet aan te merken als 'stedelijke ontwikkeling'. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in paragraaf 4.4.2 specifiek ingegaan op de vraag naar woningen binnen de gemeente Landerd en meer specifiek de kern Schaijk. Daarmee wordt de behoefte aan de beoogde woningbouw aangetoond.
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zijn vier hoofdopgaven te onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:
Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.
Toetsing
Stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Herbestemmen wordt gezien als het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om de forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen in de komende tien jaar te realiseren. De beoogde ontwikkeling draagt hieraan bij.
De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: Iov N-B) is op 25 oktober 2019 vastgesteld. Op 1 januari 2021 treedt de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Iov N-B is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening, waaronder de huidige Verordening ruimte.
De Iov N-B is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd. In hoofdstuk 3 van Iov N-B zijn de instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Hierin staan de regels die eerder waren opgenomen in de Verordening ruimte.
Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen. Ook zijn hier regels voor ontwikkelingen gekoppeld aan werkgebieden (structuren) en aanduidingen.
Toetsing
Het plangebied ligt binnen het 'Stedelijk gebied' en is aangeduid als 'Landelijke kern'. Het voorkomen van onnodig nieuw ruimtebeslag krijgt ook vorm door eerst de mogelijkheden binnen de bestaande bebouwde omgeving optimaal te benutten. Dat betekent niet dat alle fysieke ruimte benut moet worden voordat nieuw ruimtebeslag mogelijk is. Binnen stedelijk gebied is vanuit kwaliteitsoverwegingen bijvoorbeeld ook ruimte nodig voor groenvoorzieningen en voldoende opvang van water. Een verbijzondering voor stedelijke ontwikkeling is dat er toepassing gegeven moet zijn aan de ladder voor duurzame verstedelijking , zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (zie ook paragraaf 4.2.3). Deze voorwaarde geldt rechtstreeks vanuit de nationale wetgeving.
Figuur 4.1: iov, kaart: Instructieregels gemeenten: Stedelijke ontwikkeling en erfgoed (Bron: provincie Noord-Brabant)
Stedelijk gebied, Landelijke kern
Hoofdregel van het beleid is dat stedelijke ontwikkelingen plaatsvinden binnen het bestaand stedelijk gebied. In en rondom de kernen in het landelijk gebied staat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal. Voor deze kernen geldt over het algemeen dat nieuwe woningen alleen mogelijk zijn als dat nodig is voor de natuurlijke bevolkingsgroei. De afspraken zoals vastgelegd in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) zijn hiervoor leidend. Voor de onderbouwing van nieuwe woningen is het tevens nodig een relatie te leggen naar de bestaande harde plancapaciteit. Als er elders binnen de gemeente nog voldoende capaciteit bestaat om in de behoefte te voorzien, is er mede gelet op zorgvuldige ruimtegebruik geen nieuwe capaciteit voor de bouw van woningen nodig. Op basis van paragrafen 4.3.3, 4.3.4 en 4.4.2 blijkt dat er binnen de gemeente Landerd voldoende behoefte is aan woningen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De ladder is per 1 juli 2017 aangepast waarmee de ladderbenadering is losgelaten. Wel dient bij stedelijke ontwikkelingen nog te worden aangetoond dat er behoefte is aan de betreffende ontwikkelingen. Op basis van jurisprudentie wordt de toevoeging van 2 woningen niet gezien als 'stedelijke ontwikkeling'. Bovendien is het plangebied gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Het is dan ook niet noodzakelijk om het planvoornemen te toetsen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor de volledigheid is in paragraaf 4.4.2 ingegaan op de woningbehoefte aan de hand van de woonvisie van de gemeente Landerd en blijkt dat het planvoornemen daar op aansluit. Het beleid gaat niet specifiek in op de behoefte aan een bepaalde typologie, zoals appartementen. Wel wordt aangegeven dat behoefte is aan woningen die de doorstroming stimuleren. De realisatie van appartementen voor verschillende doelgroepen sluit daar nadrukkelijk op aan.
Uit verschillende uitgevoerde (regionale) prognoses blijkt dat binnen de gemeente Landerd behoefte is aan meer betaalbare grondgebonden koop- en huurwoningen, specifiek voor starters en senioren. Het plan voorziet in woningen die aansluiten op de eisen van de gemeente Landerd. Het plan is gericht op de opvang van een lokale behoefte, met naar verwachting een zeer beperkte regionale invloed.
Conclusie
De toevoeging van nieuwe woningen is passend binnen het beleid binnen het bestaand stedelijk gebied. Het beleid geeft niet specifiek aan dat er behoefte is aan appartementen. Er is met name behoefte aan woningen die de doorstroming stimuleren. De realisatie van appartementen sluit daar nadrukkelijk op aan. In de paragrafen hierna wordt deze behoefte onderschreven. Het planvoornemen voldoet daarmee aan het beleid van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
Voor een actueel beeld van de toekomstige bevolkingsontwikkelingen, veranderingen in de leeftijds- en huishoudenssamenstelling en de hiermee samenhangende woningbehoefte in Noord-Brabant, actualiseert de provincie Noord-Brabant - zoals is vastgelegd in de Verordening ruimte - regelmatig de bevolkings- en woningbehoefteprognose. Met de prognose-actualisering van 2017 wordt de vorige bevolkings- en woningbehoefteprognose uit 2014 vervangen.
De Brabantse bevolking zal tot begin jaren '40 nog groeien. Onder andere als gevolg van die groei kent de provincie, met name de komende 10 tot 15 jaar nog een flinke woningbouwopgave. Tot 2030 zal de woningvoorraad nog met ruim 120.000 woningen moeten toenemen, gemiddeld zo'n 10.000 woningen (netto) per jaar. Een dergelijk niveau is de afgelopen jaren niet gehaald, al vertoont de woningmarkt wel duidelijk tekenen van herstel. Het tempo van bouwen zal echter verder omhoog moeten om de verwachte huishoudensgroei op te kunnen vangen en bestaande woningtekorten terug te dringen.
De bevolkings- en woningbehoefteprognose heeft de provincie opgesteld binnen de kaders van het eigen provinciale verstedelijkingsbeleid, gericht op het concentreren van de verstedelijking. Op provinciale schaal betekent dit, dat een belangrijk deel van de woningbouw gerealiseerd wordt in de stedelijke concentratiegebieden.
De provincie heeft een indicatie per gemeente gemaakt van de verwachte toename van de woningvoorraad. In tabel 1 is de indicatie van de woningvoorraad voor de gemeente Landerd opgenomen.
Gemeente | Feitelijke woningvoorraad | Prognose van de woningvoorraad | Indicatie toename woningvoorraad | Groei-index | ||||
2017 | 2025 | 2030 | 2035 | 2040 | 2017-2029 | 2017-2029 (2017 + 100) | ||
Landerd | 6.075 | 6.380 | 6.430 | 6.375 | 6.200 | 355 | 105,8 |
Tabel 1: indicatie woningvoorraad
Overeenkomstig de Verordening ruimte is deze 'programma-indicatie' richtinggevend voor regionale woningbouwafspraken en speelt ze ook een rol bij onze advisering en beoordeling van bestemmingsplannen voor woningbouw.
