Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

 

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende agrarische voorzieningen;

  2. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschaps- en natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder voor dassen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - dassen';

  3. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aardkundige en cultuuhistorische waarden in het algemeen en in het bijzonder ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorisch waardevolle akker';

 

en medebestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. paden, wegen en verkeersvoorzieningen;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. extensief recreatief medegebruik;

 

en de bij het gebruik behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.

 

3.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn, met uitzondering van:

  1. erf- en terreinafscheidingen en veekeringen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;

  2. kleinschalige voorzieningen ten behoeve van beheer of extensief recreatief medegebruik, waarvan de bouwhoogte en de oppervlakte maximaal 4 m, respectievelijk 20 m² mag zijn;

  3. kadaverkoelingen, gastanks en versomaten, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;

  4. bouwwerken ten behoeve van ooievaarsnesten, waarvan de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn.

 

3.3 Afwijking van de bouwregels

 

3.3.1 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 21.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 voor:

  1. het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, onder voorwaarde dat de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden niet onevenredig worden aangetast;

  2. het bouwen van kleinschalige voorzieningen ten behoeve van beheer of extensief recreatief medegebruik met een hogere bouwhoogte tot 8 m en/of een grotere oppervlakte tot 30 m², onder voorwaarde dat dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;

  3. het bouwen van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m, onder voorwaarde dat dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  1. de uitoefening van nevenfuncties en/of verbrede landbouw;

  2. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn.

 

3.5 Afwijking van de gebruikregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 21.1 bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 voor het gebruik van gronden buiten het bouwvlak voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn, onder voorwaarde dat de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden niet onevenredig worden aangetast.

 

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van:

  1. de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorische akker':

    1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,4 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;

    2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,6 m onder maaiveld;

    3. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;

    4. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie, daaronder begrepen solitaire bomen;

    5. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

    6. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;

    7. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen anders dan containervelden, voor zover groter dan 100 m² per perceel.

 

  1. de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - dassen':

    1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

    2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,6 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;

    3. het permanent (voor meer dan 2 jaar aaneengesloten) omzetten van grasland naar een andere bodemcultuur;

    4. het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan 0,6 m onder maaiveld wortelend houtgewas met agrarische productiefunctie;

    5. het aanplanten van bomen in het kader van bomenteelt;

    6. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;

    7. het verwijderen van onverharde wegen of paden;

    8. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel aanbrengen van andere niet onomkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².

 

 
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, in het geval dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.

 

 

Artikel 4 Bedrijf

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijfsmatige activiteiten, zoals opgenomen in bijlage 2 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijf' van de regels;

  2. de instandhouding van de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;

 
in afwijking van lid a. geldt dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' alleen nutsvoorzieningen zijn toegestaan;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' ook het wonen in een bedrijfswoning is toegestaan, onder voorwaarde dat:

    1. de bedrijfswoning als bedrijfsgebouw onderdeel uitmaakt van de bedrijfsbebouwing;

    2. na bedrijfsbeëindiging mag de bedrijfswoning als één woning bewoond blijven en worden de voormalige bedrijfsgebouwen als bijbehorende bouwwerken beschouwd;

  3. het niet is toegestaan om het voorerf te gebruiken als opslag- of werkterrein;

  4. het niet is toegestaan om meer dan één bedrijf in een bouwvlak te vestigen;

 

en medebestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. paden, wegen en verkeersvoorzieningen;

  4. nutsvoorzieningen;

 

en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', onder voorwaarde dat:

  1. de binnen de aanduiding 'bouwvlak' aanwezige bouwmogelijkheden uitsluitend zijn bedoeld voor een omvang die nodig is voor de normale voortzetting van een bedrijf, met een maximale uitbreiding van 15% van de bestaande bebouwde oppervlakte;

  2. de afstand tot de bouwperceelsgrens minimaal 3 m moet zijn;

  3. de goothoogte maximaal 6 m mag zijn;

  4. de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn.

 

4.2.2 Gebouwen geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte op het voorerf maximaal 1 m mag zijn, met uitzondering van vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m mag zijn;

  2. de bouwhoogte op het achtererf maximaal 3 m mag zijn, met uitzondering van:

    1. tuinverlichting, erf- en perceelsafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;

    2. verlichtingsarmaturen voor het bedrijfsgedeelte, vlaggenmasten, antennes, reclamezuilen en vergelijkbare constructies waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m mag zijn.

