Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Borger, Torenlaan 8
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1681.01BP0020-VG01
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan
Het bestemmingsplan Borger, Torenlaan 8 met identificatienummer NL.IMRO.1681.01BP0020-VG01
van de gemeente Borger-Odoorn;
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 bed and breakfast
een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en
ontbijt met maximaal 2 kamers en maximaal 6 personen, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw
en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken van de (bedrijfs)woning en die geen zelfstandige
eenheid mag zijn of kan verworden tot een zelfstandige eenheid;
 
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels,
regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 aan een woning gebonden beroep of bedrijf
het uitoefenen van een beroep of het verlenen van diensten op juridisch, medisch, therapeutisch,
administratief, kunstzinnig of daaraan verwant gebied, als ondergeschikt onderdeel in een woning,
waarbij de woonfunctie centraal staat.
Commerciële dienstverlening als bankfilialen, uitzendbureaus, makelaardij en reisbureaus, alsmede
detailhandel en horeca worden niet begrepen onder een aan een woning gebonden beroep of
bedrijf;
 
1.7 archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek, booronderzoek, gravend onderzoek, begeleiding van bodemingrepen)
verricht door een daartoe bevoegde instantie of onderneming;
 
1.8 archeologische verwachtingswaarden
waarden die aan een gebied zijn toegekend op basis van de kans op het voorkomen van
archeologische resten, ook wel archeologische verwachting genoemd. De archeologische
verwachting zegt iets over de dichtheid waarin archeologische terreinen binnen een landschappelijke
eenheid voorkomen of worden verwacht. Hoe hoger de archeologische verwachting, hoe groter de
verwachte dichtheid aan archeologische resten. Hoe groter de dichtheid aan archeologische resten,
hoe groter de (verwachte) archeologische waarde van een bepaalde landschappelijke eenheid. Met
de termen hoge, middelhoge en lage verwachting wordt dit tot uitdrukken gebracht;
 
1.9 archeologische waarden
waarden die aan het gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied
voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing
aan de archeologische waarden zal telkens de Archeologische Beleidsadvies-kaart Gemeente Borger-
Odoorn toetsingskader zijn;
 
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.11 bestaande
het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of
bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens
een omgevingsvergunning;
het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende
bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het
overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische
toestemming;
 
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.14 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van het hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend
hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden
bouwwerk met een dak;
 
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van
een bouwwerk.
 
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten;
 
1.18 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
 
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij
indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.21 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen
en/of leveren van goederen aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of
aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.22 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt;
 
1.23 hoofdgebouw
een of meer panden of een gedeelte daarvan dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van een
geldende en toekomstige bestemming voor een perceel en indien meerdere panden of bouwwerken
op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is;
 
1.24 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter overdekking en met slechts of gedeeltelijk met
wanden is omgeven, waaronder in elk geval een carport wordt verstaan;
 
1.25 peil
1. peil gebouw:
De hoogte van de afgewerkte vloer ter plaatse van de hoofdtoegang;
2. peil ander bouwwerk:
De hoogte ter plaatse van het gemiddelde afgewerkte terrein;
 
1.26 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;
 
1.27 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische
aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop,
seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen
een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.28 woning
een complex van ruimten in een gebouw, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de
huisvesting van één persoon of meerdere personen of een gezin;
 
1.29 wooneenheid
Een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor huisvesting van personen.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk
te stellen constructiedeel;
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde,
met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de
aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.5 de oppervlaktes van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatste van het
bouwwerk;
 
2.6 perceelgrensafstand
de afstand van de perceelgrens tot het zijgevelvlak van een gebouw, daaronder niet begrepen
bouwonderdelen voor zover deze minder dan 50 cm buiten het zijgevelvlak uitsteken en mits
bedoeld onderdeel geen grotere lengte verkrijgt dan een derde van de lengte van de zijgevel van het
hoofdgebouw, gemeten daar waar de afstand het kleinst is.
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als
plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten,
luifels, balkons en toegangsportalen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de
buitenzijde van de gevel niet meer dan 1,5 m bedraagt.
 
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden wolfseinden niet meegerekend.
 
