direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Melkweg 57d te Klijndijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1681.00BP0064-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op een perceel (met de kadastrale aanduiding gemeente Odoorn, sectie S, nummer 675) aan de Melkweg, in het dorp Klijndijk in de gemeente Borger-Odoorn. Het voorliggende bestemmingsplan wordt opgesteld omdat het feitelijke gebruik op het betreffende perceel niet overeenkomt met hetgeen planologisch gezien is toegestaan. Om deze discrepantie tussen de feitelijke situatie en dat wat het bestemmingsplan toelaat weg te nemen, is het nodig om een nieuw bestemmingsplan voor het perceel op te stellen. Een bestemmingsplan met een bijbehorende toelichting als ruimtelijke motiveriningsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in Klijndijk. Het dorp Klijndijk ligt in het zuidoosten van de provincie Drenthe. In de directe omgeving van het dorp liggen verscheidene kleine dorpen zoals Odoorn, Valthe, Weerdinge, Emmermeer, Het Haantje, Kibbelveen en Odoornerveen. De omgeving van het plangebied wordt verder bepaald door agrarische grond en natuur. Op de onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.00BP0064-VG01_0001.png"

Uitsnede topografische kaart met in het rode kader het plangebied (bron: topotijdreis.nl).

1.3 Geldende bestemmingsplannen en afwijking

Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan 'Buitengebied'. De onderstaande figuur bevat een uitsnede van de verbeelding. De tekst onder de afbeelding bespreekt wat de geldende regels zijn van het bestemmingsplan en in hoeverre zij een conflict opleveren met het feitelijke gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.00BP0064-VG01_0002.png"

Uitsnede 'Buitengebied' (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

'Buitengebied'

Op grond van dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied de volgende bestemming:

  • 'Recreatie – Verblijfsrecreatie 1';
  • 'Waarde - Archeologie 4';
  • 'Waarde - Landschap en cultuurhistorie 1';

Daarnaast geldt de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - laagvliegroute'. Gronden met de bestemming 'Recreatie – Verblijfsrecreatie 1' zijn bestemd voor verschillende vormen van verblijfsrecreatie en de daarbij behorende voorzieningen. Ook zijn de gronden bestemd voor groenvoorzieningen, sport- en speelvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en verkeersdoeleinden in de vorm van ontsluitingswegen, paden en parkeervoorzieningen. Omdat het feitelijke gebruik niet past in deze regels van het bestemmingsplan, is het noodzakelijk om af te wijken van het bestemmingsplan. Dit onderhavige bestemmingsplan met een toelichting als ruimtelijke motivering voorziet hierin. Dit bestemmingsplan wordt op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening opgesteld. Voor de overige bestemmingen en de gebiedsaanduiding geldt dat deze in dit bestemmingsplan worden overgenomen en zodoende niks wijzigt.

1.4 Leeswijzer

Voorliggende toelichting kent zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in hoofdstuk 2 de beschrijving van de ontwikkeling aan de orde. Hoofdstuk 3 bevat het beleidskader. Het daarop volgende hoofdstuk behandelt de toetsing aan de omgevingsaspecten (hoofdstuk 4). Hoofdstuk 5 bevat de juridische vormgeving en hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

Het plangebied is gelegen aan de Melkweg 57d in het buitengebied van de gemeente Borger-Odoorn. Het perceel ligt ten noorden, op de grens, van het dorp Klijndijk. Op de onderstaande afbeelding is een luchtfoto van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.00BP0064-VG01_0003.png"

Luchtfoto met in het rode kader het plangebied (bron: Google Maps).

De huidige feitelijke situatie is dat een bijgebouw wordt gebruikt als bedrijfswoning en een voormalige bedrijfswoning wordt gebruikt als reguliere woning. Deze ontstane situatie kent echter een lange aanlooptijd en zal om die reden in de onderstaande tekst, aan de hand van de geldende planologische regelingen worden besproken. Daarbij wordt opgemerkt dat de huidige twee percelen (een perceel dat kadastraal aangeduid is als 'gemeentecode ODN00, sectie S, nummer 675' en met het adres Melkweg 57D en een perceel dat kadastraal aangeduid is als 'gemeentecode ODN00, sectie S, nummer 676' en met adres Melkweg 57C) tot 2010 tot één perceel behoorden en ook als zodanig waren bestemd.