 

4.2.3 Aanduidingen

In afwijking van lid 4.2.1 en lid 4.2.2 geldt dat ter plaatse van:

  1. de aanduiding 'nutsvoorziening':

    1. de goothoogte van een gebouw maximaal 3 m mag zijn;

    2. de bouwhoogte van een gebouw maximaal 5 m mag zijn;

    3. de bouwhoogte van een bouwwerk geen gebouw zijnde maximaal 2 m mag zijn;

  2. de aanduiding 'bedrijfswoning':

    1. maximaal één bedrijfswoning mag worden gebouwd;

    2. het een vrijstaand/aangebouwd/inpandig gebouw mag zijn;

    3. de goothoogte maximaal 3 m mag zijn;

    4. de bouwhoogte maximaal 6 m mag zijn;

    5. de inhoud maximaal 650 m³ mag zijn.

Voor het bouwen van een erker bij een bedrijfswoning geldt dat:

  1. de breedte maximaal 40% van de breedte van de voorgevel mag zijn;

  2. de diepte maximaal 1/3 van de breedte mag zijn, met een maximum van 1 m;

  3. de bouwhoogte minimaal de kozijnhoogte van de entreepui moet zijn en maximaal de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag mag zijn, onder voorwaarde dat de bouwhoogte minimaal 0,5 meter onder de goothoogte van de woning blijft.

 

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een bedrijfswoning geldt dat:

  1. in alle gevallen de afstand tot de voorste bouwgrens minimaal 3 m moet zijn;

  2. in alle gevallen de bouwhoogte van overkappingen maximaal 3 m mag zijn;

  3. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 60 m² zijn, onder voorwaarde dat:

      1. een functionele uitbreiding van een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ niet wordt meegerekend bij de gezamenlijke oppervlakte;

      2. de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf, exclusief het hoofdgebouw voor zover gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', voor maximaal 50% mag worden bebouwd;

      3. indien de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf, exclusief het hoofdgebouw, groter is dan 120 m², de norm van 60 m² verhoogd mag worden met 10% van het meerdere tot een maximum van 90 m², onverlet het bepaalde onder 2.;

Voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ geldt dat:

  1. de maximale goot- en bouwhoogte gelijk mag zijn aan de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw;

Voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning gelegen buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ geldt dat:

  1. de goothoogte maximaal 3,25 m mag zijn;

  2. de bouwhoogte maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag zijn, met een maximum van 6 m;

Voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning geldt dat:

  1. de onderlinge afstand tussen vrijstaande bijbehorende bouwwerken minimaal 3 m moet zijn;

  2. de oppervlakte van een vrijstaand bijbehorende bouwwerk maximaal 45 m² mag zijn;

  3. de goothoogte maximaal 3 m mag zijn;

  4. de bouwhoogte maximaal 5 m mag zijn.

 

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde in lid 20.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;

  2. de afmetingen van bouwwerken;

  3. de situering van bouwwerken;

  4. het aantal en de situering van parkeerplaatsen;

 

In het geval van nieuwbouw, verbouw en/of uitbreiding van bebouwing van en/of bij karakteristieke en (rijks)monumentale objecten kunnen aanvullend nadere eisen worden gesteld aan:

  1. de onderlinge situering van bouwwerken;

  2. de verhouding tussen lengte, breedte, goothoogte en/of bouwhoogte;

  3. de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm van bouwwerken;

onder de aanvullende voorwaarden dat:

  1. er een noodzaak is uit het oogpunt van behoud en/of herstel van de aan de bestaande bebouwing te onderkennen cultuurhistorische en historisch stedenbouwkundige waarden;

  2. vooraf advies is ingewonnen van een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie.

 

4.4 Afwijking van de bouwregels

 

4.4.1 Gebouwen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 21.1 bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 voor het bouwen tot in de zijdelingse en/of achterste bouwperceelsgrens, onder voorwaarde dat:

  1. het gebouw voldoet aan de brandveiligheidseisen;

  2. een advies van de brandweer is ontvangen.

 

4.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

  2. vuurwerkbedrijven;

  3. Bevi-inrichtingen;

  4. zelfstandige kantoren;

  5. persoonlijke dienstverlening;

  6. detailhandel;

  7. prositutiebedrijven en seksinrichtingen.

 

4.6 Afwijking van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 21.1 bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 voor:

  1. een bedrijfsactiviteit die niet is opgenomen in bijlage 2 'Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijf' van de regels, onder voorwaarde dat:

    1. de milieubelasting op de omgeving naar aard en invloed kan worden gelijkgesteld aan de in Bijlage 2 opgenomen bedrijfsactiviteiten;

    2. bij de beoordeling van de aard en invloed op de omgeving wordt in ieder geval gelet op mogelijke geluidhinder, geurproductie, stofuitworp, gevaar, het al dan niet continue karakter van de activiteit, visuele hinder, verkeersaantrekkende werking en verontreiniging van lucht, bodem en water.