De actuele gegevens uit de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose vormen ook belangrijke ingrediënten voor de Brabantse Agenda Wonen (zie paragraaf 4.3.4).
In het kader van een duurzaam verstedelijkingsbeleid (zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik) vindt de provincie het allereerst van belang, dat de mogelijkheden om het woningbouwprogramma in te zetten op binnenstedelijke locaties en voor het herbestemmen van leegstaand vastgoed goed worden benut. Of, zoals de provincie het in 'Beweging in Brabant- Bestuursakkoord 2015-2019' verwoord heeft: "herbestemmen wordt meer en meer het nieuwe bouwen". Hierbij zijn vooral de eerstkomende jaren (tot 2030) van groot belang. Zoals uit de prognose blijkt, zal in deze periode immers het leeuwendeel van de benodigde woonruimte moeten worden gerealiseerd.
Conclusie
Het planvoornemen voorziet binnenstedelijk in de realisatie van woningen en voorziet in de behoefte aan woningbouw. Het planvoornemen sluit nadrukkelijk aan op het beleid van de provincie.
Versnelling van de woningbouwproductie, vernieuwing en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad en het ombouwen van leegstaand vastgoed naar woningen. Dat zijn belangrijke doelen van de Brabantse Agenda Wonen. Met deze agenda geven Gedeputeerde Staten aan welke accenten er de komende jaren liggen bij het bouwen en wonen en hoe de provincie zich hiervoor gaat inzetten.
De Brabantse woningmarkt kent grote uitdagingen. Zo moet de woningvoorraad de komende 10 tot 15 jaar met 11%, ofwel zo’n 120.000 woningen, toenemen. De afgelopen jaren zijn te weinig woningen gebouwd. Bovendien verandert de vraag naar woonruimte sterk. Zo bestaat ruim 40% van de huishoudens in 2040 uit eenpersoonshuishoudens en is er een grote behoefte aan kleinere, betaalbare woonruimten. Ook het bouwen van voldoende woningen voor het middensegment op de woningmarkt – betaalbare koop en middeldure huur – blijft punt van aandacht. Verder vragen initiatieven voor nieuwe woonvormen als flexwonen, tiny houses, tijdelijk wonen en nieuwe combinaties van wonen, werken en zorg steeds vaker van overheden om experimenteerruimte te bieden.
Een beleid gericht op een duurzame verstedelijking en zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik biedt ruim baan voor ‘goede plannen’ binnen het bestaand stedelijk gebied van steden en dorpen. Ruim baan dus voor woningbouw op geschikte inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties en in leegstaand vastgoed, die aansluit op een actuele vraag en snel in aanbouw kan worden genomen. Om ook langs deze lijn bij te dragen aan versnelling van de woningbouwproductie.
Inbreiding krijgt prioriteit
Woningbouw is het enige type vastgoed waar de komende jaren nog een behoorlijke vraag naar is, in tegenstelling tot bijvoorbeeld winkels, kantoren en maatschappelijk vastgoed. Woningbouw kan daarom ook vrijwel als enige een substantiële bijdrage leveren aan maatschappelijke en ruimtelijke vraagstukken als verduurzaming en het terugdringen van leegstand. Na 2030 neemt de groei van de woningbehoefte sterk af, en verdwijnt ook de kans om werk te maken van inbreidingslocaties. Dus de urgentie om in de komende paar jaar de vraag naar woningen slim te benutten is heel groot.
In de regionale woningbouwafspraken wil de provincie daarom prioriteit geven aan plannen voor herbestemming van leegstaande gebouwen of plannen voor inbreidingslocaties. Een principe dat ook iets kan betekenen voor bestaande woningbouwplannen, die dan niet, pas later of na aanpassing kunnen worden gerealiseerd. De provincie geeft gemeente dus ruim baan bij (onder andere) inbreidingen.
Conclusie
Met de toevoeging van woningen voorziet het planvoornemen al in een concrete behoefte. Bovendien sluit het planvoornemen aan op de typologische behoefte aan eengezinswoningen. Het plangebied betreft een transformatie. Hiermee wordt gehoor gegeven aan de prioritering van de provincie.
De Structuurvisie gemeente Landerd is op 28 februari 2019 vastgesteld. Daarin is het ruimtelijk beleid van de gemeente onderverdeeld in beleidsvelden: wonen, economie, voorzieningen, omgeving en eigenheid en mobiliteit.
Wonen
Aantrekkelijk wonen in de gemeente Landerd is een belangrijke kracht. Voor de kwaliteit van het wonen gaat het om veel meer dan alleen de woningen zelf, het gaat ook om voorzieningen, inrichting van openbare ruimte en bijvoorbeeld de bereikbaarheid van werkgelegenheidsgebieden elders. Een goede samenhang tussen deze aspecten is van groot belang. Het is echter niet primair de gemeente die de leefbaarheid in een wijk, een gebied of een dorp maakt. Dat doen de bewoners zelf. De gemeente Landerd wil daarom aanhaken bij de kracht van haar inwoners om de leefbaarheid en de kwaliteit van het wonen te behouden en versterken. De verantwoordelijkheid ligt hoofdzakelijk bij de bewoners zelf. De gemeente Landerd schept de voorwaarden en ondersteunt waar mogelijk.
Samenvattend richt de gemeente de (beleids)inzet op:
Conclusie
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 2 woningen in de kern Schaijk. Aangezien de te realiseren woningen aansluiten op de wens in de woningvoorraad te herstructureren, levert het project een gezonde bijdrage aan het gemeentelijke woningaanbod. Het project geeft hiermee invulling aan de ambities die de structuurvisie verwoordt.
De gemeente Landerd maakt samen met haar regiogemeenten jaarlijks afspraken over woningbouw. Deze afspraken betreffen zowel kwantitatieve aspecten (hoeveel woningen er mogen worden gebouwd) als kwalitatieve aspecten (zoals wonen en zorg en herstructurering van de bestaande woningvoorraad). Voor de kwantitatieve afspraken vormen de gemeentelijke woningbehoefte onderzoeken en de prognose van de provincie Noord-Brabant het uitgangspunt.
Woonvisie Landerd
De gemeenteraad van Landerd stelde op 4 februari 2019 de "Geactualiseerde woonvisie gemeente Landerd 2019-2023" vast. In die woonvisie wordt onder andere ingegaan op actuele trends. Afgelopen jaren is gebleken dat de Landerdse woningmarkt is veranderd en daarmee ook de opgave. Ook landelijke ontwikkelingen hebben invloed op de woningmarkt, zoals wijzigingen in de wetgeving, extramulering van de zorg, verandering naar een participatiesamenleving, de toestroom van vluchtelingen en huisvesting van statushouders en de (tijdelijke) huisvesting van arbeidsmigranten.