Bij toepassing van de wijze van meten met betrekking tot de afstand tussen de gebouwen wordt de
afstand gemeten als kortste afstand tussen de buitengevels van de hoofdgebouwen en/of
(bedrijfs)woningen.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. groen- en speelvoorzieningen;
  3. openbare nutsvoorzieningen;
  4. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  5. verkeersdoeleinden in de vorm van ontsluitingswegen, paden, parkeervoorzieningen;
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Hoofdgebouwen
  1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    1. bebouwing mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
    2. het aantal wooneenheden bedraagt ten hoogste zes;
    3. De goot- en bouwhoogtes mogen maximaal de hoogtes bedragen van de ter plaatse van de aanduidingen “maximum goothoogte” en “maximum bouwhoogte”
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. bijbehorende bouwwerken dienen te voldoen aan:
    1. de regels zoals genoemd in lid 3.2.1, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 25% van de oppervlakte van het hoofdgebouw; of
    2. het gestelde onder b tot en met f.
  2. de bijbehorende bouwwerken worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken die niet voldoen aan de situeringseisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 60 m2, exclusiefoverkappingen, met dien verstande dat ten hoogste 50% van het bouwvlak met gebouwen mag worden bebouwd;
  4. in geval zowel een goot- als bouwhoogte wordt toegepast, bedragen de hoogtematen ten hoogste respectievelijk 3 m en 6 m, mits wat betreft de bouwhoogte van 25% ten opzichte van het hoofdgebouw in acht wordt genomen. Bij het toepassen van uitsluitend een bouwhoogte bedraagt de hoogtemaat ten hoogste 3 m;
  5. de bouwhoogte van een overkapping bedraagt ten hoogste 3,5 m, waarvan de bebouwde oppervlakte ten hoogste 35 m2 bedraagt en en welke niet voor de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde hiervan mag worden opgericht;
  6. de bijbehorende bouwwerken, exclusief overkappingen, dienen ten minste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde hiervan te worden gebouwd.
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gebouwen;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • natuur en landschap;
worden afgeweken van het bepaalde in:
lid 3.1: voor een aan een woning gebonden beroep of bedrijf tot een oppervlakte van
maximaal 50 m². Hierbij dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:
  1. de woonfunctie van de woning dient in overwegende mate te worden gehandhaafd;
  2. er mogen geen verkeersaantrekkende activiteiten ontstaan, waardoor extra verkeersmaatregelen nodig zouden zijn;
  3. detailhandel is uitsluitend aanvaardbaar, voor zover dit in rechtstreekse relatie staat tot het aan de woning gebonden beroep of bedrijf;
  4. het parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de
bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor permanente bewoning;
  2. het gebruik van de gronden en gebouwen voor verblijfsrecreatie, met uitzondering van bestaande (vergunde) bed & breakfastvoorzieningen, kleinschalige kampeerterreinen en recreatieappartementen.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 1
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van archeologische waarden, voor zover
het gronden betreft met een archeologische waarde, een hoge archeologische waarde of een zeer
hoge archeologische waarde.
 
4.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk
 
4.2.1 Onderzoeksplicht
De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder a, van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de in lid 4.1 genoemde gronden, legt
een (onderzoeks)rapport over, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de
aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende
mate is vastgesteld.
 
4.2.2 Afwegingskader
  1. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 4.2.1 genoegzaam blijkt dat de schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  2. In het geval dat het een terrein van provinciaal belang archeologie betreft, vragen burgemeester en wethouders de provincie om advies, alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend.
4.2.3 Voorwaarden
  1. Voor zover de in lid 4.2.2 genoemde werken en werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerd archeologisch bureau dat werkt conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
  2. Indien het gestelde sub a, onder 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
4.2.4 Uitzondering onderzoeksplicht
De leden 4.2.1, 4.2.2 en 4.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. een bodemingreep die niet dieper reikt dan 0,3 m beneden maaiveld in een terrein;
  3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m beneden maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of;
  4. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
 
4.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en
wethouders op de in lid 4.1 omschreven gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of
werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen van de bodem;
  2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, verbreden of dempen van watergangen, vijvers en andere wateren;
  4. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  5. het diepploegen, mengwoelen of afgraven dieper dan 0,3 m beneden maaiveld, het egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen, en het aanleggen of rooien van bos en boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  6. de aanleg van drainage, waarbij tevens de waterhuishoudkundige noodzaak dient te worden aangetoond.
4.3.2 Onderzoeksplicht
De aanvrager van een in lid 4.3.1 genoemde omgevingsvergunning, legt een (onderzoeks)rapport
over, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden
verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
 