  2. het gebruiken van gronden en gebouwen voor detailhandel:

    1. in de vorm van internetverkoop zonder verkoopvloeroppervlakte als ondergeschikte nevenactiviteit;

    2. in ter plaatse vervaardige produkten als ondergeschikte nevenactiviteit;

    3. als ondergeschikte nevenactiviteit in goederen waarvan de verkoop in winkelcentra niet past in verband met verstoring van het aldaar gewenste milieu, zoals de verkoop van brand- en explosiegevaarlijke of andere milieubelastende goederen;

    4. onder algemen voorwaarde dat de oppervlakte van de ondergeschikte nevenactiviteit zoals bepaald onder de voorwaarden 1 t/m 3 maximaal 10% van het totaal bebouwde oppervlakte mag zijn, met een maximum van 50 m².

 

4.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen of te laten slopen.

 

Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, in het geval dat:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm van de bebouwing;

  2. de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  3. de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven zijn;

  4. het delen van een gebouw of bijbehorende bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm plaatsvindt;

  5. de sloop en herbouw vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijke belangen wenselijker is dan restauratie;

  6. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie.

 

4.8 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 21.1, bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bijlage 2 'Staat van bedrijfsactiviteiten bedrijf' geheel of gedeeltelijk gewijzigd kan worden, door het laten vervallen of toevoegen van bedrijfsactiviteiten, en/of het toekennen van een hogere of lagere categorie van milieubelasting aan bedrijfsactiviteiten, onder voorwaarde dat technologische ontwikkelingen of nieuwe milieuhygiënische inzichten de wijzigingen ondersteunen.

 

 

Artikel 5 Groen

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bedoeld voor:

  1. openbaar groen en groenvoorzieningen;

  2. openbare speelplaatsen en speelvoorzieningen;

  3. hondenuitlaatplaatsen;

  4. de instandhouding van de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;

 

en medebestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren, parkeervoorzieningen en uitritten, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'parkeren uitgesloten' waar het parkeren en het aanleggen van parkeervoorzieningen niet is toegestaan;

  4. verkeersvoorzieningen voor langzaam verkeer;

  5. culturele uitingen zoals beeldende kunstwerken, heiligenhuisjes en dergelijke;

  6. extensief recreatief medegebruik;

 

en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.

 

5.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte maximaal 4,00 m mag zijn, met uitzondering van:

    1. erf- en perceelsafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;

    2. verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten waarvan de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn;

  2. de oppervlakte maximaal 30 m² mag zijn.

 

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde in lid 20.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;

  2. de afmetingen van bouwwerken;

  3. de situering van bouwwerken;

  4. het aantal en de situering van parkeerplaatsen;

 

In het geval van nieuwbouw, verbouw en/of uitbreiding van bebouwing van en/of bij karakteristieke en (rijks)monumentale objecten kunnen aanvullend nadere eisen worden gesteld aan:

  1. de onderlinge situering van bouwwerken;

  2. de verhouding tussen lengte, breedte, goothoogte en/of bouwhoogte;

  3. de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm van bouwwerken;

onder de aanvullende voorwaarden dat:

  1. er een noodzaak is uit het oogpunt van behoud en/of herstel van de aan de bestaande bebouwing te onderkennen cultuurhistorische en historisch stedenbouwkundige waarden;

  2. vooraf advies is ingewonnen van een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  1. het plaatsen van kampeermiddelen, andere onderkomens of als dagcamping;

  2. de opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  3. het inrichten en gebruiken van gronden als erf bij een woning of als volkstuin.

 

5.5 Afwijking van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 21.1 bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 voor het geheel of gedeeltelijk gebruik van de gronden als erf bij een woning, onder voorwaarde dat:

  1. de gronden aansluiten op een bouwperceel met een woonbestemming;

  2. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de openbare groenstructuur in de directe omgeving;

  3. de bebouwing beperkt blijft tot een perceelsafscheiding met een maximale hoogte van 1 m ter hoogte van het voorerf van de woning en maximaal 2 m ter hoogte van het achtererf van de woning.het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de openbare groenstructuur in de directe omgeving.

 

5.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen of te laten slopen.

 

Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, in het geval dat:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm van de bebouwing;

  2. de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  3. de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven zijn;

  4. het delen van een gebouw of bijbehorende bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm plaatsvindt;

  5. de sloop en herbouw vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijke belangen wenselijker is dan restauratie;

  6. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie.

 

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 21.1, bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming 'Groen' geheel of gedeeltelijk gewijzigd wordt naar:

  1. de bestemming 'Verkeer', onder voorwaarde dat:

    1. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de openbare groenstructuur in de directe omgeving;

    2. de nieuwe verkeersfunctie noodzakelijk wordt geacht om een goede geleiding, beveiliging en regeling van verkeersbewegingen te waarborgen binnen het plangebied;

  2. de bestemming 'Wonen', onder voorwaarde dat:

    1. de te wijzigen gronden worden toegevoegd aan een aangrenzend bouwperceel met een woonbestemming;

    2. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de openbare groenstructuur in de directe omgeving.