Voor de uitvoering van haar beleid zoekt de gemeente meer maatschappelijke partners, inwoners en ondernemers op voor realisatiekracht.
De nieuwe woonvisie moet meer ruimte bieden voor initiatieven en moet een visie zijn die uitnodigend en flexibel is voor initiatieven vanuit en voor de kernen in Landerd.
De drie leidende principes voor de woonvisie zijn:
Een belangrijke opgave uit de woonvisie is het realiseren van middelgrote en kleine woningen (sociale en particuliere huur en koop) die geschikt zijn voor senioren (gelijkvloers en (thuis)zorg leveren is mogelijk) bij voorkeur grondgeboden en nabij voorzieningen. Het planvoornemen sluit hier nadrukkelijk op aan. Er worden middelgrote gelijkvloerse appartementen gerealiseerd in het centrumgebied van Schaijk, dus nabij voorzieningen. Door de realisatie van de appartementen wordt bovendien de doorstroming gestimuleerd. Met name senioren zullen hun grotere eengezinswoning verkopen om een dergelijke gelijkvloerse woning te kopen. Het planvoornemen draagt dan ook bij aan het vitaliseren en toekomstbestendig maken van de kern Schaijk.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen past binnen de geactualiseerde woonvisie. Daarnaast moet worden benadrukt dat de beoogde locatie een inbreidingslocatie betreft die uitermate geschikt is voor woningbouwontwikkeling.
In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht. Achtereenvolgens komen aan de orde:
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken en plaats van de projecten en de kenmerken van potentiële effecten.
Het plan voorziet in een functiewijziging van een woonpand met commerciële ruimte op de begane grond naar een pand met een volledige woonfunctie. Het bebouwde oppervlakte blijft ongewijzigd. Hierdoor is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. en is geen m.e.r.-beoordelingsbesluit noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden, gemengde gebieden en rustige buitengebieden.
Het plangebied is te kenmerken als een gemengd gebied. Bij de geplande ontwikkeling wordt een bedrijfshindergevoelige functie gerealiseerd, te weten wonen.
Wat betreft de te ontwikkelen bedrijfshindergevoelige functie is de (eventuele) aanwezigheid van bedrijven in de directe omgeving van belang.
In onderstaande tabel worden de bedrijfshinderveroorzakende functies buiten het plangebied weergegeven waarbij wordt aangegeven om welke overlast (categorie) het gaat en welke afstandcontour geldt die aangehouden dient te worden. Tevens wordt de afstand tot het plangebied weergegeven. Ook wordt aangegeven of een bedrijf potentieel overlast veroorzaakt op de omgeving.
Code | Categorie | Bedrijfssoort | Adres | Richt- afstand |
Afstand plangebied |
Overlast | |||||||||
64 | 1 | Banken, verzekeringsbedrijven, beurzen | Runstraat 15 | 10 | 20 | Nee | |||||||||
791 | 1 | Reisorganisatie | Runstraat 13 | 10 | 22 | Nee |
Tabel 2: bedrijven en richtafstanden
Uit de tabel komt naar voren dat er geen overlast veroorzaakt wordt door bedrijven in de omgeving.
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de bedrijven in de omgeving geen belemmering voeren voor het project.
Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/u wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder van de weg moet worden getoetst. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden. Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe woningen zijn geluidgevoelige functies waarvoor in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden indien gelegen binnen de geluidzone van gezoneerde wegen. Het projectgebied is niet gelegen binnen de geluidzone van gezoneerde wegen, het is dan ook in het kader van de Wgh niet noodzakelijk om een onderzoek uit te voeren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden aangetoond dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Binnen het plangebied worden 2 appartementen mogelijk gemaakt. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) betreft deze ontwikkeling het realiseren van geluidsgevoelige functie(s) en dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van een (spoor)weg (met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden). Binnen de gehele kern Schaijk geldt een snelheidsregime van 30 km/uur. Voor de wegen in Schaijk geldt dan ook geen onderzoekszone. Onderzoek in het kader van de Wgh is dan ook niet noodzakelijk.
Op basis van jurisprudentie dient echter wel aangetoond te worden dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen. Het plangebied wordt, conform de bestemming 'Centrum' reeds gebruikt ten behoeve van de functie wonen. Op de verdieping van de bestaande bebouwing zijn namelijk al 2 appartementen gesitueerd. De nieuwe woningen worden op de begane grond gerealiseerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is dan ook een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De gehele rapportage is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting.
Voor wegverkeerslawaai is het plan niet gelegen binnen de geluidzone van zoneplichtige wegen. Voor wegverkeerslawaai is het plan enkel gelegen in de nabijheid van de 30 km/uur wegen Runstraat en Het Hofke. Voor deze wegen geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe appartementen de voorkeursrichtwaarde respectievelijk met maximaal 8 dB en 3 dB overschrijdt. Aangezien de wegen niet zoneplichtig zijn, is een procedure hogere waarde niet aan de orde.
Ondanks dat voor onderhavige appartementen geen hogere waarde aangevraagd kan worden, wordt in het kader van een goed akoestisch woon- en leefklimaat alsnog geadviseerd een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels uit te voeren. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er dus te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat. Bovendien blijkt uit het akoestisch onderzoek dat de twee nieuwe appartementen kunnen beschikken over een geluidluwe gevel c.q. buitenruimte.
Aangezien binnen de kern Schaijk een snelheidsregime van 30 km/uur geldt, is het woon- en leefklimaat ter hoogte van de buitenruimtes ook aanvaardbaar. Andere functies in de directe omgeving van het plangebied zijn ook op voldoende afstand gelegen waardoor deze geen geluidsoverlast zullen veroorzaken ter hoogte van de buitenruimte (zie ook paragraaf 5.3).
In het kader van een goed akoestisch woon- en leefklimaat wordt geadviseerd een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels uit te voeren. De nieuwe appartementen zullen worden voorzien van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen waardoor een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd is. Hierdoor is dus te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat. In de regels van dit bestemmingsplan wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat geborgd.
Wet Milieubeheer
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaar- en daggemiddelde) van belang.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de
concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
De gemeente Landerd heeft geen eigen regelgeving en beleid over luchtkwaliteit.
Dit plan voorziet de realisatie van 2 woningen. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtsbijzijnde maatgevende weg betreft de A50. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen.
Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het projecthet geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Hierdoor zal ter plaatse van het projectgebied voldaan worden aan de wettelijke grenswaarden en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet belemmert. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse. De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie Luchtverontreinigende stoffen en is vrijgesteld aan het toetsen aan de grenswaarden. Voldaan wordt aan de wetgeving.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is het beoordelingskader voor geur bij omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu. Het gaat uitdrukkelijk om agrarische geur van landbouwhuisdieren uit dierstallen. Het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer, beter bekend als het Activiteitenbesluit milieubeheer, bevat vergelijkbare bepalingen voor agrarische bedrijven die vallen onder dat besluit en geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu nodig hebben. Voor ruimtelijke plannen is deze wet van belang voor het realiseren van nieuwe geurgevoelige objecten in de omgeving van veehouderijen (de zogenaamde omgekeerde werking). Daarnaast moet voorkomen worden dat geurgevoelige objecten te dicht bij een veehouderij komen te liggen.
Met minimumafstanden en maximale waarden voor geurbelasting krijgen geurgevoelige objecten bescherming tegen overmatige geurhinder. De Wgv maakt onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactoren. Voor dieren met geuremissiefactoren gelden waarden voor geurbelasting en minimumafstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen bij andere veehouderijen. Voor dieren zonder geuremissiefactoren gelden alleen minimumafstanden.
Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen moet bekeken worden of er niemand onevenredig in zijn belangen geschaad wordt (belang omliggende veehouderijen) en of ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (belang geurgevoelig object).
Op 11 december 2014 stelde de gemeenteraad de "Verordening geurhinder en veehouderij 2014 gemeente Landerd" en de "Geurgebiedsvisie 2014 gemeente Landerd" vast. Op 12 maart 2015 heeft de gemeenteraad van Landerd de verordening gewijzigd vastgesteld. Het doel van de Gewijzigde verordening geurhinder en veehouderij 2014 is om geurhinder als gevolg van veehouderijen te beperken. De geurverordening bevat de geur- en afstandsnormen waaraan getoetst wordt in het kader van vergunningverlening. De geurgebiedsvisie bevat de onderbouwing bij de normen en uitgangspunten van het gemeentelijke geurbeleid. De actuele geurkaart dateert van 1 januari 2019.
De gemeente verdeelt het grondgebied van de gemeente in gebieden en hanteert per soort gebied een eigen geurnorm. Dit is weergegeven op een normenkaart. Ook zijn met de geurverordening minimale afstanden vastgesteld voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object. Met het geurbeleid wil de gemeente zowel de bescherming van de agrarische ondernemers borgen als de doorgang van gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. Uiteindelijk is de meest wenselijke situatie bepaald, waarin zo veel mogelijk geurknelpunten zijn opgelost.
Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen moet bekeken worden of er niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad wordt (belang omliggende veehouderijen) en of er ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (belang geurgevoelig object).
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van de kern Schaijk. Op basis van de gemeentelijke geurverordening bedraagt de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in de woonkern Schaijk 1,0 odour units (hierna: ou). Op basis van de verordening geldt voor veehouderijen in de nabijheid van Schaijk derhalve al een beperking. Het planvoornemen, waarbij 2 appartementen in de bebouwde kom van Schaijk worden toegevogd, heeft verder dan ook geen negatieve invloed op de bedrijfsvoering van eventueel aanwezige veehouderijen.
Figuur 5.1: Gecumuleerde geurbelasting gemeente Landerd d.d. 1 januari 2019 met plangebied rood omcirkeld (bron: gemeente Landerd)
Op basis van de actuele kaart met de gecumuleerde geurbelasting kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied woon- en verblijfsklimaat 'optimaal' is. De achtergrondbelasting vormt geen belemmering voor het plan. Het planvoornemen wordt dan ook niet beïnvloed door het aspect geur.
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.
Het Bouwstoffenbesluit en het Besluit Bodemkwaliteit stellen verder regels hoe om te gaan met vrijkomende grond- en materiaalstromen en hoe deze toe te passen.
De beoogde ontwikkeling bestaat uit transformatie van een bestaand pand met een gedeeltelijke woonfunctie naar een pand met een volledige woonfunctie. Dit is een transformatie van een gevoelige functie naar een andere gevoelige functie. Ter plaatse van de tuin wordt de bestemming 'Verkeer' gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Dit is een transformatie naar een gevoeligere functie. In dat kader is dan ook een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 van de toelichting. Daar is tevens het advies van de omgevingsdienst aan toegevoegd.
Verkennend bodemonderzoek
Voor de onderzoekslocatie werd de hypothese gesteld van een verdachte locatie met betrekking tot de aanwezigheid van een verontreiniging. Op basis van de onderzoeksresultaten kan de gestelde hypothese verworpen worden, aangezien in de bovengrond geen en in de ondergrond en het grondwater maximaal licht verhoogde gehalten zijn aangetoond.
Aangezien de (gestandariseerde) meetwaarden de indexwaarden van 0,5 niet overschrijden, zijn verder geen vervolgstappen noodzakelijk in het kader van de Wet bodembescherming.
Verkennend onderzoek naar asbest
Voor wat betreft asbest in de bodem is de hypothese gesteld van een verdachte deellocatie met betrekking tot het voorkomen van een asbestverontreiniging. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de gestelde hypothese verworpen aangezien zowel zintuiglijk als analytisch (< 2,0 mglkg d.s.) geen asbest is aangetroffen.
Middels het verkennend onderzoek naar asbest is vastgesteld dat geen ernstige asbestverontreiniging aanwezig is.
Over de contactzone kan echter nog geen definitieve uitspraak worden gedaan, aangezien in afivijking op de SIKB BRL 2000, protocol20l8, geen efficiënte maaiveldinspectie is uitgevoerd in verband met de aanwezige klinkerverharding.
Indien in de toekomst asbesthoudende (plaat)materialen op de locatie worden aangetroffen, kan
Verhoeven Milieutechniek B.V. hiervoor niet aansprakelijk worden gesteld.
Middels de uitgevoerde onderzoeken is de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het parkeerterrein voor de Runstraat 9-11 te Schaijk in voldoende mate vastgesteld.
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan geen bezwaren tegen de voorgenomen herontwikkeling, rekening houdend met de aanbevelingen uit het verkennend bodemonderzoek.
Tot slot wordt geadviseerd om, na verwijdering van de klinkerverharding, nog aanvullend een maaiveldinspectie uit te voeren om een definitieve uitspraak te kunnen doen over de contactzone.
Waterbeheer
De initiatiefnemers van een ruimtelijke ontwikkeling behoren in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen worden toegelaten die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Aa en Maas. Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits-- en waterkwaliteitsbeheer. Bij onderhavige procedure wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Op europees en landelijk niveau is het overkoepelende waterbeleid vastgelegd in de Kaderichtlijn Water, het Nationaal Waterplan en het Nationaal Bestuursakkoord Water. De doorvertaling van dit beleid is regionaal vastgelegd in het Provinciaal Waterplan en het Waterbeheersplan van het Waterschap. Daarnaast wordt op gemeentelijk niveau het waterbeleid vastgelegd in een waterplan of een (verbreed) rioleringsplan.
Regionaal waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan beschrijft het waterschap Aa en Maas haar strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan.