Bestemmingsplan 'Odoorn Buitengebied'

In de periode van 1996 tot 2013 gold voor het perceel de bestemming 'jonge veldontginningen' en had het ook de aanduiding 'grondgebonden agrarisch bedrijf'. Het perceel mocht onder andere worden gebruikt voor bewoning en een grondgebonden agrarisch bedrijf. Op het perceel was één bedrijfswoning aanwezig.

In 2004 werd door de eigenaar van het perceel besloten over te gaan van een agrarisch bedrijf naar het uitbaten van een pension. Om dit mogelijk te maken werd de planologische situatie op grond van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gewijzigd.

In 2007 werd, na verlening van een bouwvergunning, op het perceel een bijgebouwd gerealiseerd.

In 2010 werd het kadastrale perceel gesplitst. Aanleiding hiervoor was dat op enig moment het bijgebouw in gebruik werd genomen als bedrijfswoning. Die bewoning was echter illegaal, het ging immers om een bijgebouw. Omdat in de feitelijke situatie sprake was van twee woningen en één perceel, werd het perceel gesplitst en kregen de percelen de eerder genoemde kadastrale aanduidingen. Het splitsen van de kadastrale percelen leidden er ook toe dat het bijgebouw, dat als bedrijfswoning werd gebruikt, als een losstaand gebouw kon worden beschouwd. Dit bijgebouw bevond zich op het perceel met het adres Melkweg 57C. Het pension dat werd uitgebaat bevond zich ook op het perceel met het adres Melkweg 57C.

De situatie die ontstond hield in dat:

  • een bijgebouw werd gebruikt als bedrijfswoning voor een pension, het pension en het bijgebouw als bedrijfswoning op het adres Melkweg 57C;
  • de formele bedrijfswoning die echter niet als bedrijfswoning werd gebruikt, bevond zich op het adres Melkweg 57D maar ontbrak het aan een bedrijf.

Op beide percelen was dus sprake van een feitelijke situatie die afweek van de planologische situatie.

'Beheersverordening Buitengebied'

Op 13 juni 2013 stelde de gemeenteraad van Borger-Odoorn de 'beheersverordening Buitengebied' (met identificatienummer NL.IMRO.1681.00BV0032-VG01) vast. Deze beheersverordening kende voor beide percelen de bestemming 'Recreatie - Groepsaccomodatie' en stelde dat per bedrijf niet meer dan één dienstwoning was toegestaan. De feitelijke situatie, bewoning van de bedrijfswoning op het adres Melkweg 57D en bewoning van een bijgebouw op het adres 57C, werd dus niet anders bestemd en viel daarmee automatisch onder het overgangsrecht.

Bestemmingsplan 'Buitengebied'

Op 29 november 2018 stelde de gemeenteraad van Borger-Odoorn het bestemmingsplan 'Buitengebied' (met identificatienummer NL.IMRO.1681.00BP0030-VG01) vast. Doordat het betreffende bewoonde bijgebouw en de als reguliere woning in gebruik zijnde bedrijfswoning beide de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' kregen werd onverhoeds de feitelijke bestaande situatie niet bestemd. Omdat dit ook al onder het vorige plan 'beheersverordening Buitengebied' het geval was, werden de bewoning van het bijgebouw en de bedrijfswoning illegaal. Dit laatste gebeurde van rechtswege omdat het gebruik onder de 'beheersverordening Buitengebied' onder het overgangsrecht viel en die rechtspositie niet kan worden verleend onder een opvolgend bestemmingsplan.

Concluderend

Om ervoor te zorgen dat de woning met het adres Melkweg 57D kan worden gebruikt als reguliere woning, is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan op te stellen dat die woning een woonbestemming geeft om de woning daarmee positief te bestemmen. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet hierin.

Tot slot wordt opgemerkt dat de bouwmogelijkheden voor het perceel dat kadastraal aangeduid is als 'gemeentecode ODN00, sectie S, nummer 676' zijn opgesoupeerd. Dat maakt dat op dat perceel, dat geen onderdeel is van dit bestemmingsplan, geen nieuwe gebouwen meer kunnen worden toegevoegd aan dat perceel.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hiervoor genoemde rijksdoelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van dit bestemmingsplan past in die lijn.

