Inhoudsopgave
2.1 Ligging en bereikbaarheid van Valthermond
2.2 Ontstaan en ontwikkeling van Valthermond
2.3 Ruimtelijke structuur en karakteristiek
2.5 Bevolking en woningvoorraad
3.3.1 Toekomstvisie Borger-Odoorn
3.3.3 Beleidsnota Kern en Kader
3.3.5 Kadernota Duurzame ontwikkeling
3.3.8 Toetsing aan gemeentelijk beleid
Hoofdstuk 4 Toekomstige ontwikkelingen
Hoofdstuk 5 Fysieke randvoorwaarden
5.1 Milieuhygiënische gesteldheid van de bodem
5.2 Archeologie en cultuurhistorie
5.7.2 Risicoanalyse Buisleidingen
5.7.4 Conclusies en aanbevelingen
Hoofdstuk 6 Resultaten uit het planMER
6.3 Effecten van het voornemen
6.4.1 Uitwerking alternatief naar bestemmingsplanregeling
6.4.2 Uitvoerbaarheid bestemmingsplan
Hoofdstuk 7 Juridische vormgeving
Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Inspraak en overleg
9.2 Inspraak en vooroverlegreacties
Hoofdstuk 1 Inleiding
AANLEIDING
De gemeente Borger-Odoorn heeft besloten alle verouderde en niet meer toereikende bestemmingsplannen te herzien. Daarbij is een indeling gemaakt in kernen, waarbij de oudste bestemmingsplannen het eerst aan de beurt komen en daarna de overige. Daarnaast worden aparte bestemmingsplannen opgesteld voor onder andere recreatiegebieden, bedrijventerreinen en het buitengebied.
BESTEMMINGSPLAN VALTHERMOND
Met dit plan worden de bestemmingsplannen voor het dorp Valthermond herzien. Voor deze kern waren verschillende bestemmingsplannen van kracht (tussen haakjes het jaar van vaststelling door de gemeenteraad):
-
bestemmingsplan Valthermond Plaats 60 (1977);
-
bestemmingsplan Valthermond Uitbreiding plaats 60 (1985);
-
bestemmingsplan Valthermond Lint (1989);
-
bestemmingsplan Valthermond Uitbreiding (Plaatsen 57, 60 en 96) (1997);
-
enkele mini-bestemmingsplannen.
De verschillen in ouderdom van de bestemmingsplannen leiden tot afwijkende regelingen voor gebieden met een vergelijkbaar karakter. Dit geeft onduidelijkheid bij de burger en komt de rechtsgelijkheid niet ten goede. De bestaande regeling in het vigerend bestemmingsplan wordt voortgezet.
Het bestemmingsplan voor de kern Valthermond is enige jaren geleden opgezet en heeft zowel in 2011 als in 2013 ter inzage gelegen. Na genoemde termijnen van tervisielegging zijn meerdere verzoeken tot planaanpassing binnengekomen. Deze zienswijzen en de latere reacties zijn, voor zover nodig, indertijd in het bestemmingsplan verwerkt. In verband met het herformuleren van beleid voor (agrarische) bedrijfsvestigingen en uitbreidingen in lintbebouwing in het algemeen is vervolgens de planprocedure ‘geparkeerd’ en heeft de gemeenteraad het ontwerp-plan niet vastgesteld. Met dit plan wordt het geactualiseerde en aangevulde bestemmingsplan opnieuw ter inzage gelegd.
PLANGEBIED
Het nieuwe bestemmingsplan heeft betrekking op de bestaande bebouwde kom van Valthermond. Aan de zuidzijde van het lintvormige dorp is echter een deel van het buitengebied in de regeling meegenomen, conform het plan van 1989. Dit is gedaan om de agrarische bedrijven in het lint over voldoende bouwmogelijkheden te laten beschikken. Om dat te bereiken, is er nog een smalle strook bij opgenomen die tot dusverre onder het bestemmingsplan Buitengebied Odoorn (1996) viel.
JURIDISCHE VORM
Qua systematiek is gekozen voor een zogenaamd globaal eindplan met gebiedsbestemmingen en met voor- en achtergevelrooilijnen. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat per 1 juni 2013 voor dit gebied een beheersverordening is vastgesteld.
LEESWIJZER
In het navolgende hoofdstuk wordt in het kort de bestaande situatie weergegeven. Hoofdstuk 3 geeft het relevante beleidskader weer. In hoofdstuk 4 zijn (de uitgangspunten voor) de toekomstige ontwikkelingen beschreven. Aspecten die samenhangen met natuurwaarden, archeologie, milieu(hygiëne), luchtkwaliteit en veiligheid zijn beschreven in hoofdstuk 5. De wijze waarop dit bestemmingsplan juridisch is vormgegeven, komt in hoofdstuk 6 aan de orde. Vervolgens wordt in de hoofdstukken 7 en 8 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en het overleg.
Hoofdstuk 2 Huidige situatie
Dit hoofdstuk gaat in op de ligging en bereikbaarheid van Valthermond, de ontstaansgeschiedenis, de bevolkingsontwikkeling, de woningvoorraad, de aanwezige voorzieningen en de werkgelegenheid. Afsluitend wordt een beeld geschetst van de verschillende deelgebieden van het dorp.
2.1 Ligging en bereikbaarheid van Valthermond
WEGEN
Valthermond ligt in het veenkoloniale deel van de gemeente Borger-Odoorn. Emmen, Stadskanaal en Ter Apel zijn de dichtstbijzijnde grotere kernen.
Valthermond is bereikbaar via de Drentse Mondenweg (N379, noord-zuidverbinding). In westelijke richting wordt via Valthe/Exloo/Odoorn en Klijndijk de N34 bereikt (Groningen-Emmen-Zwolle), in oostelijke richting via Nieuw-Weerdinge of Kavelingen en Musselkanaal de N366 (Veendam-Duitse grens bij Ter Apel).
OPENBAAR VERVOER
Openbaar vervoer is er in Valthermond in de vorm van bussen. De bus geeft (via overstappen) verbinding met Emmen, Gieten, Groningen en Stadskanaal. In Emmen en Groningen kan worden overgestapt op het spoorwegennet.
2.2 Ontstaan en ontwikkeling van Valthermond
De ontwikkelingsgeschiedenis van Valthermond is goed afleesbaar in de ruimtelijke opzet van het dorp. Voor een begrip van deze ruimtelijke structuur en de cultuurhistorische waarden die ze vertegenwoordigen is het van belang stil te staan bij de landschappelijke en cultuurhistorische onderlegger.
Valthermond ligt in het veenontginningslandschap. Dit gebied kent in vergelijking met de zandgronden in de gemeente een jonge bewoningsgeschiedenis.
De Valther Veenen omstreeks 1840
In de dertiende eeuw kwamen de eerste boeren vanaf de Hondsrug en vestigden zich aan de rand van het veengebied. In de loop van de tijd begon men in het noordelijke deel van het Drentse veengebied wegens gebrek aan bouwland op de zandgronden met het ontginnen van veen aan de rand van het veengebied. Het ging hierbij om individuele en weinig systematische vervening. Aan het einde van de zeventiende eeuw kwam een systematische vervening op gang.
Omstreeks 1770 werd langs de provinciegrens van Groningen en Drenthe (de 'Semslinie') een begin gemaakt met het graven van het Stadskanaal, een onderneming van de stad Groningen. Doel hiervan was de omliggende veengebieden te ontsluiten en te ontginnen. Het veengebied van Zuidoost-Groningen was op dat moment al grotendeels ontgonnen, maar het Drentse Oostermoer nog niet. De grootschalige vervening begon in het noordelijke gedeelte van het veencomplex.
Op regelmatige afstanden werden loodrecht op het Stadskanaal zijkanalen (diepen of monden) gegraven, die behalve voor afwatering ook voor de afvoer van gestoken turf dienden. In een korte periode is een productielandschap ontwikkeld vanuit een open en leeg veengebied.
In 1833 is het plan voor afgraving van de Valther Veenen vastgesteld. In 1849 bereikte het Stadskanaal de grens van dit veengebied. De eigenaren hiervan wilden zo snel mogelijk met de winning van turf beginnen en besloten in overleg met de stad Groningen om een hoek van de Valther Venen af te snijden. Het voorste deel van Valthermond, Kavelingen genaamd loopt met een enkelkanaal scheef ten opzichte van het Stadskanaal. En zo is de verbijzondering in de ruimtelijke structuur van Valthermond ten opzichte van de andere 19de-eeuwse ontginningen in het Gronings/Drents gebied die bestaan uit loodrechte veenafgravingen tot stand gekomen.
De Valther Veenen omstreeks 1900
Na enkele kilometers buigt het enkelkanaal van de Kavelingen af naar het oorspronkelijk bedoelde tracé, waarbij vanaf dit punt twee parallel lopende diepen met een tussenzone van 200 m werden aangelegd: het Noorder- en het Zuiderdiep. In 1853 was het veen voldoende ontwaterd om de eerste turf te kunnen steken.
De Kavelingen en vanaf 1865 het Noorderdiep en het Zuiderdiep werden telkens met twee veenplaatsen verlengd. De veenplaatsen waren 87,5 m breed en werden aan de buitenzijde of ‘landzijde’ twee aan twee gescheiden door een wijk (zijkanaaltje). Langs de Kavelingen werden 14 veenplaatsen uitgegeven en langs het Noorderdiep en het Zuiderdiep werden 96 veenplaatsen uitgegeven. De 96 veenplaatsen lagen dwars op de diepen en werden zo in twee stukken gehakt; de Noorder- en de Zuiderdwarsplaatsen. De nummering loopt mee met de vervening; de lage nummers aan de ‘Groningse zijde’ en de hoogste, nr. 96 aan de ‘Drentse zijde‘. Tussen de diepen lagen de vooraffen. In het midden van de vooraffe, tussen de twee diepen werd een tijdelijke veenweg, een rooi, aangelegd: de Middenweg van Valthermond naar Valthe. Op de vooraffe, aan de tijdelijke middenweg werd de tijdelijke behuizing voor de veenarbeiders neergezet. In Valthermond zijn er nog veel benamingen die verwijzen naar de nummering van de veenplaatsen. Zoals kerk 11, de voormalige school 96, de 12de, 24ste, 49ste, 72ste of 84ste laan, vernoemd naar de betreffende veenplaats waar de laan aangelegd werd.
Als een veenplaats was afgegraven, werd de ondergrond geschikt gemaakt voor landbouw door deze te mengen met de opzij gelegde bovenste laag van het veen, de bonkaarde of bolster. De aardappel was het belangrijkste gewas. Vervolgens kon de permanente bebouwing worden opgericht.
Aan de buitenzijde van de beide hoofddiepen werden tussen de wijken twee aan twee de Noorder- en Zuiderdwarsplaatsen ingericht met daarop de boerderijen. Elk tweetal plaatsen werd ontsloten via een draaibrug. Naarmate de vervening vorderde, kwamen er meer boeren en konden veenarbeiders ook aan het werk als landarbeider.
Het gebied tussen de diepen was bestemd voor arbeiderswoningen, winkeliers, ambachtslieden en dergelijke. Scholen, kerken en andere voorzieningen verrezen hier eveneens. Bij de aanleg van de veenkolonie is rekening gehouden met het ontstaan van een dorpsbebouwing die zich aaneensluit zonder scheiding door bruggen. Over een lengte van circa 8 km ontstond zo het voor Valthermond kenmerkende lange dubbellint.
Verdichtingen in de dorpsbebouwing ontstonden in hoofdzaak in de omgeving van dwarsverbindingen, zoals bij de brug naar de Kavelingen, bij de kruising met de Drentse Mondenweg, bij de kruising met de Vrijheidslaan en bij het einde van Valthermond bij plaats 96.
De naoorlogse periode, 1959
Na de Tweede Wereldoorlog toen het transport over water verdween, zijn het Noorderdiep en iets meer dan de helft van het Zuiderdiep gedempt. Het ruimtelijke beeld is hierdoor veranderd. Langs het Zuiderdiep is op de plaats van het diep een vrij liggend fietspad aangelegd met een begeleidende laanbeplanting. Langs het Noorderdiep is op de plaats van het diep een groenstrook met een dubbele hoogopgaande bomenrij geplant. Tussen het Noorder –en het Zuiderdiep is een verschil in hiërarchie ontstaan, het Zuiderdiep is de doorgaande hoofdweg geworden. Het noord-oostelijke deel van het Zuiderdiep is als enige van de dubbeldiepen in de dorpen in de Drentse monden niet gedempt en geeft een goede indruk van het oorspronkelijke beeld.
De linten zijn gaandeweg verder verdicht en tussen de diepen werden haaks erop of parallel eraan nieuwe straten aangelegd voor kleine projecten met seriematige huurwoningen. Straten zoals de Roelof Tuinstraat, de Rooilaan en de Veenbeslaan. In recente uitbreidingen zoals het Wollegras of de latere uitbreidingen, die ook plaats vonden aan de ‘landzijde’ van Noorder- en Zuiderdiep, bij de kruising van de Vrijheidslaan en de bocht naar de Kavelingen, zijn naast kleine projectmatige woningbouw ook veel kavels voor de particuliere bouw aangelegd.
De kenmerkende functiemenging in het dubbellint is nog steeds aanwezig. Door de grote diepte van de kavels komen er verspreid over het lint veel bedrijven voor.
2.3 Ruimtelijke structuur en karakteristiek
Veenkoloniale structuur, bron: Cultuurhistorische kompas Drenthe, provincie Drenthe 2009
De bepalende factor voor de ruimtelijke hoofdstructuur is de hiervoor beschreven wijze waarop de vervening en de exploitatie van de gronden heeft plaatsgevonden. Het veenkoloniale verleden is goed herkenbaar en wezenlijk voor de ruimtelijke identiteit.
De bebouwing
-
Het dubbellint: het Noorder- en het Zuiderdiep
Het 8 km lange dubbellint is verreweg de grootste ruimtelijke bebouwingsstructuur. De richtinggevende lijn is de Semslinie, die begin zeventiende eeuw als grens met de provincie Groningen is getrokken, tussen de Martinitoren in de stad Groningen en Huis ter Haar bij Musselkanaal. Vanuit deze lijn werd het orthogonale en hiërarchische stelsel van Monden, Diepen en wijken voor de vervening aangelegd. Langs deze hoofdlijnen ontwikkelden zich na het afgraven de lintbebouwing in een rechtlijnig stelsel van verkavelingen met bebouwing, waterwerken en beplanting. Het dubbellint van het Noorderdiep en het Zuiderdiep is opgezet als twee gelijkwaardige, identieke linten. De opbouw langs het lint is asymmetrisch met de boerderijen aan de landzijde en de dorpsbebouwing aan de andere kant van het diep.
Het oorspronkelijke dubbelkanaalsysteem
Ondanks de demping van het water blijven het Zuider- en Noorderdiep sterke ruimtelijke dragers, die getuigen van het veenkoloniale verleden. In het noord-oostelijke deel is, als enig dubbellint in de Drentse Monden de watergang het zuiderdiep met de wijken (zijkanalen) nog aanwezig. De oorspronkelijke ruimtelijke opzet is hier geheel intact gebleven en krijgt daarmee een cultuurhistorische betekenis.
Kenmerkende lintbebouwing langs het Noorderdiep
Aan de dorpszijde van het diep is het oorspronkelijke bebouwingsbeeld met de strakke ritmiek van vrijstaande woningen op kleine onderlinge afstand en opgestrekte kavels in hoofdzaak zo gebleven. De klassieke arbeiderswoningen, een krimpentype in rode, donkere dakpannen en een sobere detaillering zijn hier en daar vervangen, maar dit doet geen afbreuk aan het bebouwingsbeeld van de dorpszijde. De bebouwing is overwegend één hoog met kap en de nokrichting staat meestal haaks op het diep. Het lint is in de loop van de tijd verdicht. In het dorpslint is nog steeds een menging van functies van woningen, bedrijfjes en voorzieningen. Veel winkels zijn net zoals overal verdwenen. Het Zuiderdiep heeft zich ten opzichte van het Noorderdiep als hoofdlint ontwikkeld. De bebouwingsdichtheid in dit dorpslint is hoger, er zijn meer bedrijven en voorzieningen in gevestigd en de weg heeft een belangrijke verkeersfunctie gekregen.
Ook aan de landzijde is de vaste ritmiek met twee aan twee de boerderijen, de boerenerven en de open vergezichten over het cultuurland hetzelfde gebleven. De statige boerderijen zijn vaak van het Oldamstertype met huis en schuur onder een dak. Voorin het woonhuis vervolgens de karakteristieke krimpen, met schuurdeuren en de opslagzolders. De jongere boerderijen hebben meestal een apart voorhuis. De architectuur en detaillering van de boerderijen is rijk en representatief. Achter de plaats staan nu vaak nieuwe schuren, maar er wordt op veel plaatsen niet meer geboerd.
Het Zuiderdiep
DE RUIMTELIJKE KENMERKEN VAN HET DUBBELLINT
Aan de hand van vorenstaande omschrijving en gebruikmakend van het Cultuurhistorische Kompas van de provincie Drenthe zijn de ruimtelijke kenmerken van het huidige veenkoloniale dubbellint in Valthermond als volgt samen te vatten:
-
de lange wegen (8 km) met de lintbebouwing en het aangrenzende cultuurland met een vaste ritmiek in de verkaveling, de achtergrenzen en de plaatsing van de bebouwing hierin;
-
de vaste ordening voor bebouwing, infrastructuur en functies in de linten. Met de agrarische bedrijven en het open cultuurland aan de landzijde en de woningen en voorzieningen aan de dorpszijde;
-
binnen de linten een duidelijke ritmiek door vaste maatvoering van kavels, (circa 90 m bij 100 m) voor het boerenerf, circa 12 m bij 60 m voor het dorpserf), beplanting en bebouwing die in samenhang aanwezig is.
-
Het enkellint: de Kavelingen en de Valtherblokken
De Kavelingen vormt de oostelijke toegang van Valtermond. Bijzonder is de niet-orthogonale scheve richting van de Kavelingen ten opzichte van de Semslinie en het Noorder-en Zuiderdiep. Hierdoor staat veel bebouwing gedraaid ten opzichte van de weg en de watergang. De meeste bebouwing staat langs de wegzijde. De bebouwing staat op een ruime onderlinge afstand. Karakteristiek zijn de bruggetjes over het kanaal om de boerderij bebouwing aan de overzijde te kunnen bereiken.
De Valtherblokken zijn een enkellint, die haaks staat op het Zuider- en Noorderdiep. De structuur met het dwarsdiep en de wijken is nog steeds intact. De meeste bebouwing, in de vorm van arbeidershuizen, staat direct langs de weg. De huizen staan op een ruime onderlinge afstand. Aan de overzijde van het dwarsdiep staan enkele grote boerenbedrijven. De bebouwing is vrijstaand, één hoog en afgedekt met een kap. Langs de weg is de nokrichting haaks op de weg.
De Kavelingen
Dorpsinbreiding
Naast verdichting van de lintbebouwing is er is er door de royale afstand tussen de twee diepen veel ruimte in het dubbellint voor dorpsinbreiding. Als eerste werd er ingebreid langs de verbindingslanen en de dwarsstraten, die loodrecht op (en tussen) het Zuider-en het Noorderdiep staan. Bijvoorbeeld de Veenbeslaan of Laan 1917. De woningen zijn overwegend vrijstaand, één hoog met kap, staan op een royale onderlinge afstand en zijn sober van opzet. Een andere wijze van inbreiding is de aanleg van straten parallel (en tussen) het Zuider-en Noorderdiep. (Daar waar tijdens de vervening de tijdelijke middenweg liep) Deze inbreidingen waren iets grootschaliger van opzet en werden bebouwd met sociale huurwoningen. Rijtjes doorzon woningen, twee hoog met langs kap voor gezinnen en twee onder één kap, één hoog met langs kap voor bejaarden. Een voorbeeld zijn de Rooilaan en de Roelof Tuinstraat, beide aangelegd in de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw. Een ander voorbeeld is het Wollegras (plaats 96) aangelegd begin deze eeuw. Hier zijn weer vrijstaande woningen gebouwd, de woningen zijn één hoog met een kap, het uiterlijk sluit aan bij het tijdsbeeld waarin ze gebouwd zijn.
Dorpsuitbreiding
De eerste dorpsuitbreiding buiten de ruimtelijke structuur van de dubbellinten zijn de Schoolstraat en de Sportlaan (jaren 60 van de vorige eeuw). De straten volgen het rechthoekige veenkoloniale patroon. Het water van het Zuiderdiep vormt de natuurlijke scheidslijn tussen het woonbuurtje en de lintbebouwing langs het diep. Er staan overwegend rijtjeswoningen, twee hoog met een langs kap.
In de jaren 90 van de vorige eeuw wordt een aanvang gemaakt met de woonbuurt in de oksel van het Noorderdiep en de Vrijheidslaan. (uitbreidingsplan plaats 60 en 62). De woonbuurt ligt een beetje verscholen achter de lintbebouwing van het Noorderdiep en de Vrijheidslaan. Op de hoek van deze twee wegen staat het Multifunctioneel centrum van het dorp. Alhoewel de nieuwe straten, het Zetveld, de Splitting en de Wieke in grote lijnen het aanwezige rechthoekige patroon volgen is het stratenbeloop bochtig en verspringt de rooilijn. De woningen zijn overwegend vrijstaand en één hoog met kap of twee onder één kap en één hoog. Maar een rijtje of twee hoog komt ook voor.
Het Wollegras
Groen en water
Het groen en het water zijn een integraal onderdeel van de ruimtelijke hoofdstructuur zoals deze door de vervening en exploitatie van de gronden tot stand is gekomen.