Watertoets
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro ) bepaalt dat bij ruimtelijke plannen zoals deze rekening gehouden dient te worden met de waterhuishouding. Middels het uitvoeren van een Watertoets worden alle relevante zaken met betrekking tot de waterhuishouding afgestemd en besproken met de waterbeheerder(s).
Waterschapsbeleid
In het waterbeheerplan 2016 – 2021 staan de doelen die het waterschap Aa en Maas nastreeft en wat in deze periode gedaan moet worden om de doelen te halen. Samenwerking staat in dit plan centraal. Samenwerken met de partners van het waterschap maar ook met de inwoners van het beheersgebied. Het plan is geen grote koerswijziging ten opzichte van het waterbeheerplan 2010-2015, maar ontwikkelingen zoals de klimaatverandering vragen wel om nieuwe accenten. Waterveiligheid en waterkwaliteit zijn hierbij belangrijke onderwerpen.
Om het beheersgebied beter te beschermen tegen overstromingen worden er strengere eisen gesteld aan de dijken langs de Maas. Het waterschap heeft tot 2050 om de dijken hierop aan te passen. De kwaliteit van het oppervlaktewater is daarnaast de komende jaren een punt van aandacht. Enerzijds zitten er te grote hoeveelheden voedingsstoffen in het water. Deze staan een natuurlijk en gezond watersysteem in de weg. Anderzijds zijn er ook allerlei 'nieuwe' stoffen die een steeds groter probleem vormen, zoals medicijnresten, drugs(afval) en resistente bacteriën. Deze stoffen kunnen door de zuiveringen nu moeilijk uit het afvalwater gehaald worden. Ook dit vraagt om actie.
Keur en Legger
De regels in de Keur hebben betrekking op het lozen, afvoeren, onttrekken of aanvoeren van grondwater en water uit sloten en andere watergangen. Iedereen die werkzaamheden uitvoert of activiteiten plant in en om waterlopen of dijken, heeft met de Keur te maken. Het beheer van het watersysteem en de bestaande watergangen is opgenomen in de Legger. Afhankelijk van de gewenste werkzaamheden of activiteiten in het watersysteem is een melding of watervergunning benodigd.
Huidige situatie
In de bestaande situatie is het plangebied vrijwel geheel verhard.
Volgens de bodemkaart bestaat de grond rondom Schaijk uit Hoge zwarte enkeerdgronden en Laarpodzolgronden, beide leemarm en met zwak lemig (fijn) zand. Ter plaatse van het plangebied zijn de gronden in het verleden ten behoeve van de aanwezige bebouwing afgegraven.
Waterkwantiteit
In de huidige situatie is het plangebied volledig verhard. Binnen de kern Schaijk liggen geen beschermde watergangen. De dichtstbijzijnde A-watergang igt op een afstand van rui 500 meter ten oosten van het plangebied. Gezien deze grote afstand wordt de watergang niet door de ontwikkeling beïnvloed.
Figuur 5.5: Legger waterschap Aa en Maas met planlocatie (rode cirkel)
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van een regionale of primaire waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.
Bij de geplande ontwikkeling binnen het projectgebied wordt de waterhuishouding niet negatief beïnvloedt. Het oppervlakte van het bestaande gebouw en de aansluitende verharding neemt niet toe. Er vinden geen ingrepen in het bestaande watersysteem plaats. Ook het afvoeren van het huishoudelijk afvalwater veranderd niet. Het gebouw is reeds aangesloten op het gemeentelijk riool.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Toetsingskader
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen als gevolg van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportroutes (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten. De belangrijkste zijn:
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Risiconormering
In het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico:
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een
bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.
Wanneer verantwoorden?
Bron | Wanneer groepsrisicoverantwoording |
Inrichtingen (Bevi) | Altijd wanneer binnen invloedsgebied ruimtelijke besluit wordt genomen |
Buisleidingen (Bevb) | Altijd wanneer binnen invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. |
Spoor- rijks- en waterwegen (Bevt) | Wanneer sprake is van toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde |
Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.
Beleidsvisie externe veiligheid
De gemeente Landerd beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid (2008). Hierin wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke omgang met externe veiligheid. De beleidsvisie bevat echter geen gebiedstypering of uitgangspunten, die gehanteerd kunnen worden voor de verantwoording van het groepsrisico.
Overige wet- en regelgeving
Tot slot moet in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' (art. 3.1 Wro) ook getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit bijvoorbeeld het Activiteitenbesluit, effectafstanden uit de 'Circulaire effectafstanden LPG-tankstations'.
Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in de nabije omgeving van het projectgebied geen risicovolle inrichtingen gelegen.
Figuur 5.1. Uitsnede risicokaart
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
Op 29 juni 2019 is het bestemmingsplan 'Paraplunota parkeren en wonen' door de gemeenteraad van Landerd vastgesteld. In dat bestemmingsplan zijn de actuele parkeernormen ten aanzien van parkerene planologisch en juridisch vastgelegd.
Verder is het van belang om te weten of een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot extra verkeersbewegingen en of de toename van verkeersbewegingen past binnen de normen die voor ontsluitingswegen gelden.
Verkeersgeneratie
In de huidige situatie is sprake van in totaal 450 m² bruto vloeroppervlak (bvo) winkeloppervlak. Voor het bepalen van de ritgeneratie wordt gebruik gemaakt van CROW publicatie 381. De locatie van het plangebied kent een stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' en voor de bestaande winkels kan aangesloten worden bij de functie 'buurtsupermarkt'. Op basis van het aantal bestaande vierkante meters bvo kennen deze functies een verkeersgeneratie van minimaal 32,6 motorvoertuigen per etmaal. De 2 bestaande woningen genereren 7,6 motorvoertuigen per etmaal (CROW publicatie 381). In totaal kennen de bestaande functies daarmee een verkeersgeneratie van 40,2 motorvoertuigen per etmaal.
De toekomstige situatie voorziet in de toevoeging van 2 woningen. De 4 appartementen samen genereren 15,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Per saldo kan dan ook geconcludeerd worden dat de ontwikkeling een verlichting van de verkeersgeneratie betekent.
Ontsluiting
Parkeren van het plan vindt plaats langs de openbare weg. Er is dan ook geen sprake van een erfontsluiting. De gekozen inrichtingsvorm (haaks en langsparkeren) is een gebruikelijke ontwerpvorm welke goed past bij de functie van de aanliggende wegen (erftoegangsweg).
Parkeren
Voor het bepalen van de huidige en toekomstige parkeersituatie is uitgegaan van het meest actuele parkeernormenbeleid van de gemeente Landerd zoals vastgelegd in de 'Paraplunota parkeren en wonen'. In de huidige situatie kan worden aangesloten bij norm van buurtsupermarkt. Dit betekent dat in de bestaande situatie afgerond 19 parkeerplaatsen nodig zijn voor de detailhandelsfuncties. Voor de 2 bestaande appartementen zijn nog eens 4,2 parkeerplaatsen nodig. In totaal is in de bestaande situatie een parkeerbehoefte van 23 parkeerplaatsen.