 

 

Artikel 6 Horeca

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horeca-activiteiten uit categorie I, II en III, zoals opgenomen in bijlage 3 'Staat van Horeca-activiteiten' van de regels;

 

in afwijking van lid a. geldt dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' ook het wonen in een bedrijfswoning is toegestaan, onder voorwaarde dat:

    1. de bedrijfswoning als bedrijfsgebouw onderdeel uit maakt van de bedrijfsbebouwing;

    2. na bedrijfsbeëindiging mag de bedrijfswoning als één woning bewoond blijven en worden de voormalige bedrijfsgebouwen als bijbehorende bouwwerken beschouwd;

 

en medebestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. paden, wegen en verkeersvoorzieningen;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. extensief recreatief medegebruik;

 

en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', onder voorwaarde dat:

  1. het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 80% mag zijn;

  2. de afstand tot de bouwperceelsgrens minimaal 3 m moet zijn;

  3. de goothoogte maximaal 6 m mag zijn;

  4. de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn;

  5. de gezamelijke inhoud van de bedrijfsgebouwen, exclusief de bedrijfswoning, maximaal 900 m³ mag zijn.

 

6.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte op het voorerf maximaal 1 m mag zijn, met uitzondering van vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m mag zijn;

  2. de bouwhoogte op het achtererf maximaal 3 m mag zijn, met uitzondering van:

    1. tuinverlichting, erf- en perceelsafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;

    2. verlichtingsarmaturen voor het bedrijfsgedeelte, vlaggenmasten, antennes, reclamezuilen en vergelijkbare constructies waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m mag zijn.

 

6.2.3 Aanduidingen

In afwijking van lid 6.2.1 en lid 6.2.2 geldt dat ter plaatse van:

  1. de aanduiding 'bedrijfswoning' maximaal één bedrijfswoning mag worden gebouwd, onder voorwaarde dat:

    1. het een vrijstaand/aangebouwd/inpandig gebouw mag zijn;

    2. de goothoogte maximaal 6 m mag zijn;

    3. de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn;

    4. de inhoud maximaal 550 m³ mag zijn;

Het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij de bedrijfswoning is toegestaan, onder de algemene voorwaarden dat:

  1. de afstand tot de voorste bouwgrens minimaal 3 m moet zijn;

  2. de bouwhoogte van overkappingen maximaal 3 m mag zijn;

  3. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 60 m² zijn, onder voorwaarde dat:

    1. een functionele uitbreiding van een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ niet wordt meegerekend bij de gezamenlijke oppervlakte;

    2. de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf, exclusief het hoofdgebouw voor zover gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', voor maximaal 50% mag worden bebouwd;

    3. indien de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf, exclusief het hoofdgebouw, groter is dan 120 m², de norm van 60 m² verhoogd mag worden met 10% van het meerdere tot een maximum van 90 m², onverlet het bepaalde onder 2.;

 

In aanvulling op de algemene voorwaarden geldt voor:

  1. aangebouwde bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ dat:

    1. de goot- en bouwhoogte maximaal gelijk mag zijn aan de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw;

  2. aangebouwde bijbehorende bouwwerken gelegen buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ dat:

    1. de goothoogte maximaal 3,25 m mag zijn;

    2. de bouwhoogte maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag zijn, met een maximum van 6 m;

  3. vrijstaande bijbehorende bouwwerken dat:

    1. de onderlinge afstand tussen vrijstaande bijbehorende bouwwerken minimaal 3 m moet zijn;

    2. de oppervlakte van een vrijstaand bijbehorende bouwwerk maximaal 45 m² mag zijn;

    3. de goothoogte maximaal 3 m mag zijn;

    4. de bouwhoogte maximaal 5 m mag zijn;

 

In afwijking van lid b. geldt dat:

  1. een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan de voorgevel mag worden gebouwd, onder voorwaarde dat:

    1. de breedte maximaal 40% van de breedte van de voorgevel mag zijn;

    2. de diepte maximaal 1/3 van de breedte mag zijn, met een maximum van 1 m;

    3. de bouwhoogte minimaal de kozijnhoogte van de entreepui moet zijn en maximaal de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag mag zijn, onder voorwaarde dat de bouwhoogte minimaal 0,5 meter onder de goothoogte van de woning blijft.

 

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde in lid 20.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;

  2. de afmetingen van bouwwerken;

  3. de situering van bouwwerken;

  4. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.

 

6.4 Afwijking van de bouwregels

 

6.4.1 Gebouwen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 21.1 bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 voor het bouwen tot in de zijdelingse en/of achterste bouwperceelsgrens, onder voorwaarde dat:

  1. het gebouw voldoet aan de brandveiligheidseisen;

  2. een advies van de brandweer is ontvangen.