3.2 Provinciaal beleid

'Omgevingsvisie Drenthe 2018' en 'Provinciale omgevingsverordening Drenthe' De provincie Drenthe heeft op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. In 2014 is de Omgevingsvisie geactualiseerd. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is op 9 maart 2012 door Provinciale Staten vastgesteld en in oktober 2015 geactualiseerd.

De provincie Drenthe heeft op 3 oktober 2018 de gereviseerde Omgevingsvisie Drenthe 2018 vastgesteld. Voor de revisie is een nadere verkenning en duiding voor de thema's energie, stedelijke ontwikkeling en vrijetijdseconomie uitgevoerd. De Omgevingsvisie vormt het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein. De missie uit de Omgevingsvisie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

In de Omgevingsverordening zijn deze kernkwaliteiten juridisch geborgd en doorvertaald als archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust, en natuur. Om de missie te bereiken, wil de provincie vijf robuuste systemen ontwikkelen. Deze systemen zijn: sociaal economische structuur, klimaatbestendig watersysteem, robuuste landbouw, robuuste natuur en het multifunctioneel systeem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, natuur en landbouw) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem.

Daarnaast is voor het bereiken van de missie de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit, rekening houdend met de kernkwaliteiten die de Drentse identiteit bepalen.

In de Omgevingsverordening is daarom opgenomen (artikel 2.6) dat in een ruimtelijk plan uiteen wordt gezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten. Het plan maakt daarbij geen activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten. In de volgende paragraaf wordt het plan hieraan getoetst.

Verwerking in het bestemmingsplan

Zoals uiteengezet in Hoofdstuk 2 (Beschrijving van het plan) wordt met dit bestemmingsplan de situatie gecorrigeerd dat een bijgebouw wordt bewoond en een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning wordt gebruikt. Die situatie ontstond als gevolg van de 'beheersverordening Buitengebied' (met identificatienummer NL.IMRO.1681.00BV0032-VG01) die de betreffende situatie onverhoeds onder het overgangsrecht bracht. Zoals aangegeven in Hoofdstuk 2 (Beschrijving van het plan) viel het gebruik van de voormalige bedrijfswoning namelijk onder de 'beheersverordening Buitengebied' onder het overgangsrecht. Omdat het in beginsel niet mogelijk is om het gebruik nogmaals onder het overgangsrecht te brengen bij een volgend plan, is er sprake van illegale bewoning van de voormalige bedrijfswoning op het moment dat het bestemmingsplan 'Buitengebied' (met identificatienummer NL.IMRO.1681.00BP0030-VG01) van kracht werd. Dat bestemmingsplan 'Buitengebied' volgde voor het betreffende perceel immers de 'beheersverordening Buitengebied' op.

Tegen deze ontwikkeling om het gebruik van de voormalige bedrijfswoning positief te bestemmen verzet de Omgevingsverordening zich niet. Het bestemmingsplan maakt immers geen gebruik van de Ruimte-voor-ruimteregeling (artikel 2.16), voorziet niet in woningbouw (artikel 2.17) en ziet ook niet toe op een functiewijziging verblijfsrecreatie naar wonen (artikel 2.20). Bij dit laatste artikel wordt opgemerkt dat het daarbij moet gaan om functiewijziging, transformatie, van recreatiewoningen naar reguliere woningen en niet om bedrijfswoningen naar woningen. Dit planvoornemen voorziet niet in zulk ontwikkeling.

Ook verzet de 'Omgevingsvisie Drenthe 2018' zich niet tegen dit onderhavige bestemmingsplan om het gebruik van de voormalige bedrijfswoning positief te bestemmen. De Omgevingsvisie gaat in op de vraagstukken die spelen op de woningmarkt in de provincie Drenthe (bevolkingsdaling, toename van verschil tussen stad en platteland en toename behoefte levensloopbestendige woningen). Voor die ontwikkelingen op de woningmarkt worden weliswaar ambities geformuleerd, de planologische gevolgen van dit bestemmingsplan hebben echter geen betrekking op die ambities.

Uit de bovenstaande beschouwing volgt dat de 'Provinciale omgevingsverordening Drenthe' en de 'Omgevingsvisie Drenthe 2018' de betreffende ontwikkeling toelaten. Het project komt dus overeen met het provinciaal beleid en kan om die reden wat betreft het provinciale beleid als uitvoerbaar worden geacht.