Voor de nieuwe appartementen wordt worst-case, uitgegaan van dure appartementen. Daarvoor geldt een parkeernorm van 2,1 parkeerplaatsen per woning. Deze norm houden we ook aan voor de bestaande appartementen binnen het plangebied. Dit levert een toekomstige parkeervraag op van 10,5, afgerond 11 parkeerplaatsen. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 11 parkeerplaatsen en voldoet daarmee aan recente parkeernormen. Overigens worden de langsparkeerplaatsen aan Het Hofke specifiek toegekend aan de twee nieuwe appartementen.
Verkeersveiligheid
Het planvoornemen voorziet in de afname van het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal. Bovendien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Deze beide zaken komen ten goede aan de verkeersveiligheid ter plaatse.
Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.
Binnen het plangebied voorkomende waarden op het vlak van archeologie of cultuurhistorie dienen te worden gerespecteerd en beschermd, mogelijk zelfs bevorderd. Bij ontwikkelingen moet proactief rekening worden gehouden met de aanwezige waarden. Achtereenvolgens komen archeologie en cultuurhistorie aan bod.
Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), aangenomen in 2006, is het doel van het in 1992 gesloten Verdrag van Valletta (Malta) verwerkt. Het doel is bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Met de Wamz wordt het Verdrag van Valletta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan dient de gemeente rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden.
Monumentenverordening Landerd
Op 7 oktober 2010 stelde de gemeenteraad de Monumentenverordening gemeente Landerd vast. De verordening regelt de aanwijzing van gemeentelijke monumenten en de instandhouding van beschermde gemeentelijke monumentale zaken. Ook besteedt de verordening aandacht aan aanvragen om een omgevingsvergunning voor rijksmonumenten en aan de omschrijving en aanwijzing van cultuurhistorisch waardevolle gebieden, objecten en landschapselementen.
De gemeente Landerd heeft een monumentencommissie. De monumentencommissie adviseert over de instandhouding van rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten waarvan er binnen de gemeentegrenzen verschillende aanwezig zijn.
Nota Archeologie
Op 24 mei 2012 stelde de gemeenteraad de Nota Archeologie gemeente Landerd en de Archeologische beleidskaart gemeente Landerd vast. In de nota staat dat wanneer er bij ruimtelijke initiatieven sprake is van bodemverstoring, archeologisch (inventariserend) onderzoek noodzakelijk is in gebieden met een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde. De nota is vertaald in de nieuwe bestemmingsplannen van de gemeente Landerd.
Op de beleidskaart staat de verwachtingswaarde voor een bepaald gebied en of er bekende archeologische resten zijn. Vervolgens kan bepaald worden of er een onderzoeksverplichting geldt. Dit hangt naast de verwachtingswaarde en het wel of niet bekend zijn van archeologische resten ook af van de oppervlakte van de bodemverstorende ingreep en hoe diep de verstoring beneden maaiveld reikt.
Overige regelgeving
Op provinciaal niveau moet rekening worden gehouden met de Verordening Ruimte Noord-Brabant en de Cultuurhistorische waardenkaart 2010. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet beschreven worden op welke manier met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Archeologie
Het plangebied is conform de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Landerd, gelegen in een gebied dat is aangewezen als categorie 3. Dit zijn gebieden met een hoge archeologische verwachting en historisch geografische objecten met een archeologische relevantie. Hier geldt een onderzoeksplicht als er sprake is van een verstoringsdiepte > 50 cm of een verstoringsoppervlak > 100 m².
Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedsfeer van het plangebied) Rijksmonumenten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale Parken en Nationale Landschappen dient bepaald te worden.
In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen cultuurhistorische aspecten aanwezig.
Het plangebied bevindt zich in een gebied met een hoge archeologische verwachting. Het aspect archeologie belemmert de uitvoering van de ontwikkeling echter niet omdat de ontwikkeling binnen de normen van verstoringsdiepte en -oppervlak valt.
Het geplande ontwikkeling heeft derhalve geen negatieve invloed op eventuele cultuurhistorische waarden. Het aspect 'cultuurhistorie' staat, met in achtneming van bovengenoemde maatregelen, de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Hiermee zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en Faunawet en de Boswet opgegaan in één nieuwe wet. De wet heeft tot doel om de biodiversiteit in Nederland te beschermen. In de Wet natuurbescherming worden gebiedsbescherming, soortenbescherming en bosbescherming in aparte delen behandeld, voortbouwend op de drie vervangen wetten.
Gebiedsbescherming: Natura 2000
De Natura 2000-gebieden vormen een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Deze gebieden zijn aangewezen op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn en genieten op basis daarvan wettelijke bescherming. In Natura 2000-gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. In de gemeente Landerd zijn geen van de hiervoor genoemde gebieden aanwezig. Wel liggen dergelijke gebieden in de nabijheid van de gemeente Landerd.
Voor de Natura 2000-gebieden zijn aanwijzingsbesluiten opgesteld. In het aanwijzingsbesluit staat welke doelen worden nagestreefd voor een bepaald gebied, bijvoorbeeld welke soorten en leefomgevingen bescherming verdienen. Dit zijn de zogenaamde kwalificerende soorten en habitats. Vervolgens komt er in nauw overleg met betrokken partijen een beheerplan, waarin onder andere staat beschreven welke maatregelen nodig zijn om de doelen te behalen.
Soortenbescherming
Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen leiden tot verstoring, aantasting van broedplaatsen en vernietiging van verblijfplaatsen van beschermde soorten. Dit kan er toe leiden dat het voortbestaan van de soort op termijn in gevaar komt. Om dit te voorkomen beschermt de Wet natuurbescherming in het wild levende planten- en diersoorten. De mate van bescherming hangt af van de zeldzaamheid en kwetsbaarheid van de soort.
De Wet natuurbescherming kent drie algemene beschermingsregimes:
De wet hanteert het nee, tenzij principe ten aanzien van beschermde inheemse soorten: schadelijke handelingen zijn verboden, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Wel is het mogelijk om een vrijstelling of ontheffing aan te vragen. In hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is per categorie bepaald welke verboden gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend.
Bescherming houtopstanden
Houtopstanden die onder de werking van de Wet natuurbescherming vallen, mogen alleen worden gekapt als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De kap moet van te voren worden gemeld bij Gedeputeerde Staten van de provincie. Na de (gemelde) kap dient de eigenaar van de houtopstand ervoor te zorgen dat drie jaar na het kappen van het bos, hetzelfde areaal bos aanwezig is in de vorm van jonge beplanting. Provinciale Staten kunnen in een verordening regels stellen over het indienen van de melding en over de wijze waarop moet worden herbeplant.