4.3.3 Afwegingskader
  1. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 4.3.2 genoegzaam blijkt dat de schade door de werken of werkzaamheden kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  2. In het geval dat het een terrein van provinciaal belang archeologie betreft, vragen burgemeester en wethouders de provincie om advies, alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend.
4.3.4 Voorwaarden
  1. Voor zover de in lid 4.3.2 genoemde werken en werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerd archeologisch bureau dat werkt conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
  2. Indien het gestelde sub a, onder 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
4.3.5 Uitzonderingen vergunningplicht c.q. onderzoeksplicht
De leden 4.3.1 tot en met 4.3.4 zijn niet van toepassing op de volgende werken of werkzaamheden:
  1. normaal onderhoud;
  2. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van de beheersverordening, met een daarvoor verleende vergunning;
  3. werken of werkzaamheden die in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen wordt uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  4. niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,1 m onder de bouwvoor.
3 Algemene regels
 
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond, die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
 
Het is verboden gronden te gebruiken in strijd met de in het plan aan de grond en/of bouwwerken
gegeven bestemmingsomschrijving.
 
Als strijdig gebruik wordt in elk geval aangemerkt:
  1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  2. het gebruik van (een deel van) de (agrarische) (bedrijfs)woning voor een bed & breakfastvoorziening, met uitzondering van bed & breakfastvoorzieningen die met een omgevingsvergunning zijn vergund;
  3. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als recreatieappartement, met uitzondering van recreatieappartementen die met een omgevingsvergunning zijn vergund;
  4. het gebruik van gronden voor kleinschalig kampeerterrein.
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval niet gerekend:
  1. het gebruik van gronden, waarop krachtens de bestemmingsregels gebouwen mogen worden gebouwd, ten behoeve van grondgebonden actieve zonnesystemen, zoals zonnepanelen en zonneboilers.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
 
7.1 Maatvoering
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. de gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen, daaronder niet begrepen de oppervlakte voor bijgebouwen en aan- en/of uitbouwen;
  2. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat een geringe verschuiving van de in het plan aangegeven bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en indelingslijnen met ten hoogste 5 m wordt aangebracht
  3. het bepaalde in het plan voor het houden van kortdurende evenementen.
7.2 Bed & breakfastvoorziening
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en worden
toegestaan dat in het woongedeelte van de woning logies wordt verstrekt in de vorm van bed and
breakfast. Hierbij dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:
  1. Gebruik dient te worden gemaakt van de hoofdentree en andere voorzieningen van de woning:
  2. De bed and breakfastvoorziening mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als een zelfstandige eenheid;
  3. De omvang van het verstrekken van logies dient ten opzichte van de huidige bestaande functie van de woning van ondergeschikte betekenis zijn tot maximaal 50 % van het vloeroppervlak van de woning of bedrijfswoning met een maximale oppervlakte van 75 m2;
  4. De bed and breakfastvoorziening biedt ruimte aan maximaal zespersonen in maximaal twee slaapkamers;
  5. Er mogen geen verkeersaantrekkende activiteiten ontstaan waardoor extra verkeersmaatregelen nodig zijn;
  6. Het parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
  7. Er mag geen extra inrit worden gemaakt als gevolg van de realisatie van een bed and breakfastvoorziening;
  8. Een bed and breakfastvoorziening is uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie van de woning;
  9. De initiatiefnemer van de bed and breakfastvoorziening dient zelf de hoofdbewoner van de woning te zijn.
7.3 Voorwaarden
 
De in lid 7.2 bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gebouwen;
  • de verkeersveiligheid;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • natuur en landschap.
Artikel 8 Overige regels
 
8.1 Uitsluiting seksinrichting
 
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.
 
8.2 Afstemming Wet natuurbescherming
 
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal rekening
worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op
grond van de Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens, dan wel uit onderzoek blijkt dat sprake is
van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van
voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaken, zal de betreffende
(bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden nadat vrijstelling, dan wel ontheffing op
grond van de Wet natuurbescherming is verkregen.
 
8.3 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden
  1. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeerkencijfers in de CROW-publicatie 381 en dat, indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
  2. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  3. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, moeten na de realisering in stand worden gehouden.
  4. Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bepaalde in sub a en b:
    1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
 
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de daarvoor geldende beheersverordening of het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van deze beheersverordening of dit bestemmingsplan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met de voorheen geldende beheersverordening of het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van deze beheersverordening of dit bestemmingsplan.
Artikel 10 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van bestemmingsplan Borger, Torenlaan 8.