Door de demping van het grootste deel van de diepen is daar het water als structurerend element verdwenen. Het groen zoals dit is aangelegd op de gedempte diepen met brede open grasstroken en hoog opgaande bomenrijen is samen met de weg en de bebouwing een structurerende element in de ruimtelijke hoofdstructuur. Heel karakteristiek en essentieel voor de beleving van het dubbellint - het Noorder- en het Zuiderdiep - is de grote lengte van het dubbellint en de vaste ritmiek van de vergezichten op het cultuurlandschap. Het agrarische cultuurlandschap loopt tot aan de open grasstrook. Een ander karakteristiek groen element in de dubbellinten is het representatieve groene voorerf van de boerderijen. Met een rode beuk als statussymbool. Incidenteel zijn er, vooral langs het Noorderdiep nog open en groene plekken tussen de lintbebouwing.
De dorpsinbreidingen hebben over het algemeen een groenaanleg gekregen die passend is bij de schaal van het woonbuurtje. Bijvoorbeeld de groene middenberm bij de Veenbeslaan of de open en groene hoeken op de kruising Veenmoslaan en Rooilaan.
In de dorpsuitbreiding langs de Vrijheidslaan is de voormalige wijk (zijkanaaltje) ingezet als water en groen structurerend element. Vanaf het Noorderdiep loopt deze groen en waterzone uit in een nieuw parkgebied ten noorden van de Splitting.
Langs de Vrijheidslaan, aansluitend op de begraafplaats is een bosstrook aangelegd. In de omgeving van de Valtherdijk in de buurt van de begraafplaats zijn ook kavels ingeplant.
Verkeer
De hiervoor beschreven ruimtelijke structuurdragers Het Zuider- en Noorderdiep, de Kavelingen, de Valterblokken en de Vrijheidslaan vormen ook de lokale verkeersstructuur. Verkeerskundig is er een hiërarchie aangebracht tussen het Noorderdiep en het Zuiderdiep. Het Zuiderdiep is ingericht als hoofdontsluiting van het dorp.
Via de Drentse Mondenweg, de N379 is de veenkoloniale structuur aangesloten op het regionale wegennet.
2.4 Bodem en waterhuishouding
De veengrond van Valthermond is in het verleden bijna volledig weggegraven en de resten zijn geoxideerd, waardoor zandgronden zijn ontstaan. Er komt in het veenkoloniale gebied vrijwel geen kwel vanuit het diepe grondwater voor, het gebied is overwegend een inzijggebied. Kenmerkend voor de omgeving van Valthermond is het intensieve wijkenstelsel. Uit Valthermond wordt het water afgevoerd via het Kavelingendiep en het Stadskanaal. Het A.G. Wildervanckkanaal en het Pekelderhoofddiep voeren het water af van de Veenkoloniën. Wateraanvoer vindt plaats via de Hoogeveensche Vaart.
2.5 Bevolking en woningvoorraad
BEVOLKING
In 2016 telt de kern Valthermond 3.412 inwoners. In de gehele gemeente wonen 25.371 inwoners. Dit houdt in dat ruim 13% van het totale aantal inwoners in Valthermond woont. De afgelopen jaren is het aantal inwoners in Valthermond iets afgenomen. De bevolking is in vergelijking met de gemeentelijke cijfers wat jonger. Er zijn procentueel meer mensen tot 45 jaar. Het aantal 65+-ers is procentueel wat kleiner.
WONINGVOORRAAD
Begin 2014 stonden in de kern Valthermond 1.459 woningen (cijfers CBS). Dit aantal is de afgelopen twee jaren niet gegroeid. In de gehele gemeente stonden in 2014 11.710 woningen. Ruim 12% van de totale gemeentelijke woningvoorraad stond in Valthermond.
De gemiddelde woningbezetting is in Valthermond relatief hoog met een percentage van 2,34 personen per woning. In de gemeente als geheel bedraagt dit 2,19 personen per woning. Van dit gegeven kan worden afgeleid dat het aantal gezinnen (met kinderen) in Valthermond procentueel groter is ten opzichte van het gemeentelijk percentage. Dit hangt eveneens samen met de jongere bevolking in Valthermond.
2.6 Voorzieningen
In Valthermond staat een compleet pakket aan basisvoorzieningen ter beschikking. Hiermee worden de voorzieningen bedoeld die op redelijke afstand in de woonomgeving aanwezig behoren te zijn. Dit betreft in Valthermond een multifunctioneel centrum, supermarkt en andere detailhandels- en horecabedrijven, basisscholen, kinderopvang, diverse sportverenigingen, sporthal, bibliotheek, seniorenhuisvesting, medisch centrum, en openlucht zwembad. Deze voorzieningen worden overwegend gebruikt door de eigen inwoners en mensen in de directe omgeving van het dorp.
De voorzieningen liggen verspreid over de grote lengte van het dorpslint, al is ter hoogte van de Vrijheidslaan wel sprake van enige concentratie.
Voor voorzieningen van een hoger of meer gespecialiseerd niveau zijn de inwoners vooral aangewezen op Emmen, Musselkanaal, Stadskanaal en Ter Apel.
2.7 Werkgelegenheid
De voorzieningen in Valthermond zijn niet alleen van belang als verzorgingsfunctie, maar vormen ook een bron van werkgelegenheid. Verspreid over het (dubbel)lint komen nog allerlei andere bedrijven voor die werkgelegenheid bieden. Vooral bedrijven in de bouwsector, agrarische loonbedrijven en autobedrijven komen meer dan eens voor. Hierbij speelt mee dat de diepe kavels binnen de lintstructuur zich goed lenen voor de combinatie van wonen en een bedrijf. Een bedrijventerrein dat bijvoorbeeld dienst doet voor het verplaatsen van hinderlijke bedrijfsactiviteiten uit de woonomgeving is in Valthermond dan ook niet aanwezig, met uitzondering van het terrein Hooistukken (Kavelingen, betreft buitengebied) Ook de overgebleven agrarische bedrijven liggen alle nog in het lint (alle aan de landzijde van de diepen).
Melkveebedrijf aan het Noorderdiep
Hoofdstuk 3 Beleid
Voor het bestemmingsplan is uiteraard het ruimtelijke beleid van de gemeente belangrijk. Naast dat van de gemeente wordt in dit hoofdstuk ingegaan op het beleid van hogere overheden.
3.1 Omgevingswet
In 2003 is gestart met de herziening van alle bestemmingsplannen in de gemeente Borger-Odoorn. Op dit moment zijn de aantallen bestemmingsplannen fors geslonken. Elk dorp heeft zijn eigen geactualiseerde bestemmingsplan, ofwel het bestemmingsplan is in wording, zoals Valthermond. In 2008 is de Wet op de ruimtelijke ordening in werking getreden. Als gevolg daarvan is een nadere actualisatieslag gemaakt om te voldoen aan deze nieuwe wetgeving en de termijnen van herziening van plannen (tienjaarstermijn). Op afzienbare termijn (verwachting begin 2019) zal de Omgevingswet in werking treden. De bestemmingsplannen die recentelijk zijn geactualiseerd, ofwel op dit moment worden geactualiseerd, vormen een gedegen basis voor het omgevingsplan dat met het van kracht worden van de Omgevingswet zijn intrede doet. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, zullen dan ook alle bestemmingsplannen actueel en up to date zijn.
De gemeente wil komen tot het opstellen van een omgevingsvisie met één of meerdere omgevingsplan(nen). De gemeenteraad zal dan de kaders vaststellen, die voor het college van burgemeester en wethouders de basis zijn voor taakuitvoering. Het meer globale denken, zal ook een omslag in de gemeentelijke organisatie tot gevolg heben. Door middel van het projectmatig creeren, zal de implementatie van de Omgevingswet worden opgestart.
3.2 Provinciaal beleid
OMGEVINGSVISIE
Door de Wet ruimtelijke ordening is de positie van de provincie als bestuurlijke partner in de ruimtelijke ordening ingrijpend veranderd. Het nieuwe motto luidt 'centraal wat moet, decentraal wat kan'. De provincie zal voortaan alleen nog op thema's met een (inter)regionaal of bovenlokaal belang de (hoofd)koers aangeven. Het is aan de gemeenten om daaraan op lokaal niveau invulling te geven. Een en ander heeft de provincie vastgelegd in de Omgevingsvisie Drenthe.
De Omgevingsvisie (2010) is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020 met in sommige gevallen een doorkijk voor de periode daarna. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.
De missie uit de omgevingsvisie luidt: ‘Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten’.
De kernkwaliteiten zijn:
-
rust, ruimte, natuur en landschap;
-
oorspronkelijkheid;
-
naoberschap;
-
menselijke maat;
-
veiligheid;
-
kleinschaligheid (Drentse schaal).
Thema wonen
Om deze missie te bereiken, heeft de provincie in de Omgevingsvisie diverse ambities en belangen opgenomen. Ten aanzien van het wonen, streeft de provincie naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag.
Bovenlokale afstemming is nodig om vraag en aanbod op de woningmarkt in balans te houden en om doorstroming op gang te brengen. Binnen deze bovenlokale afstemming voert de provincie de regie. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de gemeentelijke structuurvisie en het woonplan. De gemeenten dienen hierbij rekening te houden met de huidige kernenstructuur in de gemeente en de behoefte aan verschillende woonmilieus.
Bij de woonopgave wil de provincie komen tot een goede regionale samenwerking en afstemming. Van de regio's wordt een regionale woonvisie gevraagd, waarin kwantiteit en kwaliteit van bouwprogramma's op elkaar zijn afgestemd. De gemeente Borger-Odoorn valt samen met de gemeenten Coevorden en Emmen onder de regio Zuidoost-Drenthe. Het regiospecifieke beleid komt in de volgende paragraaf nader aan de orde.
Thema ruimtelijke kwaliteit
In de Omgevingsvisie geeft de provincie aan dat zij de ruimtelijke kwaliteit wil bevorderen. Ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit worden door de provincie gestimuleerd. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.
In het kader van zorgvuldig ruimtegebruik kiest de provincie ervoor om verdichting voor uitbreiding te laten gaan. Extra ruimte voor wonen is er in (of aansluitend op) het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer. Het is niet de bedoeling dat dit streven ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen.
Thema robuuste systemen: landbouw en vitaal platteland
De provincie wil haar ambities realiseren door het ontwikkelen van een aantal robuuste systemen. Deze systemen staan aangegeven op de bij de Omgevingsvisie behorende visiekaart 2020. Op deze kaart heeft het plangebied (deels) de aanduidingen landbouw en overige functies (bestaand bebouwd gebied). Op basis van deze indeling wordt hierna ingegaan op het beleid ten aanzien van het landbouwsysteem en het sociaaleconomische systeem.
In de Omgevingsvisie is opgenomen dat in gebieden met de functie landbouw de landbouw maximale speelruimte krijgt. Bij te nemen inrichtingsmaatregelen voor de landbouw dient zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met de kernkwaliteiten. Ontwikkelingen in deze gebieden mogen geen negatief effect hebben op de landbouw.
ROBUUSTE LANDBOUW
Het plangebied en de omgeving zijn door de provincie aangeduid als een robuust landbouwgebied. In deze gebieden staat de landbouw voorop, dit maakt schaalvergroting en meer geïndustrialiseerde vormen van landbouw mogelijk. De provincie geeft aan dat de kernkwaliteiten in deze gebieden een ondergeschikte rol spelen en er is in deze gebieden geen ruimte voor andere grootschalige functies.
-
Intensieve niet-grondgebonden veehouderijen
Wat betreft de intensieve niet-grondgebonden veehouderijen (betreffen varkens, pluimvee, vleeskuikens of pelsdieren) wordt in Drenthe nieuwvestiging niet toegestaan. Bestaande bedrijven (geheel of als neventak) mogen beperkt uitbreiden. Het bouwblok bedraagt dan 1,5 ha. Bij winst voor milieu of dierenwelzijn en landschappelijke inpassing mag dat worden vergroot to 2 ha. Bebouwing tot maximaal één bouwlaag is toegestaan. In het bestemmingsplan Valthermond is overal een bouwblok van minimaal 1,5 ha aanwezig. Bij uitbreiding tot genoemde maximummaat van 2 ha wordt in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied de mogelijkheid op de verbeelding en in de planregels opgenomen.
VITAAL PLATTELAND
In de Omgevingsvisie is opgenomen dat de landbouw nog steeds een belangrijke pijler is onder de economie van het platteland, maar dat het medegebruik van het platteland door de gehele samenleving groter wordt. Om het platteland vitaal te houden, zet de provincie, naast de focus op een robuuste landbouw, in op het versterken en verbreden van niet-agrarische economische activiteiten. Het groene karakter van Drenthe met haar natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke diversiteit biedt immers uitstekende potenties voor toeristisch-recreatieve ontwikkelingen en activiteiten in de sfeer van gezondheid, wellness en leisure. Daarnaast biedt de provincie ruimte aan kleinschalige en lokaal georiënteerde activiteiten op het gebied van nijverheid en dienstverlening.
WERKEN
De provincie wil de bedrijvigheid concentreren in de steden, maar er wordt ook ruimte geboden aan bedrijvigheid op het platteland, want de aanwezigheid van het midden- en kleinbedrijf (MKB) levert een belangrijke bijdrage aan de sociaaleconomische vitaliteit van het platteland. In beginsel wordt vooral ruimte geboden aan bedrijven uit de sectoren landbouw, recreatie en toerisme en het kleinschalig MKB.
Thema recreatie en toerisme
De ambitie van de provincie ten aanzien van recreatie en toerisme is om een topspeler te zijn op de (binnenlandse) toeristische markt. Hierbij vindt de provincie het van belang dat Drenthe in haar diversiteit een totaalproduct aanbiedt dat onderscheidend en van hoogwaardig niveau is. Een totaalproduct met veel variatie, aansluitend op de behoeften van de hedendaagse toerist en leidend tot een bruisend Drenthe.
Thema voorzieningen
Ten slotte is het beleid ten aanzien van voorzieningen nog van belang. De provincie geeft aan dat de leefbaarheid in het landelijk gebied onder druk komt te staan. Door de bevolkingskrimp wordt dit versterkt. De ambitie van de provincie is om de leefkwaliteit, zowel op het platteland als in de kernen, in stand te houden.
Thema kernkwaliteiten
LANDSCHAP
De kernkwaliteiten zijn door de provincie opgenomen op de kernkwaliteitenkaart. Het plangebied valt onder de kernkwaliteit landschap. De ambitie van de provincie ten aanzien van het landschap is het behouden en versterken van de verscheidenheid, de kwaliteit, de identiteit en de beleefbaarheid van het landschap. De kern Valthermond wordt aangeduid als lintbebouwing en het omliggende landschap valt in de Veenkoloniën. Ten aanzien van de Veenkoloniën is de ambitie van de provincie het behouden en versterken van de wijkenstructuur en de openheid.
OORSPRONKELIJKHEID (CULTUURHISTORIE, ARCHEOLOGIE EN AARDKUNDIGE WAARDEN)
Het plangebied bezit volgens de Omgevingsvisie ook cultuurhistorische waarden. Ten aanzien van dit aspect is het Cultuurhistorisch Kompas de leidraad voor de Omgevingsvisie geweest. In het Cultuurhistorisch Kompas staan twee doelstellingen centraal. Ten eerste wil de provincie de cultuurhistorie herkenbaar houden. Ten tweede wil ze de ruimtelijke identiteit versterken. De provincie doet dat door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten, met respect en durf. Daarin is ruimte voor inspiratie en eigen afwegingen van belanghebbenden. Het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en tegelijkertijd het bieden van ruimte voor ontwikkelingen, vraagt om een heldere wijze van sturing. De provincie maakt onderscheid tussen drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen. De sturingsniveaus zijn gebiedsgericht toegepast en weergegeven in de beleidskaart in het Cultuurhistorisch Kompas. Hierna komen de sturingsniveaus aan de orde:
-
"Respecteren: we richten ons op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. De initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten. Wij beoordelen de plannen en initiatieven daarop.
-
Voorwaarden stellen: we stellen de cultuurhistorische samenhang als randvoorwaarde. De initiatiefnemers hebben daarmee de verantwoordelijkheid om vroegtijdig in het planproces inzichtelijk te maken hoe ze de cultuurhistorische samenhang als een van de (ruimtelijke) onderleggers voor nieuwe plannen benutten. Wij zijn beschikbaar voor (het regelen van) begeleiding van het planvormingsproces, waarbij de kansen vanuit de cultuurhistorische samenhang uitgangspunt zijn.
-
Eisen stellen: wij sturen de ontwikkelingen in de (vanuit de cultuurhistorie bezien) gewenste richting. Van de initiatiefnemer verwachten wij dat de cultuurhistorische samenhang als dé drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt. Ontwikkelingen bouwen op deze samenhang voort. Vanaf het begin bedingen we hiervoor een plek in het planvormingsproces."
Het plangebied valt onder het sturingsniveau 'eisen stellen'. Voor het plangebied (onderdeel van het gebied De Monden) houdt dit de volgende ambitie in:
-
Het zichtbaar houden van de ordening en samenhang tussen de ontginningsassen die tot uitdrukking komen in enkele en dubbele lintdorpen en bebouwde en onbebouwde ontginningsassen.
-
Het herkenbaar houden van de ordening en samenhang binnen een lintdorp, zoals de situatie waarbij slechts aan één zijde van het kanaalboerderijen en woningen staan.
Regiospecifiek beleid
REGIO ZUIDOOST-DRENTHE
De provincie heeft voor verschillende regio's specifiek beleid geformuleerd. De kern Valthermond ligt in de regio Zuidoost-Drenthe. Volgens de provincie krijgt dit gebied te maken met een verschuiving in de samenstelling van de bevolking. Het aantal inwoners gaat minder groeien of zelfs dalen, wat ook gevolgen heeft voor het aantal huishoudens. De focus ligt op de demografische ontwikkeling en de werkgelegenheid in het gebied Zuidoost. De provincie wil dat het vestigingsklimaat voor wonen en werken wordt geoptimaliseerd, dat de bereikbaarheid van voorzieningen voor de inwoners gewaarborgd blijft en dat het gebied een voortrekkersrol gaat spelen op het gebied van klimaat en energie.
ACTUALISATIE
Eind augustus 2014 is de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014 van kracht geworden. Inhoudelijk voorziet de actualisatie in een beperkte bijstelling van de teksten en kaarten. Belangrijkste verandering in het document is geweest het aspect bedrijvigheid, dat een kernwaarde voor de provincie is, beter in het stuk te verwerken. Een in het oog springend punt is verder dat gemeenten meer vrijheid krijgen voor het toepassen van de zogenaamde Ruimte voor Ruimte-regeling. Verrommelde agrarische bebouwing kan zo worden opgeschoond. Met de actualisatie is het document tot slot digitaal beter ontsloten, waardoor het gemakkelijker en gerichter is te raadplegen.
De volgende thema's van de Omgevingsvisie zijn inhoudelijk geactualiseerd:
-
kernwaarde bedrijvigheid;
-
beekdalenvisie;
-
Ruimte voor Ruimte-regeling;
-
SER-ladder/leegstand;
-
natuur;
-
benadering agrarische bouwvlakken;
-
windenergie;
-
kernkwaliteiten;
-
vrijetijdseconomie;
-
Omgevingswet;
-
zonne-ladder.
Voor onderhavig project is met name de SER-ladder van belang. Deze SER-ladder is vervangen door de Ladder duurzame verstedelijking, zoals hiervoor ook al is weergegeven. Deze nieuwe ladder duurzame verstedelijking bouwt wel voort op de SER-ladder, maar vervangt de eis van nabijheid door een eis van multimodale bereikbaarheid. De ladder voor duurzame verstedelijking heeft, als motiveringseis, een wettelijke verankering gekregen.
De ontwikkelingen zoals voorgenomen in dit plangebied komen niet expliciet in de (geactualiseerde) Omgevingsvisie aan de orde aan de orde (met uitzondering van de landbouw en de Ladder voor duurzame verstedelijking). Onderstaand wordt hierop ingegaan.
LANDBOUW
-
Grondgebonden agrarische bedrijven
Agrarische bedrijven die zich verder willen ontwikkelen, hebben vaak behoefte aan uitbreiding of nieuwbouw van bedrijfsgebouwen. Uitbreiding van het bouwvlak moet ruimtelijk worden ingepast. Hierbij moeten de kernkwaliteiten in acht worden genomen.
Voor de gebieden met de aanduiding 'landbouwgebied' (dat zijn de gebieden waar de landbouw maximale speelruimte krijgt) is de gemeente verantwoordelijk voor het vaststellen van de maximale oppervlaktemaat. Voor de multifunctionele gebieden is de maximale grootte van het bouwblok 1,5 hectare. Onder voorwaarde van ruimtelijke inpassing is een verdere vergroting mogelijk.
-
Intensieve niet-grondgebonden veehouderij
Een te sterke groei van de intensieve veehouderij zet de milieuruimte voor de landbouw als geheel onder druk. Om deze reden wil de provincie de niet-grondgebonden landbouw beperkt laten groeien. Het betreft de hokdierbedrijven (CBS/LEI) met varkens, pluimvee, vleeskalveren of pelsdieren.
Uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen en een bestaande neventak intensieve veehouderij bij bestaande grondgebonden bedrijven staat de provincie Drenthe wel toe. Ingeval van neventakken dient sprake te blijven van een in hoofdzaak grondgebonden bedrijf. Het bouwvlak bij uitbreiding bedraagt 1,5 hectare. Bij winst voor milieu of dierenwelzijn en landschappelijke inpassing mag dit worden vergroot tot 2 hectare.
LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING
De Ladder voor duurzame verstedelijking is geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, waarin het Rijk haar beleid formuleert ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Op 1 oktober 2012 is de ladder wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijk (Bro). Doel is ‘een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden’. ‘De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten’ (bron: Handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking, Ministerie van Infrastructuur en Milieu, oktober 2012). De Ladder voor duurzame verstedelijking bestaat uit de volgende treden:
-
Is er een regionale behoefte?
-
Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen bestaand stedelijk gebied?
-
Zoek een locatie voor woningbouw die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale woningbehoefte.
Geconcludeerd kan worden dat mogelijk gemaakte woningbouw onder trede 2 valt te scharen. In het gemeentelijk woonbeleid is de vraag naar woonruimte weergegeven, zie hiervoor de volgende paragraaf. (Volledigheidshalve: per 1 juli 2017 is de Ladder geactualiseerd. Dit heeft in het kader van dit plan geen verdere gevolgen).
PROVINCIALE OMGEVINGSVERORDENING
In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (POV) vertaalt de provincie zijn (geactualiseerde) Omgevingsvisie deels door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft.
Het is vanuit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) verplicht voor gemeenten de verordening voor de erin opgesomde thema's te hanteren. Dit betreft met name de regeling voor de Ecologische Hoofdstructuur. Nabij het plangebied is een ecologische verbindingszone aanwezig, zoals weergegeven op de POV (zie hieronder). Indien in het plangebied nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien kan gebruik worden gemaakt van deze ecologische verbindingszone, ofwel kunnen dreigende aantastingen worden gesignaleerd. In het hoofdstuk fysieke randvoorwaarden wordt nader op dit thema ingegaan.
Uitsnede uit de POV, met zichtbaar in donkergroen 'ecologische/multifunctionele verbinding'
De verordening beperkt zich niet tot slechts hetgeen het Rijk via het Barro voorschrijft. Er zijn ook provinciale belangen opgenomen waarvoor geen ministeriële verplichting tot doorvertaling in een verordening bestaat. Dit betreft onder andere de plicht voor gemeenten om in regionaal verband afspraken over woningbouw te maken.
Hoofdstuk 3 van de POV bevat de voor onderhavig bestemmingsplan relevante zaken, bijvoorbeeld omtrent kernkwaliteiten, toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking, (agrarische) bedrijvigheid en woningbouw. Deze zaken komen aan de orde in het gemeentelijk beleid, zo ook zijn doorvertaald in het onderhavige bestemmingsplanbeleid. De Provinciale Omgevingsverordening is in oktober 2015 en eveneens in januari 2016 op een aantal thema’s en gebieden geactualiseerd. Deze actualisatie betreft geen zaken die in het kader van onderhavig bestemmingsplan nader aandacht behoeven.
Nadere aanvulling hierop vormt het aspect landschappelijke inpassing, dat samenhangt met de kernkwaliteiten. Indien sprake is van nieuwbouw, verbouw of herontwikkeling op percelen dient in het plan de landschappelijke inpassing van het project geborgd te zijn.
Toetsing aan provinciaal beleid
In het voorgaande is een aantal relevante thema’s van de Omgevingsvisie en de Provinciale Omgevingsverordening belicht. Als deze thema’s worden bezien in het kader van het gemeentelijke beleid wordt duidelijk dat beide in overeenstemming zijn met elkaar.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Toekomstvisie Borger-Odoorn
De gemeente Borger-Odoorn heeft in 2009 de toekomstvisie 'Hoe verder je kijkt, hoe meer je ziet' opgesteld. In deze visie formuleert de gemeente haar ambities voor de komende jaren. De visie geeft richting aan de toekomstige gewenste ontwikkeling van de gemeente, de afzonderlijke kernen en het buitengebied. Op basis van het navolgende streefbeeld is invulling gegeven aan de toekomstvisie:
'Behouden en versterken van de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij de drie-eenheid van het landschap (zand-veen-Hunzelaagte) uitgangspunt is. Borger-Odoorn is een hoogwaardige woongemeente waarin de veiligheid en sociale samenhang groot is en die uitstekende dienstverlening biedt aan inwoners, bezoekers en bedrijven. De inwoners participeren in de bestuurlijke besluitvorming. Ook aan dynamische ontwikkelingen biedt Borger-Odoorn de ruimte.'
In deze visie is ten aanzien van het wonen opgenomen dat de gemeente te maken krijgt met een aantal nieuwe demografische ontwikkelingen, namelijk krimp, huishoudenverdunning en vergrijzing.
De bevolking van Borger-Odoorn zal in 2025 ten opzichte van 2008 met circa
5-10,5% krimpen. Daarnaast ontgroent en vergrijst de bevolking van Borger-Odoorn. In 2025 zal naar verwachting 33% van de bevolking van Borger-Odoorn 65 jaar of ouder zijn. Minder mensen betekent echter niet dat er in de toekomst ook minder woningen nodig zullen zijn, de samenstelling van de huishoudens verandert namelijk ook. De huishoudenverdunning zal de komende jaren doorzetten, wat zal leiden tot extra huishoudens en extra benodigde woningen in 2025.
Voor de gemeente Borger-Odoorn betekent dit dat er uitdagingen liggen, maar dat deze demografische ontwikkelingen ook kansen bieden. De vraag naar woningen zal veranderen. Doordat steeds meer mensen oud willen worden in hun eigen vertrouwde omgeving zal de vraag naar levensloopbestendige woningen en naar woon-zorgcombinaties toenemen.
Ondanks de krimp, de vergrijzing en de ontgroening zal er dus behoefte zijn aan nieuwe woningen. Nieuwbouw dient plaats te vinden binnen de huidige structuren van de esdorpen en de linten. Gestreefd moet worden naar herstructurering binnen de dorpskernen om zo de kwaliteit van het woningbestand en de kwaliteit van de openbare ruimte van de dorpskernen te opwaarderen. Op deze manier worden dorpen aantrekkelijker om te wonen en wordt de leefbaarheid vergroot.
3.3.2 Structuurvisie
In de Structuurvisie is aangegeven welke kansen en ontwikkelingen in de gemeente Borger-Odoorn voor de eerstkomende jaren zullen plaatsvinden. Het gaat daarbij niet alleen om ruimtelijke ordeningsvraagstukken, maar ook om die van andere beleidsvelden. De Structuurvisie is tezamen met een concreet Uitvoeringsprogramma door de gemeenteraad op 9 december 2010 vastgesteld. Op 21 januari 2011 zijn beide in werking getreden. Aangegeven is dat de komende 10 jaar sprake zal zijn van vergrijzing en krimp, van schaalvergroting in de landbouw en onzekerheid in andere economische sectoren. Ook de invloed van het veranderende klimaat is onzeker. De gemeente anticipeert op deze trends door het formuleren van integraal ruimtelijk beleid.
De basis voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente wordt gevormd door de kenmerken van het landschap. Het landschap kent een driedeling op basis van ontstaansgeschiedenis. Het (noord)westelijke deel wordt gevormd door het Zand op het Drents-Friese keileemplateau en de Hondsrug. Het oostelijke en zuidwestelijke deel van de gemeente betreft veenkoloniaal landschap. Hieronder valt de kern Valthermond. Het Hunzedal, het centrale deel, dat grofweg de scheiding markeert tussen zand- en veengebied, is nagenoeg opgegaan in het veenkoloniaal landschap. Binnen de drie deelgebieden zijn kernkwaliteiten te onderscheiden die de landschappelijke onderlegger vormen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Deze landschappelijke onderlegger is de ‘robuuste laag’. De robuuste laag bevat onder andere de Hondsrug, de bos- en heidegebieden, de openheid van het veenkoloniaal landschap, de lintstructuren in het veen en de esdorpen.
Rekening houdend met genoemde trends en kernkwaliteiten heeft de gemeente een integrale gebiedsvisie opgesteld. De integrale gebiedsvisie schept de kaders voor de ontwikkeling van het Zand, het Veen en de Hunze en geeft richting aan nieuwe initiatieven. Daarbij wordt de robuuste laag van Borger-Odoorn behouden of versterkt.
Hieronder volgt de ruimtelijke ambitie van het deelgebied Veenkoloniën: “Grootschalige (innovatieve) landbouw”: De pioniersgeest die het veengebied heeft gevormd, vormt nu de basis voor een hoogwaardig en innovatief landbouwgebied. Borger-Odoorn biedt ruimte voor innovatie op het gebied van energie, duurzame, logistieke verbindingen en waterbeheersing ten behoeve van grootschalige landbouw in de Veenkoloniën, aldus de Structuurvisie.
Hierna volgt een thematische opsomming van de uitwerking van de Structuurvisie.
Thema |
Ruimtelijke doelstellingen en streefbeelden |
Landschap en cultuurhistorie |
- accentueren landschappelijke kernkwaliteiten - afwisseling tussen open en besloten landschap behouden |
Wonen |
- Borger-Odoorn moet bekend staan om aantrekkelijke, gevarieerde en bijzondere woonmilieus - voorkomen verrommeling randen esdorpen en structuur veenkoloniale linten door goede landschappelijke afronding - kwaliteit woonomgeving als antwoord op krimp - nieuwe bebouwing binnen bestaande structuren, met uitzondering van reeds geplande uitleglocaties - ecologisch wonen aan de oostrand van de Hunze - invulling zoekgebieden nieuwe landgoederen - goede afspraken en afstemming binnen de regio om concurrentie op de woningmarkt tussen gemeenten te voorkomen |
Leefbaarheid en voorzieningen |
- goede verbinding met Emmen, Stadskanaal en Assen vanwege aanwezigheid voorzieningen - concentratie lokale voorzieningen binnen de hoofdkernen - goede verbinding tussen hoofdkernen en verzorgingsgebieden - centrumontwikkeling in Valthermond en 2eExloërmond |
Zorg en welzijn |
- ruimtelijk maatwerk voor lokale zorg - bereikbaarheid zorgvoorzieningen - inspelen op toenemende vraag naar zorg: ruimte bieden voor uitbreiding van verpleeg- en zorgcentra - benutten voormalige agrarische bebouwing |
Economie en werken |
- bedrijvigheid op bestaande bedrijventerreinen (herinrichting) - op knooppunten Mondenweg bedrijvigheid mogelijke maken - LOFAR als vestigingsfactor benutten - kleinschalige bedrijvigheid/dienstverlening binnen bestaande structuren - flexibel benutten voormalig agrarische bebouwing |
Landbouw |
- ruimte voor ontwikkeling landbouw, Borger-Odoorn als economische pijler platteland - verbreding van de landbouw met natuur- en landschapsbeheer op het zand - verbreding landbouw met bio-energiewinning in het veen - balans natuur en landbouw met het oog op recreatieve waarde platteland |
Recreatie en toerisme |
- goede verbindingen tussen bezienswaardigheden en kwalitatief hoogwaardige recreatieve voorzieningen - ontwikkeling Geopark op de Hondsrug |
Natuur en water |
- natuur beheren en ontwikkelen met het oog op recreatieve waarde - natuurontwikkeling en waterberging in Hunzedal - voorkomen wateroverlast door voldoende waterberging - wateraanvoer voor de landbouw |
3.3.3 Beleidsnota Kern en Kader
In 2004 heeft de gemeenteraad van Borger-Odoorn de beleidsnota 'Kern en Kader' vastgesteld. Deze nota bevat een visie op de kernenstructuur in algemene zin. Vooral om het voorzieningenniveau in de gemeente zo goed mogelijk te handhaven, is er in 'Kern en Kader' voor gekozen de woningbouw te concentreren in de hoofdkernen (met een bovenlokale functie) en niet in de kleine kernen. Valthermond, Borger, Nieuw-Buinen, 2e Exloërmond, Exloo en Odoorn zijn hoofdkernen. Er is ook voor gekozen om de gemeente op te delen in vier leefgebieden. Voor de kern Valthermond stelt de gemeente het volgende beleid voor:
Hoofdkernen met bovenlokale functies (Nieuw-Buinen, 2e Exloërmond en Valthermond)
-
de opgave voor wonen en werken is lager dan in Borger maar biedt wel ruime mogelijkheden;
-
voorzien in de lokale behoefte aan wonen en zorg voor ouderen;
-
ruimte voor bevolkingsgroei overeenkomstig de provinciale groei;
-
uitbreidingen moeten goed inpasbaar zijn zonder omgevingswaarden aan te tasten;
-
er zijn ook uitbreidingsmogelijkheden voor het op deze kernen gerichte buitengebied;
-
uitbreiding van bestaande en aanleg van nieuwe bedrijventerreinen met een lokale- en bovenlokale functie;
-
stimuleren en ondersteunen van vestiging van bedrijven gericht op handel, (lichte) industrie en diensten;
-
streven naar behoud en zo mogelijk uitbreiding van het midden- en kleinbedrijf;
-
streven naar behoud en waar mogelijk uitbreiding van horecavoorzieningen voor recreatie en toerisme;
-
ondersteunen en stimuleren van recreatieve en toeristische activiteiten en voorzieningen en het scheppen van voorwaarden waardoor deze zich optimaal kunnen ontwikkelen.
In onderhavig plan is op een aantal locaties beperkte uitbreiding mogelijk, zo ook middels het VAB-beleid (herinvulling van vrijgekomen voormalige agrarische bebouwing).
3.3.4 Woonplan 2010-2014
Het Woonplan 2010 -2014 Vitale gemeente met karakteristieke kernen is op 17 januari 2011 verschenen. Hierin is het beleid ten aanzien van het wonen en leven in de kernen beschreven. Hierbij wordt verder gekeken dan alleen de woning, maar wordt ´wonen´ integraal opgepakt. Dit betekent ook rekening houden met bestaande sociale structuren, de aanwezigheid van voorzieningen en wonen-zorg-welzijn.
Het woonplan is een belangrijk beleidsdocument. Om richting te geven aan de ontwikkeling van de gemeente, biedt het woonplan belangrijke handvatten. Het geeft een kwalitatieve en kwantitatieve inkleuring van de woningbouwontwikkeling in de gemeente.
Karakteristiek voor de gemeente zijn de dorpskernen met elk een eigen sociale en ruimtelijke identiteit. Centraal staat het leven in de dorpen. De kernen zijn gelegen in vier zogenaamde leefgebieden (zie ook de vorige subparagraaf).
De opvolger van het Woonplan wordt hierna beschreven.
WOONVISIE 2016+
In de Woonvisie 2016+ (vastgesteld januari 2017) wordt de gemeentelijke visie op het wonen in Borger-Odoorn tot 2020 geschetst met een doorkijk naar 2025. Veranderingen op de woningmarkt, andere wetgeving en andere ambities van de gemeente, vinden hierin een plek.
De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen. De vraag hoe de woonaantrekkelijkheid van Borger-Odoorn kan worden versterkt staat hierbij voorop. Daarnaast heeft een aantal belangrijke thema’s die spelen in de gemeente een plek gekregen. Dit betreft de thema’s beschikbaarheid en betaalbaarheid. Andere thema’s die een plek krijgen, zijn de scheiding van wonen en zorg, de gevolgen van de extramuralisering en het duurzaam/energiezuinig wonen.
De positie van de gemeente is veranderd, van uitvoerend naar faciliterend. Bij veel ontwikkelingen het vlak van wonen, ligt het voortouw vaak bij andere partijen. Die partijen hebben mede richting gegeven aan deze nieuwe woonvisie.
De woonvisie is opgesteld tegen de achtergrond van een aantal ontwikkelingen en beleidskaders, zoals hierna is weergegeven:
-
Regionale Woonagenda Zuidoost Drenthe
-
Structuurvisie Borger-Odoorn
-
Bestaande voorraad van groter belang
-
Economische crisis in de afgelopen jaren
-
Herziene Woningwet: nieuwe positie woningcorporaties
-
Extramuralisering en vergrijzing
Het woonbeleid bestaat uit drie pijlers. Deze pijlers zijn richtinggevend ten aanzien van de ontwikkeling van het wonen in de gemeente. Hieronder zijn de drie pijlers met de belangrijkste speerpunten weergegeven:
REGIONALE WOONAGENDA ZUIDOOST DRENTHE
De drie gemeenteraden Borger-Odoorn, Coevorden en Emmen hebben in 2013 de Regionale Woonagenda vastgesteld. Daarin hebben de gemeenten zich verbonden om binnen de regio gericht en selectief samen te werken aan goed wonen en leven.
De demografische verandering is een gegeven voor de regio en dit vraagt om het toevoegen van kwaliteit aan de regio. Dit zal minder door nieuwbouw en meer in de bestaande woningvoorraad gebeuren. Kwantiteit is minder belangrijk, het gaat om kwaliteit. Om die reden is in de Regionale Woonagenda ook geen kwantitatief woningbouwkader opgenomen. Het beleid voor de woningbouwplanning en -programmering heeft haar zwaartepunt op lokaal niveau. Dit verwoorden de gemeenten in hun lokale Woonvisies. Op regionaal niveau ligt het accent op monitoren en bevorderen dat kwalitatief de beste plannen ook ten uitvoer kunnen komen. Daarbij hebben de gemeenten afgesproken om geen elkaar beconcurrerende plannen te ontwikkelen.
LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING
Sinds enige tijd moeten nieuwe bestemmingsplannen worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking en daarin is onder meer bepaald dat er sprake moet zijn van een actuele regionale woningbehoefte. De gemeente heeft een ruime plancapaciteit beschikbaar, zodat er naar verwachting geen nieuwe bestemmingsplannen zullen komen waarin sprake is van een substantiële toevoeging van plancapaciteit. Het is denkbaar dat er incidenteel kleine inbreidingsplannen worden ontwikkeld. De plancapaciteit daarvan zal veelal onder de 8 tot 10 woningen bedragen en dan kan toetsing aan de ladder achterwege blijven.
Onderzoek ontwikkeling woningbouwmogelijkheden in Valthermond
Als gevolg van meerdere verzoeken voor woningbouw in Valthermond in de afgelopen jaren heeft de gemeente de notitie Onderzoek ontwikkeling woningbouwmogelijkheden in Valthermond opgesteld (2002). Uit het onderzoek blijkt dat er vooral behoefte is aan vrijstaande woningen. Tevens is het aanbod van woningen voor ouderen gering. Aanbevolen wordt dit woningbestand uit te breiden.
Bij de inventarisatie van woningbouwmogelijkheden is gekeken naar de volgende zaken:
-
aan welke bouwmogelijkheden is behoefte (zie ook hiervoor)?
-
welke mogelijkheden bieden bestaande plannen?
-
kunnen deze mogelijkheden worden beperkt?
-
wat willen we met het centrumplan?
-
welke mogelijkheden biedt het POP (nu vervangen door het omgevingsplan)?
-
wat zijn de ruimtelijke karakteristieken?
Op basis van de bovenstaande aspecten blijkt dat de invulling van nieuwe bouwmogelijkheden in het lint erg beperkt is. De indertijd aangewezen nieuwbouwlocaties zijn in onderhavig plan overgenomen in de regels en in de verbeelding.
3.3.5 Kadernota Duurzame ontwikkeling
De Kadernota Duurzame Ontwikkeling 2011-2014 geeft de prioriteiten aan voor de komende jaren. De ambitie is te streven naar een Duurzaam Borger-Odoorn en te werken aan de integratie van milieu, natuur en ruimtelijke ontwikkeling. Ten aanzien van bestemmingsplannen wordt opgemerkt dat het thema duurzaamheid het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt om:
-
bepaalde activiteiten te weren;
-
te zorgen voor een goede balans in natuurwaarden, waterbeheer, bodem- en luchtkwaliteit door:
-
voorschriften op te nemen voor parkeergelegenheid;
-
voorschriften op te nemen die zorgen voor voldoende waterinfiltratie in het gebied;
-
voorschriften op te nemen die zorgen voor behoud van groen;
-
voorschriften op te nemen die het bebouwde oppervlakte compact houden;
-
voorschriften op te nemen die bepaalde bodem- en of luchtverontreinigende activiteiten weren;
-
kaders te geven voor mobiliteitsvraagstukken (waar komen wegen, ontsluitingen, fietspaden);
-
voorschriften op mogelijkheden op te nemen om duurzame energie installatie te ontwikkelen.
In de kadernota wordt een aantal ambities weergegeven op het gebied van duurzaam bouwen. De gemeente stelt zowel voor bestaande bouw als nieuwbouw de kaders zodanig vast dat duurzaamheid wordt meegewogen, ze brengt duurzame uitvoeringsalternatieven onder de aandacht en stimuleert duurzame keuzes. Ten aanzien van het beheer en de openbare ruimte wil de gemeente de authentieke landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gemeente behouden. Tot slot is het van belang dat de gemeente streeft naar een schoon watersysteem waarbij water op maat aanwezig is en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke leefomgeving en gezonde natuur. En de gemeente zet in op het benutten van lokale kansen voor duurzaam stedelijk waterbeheer.
In het coalitieakkoord 2014-2018 is opgenomen dat het bestaande beleid dient te worden herijkt en besloten is tot het opstellen van een concrete activiteitenagenda via het concept van het projectmatig creëren. Met instemming van de raad is besloten dat het kader weliswaar adequaat is, maar dat via concrete uitvoeringsagenda's hieraan uitvoering wordt gegeven.
3.3.6 Groenbeleidsplan
In 2006 is het integraal groenbeleidsplan vastgesteld. Het integraal groenbeleidsplan is vervolgens geëvalueerd in een integrale notitie. Een belangrijk beleidsdocument hierbij is de nota Kern en Kader, dat mede uitgangspunt is voor het groenbeleid. Hierin zijn de eerste hoofddoelstellingen voor het gemeentelijk groen geformuleerd, de zogenaamde visie in hoofdlijnen. Deze visie bestaat uit een aantal ingrediënten:
Ingrediënt 1: De waarde van groen, te weten: functionele en economische waarde.