Algemene zorgplicht
In artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming is een algemene zorgplicht opgenomen voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, voor bijzondere nationale natuurgebieden en voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving
Naast de passieve bescherming van soorten biedt de Wet natuurbescherming ook actief bescherming door Gedeputeerde Staten de bevoegdheid te geven om beschermde leefomgevingen vast te leggen waarbinnen bepaalde handelingen verboden zijn of slechts onder voorwaarden zijn toegestaan. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben van deze bevoegdheid geen gebruik gemaakt.
Natuurbeschermingswetvergunning
Als voor een activiteit zowel een omgevingsvergunning als een natuurbeschermingswetvergunning vereist is, en eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dan is óók een omgevingsvergunning voor 'natuur' vereist. In het Besluit omgevingsrecht is per 1 januari 2017 een extra categorie van activiteiten opgenomen waarvoor een OBM-plicht geldt. Een van deze activiteiten is de 'natuuractiviteit'. In het kader van deze OBM-plicht voor de natuuractiviteit is een VVGB van de provincie vereist.
Het plangebied ligt in een in stedelijk gebied op ruime afstand van natuurgebieden. De ontwikkeling heeft mede gelet op aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen. Het planvoornemen voorziet niet in de sloop van bebouwing waarin beschermde soorten kunnen verblijven. Ook worden er ten behoeve van het planvoornemen geen bomen of planten gerooid. Gevolgen voor beschermde soorten kunnen dan ook worden uitgesloten.
Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebid betreft het Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek op 30 km afstand. Dit is op een aanvaardbare afstand van het plangebied, het verstoren van beschermde flora en fauna is daarom niet aan de orde.
Het aspect ecologie staat de ontwikkeling niet in de weg, aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.
Uit oogpunt van defensie kunnen er beperkingen gesteld worden aan ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied. Deze beperkingen vloeien met name voort uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de onderliggende regeling. Ook binnen de gemeente Landerd is dit het geval. Relevant zijn in dit geval:
Het gehele plangebied ligt binnen het radarverstoringsgebied van een radar van de vliegbasis Volkel. Binnen dit gebied is het in beginsel niet toegestaan om hogere bebouwing op te richten dan 114 meter boven NAP. Indien er initiatieven zijn voor het oprichten van hogere bouwwerken of gebouwen, dan kan dit toegestaan worden als blijkt dat de radar niet onevenredig wordt verstoord. Dit kan door TNO worden berekend. Het bestemmingsplan voorziet echter nergens in bouwmogelijkheden tot een dergelijke hoogte. Daarmee is het belang van het radarverstoringsgebied binnen dit bestemmingsplan voldoende gewaarborgd.
Bij een eventueel toekomstig initiatief voor een bouwwerk met een hoogte tot 114 meter boven NAP of hoger dient het defensiebelang nadrukkelijk betrokken te worden bij de aanvaardbaarheid van de ontwikkeling. Voor het overige geldt dat het plangebied niet gelegen is binnen een obstakelbeheergebied, een laagvliegroute voor jachtvliegtuigen of een geluidszone voor militaire luchtvaartterreinen. Aan deze aspecten hoeft dan ook geen verdere aandacht besteed te worden.
Voor planologisch relevante kabels en leidingen geldt in het algemeen een belemmeringenzone waarmee in de ontwikkeling van een projectgebied rekening moet worden gehouden.
Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
In het projectgebied en in de directe nabijheid van het plangebied liggen geen hogedruk aargasleidingen, rioolwatertransportleidingen, drinkwatertransportleidingen, of hoogspanningsleidingtracé. Planologische relevante kabels en leidingen vormen daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Eerder is ter plaatse een klicmelding gedaan op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat alleen huisaansluitingen aanwezig zijn. Het is niet met 100% zekerheid te zeggen of in de huidige weg een kolkenleiding aanwezig is.
Het bestemmingsplan 'Runstraat 9-11' bestaat uit de toelichting, de regels en de verbeelding.
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van de aanwezige bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk worden de diverse bepalingen artikelsgewijs besproken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voor 'Runstraat 9-11' is opgesteld conform de landelijke richtlijn voor bestemmingsplannen (SVBP 2012), alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en conform de basis gemeentelijke systematiek. Waar nodig overigens specifiek aangevuld.
De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:500.
Voor de benaming van de verschillende bestemmingen en de kleuren van de bestemmingen zijn de huidige richtlijnen voor digitalisering en standaardisering van bestemmingsplannen overgenomen (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012).
Op de verbeelding worden de volgende bestemmingen weergegeven:
Binnen de hoofdbestemmingen zijn specifieke bouw- en functieaanduidingen opgenomen.
Binnen de bestemming 'Tuin' is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding' opgenomen. Hiermee worden de beoogde erfafscheidingen van 2 meter hoog specifiek mogelijk gemaakt met als voorwaarde dat hier dat een groene uitstraling aan moet worden gegeven.
Binnen de bestemming 'Wonen - Woongebouw' is een bouwvlak opgenomen ter plaatse van de bestaande bebouwing. Daarnaast zijn er in het bouwvlak maatvoeringsaanduidingen opgenomen (maximum aantal wooneenheden en maximum goot- en bouwhoogte).
Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.
Hieronder worden de gebruikte bestemmingen nader toegelicht. Er wordt tevens een toelichting gegeven op welke wijze de regels zijn ingedeeld. Ook wordt de inhoud van de regels verkort weergegeven.
De regels behorende bij het bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
'Begrippen' (artikel 1)
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Een aantal begrippen is standaard voorgeschreven in de SVBP2012.
'Wijze van meten' (artikel 2)
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden.
De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemming nader toegelicht.
Wonen - Woongebouwen
Binnen de gemeente Landerd is er voor bestemmingsplannen voor de kernen gekozen om een afzonderlijke bestemming per woningtypologie op te nemen. 'Wonen- Woongebouwen' is hier een van. Onderhavig bestemmingsplan sluit aan op die systematiek.
Ondergeschikt aan de woonfunctie zijn ook bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, paden, erven en tuinen toegestaan.
Binnen elk van deze bestemmingen zijn bouwvlakken opgenomen. Binnen de bouwvlakken zijn maatvoeringsaanduidingen opgenomen waarmee de maximale goot- en bouwhoogte wordt geregeld alsmede het maximaal aantal wooneenheden. Ook bijgebouwen zijn toegestaan.
Hoofdstuk 3: 'Algemene regels' omvat regels en bepalingen die betrekking hebben op het gehele plangebied.
'Anti-dubbeltelregel' (artikel 7)
Dit artikel geeft aan dat grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan niet nog eens mag worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.
'Algemene bouwregels'(artikel 8)
Dit artikel bevat bepalingen hoe om te gaan met het bouwen van ondergrondse bouwwerken, bestaande afstanden en maten alsmede het parkeren en aanbrengen van infiltratievoorzieningen.