 

6.5 Specifieke gebruiksregels

Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval het gebruik van gronden en bouwwerken verstaan voor:

  1. een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;

  2. een smartshop, een growshop en een headshop, alsmede het gebruik van opstallen voor het telen, bewerken en verhandelen van soft- en harddrugs;

  3. een speelautomatenhal, een discotheek/dancing of bingohal;

  4. het gebruik van gronden voor het plaatsen van kampeermiddelen, andere onderkomens of als dagcamping.

 

6.6 Afwijking van de gebruikregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 21.1 bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 voor horeca-activiteiten uit de categorie V, zoals opgenomen in bijlage 3 'Staat van Horeca-activiteiten' van de regels, onder voorwaarde dat:

  1. de nieuwe categorie past in het gemeentelijke horecabeleid;

  2. voldaan kan worden aan lid 16.2.

 

 

Artikel 7 Maatschappelijk

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke activiteiten;

  2. openbare dienstverlening en buitenschoolse opvang;

  3. openbare speelplaatsen en speelvoorzieningen;

  4. de instandhouding van de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;

 

in afwijking van lid a. t/m c. geldt dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' alleen een begraafplaats is toegestaan;

 

en medebestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. paden, wegen en verkeersvoorzieningen;

  4. nutsvoorzieningen;

 

en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', onder voorwaarde dat:

  1. het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 100% mag zijn;

  2. de afstand tot de bouwperceelsgrens minimaal 3 m moet zijn;

  3. de goothoogte maximaal 4,5 m mag zijn;

 

7.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte op het voorerf maximaal 1 m mag zijn, met uitzondering van:

    1. speelvoorzieningen waarvan de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn;

    2. vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m mag zijn;

  2. de bouwhoogte op het achtererf maximaal 3 m mag zijn, met uitzondering van:

    1. erf- en perceelsafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;

    2. vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m mag zijn.

 

7.2.3 Aanduidingen

In afwijking van lid 7.2.1 en lid 7.2.2 geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats':

  1. de bouwhoogte van gebouwen maximaal 3 m mag zijn;

  2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen maximaal 15 m² mag zijn;

  3. de bouwhoogte van een bouwwerk geen gebouw zijnde maximaal 2 m mag zijn.

 

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde in lid 20.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;

  2. de afmetingen van bouwwerken;

  3. de situering van bouwwerken;

  4. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.

 

In het geval van nieuwbouw, verbouw en/of uitbreiding van bebouwing van en/of bij karakteristieke en (rijks)monumentale objecten kunnen aanvullend nadere eisen worden gesteld aan:

  1. de onderlinge situering van bouwwerken;

  2. de verhouding tussen lengte, breedte, goothoogte en/of bouwhoogte;

  3. de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm van bouwwerken;

  4. onder de aanvullende voorwaarden dat:

  5. er een noodzaak is uit het oogpunt van behoud en/of herstel van de aan de bestaande bebouwing te onderkennen cultuurhistorische en historisch stedenbouwkundige waarden;

  6. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie.

 

7.4 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 21.1 bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 voor het bouwen tot in de zijdelingse en/of achterste bouwperceelsgrens, onder voorwaarde dat:

  1. het gebouw voldoet aan de brandveiligheidseisen;

  2. een advies van de brandweer is ontvangen.

 

7.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  1. detailhandel of andere handels- en/of bedrijfsdoeleinden;

  2. horeca-activiteiten.

 

7.6 Afwijking van de gebruikregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 21.1 bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 voor horeca-activiteiten uit categorie VI, zoals opgenomen in bijlage 3 'Staat van Horeca-activiteiten' van de regels, alsmede horeca-activiteiten die naar de aard en de invloed op de omgeving hieraan gelijk te stellen zijn, onder voorwaarde dat de oppervlakte maximaal 10% van het totaal bebouwde oppervlakte mag zijn, met een maximum van 50 m².

 

7.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen of te laten slopen.

 

Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, in het geval dat:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm van de bebouwing;

  2. de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  3. de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven zijn;

  4. het delen van een gebouw of bijbehorende bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm plaatsvindt;

  5. de sloop en herbouw vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijke belangen wenselijker is dan restauratie;

  6. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie.