3.3 Gemeentelijk beleid

Op 9 december 2010 stelde de gemeenteraad van Borger-Odoorn de 'Structuurvisie Borger-Odoorn' (hierna: Structuurvisie) vast. Deze structuurvisie verbeeldt en beschrijft de strategische ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het grondgebied van de gemeente Borger-Odoorn voor de komende tien tot twintig jaar. In de Structuurvisie staat aangegeven dat er incidenteel op zichzelf staande woningbouw is toegestaan op open plekken binnen de bebouwingsstructuren van de linten en de uitlopers vanuit de esdorpen. Een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing is hierbij een vereiste.

De Structuurvisie gaat echter niet in op transformatie: het planologisch gezien wijzigen van een bedrijfswoning naar een reguliere woning. De feitelijke bewoning als regulier woning vindt op dit moment reeds plaats maar is, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 2 (Beschrijving van het plan), niet juist bestemd. Om de woning toch positief te bestemmen, zet dit bestemmingsplan de geldende bestemming 'Recreatie – Verblijfsrecreatie 1' om naar 'Wonen'. Zo bezien laat het gemeentelijke beleid de betreffende wijziging van de geldende bestemming toe en komt het project dus overeen met het gemeentelijke beleid.

Het project kan wat betreft het gemeentelijke beleid als uitvoerbaar worden geacht.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In de navolgende tekst worden de effecten van het bestemmingsplan op de omgeving afgewogen.

4.1 Archeologie

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. De Monumentenwet en haar opvolger, de Erfgoedwet, regelen hoe met archeologische vindplaatsen en zichtbare monumenten moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij de planvorming te betrekken.

Om op zorgvuldige wijze met het archeologische bodemarchief om te gaan, heeft archeologisch adviesbureau RAAP in 2011 in opdracht van de gemeente Borger-Odoorn gemeentelijk archeologisch beleid opgesteld. Het beleid is tot stand gekomen in het kader van de Culturele Alliantie tussen de gemeente en de provincie Drenthe. Het beleid geeft een overzicht van de 'voorraad archeologie' op gemeentelijke schaal en hoe de gemeente bij ruimtelijke ingrepen en plannen met dit archeologisch erfgoed wil omgaan. Het beleid geeft inzicht in de eventueel noodzakelijke onderzoeksprocessen (wel of geen onderzoek en, zo ja, op welke wijze). Vanuit de gemeenschappelijke zorg voor het archeologisch bodemarchief van Drenthe zijn in het beleid de gemeentelijke en provinciale uitgangspunten gebundeld weergegeven.

Voor de locatie van dit bestemmingsplan geldt op basis van de gemeentelijke Archeologische verwachtingen- en beleidsadvieskaart een hoge of middelhoge verwachting. Om die reden geldt op dit moment een archeologische dubbelbestemming ter plaatse. Deze dubbelbestemming wordt in dit onderhavige bestemmingsplan overgenomen. Omdat het dit planvoornemen echter nu niet voorziet in nieuwe bebouwing, is het nu niet noodzakelijk om archeologisch onderzoek te verrichten en kan het project voor dit aspect als uitvoerbaar worden geacht.

4.2 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Met deze regelgeving streeft men naar een duurzaam gebruik van de bodem. Het planvoornemen voorziet echter niet in het realiseren van nieuwe bebouwing, de bestaande woning blijft ongewijzigd. Het feitelijk grondgebruik wijzigt dus niet als gevolg van dit planvoornemen. Om deze reden is een bodemonderzoek niet nodig voor het onderhavige planvoornemen en kan het project voor dit aspect als uitvoerbaar worden geacht.

4.3 Cultuurhistorie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Rijksmonumenten worden beschermd door de Erfgoedwet. Met monumenten worden alle 'onroerende zaken' bedoeld. Tot die onroerende zaken horen gebouwen en objecten, zoals vaarten, bruggen, wegen, bomen en pleinen, die tenminste vijftig jaar oud zijn. Zij moeten van belang zijn door hun schoonheid, de wetenschappelijke en/of hun cultuurhistorische betekenis. Een monument kan worden aangewezen als rijksmonument wanneer het aan deze regels voldoet en als het een nationale, unieke waarde heeft. Naast rijksmonumenten worden op provinciaal niveau en gemeentelijk niveau monumenten aangewezen op grond van de respectievelijk provinciale- en gemeentelijke monumentenverordening.