Ingrediënt 2: Beleid van verschillende overheidsniveaus, maatschappelijke tendensen en gemeentelijk beleid.
Ingrediënt 3: De kernkwaliteiten van het groen in de gemeente, zoals eenvoud, het natuurlijk aandoende karakter, monumentale bomen, inheemse beplanting, afwisseling van openheid en beslotenheid.
Deze ingrediënten zijn in 2005 in de Groenbeleidsvisie “Onze Groen Ruimte” vertaald, waarbij een aantal hoofddoelstellingen en subdoelstellingen voor het openbaar groen is uitgewerkt.
GROENBELEIDSVISIE ‘ONZE GROENE RUIMTE’
Hoofddoelstellingen van deze visie zijn:
-
behoud en ontwikkeling van aantrekkelijk en karakteristiek openbaar groen dat aansluit bij de verschillende karakteristieken van de dorpen op het zand en in het veen en bij de aard van het landelijk gebied.
-
het duurzaam in stand houden van openbaar groen om de esthetische, ruimtelijke, educatieve, ecologische, milieu regulerende en recreatieve functies te waarborgen.
-
behouden en versterken van de karakteristieke opbouw van de dorpen.
-
aandacht voor cultuurhistorische aspecten door behoud en versterking van karakteristieke elementen.
Subdoelstellingen zijn vervolgens:
-
het duurzaam in stand houden, onderhouden en ontwikkelen van het openbaar groen, om de esthetische, ruimtelijke, educatieve, milieu regulerende en recreatieve functies van het groen te waarborgen.
-
de gemeente zorgt in het kader van bos- en natuurbescherming, door duurzaam beheer, voor de instandhouding van waardevolle natuur- en landschapselementen; de gemeente heeft een zorgplicht voor de bomen en draagt zorg voor een veilig en gezond gemeentelijk bomenbestand.
-
bermen moeten zo beheerd worden dat velerlei functies goed en veilig vervuld kunnen worden, zoals wegopsluiting (de randen van de weg), toeristische aantrekkelijkheid, plaats bieden aan wegmeubilair, flora en fauna en uitwijkplaats voor het verkeer.
De gemeente is op dit moment bezig met het opstellen van een nieuw groenstructuurplan. Dit houdt in dat de karakteristieke ruimtelijke groene opbouw van de gemeente wordt ingedeeld in hoofd- en nevenstructuren. Belangrijk ter beoordeling van kapvergunningsaanvragen, aanvragen voor verkoop groen en prioritering van onderhoudswerkzaamheden. Dit is echter nog in de opstartfase. In 2015 is per beheerstype een evaluatie uitgevoerd voor de gemeenteraad, maar er zijn op dit moment geen nadere consequenties voor onderhavig plan.
3.3.7 Rioleringsplan
Voor het goed functioneren van de riolering, met de juiste voorzieningen en de financiële bijdragen die hierbij komen kijken (de rioolheffing), is het wenselijk periodiek een GRP op te stellen. Dit GRP loopt van 2016 tot en met 2020. Het GRP Borger-Odoorn voor de periode 2010-2015 is geëvalueerd. Uit de evaluatie is geconcludeerd dat nagenoeg alle investeringen en maatregelen uit het GRP zijn uitgevoerd. Hiermee zijn de ambities uit het GRP 2010-2014 gehaald.
In het voorliggende plan wordt voortgeborduurd op het bestaande beleid. Er zijn twee speerpunten te onderscheiden, te weten:
Samenwerking
Borger-Odoorn zal ook de komende jaren blijven participeren in de samenwerking Noordelijke Vechtstromen. Er wordt onder andere samengewerkt op het gebied van meten en monitoren, duurzaamheid en grondwater(beleid). Daarnaast zal gezamenlijk een incidentenplan worden opgesteld.
Anticiperen op klimaatverandering
Op de middellange termijn wil Borger-Odoorn ‘toegroeien’ naar een rioolstelsel waarbij geen wateroverlast optreedt bij een bui die theoretisch gemiddeld eens in de vijf jaar voorkomt. Bij die bui mag er dan (op termijn) alleen sprake zijn van water op straat, niet van wateroverlast. Om de opgave in kaart te brengen om het lange termijndoel te bereiken, wordt de komende jaren een aantal onderzoeken uitgevoerd en worden maatregelen getroffen. Een van de maatregelen is het continueren van afkoppeling. Kansen die zich voordoen om mee te liften met herinrichtingswerkzaamheden worden benut.
3.3.8 Toetsing aan gemeentelijk beleid
Op basis van het voorgaande provinciale en gemeentelijke beleid blijkt dat de voorgenomen ontwikkelingen, zoals opgenomen in dit bestemmingsplan, goed inpasbaar zijn.
Hoofdstuk 4 Toekomstige ontwikkelingen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de concrete functionele en ruimtelijke ontwikkelingen die de komende tien jaar in Valthermond worden nagestreefd. Tevens wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan daarop inspeelt.
4.1 Woningbouw
In de jaren tachtig van de vorige eeuw is nagegaan op welke open plekken in het dubbellint woningbouw aanvaardbaar, dan wel wenselijk zou zijn. De 'landzijden' van het Noorder- en het Zuiderdiep zijn buiten deze inventarisatie gelaten, omdat ervan is uitgegaan dat daar de agrarische functie moet prevaleren. Dit is ook in overeenstemming met de oorspronkelijke opzet van de nederzetting, waarbij de zone tussen de beide diepen vooral is bedoeld voor de niet-agrarische functies en die buiten de diepen voor de landbouw.
De inventarisatie leidde ertoe dat in het in 1989 vastgestelde bestemmingsplan een bouwmogelijkheid voor maximaal 57 woningen is opgenomen. Van deze mogelijkheid is in een aantal gevallen gebruikgemaakt.
Mede naar aanleiding van verzoeken om bepaalde plekken te mogen bebouwen, is in 2002 nogmaals een inventarisatie uitgevoerd. De uitkomsten hiervan zijn neergelegd in een door de gemeenteraad vastgestelde notitie ('Onderzoek ontwikkeling woningbouwmogelijkheden in Valthermond', zie hiervoor het gemeentelijk beleid). Ook nu is de 'landzijde' van het Noorder- en Zuiderdiep op voorhand buitengesloten.
Enkele plaatsen tussen de diepen, zowel aan het Noorder- als het Zuiderdiep, zijn gevrijwaard van woningbouw. Die plekken hebben altijd een belangrijke cultuurhistorische waarde gehad. Woningbouw op die locaties is niet mogelijk. Het gaat om drie doorkijkjes op de plaatsnummers 40, 43, 69 en 70. Op de eerstgenoemde twee plaatsnummers is halverwege weliswaar een beplanting aangebracht, waardoor de doorkijk enigszins wordt belemmerd, maar op Plaats 69 en 70 is nog sprake van een bijzonder gaaf uitzicht. De twee monumentale boerderijen aan de landzijde van het Zuiderdiep komen hierdoor nog goed tot hun recht.
Daarnaast spelen diverse criteria een rol die de mogelijkheden verder inperken:
-
de milieuhinderzones van agrarische en andere bedrijven;
-
de invloed van het wegverkeerslawaai;
-
het bewaren van waardevolle doorzichten (er komen nauwelijks nog plekken voor waar een onbelemmerd doorzicht naar het landschap ter weerszijden van het dubbellint mogelijk is; de openheid van deze plekken dient te worden bewaard en versterkt, zie hierboven);
-
het vrijhouden van waardevolle (tuin)ruimten rond karakteristieke panden;
-
het handhaven van enkele bosjes die een waardevol element vormen in het verder vrij boomloze gebied;
-
het handhaven van beeldbepalende boombeplanting langs de wijk en op/langs de gedempte wijk.
-
het aanhouden van een voor Valthermond voldoende perceelsbreedte.
De (potentiele) bouwlocaties uit het vigerende bestemmingsplanbeleid en uit het onderzoek naar nieuwbouwmogelijkheden in Valthermond zijn weer opgenomen in dit voorontwerpbestemmingsplan. Meerdere locaties zijn in de afgelopen periode al bebouwd. Reden om deze locaties weer op te nemen in onderhavig plan is mede gelegen in het feit dat deze locaties uit stedenbouwkundig oogpunt alleszins aanvaardbaar zijn.
Er is gekozen voor nieuwbouwlocaties bij recht en middels een wijzigingsbevoegdheid. De nieuwbouwlocaties bij recht betreffen locaties die al in vigerende plannen opgenomen zijn. Daarnaast is de locatie Zuiderdiep 489a van een bedrijfslocatie (met de mogelijkheid voor een bedrijfswoning) omgezet naar woonbestemming met de mogelijkheid van de bouw van één woning. Er is hierbij sprake van een herstructureringsopgave in verband met een hindersituatie die op deze wijze is opgelost. De wijzigingslocaties betreffen (potentiele) bouwlocaties, waarvan nog niet geheel zeker is of deze in de nabije toekomst gerealiseerd zullen worden.
Nieuwbouwlocaties bij recht
De nieuwbouwlocaties bij recht betreffen de volgende locaties:
-
De Wieke en Splitting (meerdere bouwlocaties Plan 60, 15 woningen);
-
Noorderdiep, tussen nummers 62 en 70 (3 woningen);
-
Zuiderdiep 414 (1 woning slechts ter vervanging van reeds gesloopte woning ter plaatse);
-
Zuiderdiep 489a (1 woning);
-
Zuiderdiep 514 (1 bedrijfswoning).
Het betreft in totaliteit 21 nieuwe (burger)woningen, de bedrijfswoning en reeds gesloopte en terug te bouwen woning niet meegerekend.
Potentiele bouwlocaties na wijziging
De potentiele bouwlocaties na wijzigingsbevoegdheid betreffen de volgende:
-
Musselweg/Schoolstraat (noordzijde, 4 woningen) en Musselweg/Gildeweg (2 woningen);
-
Noorderdiep 514 (westzijde, 1 woning);
-
Noorderdiep, tussen nummer 489 en 490 (1 woning);
-
24 e Laan oostzijde (4 woningen):
-
Roelof Tuinstraat (24 woningen, vervangende nieuwbouw);
-
Noorderdiep 400b oostzijde (1 woning);
-
Zuiderdiep, tussen nummers 324d en 326 (3 woningen);
-
49e laan oostzijde (4 woningen):
-
Rooilaan 65 oostzijde (4 woningen);
-
Noorderdiep 42 oostzijde (1 woning);
-
Noorderdiep 8 oostzijde (1 woning).
Het betreft in totaliteit 50 nieuwe woningen. Bij de locatie Roelof Tuinstraat is sprake van herstructurering. Hier is een groot aantal woningen reeds gesloopt en tot op heden niet teruggebouwd.
4.2 Centrumgebied
De leefbaarheid in Valthermond staat onder druk door het verdwijnen van winkels, horecavestigingen en andere kleinschalige voorzieningen. Door middel van een herschikking van voorzieningen in het gebied rond de Vrijheidslaan tracht de gemeente dit proces zoveel mogelijk te keren en het dorp sterker dan nu een echt hart te geven. De geheel nieuw gebouwde multifunctionele accommodatie ’t Brughuus is hiervan een treffend voorbeeld.
4.3 Agrarische bedrijven
De agrarische bedrijven in Valthermond liggen alle aan de buitenzijde van het Noorder- en het Zuiderdiep. Nagenoeg alle agrarische bedrijven hebben bij recht een bouwblok van 1,5 ha. Naar analogie van het bestemmingsplan Odoornerveen is ervoor gekozen toekomstige agrarische bouwmogelijkheden te bieden buiten het plangebied op gronden grenzend aan de achterzijde van de agrarische bouwvlakken en als zodanig via een wijzigingsbevoegdheid te realiseren in het nieuw op te stellen bestemmingsplan Buitengebied Borger-Odoorn. Op deze wijze komt een agrarisch bedrijf niet ‘op slot te zitten’ ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden.
Ten aanzien van de milieuaspecten samenhangend met uitbreiding van de agrarische bedrijven is een PlanMER uitgevoerd naar de mogelijkheden (zie het hoofdstuk planMER).
In de planregels is door middel van een afwijkingsbevoegdheid de mogelijke herinvulling van vrijgekomen voormalige agrarische bedrijven opgenomen (VAB-beleid).
Hoofdstuk 5 Fysieke randvoorwaarden
Dit hoofdstuk gaat in op aspecten die als randvoorwaarde gelden bij vooral de nieuwe ontwikkelingen in het plangebied. Deels zijn dit milieuaspecten.
5.1 Milieuhygiënische gesteldheid van de bodem
Voordat met bouwwerkzaamheden in het plangebied wordt begonnen, moet onderzoek naar eventuele bodem- en grondwaterverontreiniging zijn uitgevoerd. De procedure voor het verlenen van omgevingsvergunningen schrijft dit voor. Als blijkt dat de milieuhygiënische gesteldheid van de bodem geen beletsel vormt voor de beoogde bestemming, zal een bodemgeschiktheidsverklaring worden afgegeven. Indien wel bodemverontreiniging aan het licht komt, kunnen saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn. Op de locaties waar nieuwbouw mogelijk is, is tot dusverre geen onderzoek verricht. Dit wordt opgepakt ten tijde van vergunningverlening ten behoeve van het bouwen.
5.2 Archeologie en cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de archeologische monumentzorg zijn gemeenten sinds 2007 verplicht om in bestemmingsplannen rekening te houden met archeologie. Om op zorgvuldige wijze met het archeologisch bodemarchief te kunnen omgaan, heeft de gemeente een archeologische beleidsadvieskaart laten opstellen door RAAP Archeologisch Adviesbureau. De gemeenteraad heeft deze kaart in 2011 vastgesteld. Sindsdien is deze beleidsadvieskaart leidend voor de omgang met archeologie in ruimtelijke plannen. Volgens de beleidsadvieskaart heeft het overgrote deel van het plangebied een middelhoge tot lage archeologische verwachting (veenkoloniaal gebied). Voor deze gebieden is volgens het gemeentelijk beleid archeologisch onderzoek nodig bij bodemingrepen groter dan 2 ha. Omdat echter in het veenkoloniale gebied direct bij de bewoningskern de kans op grootschalige bedreigingen van de eventueel aanwezige archeologische waarden zeer klein wordt geacht is het betreffende gebied geheel vrijgesteld van archeologisch onderzoek . Hier is dus afgezien van en dubbelbestemming Waarde-Archeologie. Echter voor het uiterste oostelijke en zuidwestelijke deel van het plangebied geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde (beekdal, van provinciaal belang). Naar aanleiding van een besluit van de gemeenteraad d.d. 9 oktober 2014 is de oppervlaktevrijstelling voor bodemingrepen in gebieden met een hoge of middelhoge verwachting vergroot van 500 m2 naar 1.000 m2. Dat betekent dat in deze zone bodemingrepen tot 1.000 m2 zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek.
In 2011 is er een convenant afgesloten tussen GS van Drenthe, colleges van Burgemeester en Wethouders van Drentse gemeenten (waaronder Borger-Odoorn) en LTO, waarin spelregels zijn afgesproken over de bescherming van het archeologisch bodemarchief in relatie tot (normale) agrarische werkzaamheden op landbouwgrond. De afspraken houden in dat bepaalde grondbewerkingen die dieper gaan dan de bouwvoor (van 30 cm) vrijgesteld zijn van archeologisch onderzoek. Het betreft niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 10 cm onder de bouwvoor (maximaal 0.4 m beneden het maaiveld). Ook voor het aanbrengen van drainage is geen archeologisch onderzoek vereist, tenzij het gaat om essen, AMK-terreinen of anderszins bekende archeologische vindplaatsen op de gemeentelijke archeologiekaarten. De afspraken zijn vertaald in de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
CULTUURHISTORIE
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. Op grond van deze wijziging dienen alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
BELEID
De Cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente is in 2014 gereed gekomen, maar is nog niet vastgesteld.
Op deze kaart is het dorp aangegeven als een historische kern met huispercelen, type dubbel lintdorp. Met uitzondering van een deel van Valthermond geldt dat de kanalen zijn gedempt. Hierdoor is een belangrijke karakteristiek van het dorp verloren gegaan. De vroegere loop van de kanalen is nu vaak zichtbaar als weg met bomenrij. Ook is de relatie tussen dorp en omgeving nog goed zichtbaar in de veenkoloniale dorpen.
STEDENBOUWKUNDIG WAARDEVOLLE ENSEMBLES TOT 1945-1965
Valthermond heeft een waardevol ensemble. Er is sprake van een waardevol ensemble wanneer er een duidelijke ruimtelijke samenhang is tussen de onderlinge waardevolle elementen en deze elkaar versterken. Bijvoorbeeld de ligging van historische erven binnen een bijzondere ontginningseenheid, versterkt door kenmerkende beplanting of verkavelingsvorm. Of bijvoorbeeld de samenhang tussen een waardevol esdorp, een waardevolle es en een heiderestant.
In Valthermond gaat het om de volgende waardevolle elementen, zoals opgenomen in de cultuurhistorische beschrijving:
“Het meest gave dubbele kanalensysteem van de gemeente Borger-Odoorn wordt gevormd door Valthermond en de aangrenzende agrarische kavels. Hier is een groot deel van het Zuiderdiep nog aanwezig. Kenmerkend is de structuur van dubbele kanalen, waarvan een groot deel van het Zuiderdiep resteert. Kenmerkend is ook de bebouwing van arbeiderswoningen en voorzieningen die zich concentreert binnen de strook tussen het Noorderdiep en Zuiderdiep. Hiervan is een relatief groot deel als beeldbepalend opgenomen. In de loop van tijd is de strook steeds verder verdicht, en er resteren nu nog enkele onbebouwde ruimtes. De meer omvangrijke agrarische erven liggen aan de zuidzijde van het Zuiderdiep en Noordzijde van het Noorderdiep. Kenmerkend voor deze erven is de ruimtelijke opbouw ervan. De boerderijen staan op de kop van de landbouwpercelen, met de voorzijde op het kanaal georiënteerd. Veelal liggen ze in tweetallen tussen de wijken. Via een brug in het midden zijn de erven verbonden met de overzijde. Veel van deze bruggen zijn vervangen door duikers of vaste bruggen. Voor de boerderij staat vaak een omvangrijke solitaire boom (vaak rode beuk) als symbool van rijkdom. Een deel van deze boerderijen is als beeldbepalend pand opgenomen. Van belang is de ruimtelijke relatie tussen het Noorderdiep en Zuiderdiep en het achterliggend agrarische gebied. Deze is duidelijk aanwezig doordat er een groot aantal open ruimtes liggen tussen de verschillende erven en de afwezigheid van opgaande beplanting in het agrarisch gebied. Daarnaast is de kaveldiepte van belang, die samen met de openheid de basis vormt voor de zeer kenmerkend ruimtelijke maat van dit landschapstype.”
Het waardevolle ensemble in Valthermond bestaat uit de volgende gebieden:
-
Valtherblokken-zuid 29a t/m 29f;
-
Veenbeslaan 4 t/m 14 even en oneven, Noorderdiep 6-8-11-12-13-14-25-26-27;
-
72e Laan 1 t/m 7 (oneven) en Noorderdiep 170a t/m 170d;
-
Laan 1917 1 t/m 12 (even en oneven) en Noorderdiep 25-26-27 en Noorderdiep 40-41;
-
Noorderdiep 558 t/m 559c;
-
Noorderdiep 468-469 en 476 t/m 480a;
-
Vrijheidslaan 22 t/m 62 even, vrijstaande woningen, jaren dertig.
In en in de omgeving van het dorp is een groot aantal panden van cultuurhistorisch belang. Deze zijn als ‘karakteristiek’ opgenomen op de verbeelding.
5.3 Water
PLANGEBIED
Het bestemmingsplangebied ligt in het beheergebied van het Waterschap Hunze en Aa's. Het bruto-oppervlak van de locatie bedraagt circa 630 ha. In het plangebied liggen diverse watergangen, afkomstig uit de periode dat het veen werd ontgonnen. De oorspronkelijke watergangen zijn deels gedempt.
WATERPARAGRAAF
Op grond van artikel 12 uit het Besluit op de ruimtelijke ordening moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hier wordt ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Deze paragraaf is de weerslag van het overleg tussen gemeente, initiatiefnemer en het waterschap. De watertoets komt hierna aan de orde.
WATERPLAN GEMEENTE BORGER-ODOORN
De gemeente Borger-Odoorn heeft in samenwerking met de betrokken waterschappen en de provincie Drenthe een waterplan opgesteld. Het waterplan bestaat uit een watervisie tot 2015 en een maatregelenprogramma. De watervisie richt zich op de stedelijke kernen van de gemeente en legt waar nodig relaties met het buitengebied. Het waterplan is vastgesteld op 23 december 2004.
Samengevat behelst de visie voor 2015 de volgende speerpunten:
-
Het behouden en versterken van natuurlijke watersystemen.
-
Veilig, maar niet altijd droog (geen schade, maar gedurende korte tijd water op straat).
-
Water is een van de pijlers van ruimtelijke ordening.
-
Het scheiden van schoon en vuil water.
-
Riolering levert geen problemen op in het oppervlaktewater.
-
Water wordt beleefd (recreatie).
-
Water is geïntegreerd in gebied en maatschappij.
-
Het diffuse bronnenbeleid is uitgevoerd.
-
Doelmatig waterbeheer is vastgelegd in gemeentelijk waterakkoord.