'Algemene gebruiksregels'(artikel 9)
In deze algemene gebruiksregels wordt gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijvingen uit de afzonderlijke bestemmingen als strijdig gebruik aangemerkt.
'Algemene afwijkingsregels' (artikel 10)
in deze bepaling is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
'Algemene wijzigingsregels' (artikel 11)
in deze regeling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Hoofdstuk 4 'Overgangs- en slotregels' bevat onder andere de bepalingen die betrekking hebben op:
'Overgangsrecht' (artikel 13 )
In de overgangsrechtbepalingen is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.
Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd), mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de planregels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd blijven.
'Slotregel' (artikel 14)
Dit artikel geeft de citeertitel van de planregels aan. In deze bepaling is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Het uitgangspunt voor handhaving is: elke norm die het verdient te worden gesteld, verdient het ook te worden gehandhaafd. De gemeente behartigt het algemeen belang, dat concreet wordt in de belangen van veiligheid, volksgezondheid, natuurlijk milieu en ruimtelijke kwaliteit. Deze belangen vragen om een actieve handhaving. Een goede handhaving start echter al bij het opstellen van beleid, regels en voorschriften. Om in dit verband op de regels en voorschriften van ruimtelijke plannen actief te kunnen handhaven moet voldaan zijn aan de volgende criteria:
Als primaire verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven wordt gezien:
In het Handhavingsbeleid fysieke leefomgeving Landerd 2011 - 2014 en het Handhavingsprogramma 2014 gemeente Landerd wordt het concrete belang van handhaving van regels en/of voorschriften van ruimtelijke plannen aangegeven. De negatieve effecten van niet-handhaving kunnen immers groot zijn, zoals schade aan natuur en ruimtelijke kwaliteit, financieel-economische schade en onveiligheid. Maar ook kunnen burgers en bedrijven worden benadeeld door illegale activiteiten van hun buren/omwonenden.
De ruimte in Nederland is schaars en iedereen heeft belang bij een goede woon-, werk- en
leefomgeving. De kwaliteit hiervan wordt grotendeels in ruimtelijke plannen vastgelegd en die kwaliteit verdient het om te worden beschermd, onder meer door toezicht op naleving van de voorschriften en desnoods bestuursrechtelijke handhaving.
Het bestuurlijke belang van een adequate handhaving van ruimtelijke plannen is dus groot, maar dat geldt ook voor de individuele belangen van burgers en bedrijven.
De gemeente Landerd voldoet aan de wettelijke kwaliteitscriteria voor een professionele
handhavingsorganisatie. Elke vier jaar wordt er een Handhavingsbeleidsplan opgesteld waarin de prioriteiten voor de uitvoering worden vastgelegd. Dit gebeurt bij voorkeur na de aantreding van een nieuwe gemeenteraad en de vorming van een nieuw college van burgemeester en wethouders. Elk jaar wordt aan de hand van de probleem- of omgevingsanalyse en de prioritering een voortschrijdend programma gemaakt, waarin rekening wordt gehouden met nieuwe ontwikkelingen en de op dat moment concrete problematiek. Handhaving van bouw- en gebruiksvoorschriften van ruimtelijke plannen is een vaste prioriteit in het programma.
De regels van dit ruimtelijke plan zijn getoetst op handhaafbaarheid. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voorziet in een verbod op het (laten) gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het ruimtelijke plan. Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit.
Op 1 juli 2008 is als onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden. In de Grexwet is bepaald dat de gemeente verplicht is om op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie te verhalen.
De gemeente is verplicht om bij het vaststellen van een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan, maatregelen te hebben genomen die verzekeren dat alle kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Dit betekent dat er voor de gemeente een verplichting bestaat om haar kosten, die gepaard gaan met een bouwplan, te verhalen op de exploitant.
De toepassing van de Grexwet richt zich voor het afdwingbare kostenverhaal, op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in het Bro:
Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijke plan of besluit waarop het betrekking heeft. In dit geval betreft het ruimtelijke plan een bestemmingsplan.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Dit plan is aan te merken als een bouwplan conform artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, waardoor de gemeenteraad in beginsel verplicht is een exploitatieplan vast te stellen.
In dit geval heeft de gemeente er echter voor gekozen om op basis van een anterieure overeenkomst de kosten anderszins te verzekeren. Derhalve is kostenverhaal anderszins verzekerd.
IN de anteriuere overeenkomst is tevens vastgelegd dat de kosten voor eventuele planschade op de initiatiefnemer worden afgewenteld.
Voorts kan worden opgemerkt dat geen aanleiding bestaat te voorzien in een fasering van de bouwplannen en/of het stellen van eisen als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d Wro.
Dit leidt tot de conclusie dat de raad kan besluiten om niet tot de vaststelling van een exploitatieplan over te gaan bij vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna ook: Bro) dienen Burgemeester en Wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of er een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt.
Ook is in artikel 1.3.1. Bro bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12 lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en langs elektronische weg.
In beginsel dient de wettelijk geregelde procedure met betrekking tot de inspraak gevolgd te worden. Er mag echter uitzondering worden gemaakt in de Inspraakverordening van de gemeente.
De gemeente Landerd heeft ook een eigen inspraakverordening, de Inspraakverordening gemeente Landerd 1994. Daarin staat dat er voor ruimtelijke plannen inspraak wordt geboden als een plan ingrijpende gevolgen kan hebben voor ingezetenen en/of direct omwonenden. Ten behoeve van de voortgang van het plan heeft de gemeente er in dit specifieke geval voor gekozen om geen inspraakprocedure te doorlopen. Met diezelfde reden is ook gekozen voor een coördinatieprocedure.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening en die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Ter uitvoering daarvan zijn de volgende instanties in de gelegenheid gesteld om te reageren op het plan:
De opmerkingen van deze instanties zijn in voorliggend bestemmingsplan verwerkt.
Het ontwerp van het ruimtelijk plan is op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gedurende zes weken, in de periode van 10 februari 2020 tot en met 23 maart 2020, voor iedereen ter inzage gelegd en het is tegelijkertijd elektronisch beschikbaar gesteld via de gemeentelijke website (www.landerd.nl) en de landelijke website (www.ruimtelijkeplannen.nl). Hieraan voorafgaand is hiervan mededeling gedaan in het plaatselijke blad De Arena en op de gemeentelijke website. Het plan is daarnaast toegezonden aan de daartoe in aanmerking komende instanties zoals Waterschap en Provincie Noord-Brabant.
Gedurende deze periode van zes weken heeft een ieder de mogelijkheid gekregen een zienswijze over het ontwerp van het ruimtelijke besluit naar voren brengen.
Alleen het waterschap heeft een zienswijze ingediend. Deze zienswijze is samengevat in de Nota van zienswijzen zoals opgenomen in Bijlage 3 3 bij deze toelichting. De opmerkingen zijn doorgevoerd in de waterparagraaf van de toelichting van dit bestemmingsplan.