Ter plaatse van de locatie van het planvoornemen geldt op dit moment een cultuurhistorische waarde. Het geldende bestemmingsplan (bestemmingsplan 'Buitengebied') bepaalt dat de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke, en cultuurhistorische waarden van de Hondsrug, alsmede de bescherming van de aardkundige waarden. Deze bestemming geldt op dit moment en dit bestemmingsplan neemt deze cultuurhistorische dubbelbestemming over. Dat in combinatie met dat dit planvoornemen voorziet in het wijzigen van de planologische situatie en de feitelijke situatie ongewijzigd blijft, maakt dat dit bestemmingsplan voor het milieuaspect cultuurhistorie als uitvoerbaar kan worden geacht.

4.4 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden moet men beoordelen in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming (Wnb) en in het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. De Wnb regelt onder andere de soortenbescherming van planten en dieren, dit betreft de in het wild voorkomende vogels onder de vogelrichtlijn, de dier- en plantensoorten onder de habitatrichtlijn. Dier- en plantensoorten die in de bijlage van de wet genoemd worden vallen ook onder de beschermde soorten, op deze lijst mogen provincies een 'lijst met vrijstellingen' opstellen (artikel 3.11 van de Wnb). In de Wnb is eveneens de bescherming van Natura 2000-gebieden geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Omdat dit bestemmingsplan niet voorziet in ruimtelijke ingrepen en er dus niks wordt gebouwd en/of gesloopt, kan ecologisch onderzoek achterwege blijven en vormt het aspect geen belemmering voor het onderhavige plan.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit). Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Voor het plaatsgebonden risico is de zogeheten 10-6-contour richtinggevend. Deze plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar geldt als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten en betekent dat kwetsbare objecten niet binnen deze contour aanwezig mogen zijn of mogen komen. Beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan als daarvoor voldoende motivatie is gegeven. Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Ten aanzien van het groepsrisico met betrekking tot transportroutes geldt op grond van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, onder 1°, van het Besluit externe veiligheid transportroutes dat indien een bestemmingsplan planologisch gezien kan leiden tot een bevolkingstoename van meer dan 10% ten aanzien van de bestaande situatie, er sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. In zulke gevallen moet het groepsrisico worden verantwoord, in andere gevallen –wanneer het bestemmingsplan dus niet leidt tot een bevolkingstoename van meer dan 10%- hoeft het groepsrisico niet te worden verantwoord.

Uit de risicokaart (risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Wel bevindt zich direct aan de oostzijde van het plangebied, aan de overzijde van de doorgaande weg de Melkweg, zich een buisleiding van de Gasunie. Het betreft de leiding N-522-50 met een druk van 40 bar en een diameter van 0,15 m. De plaatsgebonden risicocontour (10-6) van deze leiding valt niet buiten de bebouwingsvrije zone. Deze bebouwingsvrije zone wordt reeds door de bestemming ‘Leiding – Gas’ in de bestemmingsplan 'Buitengebied' (met identificatienummer NL.IMRO.1681.00BP0030-VG01) veiliggesteld. Voor het groepsrisico geldt dat dit als gevolg van het plan niet toeneemt: het aantal mensen dat ter plaatse kan verblijven, blijft hetzelfde.

Ook bevindt zich op het kadastrale perceel waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft zich een tweede buisleiding voor het transport van aardgas. Ten tijde van het aanleggen van deze leiding heeft een afweging plaatsgevonden voor het plaatsgebonden risico. Op basis van die afweging, en de daaruit volgende vereiste veiligheidsafstanden is de leiding op voldoende afstand van de woning geplaatst. Voor het groepsrisico geldt dat dit als gevolg van het plan niet toeneemt: het aantal mensen dat ter plaatse kan verblijven, blijft hetzelfde.

Uit bovenstaande gegevens blijkt dat wat betreft de omgevingsaspecten externe veiligheid op voorhand geen bezwaren zijn tegen de beoogde bestemmingswijziging. Vanwege voldoende afstand tot de aanwezige risicobronnen staat de externe veiligheid de functiewijziging niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling past bij het streven dat het groepsrisico niet toeneemt als gevolg van het plan.