De (ruimtelijke) waterperspectieven uit de visie zijn vertaald in vier ontwikkelingsrichtingen. Voor het voorliggende bestemmingsplan is de ontwikkelingsrichting duurzaam waterbeheer van belang.
Op 7 december 2015 is de verplichte digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) voor het plan doorlopen. Uit de watertoets blijkt dat er geen waterschapsbelang is, aangezien het in hoofdzaak een conserverend plan betreft. De uitkomst van de watertoets is als bijlage aan het plan toegevoegd. Hierbij zij wel opgemerkt dat er bij nieuwe (grotere) ruimtelijke plannen rechtstreeks met de betreffende beleidsmedewerker van het waterschap contact zal moeten zijn, zodat de belangen van het watersysteem alsnog zorgvuldig kunnen worden meegewogen. In deze gevallen wordt de watertoets niet slechts digitaal afgedaan.
5.4 Ecologie
INLEIDING
Voor het bestemmingsplan is het noodzakelijk te kijken naar het al dan niet voorkomen van eventuele effecten op de Ecologische Hoofdstructuur (EHS, nu Natuurwetwerk Nederland) en gebieden die zijn beschermd in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). Tevens dient een inschatting te worden gemaakt van het voorkomen van door de Wnb beschermde soorten, de eventuele overtreding van de verbodsbepalingen en de mogelijkheid daarvoor ontheffing te verkrijgen.
Het (te herziene) bestemmingsplan betreft een grotendeels conserverend bestemmingsplan en omvat geen uitbreidingsplannen. Binnen het bestemmingsplan wel zijn nieuwbouwlocaties aangegeven, waar bij recht en middels een wijzigingsbevoegdheid nieuwbouw mogelijk is (zie ook paragraaf 4.1). Indien hiervan gebruik wordt gemaakt, is het aan de initiatiefnemer om vast te stellen of geen overtredingen in het kader van de Wet natuurbescherming plaatsvinden.
Bescherming flora en fauna
De Wet natuurbescherming is onder andere gericht op het beschermen en behouden van de goede staat van instandhouding van in het wild levende plant- en diersoorten en hun directe leefomgeving. Op grond van artikel 3.5 en 3.10 van de Wnb “is het verboden: "beschermde planten opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen; beschermde dieren opzettelijk te doden of te vangen of opzettelijk te verstoren; voortplantings- of rust- en verblijfsplaatsen opzettelijk te beschadigen of te vernielen; eieren van beschermde dieren opzettelijk te vernielen of te rapen”.
De soorten die zijn beschermd zijn genoemd in Europese richtlijnen en verdragen (Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Verdrag van Bern en Verdrag van Bonn). Daarnaast zijn er nog nationaal beschermde soorten, deze zijn opgesomd in de bijlage bij de Wet natuurbescherming.
INVENTARISATIE EN TOETSING
Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 4 januari 2016, 14.52.10 uur) blijkt dat binnen een straal van 1 km rond het plangebied diverse beschermde planten- en diersoorten bekend zijn. Genoemde soorten zijn onder andere de plantensoorten groensteel (varensoort), de amfibiesoorten heikikker, poelkikker, knoflookpad en kamsalamander, de libel groene glazenmaker, enkele grondgebonden zoogdieren (eekhoorn, bever en waterspitsmuis), vleermuizen en meerdere broedvogels met jaarrond beschermde nesten. Hierbij moet worden opgemerkt dat de uitvoer van Quickscanhulp alleen de soorten toont die onder de Flora- en faunawet beschermd waren. Met de invoer van de Wet natuurbescherming zijn een aantal nieuwe soorten beschermd. Deze soorten ontbreken in de uitvoer van Quickscanhulp, maar zijn wel meegenomen in onderstaande inventarisatie.
Voor de meeste van deze soorten geldt dat ze op basis van de terreingesteldheid en het terreingebruik niet in het plangebied zijn te verwachten, maar veelal voorkomen in nabijgelegen gevarieerde natuurterreinen. Het plangebied bestaat uit woningen, boerderijen, recreatievoorzieningen, sportvoorzieningen, (overige) gebouwen, infrastructuur, groenvoorzieningen, boomkwekerijen, bouwland, weilanden, watergangen (onder andere kanalen en wijken), een camping, een begraafplaats en enkele (kleine) bospercelen.
In het kader van de herziening heeft geen ecologisch veldonderzoek plaatsgevonden. De beoordeling of het bestemmingsplangebied potenties heeft voor de aanwezigheid van (in de Wet natuurbescherming) beschermde soorten heeft plaatsgevonden middels bronnenonderzoek (onder andere soortenatlassen en digitale verspreidingsgegevens) en luchtfoto’s.
Flora
Van de Groensteel is bekend dat deze voorkomen op enkele locaties in de provincie Drenthe. Waarnemingen van deze soort zijn niet bekend uit het bebouwde lint Valthermond. Hoewel het voorkomen van deze soort in het plangebied niet geheel kan worden uitgesloten, wordt niet verwacht dat deze voorkomt op de aangewezen nieuwbouwlocaties. De ontwikkelingen die binnen dit plan mogelijk worden gemaakt, vormen geen bedreiging voor de instandhouding van de soort Groensteel. De met invoering van de Wet natuurbescherming nieuw beschermde plantensoorten betreft zeldzame tot zeer zeldzame die niet uit de omgeving van het plangebied bekend zijn en/of waarvoor geen geschikt biotoop aanwezig is.
Broedvogels
Alle vogelsoorten in het plangebied zijn beschermd. Van de vogelsoorten die al in de bebouwde kom leven, wordt geen essentieel broedbiotoop aangetast door de ontwikkelingen die binnen het bestemmingsplan mogelijk zijn. Vogels mogen niet in het broedseizoen worden verstoord. Voor het broedseizoen wordt in het kader van de Wet Natuurbescherming geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen van ongeveer 15 maart tot 15 juli duurt.
Vleermuizen
Het is te verwachten dat streng beschermde vleermuisverblijfplaatsen voorkomen in de (vaak) oudere bomen en gebouwen in het plangebied. Zolang deze plaatsen niet worden aangetast, worden deze soorten niet bedreigd. Bij werkzaamheden aan gebouwen en kap van bomen zal nader onderzoek moeten worden verricht naar de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen. Daarnaast zal het plangebied fungeren als foerageergebied voor vleermuizen. Gezien de aard van de binnen dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen worden geen negatieve effecten op foerageergebied van vleermuizen verwacht. De ontwikkelingslocaties blijven onderdeel van het foerageergebied en in het conserverende deel is eveneens foerageergebied voorhanden.
Grondgebonden zoogdieren
In het plangebied zijn diverse algemene grondgebonden zoogdieren (zoals egel, mol en diverse muizensoorten) te verwachten. Voor deze soorten geldt in de provincie Drenthe een vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de verboden uit de Wet natuurbescherming. Eventuele strikt beschermde grondgebonden zoogdieren (zoals eekhoorn en waterspitsmuis) zijn op voorhand niet te verwachten op de locaties waar binnen dit bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Hierover kan zekerheid worden verkregen door voorafgaand aan een nieuwbouwontwikkeling een flora- en faunaonderzoek uit te voeren.
Amfibieën
In het plangebied zijn diverse algemene beschermde amfibieënsoorten (zoals bruine kikker, gewone pad en bastaard kikker) voortplantend en overwinterend te verwachten. Voor deze soorten geldt in de provincie Drenthe een vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de verboden uit de Wet natuurbescherming. Van de op Quickscanhulp.nl genoemde strikt beschermde amfibieën (heikikker, poelkikker, knoflookpad en kamsalamander) is het voorkomen bekend uit de wijdere omgeving van het plangebied (Uchelen 2010 en telmee.nl), namelijk uit Valtherbos, Emmerdennen, Boswachterij Exloo, boswachterij Odoorn en/of rond de dorpen Valthe en Weerdinge. Het voorkomen van deze soorten is niet bekend uit het plangebied en wordt op voorhand (gezien de terreingesteldheid en het terreingebruik) ook niet verwacht. Hierover kan meer zekerheid worden verkregen door voorafgaand aan een nieuwbouwontwikkeling een flora- en faunaonderzoek uit te voeren.
Vissen, reptielen en ongewervelden
Uit de soortengroepen vissen, reptielen en ongewervelden worden (op basis van bekende verspreidingsgegevens en het terreingebruik) op voorhand geen beschermde soorten in het plangebied verwacht. Met name voor de soortengroep vissen geldt dat bij (niet-gangbare) werkzaamheden aan watergangen (zoals dempen of vergraven) nader onderzoek zal moeten worden verricht naar de aan- of afwezigheid van beschermde vissoorten.
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wet natuurbescherming en de provinciale structuurvisie en verordening.
In de Wet natuurbescherming is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. Onder de Wet natuurbescherming worden de Natura 2000-gebieden aangewezen en beschermd. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. In dit kader is eveneens een planMER uitgevoerd (is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd).
-
Inventarisatie en toetsing
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Wnb. De afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is circa 11 km. Dit betreft Natura 2000-gebied Lieftinghsbroek, ten noordoosten van Valthermond.
Gezien de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden en de afstand tussen Natura 2000-gebieden en het plangebied zijn geen belangrijke ecologische relaties te verwachten tussen het plangebied en beschermde gebieden. De eventuele ontwikkelingen binnen het bestemmingsplan zijn van dusdanige aard en omvang dat negatieve effecten niet zijn te verwachten. De realisering van het bestemmingsplan stuit niet op bezwaren in het kader van de Wnb.
ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR
De EHS (dat tegenwoordig ook Natuurnetwerk Nederland wordt genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale EHS is voor provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid). Voor activiteiten in de EHS geldt het zogenaamde 'nee, tenzij'-principe. Nieuwe activiteiten of wijziging van bestaande activiteiten in de EHS zijn alleen mogelijk als aantoonbaar is dat de activiteit van groot openbaar belang is, er geen alternatieven mogelijk zijn en negatieve effecten worden beperkt en/of gecompenseerd.
-
Inventarisatie en toetsing
In het noordoosten van het plangebied ligt aan beide zijden van de Musselweg een bosperceel dat onderdeel uitmaakt van de EHS. Daarnaast grenst aan de noordoostzijde van het plangebied een gerealiseerde en een nog te realiseren ecologisch verbindingszone. Ecologische verbindingszones worden pas onderdeel van de EHS wanneer ze voldoende zijn ingevuld en uitgewerkt.
Het bosperceel aan de Musselweg is een relatief jong berken-eikenbos van arme zandgronden. De weilanden aan de rand van het plangebied kunnen als foerageergebied worden gebruikt door soorten (zoals ree, vos, marterachtigen en vogels) die in de EHS verblijfplaatsen hebben. Het bosperceel aan de Musselweg is binnen het bestemmingsplan vastgelegd als bos, waarin verder geen ontwikkelingen mogelijk zijn. De ontwikkelingen (nieuwbouw) die binnen het bestemmingsplan wel mogelijk zijn, zijn van dusdanige aard en omvang dat geen negatieve effecten op de EHS zijn te verwachten. De realisering van het bestemmingsplan stuit niet op bezwaren in het kader van het rijksbeleid en provinciaal beleid.
Conclusie
Binnen het bestemmingsplan is een aantal nieuwbouwlocaties aangegeven, waar bij recht en middels een wijzigingsbevoegdheid nieuwbouw mogelijk is. Indien hiervan gebruik wordt gemaakt, is het aan de initiatiefnemer om vast te stellen of geen overtredingen in het kader van de Wet natuurbescherming plaatsvinden. Dergelijk onderzoek dient te worden uitgevoerd voorafgaand aan de aanvraag van een omgevingsvergunning.
Verder zijn alle vogelsoorten (uitgezonderd exoten) beschermd en mogen niet in het broedseizoen worden verstoord. Voor het broedseizoen wordt in het kader van de Wet natuurbescherming geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen van ongeveer 15 maart tot 15 juli duurt. In het plangebied zijn diverse algemene amfibieën- en zoogdiersoorten te verwachten. Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling van de verboden uit de Wet natuurbescherming. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld.
Wat betreft gebiedsgerichte natuurbescherming (Wnb en provinciaal natuurbeleid) kan op voorhand worden gesteld dat als gevolg van de ontwikkelingen (nieuwbouw) die binnen het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt geen negatieve effecten zijn te verwachten op de beschermde gebieden in het kader van de Wet natuurbescherming en op de EHS. Nadere gegevens hieromtrent zijn eveneens opgenomen in het planMER (zie hiervoor de bijlage en het volgende hoofdstuk).
5.5 Wegverkeerslawaai
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het bouwen van een aantal woningen (21 woningen bij recht en 50 woningen na wijzigingsbevoegdheid). De Wet geluidhinder beschouwt dergelijke gebouwen als zogenaamd geluidsgevoelig. Onderzocht dient derhalve te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder nodig is.
ZONES
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 m. Buiten de bebouwde kom bedraagt deze afstand voor tweestrookswegen 250 m. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Voor het plangebied zijn in dit verband het Noorderdiep en het Zuiderdiep/Kavelingen relevant. Deze wegen betreffen tweestrookswegen gelegen binnen de bebouwde kom met een maximum snelheid van 50 km/uur.
ONDERZOEK
Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB (Wgh 2006). Bij het voorbereiden van een plan dat geheel of gedeeltelijke betrekking heeft op grond behorende bij een zone, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen (artikel 77 van de Wet geluidhinder).
Dit onderzoek is opgenomen in de bijlagen.
Uit dit onderzoek blijkt dat voor meerdere locaties een hogere waarde procedure dient te worden gevolgd. Voor deze locaties is een hogere waarde bij het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Borger-Odoorn aangevraagd. De motivatie daarvan is opgenomen in de bijlagen. De hogere waarde is verkregen in februari 2018.
Hierbij zij opgemerkt dat in een later stadium nog een aanpalende bouwlocatie voor 2 woningen aan de Musselweg 5d is opgenomen. Omdat de geluidsbelasting hier maximaal 47 dB betreft en de nieuwe locatie nog verder van de relevante wegen gelegen is is hiervoor geen hogere waarde noodzakelijk. Verwezen wordt naar de bijlage omtrent het akoestisch onderzoek.
5.6 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
NSL/NIBM
Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.
FIJN STOF
Het plan biedt de (theoretische) mogelijkheid tot het realiseren van maximaal 71 woningen (inclusief de eventueel te realiseren bedrijfswoning en gesloopte woning, zie paragraaf 4.1). Overigens wordt verwacht dat het aantal te bouwen woningen lager zal zijn. Op basis van de CROW-publicatie nr. 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012). mag worden uitgegaan van een ritproductie van afgerond gemiddeld 7 ritten per woning. Dit betekent, gelet op de verspreide ligging van de nieuwbouwlocaties, op de omliggende wegen een maximale toename van 497 mvt/etmaal.
Indien de toename van het verkeer op de weg groter zou zijn dan ongeveer 1.200 mvt/etmaal kan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) worden overschreden. De toename vanwege het plan is echter lager dan 1.200 mvt/etm en daarmee de 3%-norm. Het plan kan daarom worden beschouwd als een nibm-project.
Aan de hand van de Grootschalige Concentratiekaarten is de huidige situatie wat betreft fijn stof in Valthermond vastgesteld. Uit deze kaarten blijkt dat in de huidige situatie de concentratie fijn stof de 20 µg/m3 niet overschrijdt en daarmee ruim onder de gestelde norm van 40 µg/m3 zit.
Daarnaast is in het planMER van het buitengebied vastgesteld dat indien het Voornemen (uitbreiden intensieve veehouderij) zou worden uitgevoerd, op een afstand van 50 tot 100 m de extra emissie van fijn stof nauwelijks meer meetbaar is (gedaald tot het achtergrondniveau van 20 µg/m3 of minder). In onderstaande afbeelding zijn de betreffende intensieve veehouderijbedrijven voorzien van een contour van 100 m. Daaruit blijkt dat één nieuwbouwlocatie (nr. 14) op de grens van 100 m ligt en dat de overige nieuwbouwlocaties allemaal buiten deze contouren liggen.
Hieruit mag worden geconcludeerd dat de toename van fijn stof ten gevolge van het Voornemen geen negatief effect heeft op de luchtkwaliteit ter hoogte van de nieuwbouwlocaties.
GEURHINDER
Wat betreft geurhinder wordt opgemerkt dat de nieuwbouwlocaties nergens maatgevend zijn als het gaat om de uitbreiding van een intensieve veehouderij. Tussen de nieuwbouwlocaties en de intensieve veehoderijbedrijven liggen in alle gevallen bestaande woningen die bij een uitbreiding van een intensieve veehouderij bepalend zullen zijn voor de toelaatbare toename van de geurbelasting.
5.7 Externe veiligheid
5.7.1 Risico-inventarisatie
In het kader van het aspect Externe veiligheid heeft de Regionale Uitvoeringsdienst een onderzoek verricht. De belangrijkste zaken komen hieronder aan de orde. Het gehele onderzoek is als bijlage toegevoegd.
Het bestemmingsplan is relevant voor het aspect externe veiligheid in verband met de ligging van een aantal hoge druk aardgasleidingen. De aardgasleidingen liggen over gehele lengte van het plangebied met een aantal aftakkingen. Binnen het plangebied betreffen het gasleidingen van de Gasunie en buiten het plangebied ligt een buisleiding van de NAM.
Binnen het plangebied is in het meest zuidelijke deel een aardgasontvangststation van de Gasunie gevestigd. Deze installaties valt onder het Activiteitenbesluit. Verder zijn een consumenten vuurwerk opslag- en verkoopplaats en een zwembad in het plangebied gevestigd. In het zwembad zijn chemicaliën ten behoeve van het kwaliteit van het zwemwater opgeslagen die een risico kunnen vormen voor de omgeving.
Binnen het plangebied zijn verder geen risicobronnen aanwezig. Ook buiten het plangebied zijn verder geen risicobronnen aanwezig die invloed hebben op het plangebied.
De hoogspanningsleiding ligt met de daarbij behorende zones ver genoeg buiten het plangebied en heeft daarom geen invloed op het plangebied. In navolgende figuur zijn de risicobronnen weergegeven die relevant zijn voor het plangebied.
Overzicht van risicobronnen (bron: Risicokaart 31 mei 2017)
5.7.2 Risicoanalyse Buisleidingen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn de normen voor externe veiligheid in het Bevb vastgelegd. Binnen dit gebied vindt via ondergrondse hoge druk aardgasleidingen alleen het transport van aardgas plaats.
Buisleidinggegevens
Voor dit EV-advies zijn de buisleidinggegevens opgevraagd bij de Gasunie en de NAM. Het gaat om de volgende hoge druk aardgasleidingen.
De buisleidingdata dateert van 30 mei 2017 (Gasunie). De buisleiding van de NAM is verder voor dit plan niet relevant. Het plangebied ligt namelijk buiten het invloedsgebied van die leiding. De leidingdata ie daarvan verder niet meegenomen.
Belemmeringenstrook
Op grond van artikel 14 van het Bevb moet in het bestemmingsplan de buisleiding en de zogenaamde belemmeringenstrook van de hoge druk aardgasleidingen worden weergegeven. De belemmeringenstrook bedraagt 4 meter voor buisleidingen met een druk van maximaal 40 bar.
Binnen de belemmeringenstrook mogen geen locaties worden bestemd waar bouwwerken kunnen worden opgericht. Daarnaast geldt een vergunningenstelsel voor werken of werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de integriteit en werking van de buisleiding, niet zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wion. Voor graafwerkzaamheden geldt een zogenaamde klic melding.
Na beoordeling van het plan blijkt dat de belemmeringenstrook op enkele locatie binnen een bouwvlak van een woonbestemming ligt. Bij de volgende locaties is dit het geval.
-
Valtherblokken-Zuid 29;
-
Noorderdiep 45 tot 51;
-
Noorderdiep 85 en 86;
-
Noorderdiep 114 tot 116;
-
Noorderdiep 120;
-
Noorderdiep 181 tot 184;
-
Noorderdiep 318;
-
Noorderdiep 511;
-
Zuiderdiep tussen 484 en 486.
Deze bouwvlakken zijn aangepast zodat deze niet binnen de belemmeringenstrook van een buisleiding liggen.
Afblaasleidingen
Om hogedruk aardgasleidingen gasvrij te kunnen maken ten behoeve van onderhoud of reparatie, worden zogenaamde afblaasleidingen gebruikt, waarbij het aardgas via een afblaaspunt wordt afgelaten. De afblaasleidingen zijn permanent aanwezig en liggen ondergronds. De afblaasleidingen en de afblaaspunten vallen onder de definitie leiding van het Bevb. De afblaasleidingen worden namelijk aangemerkt als een bij een leiding behorende voorziening.
Rondom afblaasleidingen geldt een belemmeringenstrook ter grootte van de leiding waarop de afblaasleiding is aangesloten. Voor de afblaasleidingen worden geen externe veiligheidsrisico’s berekend, omdat voor het grootste deel van de tijd gasvrij zijn.
Risicoberekening buisleidingen
Omdat binnen het plangebied hoge druk aardgasleidingen aanwezig zijn en het invloedsgebied van hoge druk aardgasleidingen nabij het plangebied ligt, moet op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) aan het plaatsgebonden risico worden getoetst en moet het groepsrisico worden berekend en worden verantwoord.
De risico’s van de hoge druk aardgasleidingen zijn voor de relevante buisleidingen berekend middels een kwantitatieve risico analyse (QRA). Daarvoor is de leidingdata bij de Gasunie opgevraagd. De Uitkomsten van de QRA zijn in deze rapportage (bijlage) uitgewerkt.