 

 

Artikel 8 Sport

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de beoefening van sporten;

  2. culturele en ontspannende activiteiten;

  3. maatschappelijke activiteiten;

 

en medebestemd voor:

  1. horeca-activiteiten uit categorie VI, zoals opgenomen in bijlage 3 'Staat van Horeca-activiteiten' van de regels, alsmede horeca-activiteiten die naar de aard en de invloed op de omgeving hieraan gelijk te stellen zijn, onder voorwaarde dat de oppervlakte maximaal 15% van het totaal bebouwde oppervlakte mag zijn, met een maximum van 150 m²;

  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  3. groenvoorzieningen, al dan niet met een visueel afschermende functie;

  4. paden, wegen en verkeersvoorzieningen;

  5. nutsvoorzieningen;

 

en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', onder voorwaarde dat:

  1. het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 100% mag zijn;

  2. de afstand tot de bouwperceelsgrens minimaal 3 m moet zijn;

  3. de goothoogte maximaal 5 m mag zijn;

  4. de bouwhoogte maximaal 8,5 m mag zijn.

 

8.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn, met uitzondering van:

    1. erf- en perceelsafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;

    2. ballenvangers en vlaggenmasten waarvan de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn;

    3. verlichtingsarmaturen waarvan de bouwhoogte maximaal 15 m mag zijn;

  2. de oppervlakte maximaal 30 m² mag zijn.

 

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en met inachtneming van het bepaalde in lid 20.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;

  2. de afmetingen van bouwwerken;

  3. de situering van bouwwerken;

  4. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.

 

8.4 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 21.1 bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1 voor het bouwen tot in de zijdelingse bouwperceelsgrens, onder voorwaarde dat:

  1. het gebouw voldoet aan de brandveiligheidseisen;

  2. een advies van de brandweer is ontvangen.

 

8.5 Specifieke gebruiksregels

 

8.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  1. het beoefenen van sporten met motorvoertuigen;

  2. horeca-activiteiten, anders dan bedoeld in lid 8.1 onder d.

 

8.5.2 Parkeren

Het minimum aantal parkeerplaatsen binnen het bestemmingsvlak is 39.

 

 

Artikel 9 Verkeer

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de geleiding, beveiliging en regeling van verkeersbewegingen;

  2. de ontsluiting van de aanliggende percelen;

  3. parkeren;

  4. de instandhouding van de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;

 

en medebestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. culturele uitingen zoals beeldende kunstwerken, heiligenhuisjes en dergelijke;

  5. extensief recreatief medegebruik;

 

en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, werken en werkzaamheden.

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.

 

9.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde voor de geleiding, beveiliging en regeling van verkeersbewegingen is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte mag maximaal 6 m zijn;

  2. de oppervlakte mag maximaal 30 m² zijn.

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde voor overige activiteiten is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte mag maximaal 4 m zijn;

  2. de oppervlakte mag maximaal 30 m² zijn.

 

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde in lid 20.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;

  2. de afmetingen van bouwwerken;

  3. de situering van bouwwerken;

  4. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.

 

In het geval van nieuwbouw, verbouw en/of uitbreiding van bebouwing van en/of bij karakteristieke en (rijks)monumentale objecten kunnen aanvullend nadere eisen worden gesteld aan:

  1. de onderlinge situering van bouwwerken;

  2. de verhouding tussen lengte, breedte, goothoogte en/of bouwhoogte;

  3. de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm van bouwwerken;

onder de aanvullende voorwaarden dat:

  1. er een noodzaak is uit het oogpunt van behoud en/of herstel van de aan de bestaande bebouwing te onderkennen cultuurhistorische en historisch stedenbouwkundige waarden;

  2. vooraf advies is ingewonnen van een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie.

 

9.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor de opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

 

9.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen of te laten slopen.

 

Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, in het geval dat:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm van de bebouwing;

  2. de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  3. de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven zijn;

  4. het delen van een gebouw of bijbehorende bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm plaatsvindt;

  5. de sloop en herbouw vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijke belangen wenselijker is dan restauratie;

  6. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie.

 

 

Artikel 10 Wonen

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de huisvesting van huishoudens;

  2. de instandhouding van de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;

 

en medebestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. paden, wegen en verkeersvoorzieningen;

  4. nutsvoorzieningen;

 

en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

10.2 Bouwregels

 

10.2.1 Hoofdgebouwen

Het bouwen van een hoofdgebouw is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', onder voorwaarde dat:

  1. het niet is toegestaan het bestaande aantal woningen per bouwvlak te vermeerderen, met als peildatum de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, tenzij op de verbeelding anders is aangeduid;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' één vrijstaand hoofdgebouw mag worden gebouwd;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' twee hoofdgebouwen aan elkaar moeten worden gebouwd;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' minimaal drie hoofdgebouwen aan elkaar moeten worden gebouwd;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' minimaal twee hoofdgebouwen op elkaar moeten worden gebouwd;

  6. de voorgevel in de voorste bouwgrens moet worden gebouwd;

  7. de goothoogte maximaal 6 m mag zijn, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' waar de weergegeven maximale goothoogte geldt;

  8. de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' waar de weergegeven maximale bouwhoogte geldt;

 

10.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen is toegestaan, onder de algemene voorwaarden dat:

  1. de afstand tot de voorste bouwgrens minimaal 3 m moet zijn;

  2. de bouwhoogte van overkappingen maximaal 3 m mag zijn;

  3. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 60 m² zijn, onder voorwaarde dat:

    1. een functionele uitbreiding van een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ niet wordt meegerekend bij de gezamenlijke oppervlakte;

    2. de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf, exclusief het hoofdgebouw voor zover gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', voor maximaal 50% mag worden bebouwd;

    3. indien de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf, exclusief het hoofdgebouw, groter is dan 120 m², de norm van 60 m² verhoogd mag worden met 10% van het meerdere tot een maximum van 90 m², onverlet het bepaalde onder 2.;

 

In aanvulling op de algemene voorwaarden geldt voor:

  1. aangebouwde bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ dat:

    1. de goot- en bouwhoogte maximaal gelijk mag zijn aan de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw;

  2. aangebouwde bijbehorende bouwwerken gelegen buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ dat:

    1. de goothoogte maximaal 3,25 m mag zijn;

    2. de bouwhoogte maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag zijn, met een maximum van 6 m;

  3. vrijstaande bijbehorende bouwwerken dat:

    1. de onderlinge afstand tussen vrijstaande bijbehorende bouwwerken minimaal 3 m moet zijn;

    2. de oppervlakte van een vrijstaand bijbehorende bouwwerk maximaal 45 m² mag zijn;

    3. de goothoogte maximaal 3 m mag zijn;

    4. de bouwhoogte maximaal 5 m mag zijn;

 

In afwijking van lid a. geldt dat:

  1. een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan de voorgevel mag worden gebouwd, onder voorwaarde dat:

    1. de breedte maximaal 40% van de breedte van de voorgevel mag zijn;

    2. de diepte maximaal 1/3 van de breedte mag zijn, met een maximum van 1 m;

    3. de bouwhoogte minimaal de kozijnhoogte van de entreepui moet zijn en maximaal de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag mag zijn, onder voorwaarde dat de bouwhoogte minimaal 0,5 meter onder de goothoogte van de woning blijft.

 

10.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van een bouwwerk geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte op het voorerf maximaal 1 m mag zijn;

  2. de bouwhoogte op het achtererf maximaal 3 m mag zijn, met uitzondering van:

    1. een whirlpool of jacuzzi, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,5 m mag zijn;

    2. tuinverlichting, erf- en perceelsafscheidingen en een paardenbak, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn.

 

10.2.4 Specifieke bouwregels Kepserterrein

In afwijking van lid 10.2.1 en lid 10.2.2 geldt dat ter plaatse van:

  1. de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden':

    1. het aantal woningen maximaal het op de verbeelding weergegeven aantal mag zijn;

    2. de maximale goot- en bouwhoogten van de woningen weergegeven zijn op de verbeelding met de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte';

    3. woningen van een kap met een dakhelling van minimaal 20° en maximaal 65° moeten worden voorzien;

    4. de nokrichting van woningen evenwijdig aan of loodrecht op de rooilijn aan de straatzijde moeten worden gebouwd;

    5. bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd, onder voorwaarde dat wordt voldaan aan de regels behorende bij de aanduiding 'bijgebouwen'.

  2. de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' voor erkers geldt:

    1. de afstand van de voorgevel van de erker, het entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1,50 m mag zijn;

    2. de afstand van de erker, het entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorste bouwperceelsgrens minimaal 2 m moet zijn;

    3. de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn of maximaal 0,25 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw zijn;

    4. de gezamenlijk breedte van de erker, het entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk maximaal 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw mag zijn.

  3. de aanduiding 'bijgebouwen':

    1. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevelrooilijn wordt bepaald door de grens van de aanduiding 'bijgebouwen';

    2. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de zijdelingse bouwperceelsgrens 0,00 m of minimaal 1 m moet zijn;

    3. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken maximaal 3 m mag zijn;

    4. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken maximaal 5 m mag zijn;

    5. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per woning maximaal 60 m² mag zijn.

 

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en met inachtneming van het bepaalde in lid 20.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;

  2. de afmetingen van bouwwerken;

  3. de situering van bouwwerken;

  4. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.

 

In het geval van nieuwbouw, verbouw en/of uitbreiding van bebouwing van en/of bij karakteristieke en (rijks)monumentale objecten kunnen aanvullend nadere eisen worden gesteld aan:

  1. de onderlinge situering van bouwwerken;

  2. de verhouding tussen lengte, breedte, goothoogte en/of bouwhoogte;

  3. de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm van bouwwerken;

onder de aanvullende voorwaarden dat:

  1. er een noodzaak is uit het oogpunt van behoud en/of herstel van de aan de bestaande bebouwing te onderkennen cultuurhistorische en historisch stedenbouwkundige waarden;

  2. vooraf advies is ingewonnen van een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie.

 

10.4 Afwijking van de bouwregels

 

10.4.1 Gebouwen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 21.1 bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.2 voor:

  1. het verhogen van de goothoogte tot maximaal 10 m, onder voorwaarde dat:

    1. de afstand tot de aangrenzende woningen minimaal 6 m moet zijn;

    2. de bouwhoogte van het hoofdgebouw maximaal 11 m is;

  2. het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen tot maximaal 75 m², onder voorwaarde dat een onbebouwde en onoverdekte aaneengesloten ruimte van minimaal 25 m² overblijft;

  3. het bouwen van de voorgevel van het hoofdgebouw tot maximaal 5 m achter de voorste bouwgrens, waarbij de achterste bouwgrens in gelijke mate mag worden overschreden, onder voorwaarde dat de verschuiving op stedenbouwkundig gronden verantwoord is.

 

10.5 Specifieke gebruiksregels

 

10.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  1. bewoning, een zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk;

  2. detailhandel of andere handels- en/of bedrijfsdoeleinden;

  3. horeca-activiteiten.

 

10.5.2 Hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken

  1. Het hoofdgebouw en de aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt voor bewoning;

  2. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor bewoning.

 

10.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen of te laten slopen.

 

Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, in het geval dat:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm van de bebouwing;

  2. de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  3. de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven zijn;

  4. het delen van een gebouw of bijbehorende bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm plaatsvindt;

  5. de sloop en herbouw vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijke belangen wenselijker is dan restauratie;

  6. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie.

 

10.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 21.1, bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de situering, de grootte en de vorm van de aanduiding 'bouwvlak' wordt aangepast, dan wel bouwvlakken worden toegevoegd of komen te vervallen, onder voorwaarde dat:

  1. de maatvoeringseisen en de bouwwijze niet mogen worden veranderd;

  2. het aantal woningen op het bouwperceel gelijk blijft;

  3. een goede ruimtelijke ordening is gewaarborgd.

 

 

Artikel 11 Waarde - Archeologie 3

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Omgevingsvergunning

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,5 m, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

 

11.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in lid 11.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

11.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in lid 11.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 11.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

 

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de aanduiding "Waarde - Archeologie 3":

  1. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt;

  2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt;

  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt;

  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;

  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt;

  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;

  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;

  8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;

  9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;

  10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt.

 

Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:

  1. de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;

  2. is gebleken dat de in lid 11.3 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;

  3. de in lid 11.3 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

11.4 Omgevingsvergunning voor het slopen

Ter plaatse van de aanduiding "Waarde - Archeologie 3" kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het slopen de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. de sloopwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,5 m vanaf 0,3 m boven het maaiveld en minder worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige;

  2. indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.

 

11.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 21.1, bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, onder voorwaarde dat op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat:

    1. uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft;

    2. de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.

 

 

Artikel 12 Waarde - Archeologie 5

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Omgevingsvergunning

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

 

12.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in lid 12.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

12.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in lid 12.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 12.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

 

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de aanduiding "Waarde - Archeologie 5":

  1. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt;

  2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt;

  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt;

  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;

  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt;

  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;

  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;

  8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;

  9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;

  10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt.

 

Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:

  1. de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;

  2. is gebleken dat de in lid 12.3 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;

  3. de in lid 12.3 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

12.4 Omgevingsvergunning voor het slopen

Ter plaatse van de aanduiding "Waarde - Archeologie 5" kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het slopen de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. de sloopwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m vanaf 0,3 m boven het maaiveld en minder worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige;

  2. indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.

 

12.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 21.1, bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, onder voorwaarde dat op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat:

    1. uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft;

    2. de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.

 

 

Artikel 16 Waterstaat - Waterkering

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangegeven gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor:

  1. voorzieningen voor de directe en indirecte kering van het water;

  2. aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering met bijbehorende taluds, bermen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  3. verhardingen;

  4. groenvoorzieningen.

 

Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

16.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemmingen, mogen op en in de gronden uitsluitend bouwwerken voor de waterkeringsvoorziening worden gebouwd, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn.

 

16.3 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 21.1 bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2 voor het bouwen ten behoeve van de ter plaatse geldende bestemmingen, onder voorwaarde dat:

  1. de bebouwing niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van het waterkerend vermogen van de waterkering;

  2. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de beheerder van de waterkeringsvoorziening.

 

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is het verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;

  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;

  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;

  5. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.

 

Het verbod is niet van toepassing op werken geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, onder voorwaarde dat:

  1. de werken geen gebouw zijnde of werkzaamheden niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van het waterkerend vermogen van de waterkering;

  2. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de beheerder van de waterkeringsvoorziening.