Het bestemmingsplan kan wat betreft het aspect externe veiligheid als uitvoerbaar worden geacht.

ADVIES BRANDWEER

Het bestemmingsplan is voorgelegd aan de brandweer. De brandweer heeft de volgende opmerkingen gemaakt, die hieronder aan de orde komen.

Zelfredzaamheid

De personen in het gebouw zijn zelfredzaam. Hierdoor is men in staat, wanneer men bij een dergelijk scenario snel wordt gewaarschuwd of alert is op de fluittoon, te vluchten. Gezien de wegenstructuur is het zeker mogelijk om van het incident af te vluchten. Verder worden aanwezige in de woning nog (enigszins) beschermd door het gebouw zelf.


Bestrijdbaarheid /beheersbaarheid

Bij een dergelijk scenario, zeker met fakkelbrand als gevolg, is het zaak hulpdiensten snel te alarmeren waardoor er nog kans is om reddend op te kunnen treden en branduitbreiding buiten de 1% effectafstand verder te voorkomen. Na alarmering heeft de brandweer nog zo’n 15 minuten nodig om ter plaatse te komen en in totaal zo’n 20 minuten om te beginnen met de bestrijding van de omgeving. Tijdige alarmering is hierbij dus cruciaal.
De ontsnapping van een gaswolk kan niet beïnvloed worden door de hulpverleningsdiensten. In dit scenario zijn de mensen in het invloedsgebied (effectafstand 1%) aangewezen op hun eigen zelfredzaamheid en een goede inrichting van hun omgeving.


Maatregelen

Omdat het een reeds bestaande bedrijfswoning betreft die bestemmingsplan technisch tot een reguliere woning wordt bestemd, verandert er in principe niets aan de situatie.

Als aandachtspunt kan meegegeven worden om bij de Gasunie, als leidingbeheerder, navraag te doen naar de buisleiding en de bomenlaan waaronder deze gelegen is. De betreft de eventuele invloed van de wortels op de leiding.

Gelet op het scenario is het cruciaal hulpdiensten snel te alarmeren.


Samenvatting

Kijkend naar het aspect Externe Veiligheid constateert de brandweer dat er scenario’s denkbaar zijn waar gevaarlijke stoffen bij getrokken zijn en welke invloed hebben op de bestaande omzetting.
Met beschreven maatregel en aandachtspunt kan of de kans op voorkomen van een dergelijk scenario verkleint worden of de zelfredzaamheid van de personen vergroot worden of de bestrijdbaarheid geoptimaliseerd aldus de brandweer.

4.6 Geluid

Dit planvoornemen voorziet in het wijzigen van de geldende bestemming naar een woonbestemming. De Wet geluidhinder beschouwt een woning als zogenaamd geluidsgevoelige gebouw. Op dit moment is geluidsgevoelige bebouwing, een woning, ook reeds toegestaan. Omdat de feitelijke situatie niet wijzigt, kan akoestisch onderzoek achterwege blijven.

De Wet geluidhinder verzet zich niet tegen de komst van dit planvoornemen. Ook is er geen sprake van een aantasting van het woon- en leefmilieu in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Daarmee vormt het milieuaspect geluid geen belemmering voor onderhavig plan.

4.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Sinds augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De ladder is geen op zichzelf staand instrument maar is onderdeel van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de minister van Infrastructuur en Waterstaat. De betreffende minister zorgt ervoor dat decentrale overheden over de juiste instrumenten beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Onderdeel hiervan is het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

Dit bestemmingsplan gaat ervan uit dat een dergelijke 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro zich hier niet voordoet. In dit bestemmingsplan gaat het immers niet om het realiseren van een nieuwe woning maar alleen om een bestaande bestemming planologisch gezien aan te passen aan de feitelijke situatie. Een nadere toets aan de Ladder is daarom niet aan de orde.

4.8 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Omdat het planvoornemen voorziet in het wijzigen van de geldende recreatiebestemming naar een woonbestemming op een perceel waar op dit moment al wordt gewoond, kan verdere toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.

4.9 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.