Plaatsgebonden risico 10-6 per jaar buisleidingen
Verschillende buisleidingen hebben op verschillende locaties een PR10-6 contour. Deze contouren liggen grotendeels binnen het plangebied. Met betrekking tot het plaatsgebonden risico 10-6 moet in het bestemmingsplan rekening worden gehouden dat er binnen deze contouren geen bestemmingen worden vastgelegd die het realiseren van (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk maakt. Geborgd moet namelijk, dat de grens- en richtwaarde niet kunnen worden overschreden. In het bestemmingsplan worden deze contouren aangeduid als ‘veiligheidszone buisleiding’.
In de figuur hierna zijn de veiligheidszones van de buisleiding met kenmerk N-522-50, die van invloed zijn op het bestemmingsplan, weergegeven. De overige buisleidingen hebben geen veiligheidszone.
Veiligheidszone nabij Noorderdiep 79
Veiligheidszone nabij Noorderdiep 132
Veiligheidszone nabij Noorderdiep 351
De ligging van de veiligheidszones is gecontroleerd op eventuele knelpunten, waarbij de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar wordt overschreden. De controle is uitgevoerd aan de hand van een luchtfoto het vigerende bestemmingsplan en de BAG. Geconstateerd is dat de grens- en richtwaarde niet worden overschreden.
De veiligheidszone nabij het Noorderdiep 79 en 351 liggen binnen de belemmeringenstrook van 4 meter. De veiligheidszone nabij het Noorderdiep 132 ligt wel buiten de belemmeringenstrook, maar ligt niet binnen een bouwvlak van een object. Ook in het geactualiseerde plan ligt de contour buiten het bouwvlak.
Met betrekking tot het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar wordt dus voldaan aan de grenswaarde aldus de Regionale Uitvoeringsdienst.
Maatregelen buisleidingen
Om op bepaalde locaties de risico’s te verkleinen heeft de Gasunie enkele mitigerende maatregelen aan de buisleiding N-522-50 getroffen. In het westelijk deel van de leiding zijn veiligheidsmaatregelen getroffen in de vorm van striktere begeleiding van werkzaamheden. Deze maatregel is aangewezen als een erkende maatregel zoals bedoeld in de Handleiding risicoberekening buisleidingen. Door toepassing van deze maatregel wordt de veiligheidscontour verkleind dan wel verdwijnt deze ter plaatse van de maatregel in zijn geheel.
Invloedsgebied buisleidingen
Binnen het invloedsgebied van de buisleidingen moet het groepsrisico worden beoordeeld en worden verantwoord. De grootte van de invloedsgebieden varieert van circa 50 tot 75 meter vanaf de buisleidingen. In de twee onderstaande figuren is de ligging van het invloedsgebied van de verschillende buisleidingen weergegeven.
Ligging invloedsgebied buisleidingen Gasunie oostelijk deel
Ligging invloedsgebied buisleidingen Gasunie westelijk deel
Binnen het invloedsgebied van de verschillende buisleidingen, zoals hiervoor in de twee figuren zijn weergegeven, is vooral de 100% letaliteitszone van belang. Deze zone varieert van circa 25 tot 25 meter vanaf de buisleidingen. De 100% letaliteitszone ligt binnen het plangebied.
In de figuren op de volgende pagina wordt de ligging van de 100% letaliteitszones in het oostelijk en westelijk deel van het plangebied Valthermond weergegeven.
Ligging 100% letaliteitszone buisleidingen Gasunie oostelijk deel
Ligging 100% letaliteitszone buisleidingen Gasunie westelijk deel
Kwantitatieve beoordeling groepsrisico
Binnen het invloedsgebied van de hoge druk aardgasbuisleidingen is de hoogte van het groepsrisico met het programma Carola bepaald. Om de hoogte van het groepsrisico te kunnen bepalen is gebruikgemaakt van de BAG-populatieservice.
Voor de groepsrisicoberekening zijn de volgende BAG-populatiegegevens met de volgende aanwezigheid in het programma geïmporteerd. In verband met de rekencapaciteit van het softwareprogramma Carola is de risicoberekening voor het gehele plangebied in een oostelijk en westelijk deel uitgevoerd.
De berekening van het groepsrisico voor het plangebied levert geen overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico op.
Hieronder volgt een weergave van de fN-curves van het berekende groepsrisico’s per buisleiding. De curve geeft het groepsrisico weer van de zogenaamde ‘slechtste’ kilometer van het desbetreffende tracé, veelal het gebied met de grootste populatie dat zich binnen de 100% letaliteitszone bevindt. In de afbeeldingen is dat tracé met een groene lijn weergegeven. Buisleidingen waarvan geen groepsrisico vanwege een lage populatiedichtheid aanwezig is, worden verder niet in deze rapportage genoemd.
TOELICHTING
De maximale overschrijdingsfactor geeft de hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico aan. Het groepsrisico is gelijk aan de oriëntatiewaarde, als deze 100% van de oriëntatiewaarde bedraagt (komt overeen met overschrijdingsfactor 1).
In het oostelijk deel van het plangebied wordt het volgende groepsrisico berekend.
De maximale overschrijdingsfactor N-522-50 is gelijk aan 0,011 (1,1%) (10 slachtoffers, 1,06E-06):
In het westelijk deel van het plangebied wordt het volgende groepsrisico berekend.
De maximale overschrijdingsfactor N-522-50 is gelijk aan 0,01 (1%) (10 slachtoffers, 1,03E-06):
De maximale overschrijdingsfactor N-522-49 is gelijk aan 4,554E-03 (0,5%) (18 slachtoffers, 1,41E-07):
Verantwoording groepsrisico
Het groepsrisico is met behulp van het rekenprogramma Carola bepaald. Uit deze analyse is gebleken dat het hoogste groepsrisico wordt veroorzaakt door de buisleiding N-522-50 en N-522-49. De overige buisleidingen die binnen het plangebied liggen veroorzaken geen groepsrisico.
Het plangebied ligt deels binnen de 100% letaliteitzone van de hoge druk aardgasbuisleidingen. Wanneer binnen deze zone het groepsrisico hoger is dan 0,1 van de oriëntatiewaarde of de toename van het groepsrisico is groter dan 10%, moet het groepsrisico uitgebreid worden verantwoord. Beide situaties zijn hier niet aan de orde, wat betekent dat volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Een beperkte verantwoording van het groepsrisico houdt in dat geen maatregelen of een alternatieve locatie moet worden onderzocht die kunnen leiden tot een lager groepsrisico.
Wel is de VRD in de gelegenheid gesteld te kunnen adviseren op dit plan inzake de zelfredzaamheid en hulpverlening, zoals is voorgeschreven in het Bevb. Het door de VRD gegeven advies is gemotiveerd in de verantwoording.
Los van het advies van de VRD levert het groepsrisico geen belemmeringen op voor de actualisatie van het bestemmingsplan.
Om naar de toekomst toe te voorkomen dat het gebruik binnen de maatschappelijke bestemmingen, die binnen 100% letaliteitszone van een buisleiding liggen, kan wijzigen in een zeer kwetsbaar object, wordt geadviseerd de volgende zeer kwetsbare objecten voor deze bestemming maatschappelijk uit te sluiten:
-
Gebouwen met een gezondheidszorgfunctie met een bedgebied.
-
Gebouwen met een woonfunctie voor zorg.
-
Gebouwen met een onderwijsfunctie voor basisschoolonderwijs aan minderjarigen en voor onderwijs aan minderjarigen met een lichamelijke of geestelijke beperking.
-
Gebouwen met een bijeenkomstfunctie voor kinderopvang.
-
Gebouwen met een celfunctie.
5.7.3 Overige risicobronnen
Binnen het plangebied zijn nog enkele risicobronnen aanwezig die van belang kunnen zijn. Het gaat hier een gasontvangststation en een zwembad die onder het Activiteitenbesluit vallen. Er is tevens een consumentenvuurwerk opslag- verkooppunt aanwezig die onder de bepalingen van het Vuurwerkbesluit valt.
De hierboven genoemde bronnen vallen niet onder het Bevi of het Registratiebesluit externe veiligheid. Deze risicobronnen, met uitzondering van de vuurwerkopslag, vallen wel onder de Regeling provinciale risicokaart. Vandaar dat deze risicobronnen op de risicokaart zijn aangegeven.
Gasontvangststation
Aan de Valtherblokken-zuid 29 is een gasontvangstation van de Gasunie gevestigd. Op grond van het Activiteitenbesluit geldt een veiligheidszone van 4 meter rondom het ontvangststation. Binnen deze veiligheidsafstand zijn geen andere beperkt kwetsbare objecten toegestaan. Voor kwetsbare objecten geldt een veiligheidsafstand van 15 meter. In de afbeelding hieronder wordt de 15 meter veiligheidsafstand weergegeven.
Gasontvangststation
Binnen de veiligheidsafstand van 15 meter vanaf de rand van het gasontvangststation ligt een woning van een derde. Het gedeelte dat binnen de veiligheidsafstand ligt, mag niet als een ruimte met woonbestemming worden gebruikt. In het bestemmingsplan dient het gebruik van deze ruimte in die zin te worden beperkt.
In de figuur op de volgende pagina is te zien dat het deel van de woning als een bijgebouw zou kunnen worden aangemerkt waarin niet wordt gewoond.
Bijgebouw van woning (bron: Globespotter)
Zwembad
Aan het Noorderdiep 337 is een zwembad gevestigd waar zwembadchemicaliën (chloorbleekloog en zwavelzuur) worden opgeslagen. Ook dit zwembad valt onder de bepalingen van het Activiteitenbesluit. Echter voor deze stoffen gelden geen veiligheidsafstanden. Op risicokaart is slechts een effectgebied toxische wolk weergegeven. Het effectgebeid speelt geen rol van betekenis in het bestemmingsplan.
Consumentenvuurwerk
Aan het Zuiderdiep 173 is een consumenten vuurwerkopslag en -verkooppunt aanwezig. Het vuurwerkbedrijf valt onder het Vuurwerkbesluit. Binnen het bedrijf mag maximaal 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig zijn. De veiligheidszone bedraagt 8 meter vanaf de (buffer)bewaarplaats. Deze veiligheidszone ligt binnen het plan niet binnen het bouwvlak van een ander object.
5.7.4 Conclusies en aanbevelingen
Na het uitvoeren van de risicoanalyse worden in dit hoofdstuk de conclusies gegeven en worden aanbevelingen gedaan.
Buisleidingen (BEVB)
Voor het bestemmingsplan is in deze risicoanalyse rekening gehouden met hoge druk aardgasleidingen. Deze buisleidingen dienen met een lijnsymbool op de verbeelding te worden geplaatst.
PLAATSGEBONDEN RISICO BUISLEIDINGEN
Voor de buisleiding met kenmerk N-522-50 zijn enkele contouren van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar berekend. In het bestemmingsplan worden deze contouren aangeduid als veiligheidszone buisleidingen. Van de overige buisleidingen zijn geen plaatsgebonden risico 10-6 per jaar berekend. Geadviseerd wordt om deze veiligheidszones buisleidingen niet op de verbeelding te plaatsen. Deze veiligheidszones kunnen namelijk in de loop van de tijd wijzigen, waardoor er onjuiste contouren op de verbeelding zijn vastgelegd. Wanneer na vaststelling een ontwikkeling nabij een buisleiding plaatsvindt, dient er toch altijd een Carola berekening te worden uitgevoerd, waarmee de dan geldende veiligheidszone in beeld komt. Ook de Gasunie beveelt deze werkwijze aan in vergelijkbare situaties van planvorming.
CONCLUSIE PR10-6 PER JAAR
De berekende PR-contouren leveren geen belemmeringen op. De contouren liggen namelijk niet binnen bouwvlakken waarbinnen objecten gerealiseerd kunnen worden. Het plan voldoet aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar.
INVLOEDSGEBIED BUISLEIDINGEN
Hoge druk aardgasleidingen hebben een invloedsgebied dat sterk in afstand kan variëren in verband met diameter en druk. Invloedsgebieden zijn niet op de verbeelding van het bestemmingsplan geplaatst.
BELEMMERINGENSTROOK
Van de buisleidingen dient naast de leiding zelf ook de belemmeringenstrook van 4 meter, gemeten vanuit het hart van de leiding aan weerszijden van de leiding, op de verbeelding te worden geplaatst. Binnen de belemmeringenstrook gelden beperkingen die in de regels moeten zijn geborgd.
REGELS BELEMMERINGENSTROOK
-
Geen nieuwe bestemmingen die het oprichten van kwetsbare objecten of overige bouwwerken toestaan;
-
Een vergunningenstelsel (artikel 3.3 van de WRO) voor werken of werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de integriteit en werking van de buisleiding, niet zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wion.
Voor zover een wijzigingsbevoegdheid wordt gegeven om in afwijking van het bestemmingsplan bij een omgevingsvergunning het oprichten van een bouwwerk binnen de belemmeringenstrook toe wordt gestaan, mag alleen de omgevingsvergunning worden verleend voor zover de veiligheid met betrekking tot de buisleiding niet wordt geschaad. Binnen de belemmeringenstrook gelden de Algemene VELIN-voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
CONCLUSIE BELEMMERINGENSTROOK
Op een aantal locaties ligt de belemmeringenstrook binnen een bouwvlak van een woonbestemming. Deze bouwvlakken zijn aangepast zodat deze buiten de belemmeringenstrook liggen.
Groepsrisico buisleidingen
In de toelichting van het bestemmingsplan dient het groepsrisico te worden verantwoord. Volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Kort samengevat komt dit op het volgende neer:
Het groepsrisico neemt vanwege de actualisatie van het bestemmingsplan niet toe en ligt over het algemeen vrij laag;
-
Evenmin wijzigt het groepsrisico;
-
De oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt niet overschreden;
-
De hoogte van het groepsrisico bedraagt minder dan 0,1 (10%) van de oriëntatiewaarde.
CONCLUSIE GROEPSRISICO
De hoogte van het groepsrisico levert geen belemmeringen voor de actualisatie van het bestemmingsplan Valthermond. De VRD is om advies gevraagd inzake zelfredzaamheid en hulpverlening.
Om naar de toekomst toe te voorkomen dat het gebruik binnen de maatschappelijke bestemmingen die binnen 100% letaliteitszone liggen kan wijzigen in een zeer kwetsbaar object wordt geadviseerd de volgende zeer kwetsbare objecten voor deze bestemming maatschappelijk uit te sluiten:
-
Gebouwen met een gezondheidszorgfunctie met een bedgebied.
-
Gebouwen met een woonfunctie voor zorg.
-
Gebouwen met een onderwijsfunctie voor basisschoolonderwijs aan minderjarigen en voor onderwijs aan minderjarigen met een lichamelijke of geestelijke beperking.
-
Gebouwen met een bijeenkomstfunctie voor kinderopvang.
-
Gebouwen met een celfunctie.
Vertaling naar planregels
De RUD adviseert om bij het toekomstig herzien van het bestemmingsplan specifieke regels op te nemen. Indertijd is dit met de Gasunie overlegd, zodat de regels in overeenstemming zijn met de wensen van de Gasunie.
Overige risicobronnen
In het plangebied liggen verder nog enkele risicobronnen die niet onder het Bevi vallen, maar waarop het Activiteitenbesluit wel van toepassing is. Het gaat hier om een aardgasontvangststation, waarvoor op grond van het Activiteitenbesluit een veiligheidsafstand van 15 meter geldt ten aanzien van kwetsbare objecten. Binnen deze veiligheidsafstand laat het bestemmingsplan een woning toe. De veiligheidszone ligt namelijk binnen het bouwvlak van de bestemming wonen.
Het gedeelte van de woonbestemming dat binnen de veiligheidszone ligt, dient in de regels van het bestemmingsplan een beperking in het gebruik te krijgen. Binnen deze zone mag het object niet voor bewoning geschikt te zijn. Dit is vormgegeven door de verbeelding aan te passen (bouwvlak).
Verder is een consumenten vuurwerkopslag aanwezig waarop het Besluit vuurwerk van toepassing is. Er moet hier rekening worden gehouden met een veiligheidsafstand van 8 meter vanaf de vuurwerkopslaglocaties van het bedrijf.
CONCLUSIE OVERIGE RISICOBRONNEN
Het gasontvangstation (GOS) versus de aanwezige woning alsmede het bouwvlak op de verbeelding van het bestemmingsplan voldoet niet aan de veiligheidsafstand van het Activiteitenbesluit. Het gebruik van het gedeelte van de woning dat binnen de veiligheidsafstand van het GOS ligt, mag geen bewoning toelaten. Dit is als zodanig geregeld in het plan.
Hoofdstuk 6 Resultaten uit het planMER
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan is er vooral op gericht de bestaande situatie in het bestemmingsplangebied te behouden en daar waar mogelijk te versterken. Ten behoeve van die versterking is het noodzakelijk dat het bestemmingsplan mogelijkheden biedt voor toekomstige ontwikkelingen. Dit betreft met name de schaalvergroting in de landbouw. Hiermee vormt het bestemmingsplan het kader voor mogelijke m.e.r.-(beoordeling)plichtige activiteiten en is het noodzakelijk om een planMER op te stellen voor het ontwerpbestemmingsplan. Een dergelijk rapport biedt inzicht in de verschillende milieueffecten van de ontwikkelingen die op grond van het bestemmingsplan mogelijk zijn. Op basis van dit planMER kan een onderbouwde en overwogen keuze worden gemaakt over welke ontwikkelingen wel en welke niet mogelijk (kunnen) worden gemaakt op basis van milieuoverwegingen.
De gemeente Borger-Odoorn is op dit moment bezig met de voorbereiding van het bestemmingsplan Buitengebied. Ook staan er, naast het voorliggende bestemmingsplan voor Valthermond, nog een aantal actualiseringsplannen op stapel. Dit betreft de actualisaties van de bestemmingsplannen 1e Exloërmond, Nieuw-Buinen/Buinerveen en Borger/Buinen/2e Exloërmond/Klijndijk.
Omdat in alle voornoemde bestemmingsplannen ontwikkelingen in de landbouw aan de orde zijn, waarvan niet op voorhand kan worden uitgesloten dat deze ontwikkelingen significante effecten hebben voor Natura 2000-gebieden, is het nodig een passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming uit te voeren. Dit brengt ook met zich mee dat er een plan-m.e.r. moet worden uitgevoerd. Uit praktisch oogpunt is besloten om één gecombineerd plan-m.e.r. voor de vorengenoemde plannen, waaronder Valthermond, uit te voeren. Het planMER is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
In het planMER zijn met name agrarische activiteiten onderzocht, omdat deze activiteiten in het voorliggend bestemmingsplan kaderstellend zijn voor de plan-m.e.r. Overige relevante aspecten zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter eveneens onderzocht. Hiervan wordt verslag gedaan verderop in dit hoofdstuk. Op basis van dit inzicht in de verwachte milieueffecten is het mogelijk om het voornemen, zoals dat in het voorontwerpbestemmingsplan is uitgewerkt, en een alternatief hiervoor te beoordelen. Naar aanleiding hiervan zijn, met de planMER als onderdeel van de onderbouwing, keuzes gemaakt in de ontwikkelingen die wel en die niet op grond van het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
In het navolgende wordt een en ander nader uitgewerkt. De paragrafen volgen de stappen die zijn gezet in de totstandkoming van het MER.
Om te beginnen, is het voornemen beschreven (paragraaf 6.2). Het voornemen kan worden omschreven als het beleid dat de gemeente wenst te voeren in het buitengebied, zoals vastgesteld in de Nota van Uitgangspunten, aangevuld met het beleid voor de kernen ten aanzien van de ontwikkeling van agrarische bedrijven. Van dat voornemen zijn de effecten bepaald (paragraaf 6.3). Vervolgens bleek het nodig een alternatief uit te werken dat niet leidt tot significante effecten (paragraaf 6.4).
6.2 Het voornemen
In de Nota van Uitgangspunten is aangegeven dat de gemeente ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van de landbouw. Op grond van die gewenste uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijen is het bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig. Kortweg komt het in het planMER onderzochte voornemen van het bestemmingsplan op het volgende neer:
Omvang bouwvlak bij recht
In het bestemmingsplan Valthermond krijgen nagenoeg alle agrariërs bij recht een bouwvlak van 1,5 ha, of de bestaande oppervlakte als het bouwvlak al groter is.
Voor de volwaardige agrarische bedrijven – zowel grondgebonden als niet-grondgebonden - gelden er geen beperkingen voor de oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak. Een neventak intensieve veehouderij komt niet voor in dit bestemmingslan. De uitwisseling tussen akkerbouw, grondgebonden veehouderij en intensieve veehouderij is niet mogelijk, evenmin als de vestiging van een nieuwe intensieve neventak bij een grondgebonden bedrijf.
Omvang bouwvlak bij uitbreiding
Via een wijzigingsbevoegdheid kan het bouwvlak van een grondgebonden veehouderij en een akkerbouwbedrijf worden uitgebreid tot een totale oppervlakte van maximaal 2 ha, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden, waaronder landschappelijke inpassing. Voor grondgebonden agrarische bedrijven in Valthermond geldt dat deze uitbreiding achter en aansluitend aan het bestaande bouwperceel moet worden gerealiseerd. Deze gronden maken deel uit van het buitengebied. Het bouwvlak van een volwaardige intensieve veehouderij kan ook via een wijzigingsbevoegdheid worden uitgebreid tot 2 ha, maar alleen als de noodzaak tot vergroting voortvloeit uit gewijzigde wet- en regelgeving voor dierenwelzijn en/of als er sprake is van milieuwinst.
Overige voornemens
Voor Valthermond zijn verder nog de volgende in het planMER onderzochte ontwikkelingen van belang:
-
aanleg gereguleerde overnachtingsplaatsen voor kampeerauto’s;
-
woningbouw;
-
functiewijziging vrijgekomen agrarische bebouwing (VAB-regeling).
De laatste twee ontwikkelingen zijn niet verder in de effectbeoordeling betrokken.
6.3 Effecten van het voornemen
Uit de beoordeling van de milieueffecten van het voornemen blijkt dat er vooral effecten op de natuur en de geur verwacht worden. De effecten op (een deel van) de natuur zijn negatief tot zeer negatief beoordeeld. Alle overige effecten zijn hooguit licht negatief en daarmee acceptabel. Uit de beoordeling blijkt dat de effecten die als zeer negatief zijn beoordeeld, worden veroorzaakt door de toename van de stikstofdepositie (als stikstofverbinding) op Natura 2000-gebieden. Vooral dit milieueffect is een probleem voor het vaststellen van het bestemmingsplan voor Valthermond, Buitengebied Borger-Odoorn en de bestemmingsplannen voor de overige dorpen. Zoals uit de passende beoordeling (zie hoofdstuk 11 van het planMER) blijkt, is een ‘significant negatief effect’ op Natura 2000-gebieden door een toename van de stikstofdepositie in het voornemen niet uit te sluiten. Dit betekent dat uitwerking van het bestemmingsplan op basis waarvan het voornemen in strijd is met de Wet natuurbescherming dan ook niet zo kan worden vastgesteld. Er dient een alternatief te worden uitgewerkt waarbij significante effecten niet optreden.
6.4 Alternatief
Om het bestemmingsplan Valthermond vast te kunnen stellen, moet het (ontwerp)bestemmingsplan ten minste zo worden aangepast, dat de milieueffecten op de natuur worden beperkt. Hierbij moeten de effecten op de natuur zo worden beperkt dat 'negatieve effecten' op Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten. Hiervoor is het alternatief uitgewerkt. De in het alternatief opgenomen maatregel is zo bepaald dat de regels van het bestemmingsplan de milieueffecten wanneer nodig voorkomen of beperken, maar daarbij ook de bouw- en gebruiksmogelijkheden op en van de gronden niet meer dan nodig beperken.
Dit betekent dat het bestemmingsplan een kader blijft bieden voor ontwikkelingen. Binnen dit kader heeft de agrariër de ruimte om zijn agrarisch bedrijf te ontwikkelen.
6.4.1 Uitwerking alternatief naar bestemmingsplanregeling
Hieronder wordt allereerst de uitgewerkte regeling weergegeven. Onder de regeling volgt een toelichting.
Regeling
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en bebouwing binnen het agrarisch bouwperceel voor het houden van vee, indien dit leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de bestaande situatie vanaf het betreffende agrarisch bouwperceel op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden;
-
het bepaalde in sub a geldt niet voor het gebruik, waarbij het aantal stuks vee op gronden en in bebouwing binnen het agrarisch bouwperceel toeneemt en deze toename van de veestapel, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen, niet leidt tot een zodanige toename van de stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden dat deze, in de periode waarvoor het Programma Aanpak Stikstof als bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit natuurbescherming geldt, de grenswaarde overschrijdt zoals vastgesteld in het artikel 2.12 van het Besluit natuurbescherming.
Toelichting
Het uitgangspunt van de bovengenoemde regeling is dat de ammoniakemissie van de veehouderijbedrijven niet mag toenemen. Dit uitgangspunt is in de gebruiksregels uitgewerkt in een verbod om de stikstofdepositie vanaf ieder afzonderlijk agrarisch bouwperceel op de maatgevende Natura 2000-gebieden te laten toenemen (sub a). Hierdoor wordt een (significant) negatief effect voorkomen. Deze gebruiksregel biedt ruimte voor een (beperkte) toename van de ammoniakemissie voor met name bedrijven die op grotere afstand van een Natura 2000-gebied liggen. Hiermee past een mogelijke toename van de ammoniakemissie binnen het onder a. opgenomen deel van de gebruiksregel.
Het resterende deel van de regeling (sub b) is een vertaling van het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS). Deze (vrij technische) planregeling maakt een toename van de ammoniakemissie vanuit een agrarisch bedrijf mogelijk als de depositie die gepaard gaat met deze toename onder de grenswaarde blijft zoals opgenomen in het Besluit natuurbescherming. Deze grenswaarde is bepaald op 1 mol/ha/jaar. Als de toename van de stikstofdepositie onder de 1 mol/ha/jaar op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied blijft, geldt een uitzondering op de vergunningplicht als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming. Deze activiteiten zijn dan nog wel meldingsplichtig in het kader van de PAS. Voor activiteiten met een toename van de stikstofdepositie van minder dan 0,05 mol/ha/jaar geldt een algehele vrijstelling.
In het kader van de PAS is een prognose gemaakt van de ontwikkeling van de stikstofdepositie in de periode van zes jaar waarvoor het programma wordt vastgesteld. Na deze zes jaar kunnen de waarden worden herzien. Indien binnen deze zes jaar de depositieruimte in een bepaald gebied voor 95% is benut, wordt de grenswaarde van 1 mol/ha/jaar voor dat gebied teruggebracht naar 0,05 mol/ha/jaar. Ten behoeve van de PAS is (door het rijk) een zelfstandige Passende Beoordeling uitgevoerd. De gemeente hoeft dat niet nog eens te herhalen. Om die reden kan dit deel van de PAS-regeling (bij recht) in het bestemmingsplan worden opgenomen.
Van belang is nog te bepalen wat wordt verstaan onder de ‘bestaande situatie’. In de begrippen (artikel 1 van de regels) wordt uitgegaan van – voor agrariërs – de meest gunstige situatie, die als volgt wordt bepaald:
-
Indien een Wnb-vergunning is verkregen, wordt de daarin vergunde depositie vanaf het betreffende agrarisch bedrijf gezien als ‘bestaand’.
-
Is geen Wnb-vergunning aanwezig, dan wordt gekeken naar de referentiesituatie zoals opgenomen in de PAS. Dit betreft 'de bestaande activiteit en de daarbij behorende stikstofdepositie die ten hoogste feitelijk door die bestaande activiteit feitelijk werd veroorzaakt vóór 1 januari 2015'.
-
Is de stikstofdepositie van de referentiesituatie zoals onder b is genoemd hoger dan de stikstofdepositie waarvoor eerder een Natuurbeschermingswetvergunning is verleend, dan geldt de feitelijk veroorzaakte stikstofdepositie als bedoeld onder b als 'bestaand'.
Naast de bovengenoemde mogelijkheid voor het uitbreiden van vee geldt nog dat de huidige situatie van de stallen van dien aard is, dat in de meeste gevallen niet de best beschikbare technieken van toepassing zijn. Als per bedrijf de huidige stallen worden vervangen door de best beschikbare technieken, ontstaat een vermindering van de emissie en daarmee van de depositie. Deze ruimte kan vervolgens weer worden benut door het uitbreiden van de veestapel. De hoeveelheid uitbreidingsruimte per bedrijf hangt dus tevens af van de emissiewinst die geboekt kan worden door het vervangen van de huidige stalsystemen door de best beschikbare technieken. Deze mogelijkheden verschillen vanzelfsprekend per bedrijf.
De toename van stikstofdepositie en geurhinder wordt met dit alternatief drastisch beperkt. Hierdoor treden geen negatieve tot zeer negatieve milieueffecten meer op. Er blijven hooguit nog enkele licht negatieve effecten over.
Effecten alternatief
Los van het bovenstaande is het alternatief overeenkomstig het voornemen. Ten aanzien van landschap is er geen verschil tussen de effecten van het voornemen en het alternatief. Ten aanzien van bodem, water en natuur zijn de effecten aanmerkelijk gunstiger: Omdat de depositie van stikstof vrijwel niet toeneemt, treden er geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en andere natuurgebieden.
De ruimte die de provincies bieden voor lichte toenames van de depositie in het kader van de PAS-regeling, is per Natura 2000-gebied vastgelegd in een depositiebank. Aan deze ruimte is per Natura 2000-gebied een PAS-herstel strategie gekoppeld, met beheersmaatregelen, die waarborgt dat, ondanks een geringe tijdelijke toename van de depositie, er geen significant negatieve effecten op het Natura 2000-gebied optreden. Dit is in een overkoepelende landelijke Passende Beoordeling onderzocht (Passende Beoordeling over het programma aanpak stikstof 2015-2021 Ministerie van Economische Zaken/Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 10 januari 2015). Bovendien is de PAS-wetgeving gebaseerd op een geleidelijke landelijke afname van de stikstofdepositie.
Ook de flora en fauna lijden geen schade ten gevolge van deze zeer beperkte extra depositie. De geringe effecten op flora en fauna en de EHS ten gevolge van fysieke aantasting, indien de bouwpercelen worden uitgebreid, zijn weer hetzelfde als in het voornemen. Ten aanzien van geur en gezondheid zijn de effecten ook gunstiger omdat er, ondanks het overschakelen op emissiearmere technieken nooit in die mate uitbreiding van de veestapel kan plaatsvinden als in het voornemen. Om die reden zijn ook de effecten op fijnstof en overige gezondheidsaspecten gunstiger.
6.4.2 Uitvoerbaarheid bestemmingsplan
Door de maatregel die in het alternatief is opgenomen is er geen sprake van een ‘negatief effect’ op Natura 2000-gebieden. Ook zijn de overige milieueffecten in het alternatief voor andere aspecten geringer dan wel afwezig. Met het alternatief kunnen alle effecten die als negatief tot zeer negatief zijn beoordeeld worden ondervangen. Dit betekent ook dat het alternatief niet in strijd is met de Wet natuurbescherming en dat het bestemmingsplan op basis van het alternatief kan worden vastgesteld.
Het bestemmingsplan met de in het alternatief opgenomen maatregel wordt uitvoerbaar geacht. Met andere woorden: ook met toepassing van de in het alternatief opgenomen gebruiksregels kan in het algemeen gebruikgemaakt worden van de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.
Toetsingsadvies Commissie m.e.r.
De Commissie m.e.r. heeft een advies uitgebracht omtrent het PlanMER. Dit advies betrof op- en aanmerkingen omtrent de referentiesituatie voor de bepaling van de effecten door stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden (vergunde situatie in plaats van de huidige feitelijke situatie), het niet inzichtelijk maken of de geboden planologische ontwikkelingsruimte daadwerkelijk kan worden benut (betreft uitvoerbaarheid binnen de kaders van de Wet natuurbescherming, Wet geurhinder en veehouderij en het Besluit luchtkwaliteit) en de beschrijving voor landschap die onvoldoende is gedifferentieerd om als basis te kunnen dienen voor de effectbeschrijving. Daarmee zijn de beschreven effecten van het voornemen en het alternatief niet navolgbaar. Wat betreft deze aspecten is een oplegnotitie ten behoeve van het planMER opgesteld die als bijlage aan dit bestemmingsplan is toegevoegd. Het advies van de Commissie m.e.r. heeft geen gevolgen voor de inhoud van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Juridische vormgeving
7.1 Algemeen
Het bestemmingsplan Valthermond is een bestemmingsplan dat is gebaseerd op artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Het primaire doel van het bestemmingsplan Valthermond is het actualiseren van het geldende planologische regime. Het is dan ook in overwegende mate een zogenaamd conserverend plan of beheersplan. In het plan is daarnaast wel ruimte voor enige nieuwe ontwikkelingen; deze zijn (voor zover voorzienbaar) zoveel mogelijk meegenomen. Ook komen in het plan enkele wijzigingsbevoegdheden voor om het plan meer flexibiliteit te geven.
Het plan is overeenkomstig artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening vervat in:
-
een verbeelding met bijbehorende verklaring, waarop de bestemming van de in het plan begrepen gronden is aangewezen;
-
een omschrijving van de bestemming, waarbij het toe te kennen doel is of de toe te kennen doeleinden zijn aangegeven;
-
regels omtrent het gebruik van de in het plan begrepen grond en van de zich daarop bevindende opstallen.
7.2 Opzet
Een bestemmingsplan kan op verschillende manieren worden opgezet. Er kan globaal of gedetailleerd worden bestemd en er kan met zogenaamde flexibiliteitsbepalingen worden gewerkt. Het is afhankelijk van de gewenste sturing die de gemeente wil geven welke plansystematiek wordt gekozen. Daarnaast spelen ook de leesbaarheid voor de burger en de kosten van het opstellen van een plan een rol bij het bepalen van de zogenaamde plansystematiek.
In het geval van Valthermond is qua systematiek gekozen voor een tussenvorm, waarbij de bestemmingen Wonen, Gemengd en Agrarisch het meest bepalend zijn.
Het bestemmingsplan is opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP). De standaard heeft betrekking op de presentatie van de verbeelding en de hoofdopzet van de regels. Alle bestemmingen zijn bij deze systematiek in alfabetische volgorde opgenomen. De kleuren van de bestemmingen en ook de lettercoderingen zijn aangepast ten opzichte van De Digitale leest. Verder wordt onderscheid gemaakt tussen aanduidingen en verklaringen. Het laatste zijn niet juridische gegevens zoals de GBKN en de plangrens.
In verband met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is de terminologie van de regels hierop aangepast.
7.3 Bestemmingen
In het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende bestemmingen:
-
Agrarisch;
-
Bedrijf;
-
Bedrijf - Openbaar nut;
-
Bos;
-
Detailhandel;
-
Gemengd;
-
Groen;
-
Maatschappelijk;
-
Maatschappelijk - Begraafplaats;
-
Recreatie - Dagrecreatie;
-
Recreatie – Paardenhouderij;
-
Recreatie – Verblijfsrecreatie 1;
-
Recreatie – Verblijfsrecreatie 2;
-
Sport;
-
Sport - Sportschool;
-
Verkeer;
-
Verkeer - Verblijf;
-
Water;
-
Wonen;
-
Leiding – Gas (dubbelbestemming);
-
Waarde – Archeologie 4 (dubbelbestemming).
Voor zover nodig wordt in het navolgende op de verschillende bestemmingen ingegaan.
Agrarisch
De bestemming Agrarisch betreft in dit bestemmingsplan vooral grondgebonden bedrijven, aangeduid als ‘akkerbouw’ of ‘grondgebonden veehouderij’. De overige functies bij deze bestemming hangen allemaal samen met de uitoefening van het agrarische bedrijf. De bestaande intensieve veehouderijbedrijven zijn op de verbeelding specifiek van een aanduiding voorzien. Intensieve neventakken komen niet voor in het plangebied. Nagenoeg alle agrarische bouwvlakken hebben een afmeting van 1,5 ha, of groter als er sprake is van een bestaande situatie.
Uitbreiding van agrarische bouwvlakken naar 2 ha is mogelijk, maar op grond van het provinciaal beleid is een uitbreiding van de bestaande intensieve veehouderijen alleen mogelijk als dit samengaat met winst voor het milieu.
Een eventuele uitbreiding van de agrarische bedrijven mag alleen achter de bestaande bedrijven, op gronden die in het buitengebied liggen. Deze gronden vallen buiten het plangebied van dit bestemmingsplan. Daarom wordt hiervoor in het bestemmingsplan Buitengebied Borger-Odoorn een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die de uitbreiding naar 2 ha mogelijk maakt.
Alle agrarische bebouwing moet binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het is niet zonder meer mogelijk om de bestaande stalvloeroppervlakte te vergroten om de veestapel te kunnen uitbreiden, omdat – als uitvloeisel van de resultaten uit het planMER – in het bestemmingsplan een regeling moest worden opgenomen om te voorkomen dat de stikstofdepositie in de daarvoor gevoelige Natura 2000-gebieden toeneemt. Een agrariër zal zijn uitbreidingsplannen daarom eerst moeten toetsen aan de natuurwetgeving, alvorens hij de veestapel kan uitbreiden. In hoofdstuk 6 (Resultaten uit het planMER) wordt verder op deze problematiek ingegaan.
In het bestemmingsplan zijn geen binnenplanse afwijkings- of wijzigingsmogelijkheden opgenomen voor het bouwen van een tweede bedrijfswoning.
Als agrariërs binnen het bij recht bestemde bouwvlak van 1,5 ha nieuwe gebouwen of overkappingen willen bouwen met een grotere oppervlakte dan 500 m3, moet het bouwplan vergezeld gaan van een erfinrichtingsplan. Bij een uitbreiding van 2.000 m3 of meer moet een landschappelijk inpassingsplan worden opgesteld.
Karakteristieke panden zijn als zodanig aangeduid en door middel van een regeling in de regels beschermd.
NEVENACTIVITEITEN
Wat betreft de nevenactiviteiten moet onderscheid worden gemaakt in enerzijds agrarisch gerelateerde activiteiten, zoals een intensieve veehouderijtak bij een grondgebonden agrarisch bedrijf of een mestvergistingsinstallatie en anderzijds (ondergeschikte) niet-agrarische nevenactiviteiten.
In alle gevallen gaat het om activiteiten die niet rechtstreeks tot de bedrijfsvoering van de agrarische hoofdactiviteit behoren en die op basis van de standaard opbrengst (SO) norm daaraan ondergeschikt zijn, hierbij kan worden gedacht aan glastuinbouw, intensieve veehouderij of mestvergisting. In het plangebied komen enkele zorgboerderijen voor, deze zijn aangeduid.
Het is niet mogelijk om een nieuwe neventak intensieve veehouderij te beginnen bij een bestaande grondgebonden veehouderij of een akkerbouwbedrijf.
Mestvergisting is bij recht alleen toegestaan als het gaat om mono-vergisting: het kleinschalig vergisten van uitsluitend mest tot een hoeveelheid van maximaal 25.000 m3 mest per jaar. Voor deze activiteit is geen Omgevingsvergunning Milieu nodig. Een Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets (OBM) is voldoende. In het Activiteitenbesluit zijn algemene regels voor mono-vergisting opgenomen.
Bij afwijking van de gebruiksregels is biovergisting van mest als nevenactiviteit opgenomen. Het moet wel gaan om een zogenaamde bedrijfseigen agrarische activiteit, meestal in combinatie met een veehouderij of een akkerbouwbedrijf. Voor deze activiteit is altijd een Omgevingsvergunning Milieu nodig. Ondergeschikte niet-agrarische nevenactiviteiten die staan genoemd in een bij de regels opgenomen bijlage zijn bij recht toegestaan. Dit betreft dagrecreatie en educatie, zorgactiviteiten, stalling en opslag, detailhandel in ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten en horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theeschenkerij.
AFWIJKINGSBEVOEGDHEID
In de bestemming Agrarisch is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, teneinde het gebruik te wijzigen naar wonen of bedrijvigheid (VAB-beleid). Dit naar aanleiding van het door de raad d.d. 10 december 2015 breed aangenomen amendement inzake bepalingen toepassen VAB dat in het kader van de voorgelegde nota van uitgangspunten bestemmingsplan Buitengebied aan de orde was. Via een afwijkingsmogelijkheid is het mogelijk om een (voormalige) agrarische bedrijfswoning te gebruiken als zogenaamde plattelandswoning. De woning blijft dan wel onderdeel uitmaken van de agrarische bestemming, maar wordt niet meer als bedrijfswoning gebruikt.
Bedrijf
De bestemming Bedrijf is bedoeld voor bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de bij dit plan behorende Staat van bedrijven. De gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd en er geldt een maximale goot- en bouwhoogte. Daarnaast zijn bestaande bedrijven overeenkomstig de bestaande bedrijfsvoering toegestaan.
Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om productgebonden detailhandel toe te staan en om bedrijven die voorkomen in een naast hogere categorie toe te staan indien deze naar aard en effecten kunnen worden gelijkgesteld met de voornoemde bedrijven uit de categorieën 1 en 2.
Bedrijf – Openbaar Nut
De bestemming Bedrijf – Openbaar Nut omvat (openbare) nutsvoorzieningen. In het plangebied zijn enkele bestaande nutsgebouwtjes en het gasdrukmeet- en regelstation aan de Valtherdijk als zodanig bestemd. Deze laatste voorziening heeft tevens de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – gasdrukmeet- en regelstation' en er geldt een veiligheidszone van 15 m.
Bos
Een bosperceel aan de oostzijde (omgeving Musselweg) en verder enkele verspreid in plangebied voorkomende bosjes zijn als zodanig bestemd.
Detailhandel
Het aantal winkels dat valt onder de bestemming Detailhandel is beperkt; het gaat om enkele verspreide winkels. De meeste winkels komen voor in de gemengde delen van het lint, met de bestemming Gemengd.
Gemengd
De bestemming Gemengd kent een grote diversiteit aan functies. Naast een woonfunctie zijn kleinschalige bedrijfsactiviteiten en publieksgerichte dienstverlening toegestaan. De twee laatst genoemde functies zijn alleen toegestaan in combinatie met de woonfunctie.
Binnen het gemengde gebied komt tevens horeca voor. Daar waar deze functie is toegestaan, is dit expliciet op de verbeelding aangegeven.
In de regels is vastgelegd dat de bebouwing uitsluitend binnen het bouwvlak mag worden gebouwd. Daarnaast is vanzelfsprekend een maximale goot- en bouwhoogte opgenomen.
Maatschappelijk en Maatschappelijk - Begraafplaats
De bestemming Maatschappelijk heeft betrekking op een diversiteit aan functies, die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat zij dienstbaar zijn aan de woonfunctie. De volgende functies vallen onder deze bestemming:
-
educatieve voorzieningen;
-
religieuze voorzieningen;
-
sociaal-culturele voorzieningen;
-
museale voorzieningen.
Op de verbeelding zijn een zorgboerderij en een zorginstelling middels een aanduiding aangegeven. De begraafplaatsen aan de Valtherdijk en de Vrijheidslaan hebben een geëigende bestemming gekregen.
Recreatie - Dagrecreatie en Recreatie - Verblijfsrecreatie 1 en 2
De bestemming Recreatie - Dagrecreatie heeft betrekking op Zuiderdiep 465. Deze bestemming dekt het gebruik als visvijver, met bijbehorende recreatieve voorzieningen, en dergelijke. In totaal zijn 10 kampeermiddelen toegestaan.
De camping op het perceel Zuiderdiep 510 is onder de bestemming Recreatie – Verblijfsrecreatie 1 gebracht (maximaal 10 blokhutten). Zuiderdiep 355 en 485 hebben de bestemming Recreatie – Verblijfsrecreatie 2 (mobiele kampeermiddelen en recreatieappartementen).
Recreatie – Paardenhouderij
De paardenhouderij aan het Zuiderdiep 488 heeft de bestemming Recreatie – Paardenhouderij gekregen. Het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een manegebedrijf is niet toegestaan.
Sport en Sport - Sportschool
De bestemming Sport heeft betrekking op het centraal in het lintdorp gelegen sportcomplex. Onder de bestemming worden sportvoorzieningen met bijbehorende ondergeschikte horeca zoals kantines, sportvelden en zwembaden begrepen. De bestaande gebouwen zijn door middel van bouwvlakken op de kaart vastgelegd. Nieuwe gebouwen zijn tot een maximum bebouwingspercentage van 5% buiten de bouwvlakken mogelijk.
De sportschool aan het Zuiderdiep 387-389 heeft een geëigende bestemming gekregen.
Verkeer en Verkeer - Verblijf
Er is onderscheid gemaakt in wegen met een doorgaande functie en wegen met het accent op de verblijfsfunctie. De wegen met een doorgaande functie (Drentse Mondenweg, Zuiderdiep, Kavelingen, Valtherblokken en Valtherdijk) hebben de bestemming Verkeer. De bestemming Verkeer - Verblijf ziet op wegen die een ontsluitingsfunctie hebben voor de aanliggende gronden. Ook voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen vallen binnen deze bestemmingen.
Water
De belangrijkste watergangen zijn als zodanig bestemd.
Wonen
Bij de bestemming Wonen heeft een afweging plaatsgevonden tussen het geven van een grotere vrijheid aan de gebruikers van de gronden en het handhaven van de ruimtelijke kwaliteit. Zoals reeds is opgemerkt, heeft dit geleid tot het opnemen van een ruim bouwvlak om woningblokken, dat aan de zijde van de openbare ruimte redelijk gedetailleerd is vastgelegd. Dit ter bescherming van de relatie tussen het bebouwingsbeeld en de openbare ruimte. Aan de achterzijde van de bouwstrook geldt een soepeler beleid. Wel is er een maximale dieptemaat voor hoofdgebouwen opgenomen teneinde de uitbreidingsmogelijkheden te beperken.
BEBOUWING
De bestemming maakt onderscheid tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken. Deze gebouwen zijn met name te onderscheiden in de maatvoering.
Voor de hoofdgebouwen is een maximale bouw- en goothoogte en dakhelling opgenomen.
De hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
BIJGEBOUWEN
Het bouwen van bijbehorende bouwwerken is afzonderlijk geregeld in de regels, er gelden een maximale bouw- en goothoogte en een maximale totale oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken. Het spreekt vanzelf dat buiten het bouwvlak geen bebouwing is toegestaan.
AGRARISCHE HOBBYACTIVITEITEN
Voor de uitoefening van agrarische hobbyactiviteiten is in de afwijkingsregels voor het bouwen een mogelijkheid geboden voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tot maximaal 250 m2. Deze afwijkingsmogelijkheid mag alleen worden toegepast voor het bouwen van stalruimte voor dieren en/of de opslag van materieel dat wordt gebruikt voor het onderhoud van eigen gronden. Ook moet er aansluitend aan het bouwperceel minimaal 5.000 m2 aan agrarische cultuurgrond in eigendom aanwezig zijn voor het uitoefenen van de agrarische hobbyactiviteiten.
AAN HUIS VERBONDEN BEROEP OF BEDRIJF
Ook kan via de afwijkingsregels voor het bouwen de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken worden uitgebreid voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Hieronder worden beroepen verstaan die door de bewoner van een woning worden uitgeoefend. Het betreft dienstverlenende beroepen die traditioneel onder de zogenaamde vrije beroepen vallen, zoals huisarts en architect. Onder de bedrijven worden kleinschalige bedrijfsactiviteiten verstaan overeenkomende met de categorieën 1 en 2 van de bij dit plan behorende Staat van bedrijven. De woonfunctie van de woning moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en er mogen geen verkeersaantrekkende activiteiten ontstaan. Parkeren dient op het eigen erf te geschieden en detailhandel is slechts aanvaardbaar voor zover het in een rechtstreekse relatie staat tot het bedrijf en beroep. Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, dient afweging van de toetsingscriteria plaats te vinden.
NIEUWBOUWLOCATIES
In de bestemming Wonen zijn bij recht meerdere nieuwbouwlocaties opgenomen (zie ook paragraaf 4.1).
Leiding – Gas
De hoofdaardgastransportleidingen met de bijbehorende belemmeringenstrook hebben de dubbelbestemming Leiding – Gas gekregen. De regeling is gericht op het borgen van de veiligheid. In deze dubbelbestemming worden geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van de bestaande gebouwen. Ook is een omgevingsvergunningstelsel van kracht voor werken en werkzaamheden.
Waarde – Archeologie 4
In het noorden en het zuiden van het plangebied zijn gronden aanwezig met de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 4. Deze gronden hebben een hoge archeologische verwachtingswaarde (beekdal) en daarom geldt voor deze gronden een onderzoeksplicht. Een uitzondering van de onderzoeksplicht geldt voor vervanging van bestaande bebouwing op dezelfde fundering.
Verder geldt er een oppervlaktevrijstelling tot 1.000 m2 en een verticale vrijstelling tot 30 cm beneden het maaiveld.
Vergunningsvrij bouwen
Per 1 november 2014 is de wijziging van (onder meer) het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. De wijziging houdt verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet, waarmee vanaf 1 januari 2013 al een begin was gemaakt. Met name op het gebied van omgevingsvergunningsvrij bouwen hebben zich verruimingen voorgedaan; onder voorwaarden (weergegeven in de artikelen in Bijlage II Besluit omgevingsrecht) is omgevingsvergunningsvrij bouwen toegestaan, zonder dat aan bepalingen van het bestemmingsplan dient te worden getoetst. Overigens zij hierbij opgemerkt dat bebouwing wel in overeenstemming met de bepalingen van het bestemmingsplan moet zijn.
7.4 Algemene regels
Onder algemene regels zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels. Daarnaast zijn overgangsregels en een slotregel opgenomen.
De anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In de algemene afwijkingsregels is onder andere opgenomen dat er kan worden afgeweken van de in het plan opgenomen maten en afmetingen tot 10% en voor het verschuiven van bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen met maximaal 5 meter.
Ook zijn afwijkingsregels opgenomen voor het realiseren van een bed and breakfastvoorziening in het hoofdgebouw en/of de aangebouwde bijbehorende bouwwerken van een woning of (agrarische) bedrijfswoning. Verder zijn afwijkingsregels opgenomen voor het realiseren van een recreatieappartement in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een woning of (agrarische) bedrijfswoning. De voorwaarden voor de bed and breakfast en de recreatieappartementen zijn aangepast aan de beleidsnota 'Bed and breakfast voorzieningen en recreatieappartementen (2017)' die de gemeenteraad op 6 juli 2017 heeft vastgesteld.
Tot slot kan via de afwijkingsregels een gereguleerde overnachtingsplaats voor campers worden gerealiseerd. Deze bepaling is opgenomen naar aanleiding van een door de raad d.d. 10 december 2015 aangenomen amendement in het kader van de nota van uitgangspunten bestemmingsplan Buitengebied.
In de algemene wijzigingsregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen teneinde nieuwbouw mogelijk te maken van in totaliteit maximaal 50 woningen. Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn toetsingscriteria verbonden. De toevoeging van nieuwe woningen is alleen toegestaan op percelen die op de verbeelding zijn voorzien van de aanduiding ‘wetgevingzone – wijzigingsgebied’.
In de Overige regels is een uitsluiting van het gebruik als seksinrichting en een afstemmingsregel met de Wet natuurbescherming opgenomen. In verband met het schrappen van artikel 9, lid 2 van de Woningwet geldt voor bestemmingsplannen die na 29 november 2014 worden vastgesteld dat voor de parkeernormen niet langer kan worden teruggevallen op de Bouwverordening. In de Overige regels is daarom nu een regeling voor het parkeren opgenomen die is geënt op de regeling zoals die in de Bouwverordening stond.
7.5 Overgangs- en slotregels
De gebruikelijke regeling met betrekking tot het overgangsrecht is hierin opgenomen. In de slotregel is de naamgeving van het bestemmingsplan opgenomen.
Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.
De Grondexploitatiewet, vaak afgekort als Grex-wet, is een onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening. De Grondexploitatiewet biedt gemeenten onder meer instrumenten om kosten van de planontwikkeling bij grondeigenaren te verhalen. Niet alle kosten kunnen via een exploitatieplan worden verhaald. In de zogenaamde kostensoortenlijst zijn typen kosten vermeld die kunnen worden verhaald.
Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld. Het bestemmingsplan Valthermond legt voornamelijk de bestaande situatie vast. De bestaande (legale) situatie is positief bestemd. Daarnaast heeft een actualisatie plaatsgevonden op basis van actueel en relevant ruimtelijk beleid. Het bestemmingsplan maakt juridisch-planologisch gezien geen specifieke nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks mogelijk, anders dan vigerende rechten. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan hoeft daarom nog niet vast te staan dat hiermee gepaard gaande kosten worden verhaald. Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid komen ontwikkelingskosten ten laste van de initiatiefnemer. Deze particuliere initiatieven hebben geen betrekking op openbaar gebied en de initiatiefnemers zijn zelf verantwoordelijk voor de financiële uitvoerbaarheid.
Voor de gemeente zijn er derhalve geen kosten te verwachten. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is hiermee gewaarborgd.
Hoofdstuk 9 Inspraak en overleg
9.1 Inleiding
Voorafgaand aan de formele inspraakprocedure (zie hieronder) is door een aantal belanghebbenden verzocht om aanpassing van het bestemmingsplan. Deze verzoeken tot aanpassing zijn voor zover nodig en waar mogelijk in het bestemmingsplan verwerkt.
Vanwege ontwikkelingen ten aanzien van de milieueffectbeoordeling is een plan-m.e.r. uitgevoerd. De resultaten van deze plan-m.e.r. zijn, voor zover nodig, in het voorontwerpbestemmingsplan verwerkt. De procedure plan-m.e.r. vereist vervolgens een terinzagelegging tezamen met het (voor)ontwerpbestemmingsplan.
9.2 Inspraak en vooroverlegreacties
9.2.1 Inspraak
Het voorontwerp van het bestemminsgplan heeft vanaf 31 maart 2017 tot 11 mei 2017 ter inzage gelegen. In deze periode is een aantal inspraakreacties ingediend.
-
Inspreker 1
OPMERKING
Volgens de inspreker leiden de ruimere mogelijkheden voor bedrijvigheid aan het Zuiderdiep tot onevenredige verkeersdruk. De inspreker bepleit een betere verdeling van het verkeer over Noorder- en Zuiderdiep.
REACTIE
Het Zuiderdiep kenmerkt zich van oorsprong door een mengeling van de functies wonen en werken. Dat is met dit plan zo gebleven. Het Noorderdiep is overwegend een woonstraat. Bij de Mondenweg is in het Noorderdiep een knip aangelegd om juist de doorstroming van het verkeer tegen te gaan. Met het bestemmingsplan wordt overigens de bestaande situatie vastgelegd.
-
Inspreker 2
OPMERKING
Volgens de inspreker is de mogelijkheid voor het bouwen van drie woningen ten onrechte ingeruild voor de mogelijkheid voor het bouwen van een stallingsruimte. De inspreker is in de veronderstelling dat de bouw van woningen ook mogelijk zou blijven na bouw van de overkapping. Verteld is ook dat de “woonbestemming” blijft. Dat is verkeerd begrepen of verkeerd uitgelegd. De stallingsruimte van 150 m2 is echter wel (ook onterecht vergunningvrij) gebouwd.
REACTIE
Ter tegemoetkoming aan de inspraakreactie, maar ook om het bouwvolume niet (onevenredig) te laten toenemen, is in het bestemmingsplan de mogelijkheid voor het bouwen van twee woningen opgenomen. Op de kavel waar de schuur is gebouwd, wordt de aanduiding “stallingsruimte” gehandhaafd. Deze locatie stond overigens niet op de juiste plaats en derhalve is de verbeelding op dit punt aangepast.
-
Inspreker 3
OPMERKING
De percelen van de inspreker zijn opgenomen binnen de bestemming Gemengd. Het bouwblok dient te worden vergroot in verband met de situering van een schuur en de aankoop van woning/grond. Dit op basis van de overgelegde tekening.
REACTIE
De verbeelding is op bovengenoemde punten aangepast.
-
Inspreker 4
OPMERKING
Inspreker vraagt, in verband met de afbraak van de achter hun perceel staande woningen en de mogelijke omzetting naar de functie “openbaar groen”, om het aanbrengen van een fatsoenlijke erfafscheiding.
REACTIE
In het bestemmingsplan wordt niet voorzien in de bestemming “openbaar groen”, maar om handhaving van de bestemming Wonen. Binnen deze bestemming is het mogelijk om erfscheidingen aan te brengen. Het bestemmingsplan kent hiervoor geen specifieke bepalingen.
De zienswijze geeft wel aanleiding tot aanpassing van de verbeelding. Samen met Woonservice bereidt de gemeente een Omgevingvisie voor gronden in het plangebied voor. Op de verbeelding behorende bij het voorontwerpplan is daarvoor een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het gebied waarvoor de Omgevingsvisie wordt voorbereid, is evenwel groter, derhalve is de verbeelding aangepast.
-
Inspreker 5
OPMERKING
Op het perceel naast Zuiderdiep 489 is de mogelijkheid tot het bouwen van een woning. Dit perceel is in het plan aangeduid als “specifieke nieuwbouwlocatie” binnen de bestemming Wonen. Voor deze locatie gelden dezelfde bouwregels als voor de overige woonbestemmingen. Volgens inspreker zijn de bouwregels voor deze locatie te ruim wat betreft vrijstaande gebouwen en de situering van een bijgebouw. Eveneens is inspreker van mening dat de bouwregels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde (bijvoorbeeld vlaggenmasten en speeltoestellen), te ruim zijn qua hoogte en situering. Tenslotte wordt opgemerkt dat de rooilijn verder naar voren ligt dan die van het te slopen gebouw.
REACTIE
De planregels binnen de bestemming Wonen zijn van toepassing in het gehele plangebied. Binnen deze bestemming komen vrijstaande woningen voor en woningen die aaneen zijn gebouwd. Voor de betreffende nieuwbouwlocatie zijn geen specifieke bouwregels opgesteld. Mede teneinde te voorkomen dat een nieuw te bouwen woning kan worden aangebouwd aan de woning Zuiderdiep nummer 489 heeft de gemeente een deel van de nieuwbouwlocatie in eigendom overgedragen. Hiermee wordt aanbouw voorkomen. De vebeelding is op dit punt aangegepast. Wat betreft het aangeven van een voorgevelrooilijn op de verbeelding is aangesloten bij de bestaande bebouwing. De nieuw te bouwen woning moet evenwel voldoen aan de geluidvoorschriften van wegverkeerslawaai. Dit betekent dat de woning teruggerooid zal worden en daarom, zoals door de inspreker wordt voorgesteld, naar achteren worden geprojecteerd.
-
Inspreker 6
OPMERKING
De inspreker wil graag dat het plan zodanig wordt veranderd dat in de schuren van het voormalig melkveebedrijf aan het Zuiderdiep 129, op een duurzame manier meststieren mogen worden gehouden. De bestemming moet daarvoor worden veranderd in die van “agrarisch grondgebonden veehouderij” naar “agrarisch intensief”.
REACTIE
Omzetting van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar een intensief agrarisch bedrijf is niet mogelijk op grond van de provinciale verordening en daarmee op grond van het bestemmingsplan. Het gaat hier evenwel om een vervangende functie in de gebouwen van een voormalig melkveebedrijf. Het aspect 'duurzaam' sluit evenwel aan bij te ontwikkelen beleid van de gemeente. Nagegaan wordt op welke manier hierop kan worden aangesloten en op welke wijze de stierenhouderij een grondgebonden karakter kan krijgen.
9.2.2 Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg is het voorontwerp bestemmingsplan gestuurd naar de volgende instanties:
-
provincie Drenthe;
-
Regionale Uitvoeringsdienst;
-
waterschap;
-
brandweer;
-
Gasunie.
Hierna komen de reacties van de provincie, het waterschap en Gasunie aan de orde. De brandweer heeft aangegeven geen aanleiding te zien tot het geven van advies. De Regionale Uitvoeringsdienst heeft aanvullende vragen gesteld omtrent het akoestisch onderzoek en een Hogere Grenswaardenbesluit opgesteld. Alle binnengekomen vooroverlegbrieven zijn als bijlage aan de toelichting toegevoegd.
Provincie Drenthe
OPMERKING
De provincie vraagt aandacht voor de mogelijkheid tot uitbreiding van agrarische bouwpercelen buiten de plangrens.
REACTIE
In het plan is de opmerking opgenomen dat in het bestemmingsplan Buitengebied een regeling zal worden opgenomen op basis waarvan agrarische bedrijven kunnen uitbreiden. Dit heeft geen betrekking op dit plangebied en de opmerking zal worden meegenomen in het bestemmingsplan Buitengebied.
OPMERKING
In het planMER is bewust geen rekening gehouden met het rijksinpassingsplan windmolens DMOM. Zulks omdat tijdens de voorbereiding van de MER het windmolenplan nog in ontwikkeling was. De provincie vraagt de noodzaak tot koppeling opnieuw te beoordelen.
REACTIE
Het windmolenplan is nog onderwerp van beroep bij de Raad van State. Dat leidt tot onzekerheid. Dat is de reden om de koppeling nog niet te maken.
OPMERKING
Wat betreft de cultuurhistorie mist de provincie belangrijke verwijzingen naar het Cultuurhistorisch Kompas en de kernkwaliteiten. Het plangebied valt onder de Kernkwaliteit Oorspronkelijkheid, zoals beschreven in de Omgevingsvisie.
Daarnaast moet in de plantoelichting aandacht worden besteed aan de bouwmogelijkheid van enkele woningen op plekken die zijn aangemerkt als “karakteristieke doorkijkjes”.
REACTIE
De plantoelichting is op deze punten aangevuld. Ten aanzien van de nieuwbouw aan de landzijde van het Noorderdiep wordt opgemerkt dat deze nieuwbouwmogelijkheden van oudsher planologisch en bestuurlijk geregeld waren en daarmee geaccordeerd zijn.
OPMERKING
Wat betreft het onderdeel “archeologie” moeten de plantoelichting en de planregels worden aangepast aan het provinciaal beleid. Het gaat om het achterwege laten van nader onderzoek bij niet-bodemkerende werkzaamheden tot maximaal 10 cm onder de bouwvoor.
REACTIE
De plantoelichting en de planregels zijn op dit punt aangepast.
OPMERKING
In de plantoelichting dient een verwijzing te worden opgenomen naar de EHS verbindingszones. Deze liggen weliswaar buiten het plangebied, maar ontwikkelingen hebben wel invloed in deze zones.
REACTIE
De toelichting is op dit punt aangepast.
Waterschap Hunze en Aa’s
OPMERKING
Het waterschap beveelt een aanpassing in de tekst van de plantoelichting aan. Het resultaat van de digitale watertoets dat sprake is van “geen belang waterschap” is te kort door de bocht. Bij grotere ingrepen in het plangebied moet rechtstreeks contact worden opgenomen met het waterschap.
REACTIE
De plantoelichting is op dit punt aangepast.
Gasunie
OPMERKING
Het betreft een reactie van de Gasunie transport services en Gasunie Grid Services bv. De Gasunie kan niet met zekerheid vaststellen dat de ligging van de leidingen correct is opgenomen, omdat het voorontwerpplan niet digitaal raadpleegbaar is.
REACTIE
Dit is gecontroleerd en heeft tot kleine aanpassing van de verbeelding geleid.
OPMERKING
Het is niet toegestaan nieuwe bouwwerken binnen de zogenoemde belemmeringenstrook te realiseren. Bouwvlakken moeten derhalve buiten deze stroken worden geprojecteerd.
REACTIE
Hieraan is, uitgezonderd bestaande situaties, tegemoetgekomen.
OPMERKING
Een gasstation is opgenomen binnen de bestemming Bedrijf - Openbaar nut. Gasunie vraagt om een meer specifieke bestemming.
REACTIE
Op dit punt zijn regels en verbeelding enigszins aangepast.
OPMERKING
In de plantoelichting is in paragraaf 5.7 vermeld dat er geen zogenoemde PR–contour aanwezig is. Dat is niet juist. Verzocht wordt de tekst aan te passen.
REACTIE
Hieraan is gehoor gegeven.
Diversen
OPMERKING
In het geldende bestemmingsplan voor plaats 62 te Valthermond is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen op basis waarvan burgemeester en wethouders de mogelijkheid hebben om in plaats van vrijstaande woningen, de bouw van twee onder één kapwoningen toe te staan.
Die mogelijkheid is niet in dit voorontwerpplan opgenomen.
REACTIE
De omzettingsmogelijkheid is alsnog opgenomen.