Dit bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van een woonbestemming. Nabij het plangebied zijn bedrijven aanwezig die een belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan zouden kunnen betekenen. Aan de directe oostzijde bevindt zich op ongeveer tien meter afstand een recreatiebedrijf. Onderdeel van de bedrijfsvoering zijn een familie- en groepsaccommodatie. Voor een recreatieve bedrijvigheid als deze geldt op basis van de VNG-brochure (SBI-2008, 5510) een richtafstand van tien meter vanwege verscheidene aspecten. Daarmee voldoet de afstand aan de voorgeschreven norm.

Voorts bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen bedrijven die een belemmering kunnen ondervinden of kunnen opwerpen voor het onderhavige plan. Het aspect milieuzonering levert geen belemmeringen op voor het bestemmingsplan.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie. Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht moet het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Vervolgens is het Besluit m.e.r. op 7 juli 2017 wederom gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Het gewijzigde Besluit m.e.r. geldt vanaf 16 mei 2017 voor alle lopende vergunningaanvragen en bestemmingsplannen waarover nog geen besluit is genomen. Eén van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r. Deze zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. (-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De resultaten de voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk, laten zien dat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Zodoende kan worden geconcludeerd dat gezien de grootte en aard van de ingrepen er geen negatieve effecten zijn te verwachten. Op grond hiervan is het verrichten van een (vorm)vrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

4.11 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Op 21 mei 2019 is de digitale watertoets voor het plan doorlopen. De watertoets is als Bijlage 3 (Watertoets) van dit plan toegevoegd.

Op basis van deze toets wordt in het plan geen waterschapsbelangen geraakt. Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Deze conclusie is getrokken naar aanleiding van een digitale watertoets. Het proces van de watertoets is goed doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische opzet

5.1 Algemeen

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het wijzigingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan (waaronder een wijzigingsplan valt). In het Bro is deze regeling verder uitgewerkt. Een wijzigingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Daarnaast is het wijzigingsplan voorzien van een toelichting, op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachten aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het wijzigingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Het wijzigingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het plan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.

5.2 Opzet van de regels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De begrippen zijn in overeenstemming met de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan dat elders in het buitengebied van Borger-Odoorn geldt: 'Buitengebied'. Voor de wijze van meten geldt dat ook deze overeenkomt met dat bestemmingsplan.

5.2.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit de bestemmingen:

Omdat dit bestemmingsplan alleen de planologische situatie aanpast aan de feitelijke situatie maakt het gebruik van de bestemmingen 'Wonen', 'Leiding - Gas', 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Landschap en cultuurhistorie 1' van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'. Aanduidingen die niet van toepassing zijn in het plangebied zijn uit de regels van de bestemmingen gehaald. Van enige andere inhoudelijke wijziging is geen sprake. Een verdere bespreking van de bestemmingen kan om die reden achterwege blijven.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels bestaan uit een zestal regels:

De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. De rest van de algemene regels is ontleend aan het nu geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' (met identificatienummer NL.IMRO.1681.00BP0030-VG01). Voor deze algemene regels geldt hetzelfde als voor de bestemmingsregels: onderdelen van de regels die niet van toepassing zijn in het plangebied zijn uit de artikelen verwijderd.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op wijzigen van de planologische situatie aan de hand van de feitelijke situatie. Het weergeven van de economische uitvoerbaarheid ten behoeve van de inzet van gemeentelijke middelen door middel van een cijfermatige opzet, is daarom voor het plangebied niet relevant.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

VOOROVERLEG

De provincie Drenthe heeft aangegeven dat zij geen reden zien om vanuit provinciaal belang in te grijpen in de verdere procedure. Hierbij gaan ze er van uit dat er bij het recreatiebedrijf, waar de voormalige bedrijfswoning voorheen toe behoorde, niet alsnog een bedrijfswoning noodzakelijk zal zijn. Dit is als zodanig in het bestemmingsplan opgenomen.

De brandweer heeft het bestemmingsplan eveneens beoordeeld. Dit heeft geleid tot aanvulling van de paragraaf externe veilgheid.

De vooroverlegbrieven van provincie en brandweer zijn als bijlage toegevoegd.

ONTWERP

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 8 november 2019 gedurende 6 weken ter visie gelegen. Tijdens deze terinzagetermijn zijn geen zienswijzen binnengekomen. Het ontwerp-bestemmingsplan is vervolgens ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad.