direct naar inhoud van Artikel 16 Horeca - Pension
Plan: Gasselternijveen dorp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1680.GNV-VB01

Artikel 16 Horeca - Pension

 

16. 1.    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Horeca - Pension´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    gebouwen ten behoeve van:

1.    een pension;

2.    een bedrijfswoning;

b.    aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een be­drijfswoning;

waarbij, ter plaatse van de aan­duiding ‘karakteristiek’, de instand­houding van de bestaande ka­rakteristieke hoofdvorm wordt nage­streefd;

met daaraan ondergeschikt:

c.    nutsvoorzieningen;

d.    groenvoorzieningen;

e.    paden;

f.     water;

met de daarbijbehorende:

g.    parkeervoorzieningen;

h.    tuinen, erven en terreinen;

i.      overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

16. 2.    Bouwregels

16. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 16.1. sub a. genoemde ge­bouwen gelden de volgende regels:

a.    een gebouw zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.    per horecabedrijf zal ten hoogste één bedrijfswoning worden ge­bouwd;

c.    ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ zullen de goot- en bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen.

16. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

a.    de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;

b.    de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;

c.    de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijge­bouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning zal ten hoogste 50 m² bedragen;

 

d.    de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijge­bouw of een aan de bedrijfswoning gebouwde overkap­ping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouw­laag van de bedrijfswoning plus 0,25 m, met dien ver­stande dat de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aan­gebouwd bijgebouw of een aan de bedrijfswoning gebouwde overkap­ping ten hoogste 4,00 m zal bedragen;

e.    de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een niet aan de bedrijfswoning gebouwde overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

f.     de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping zal ten minste 30° bedragen, tenzij een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een plat dak.

16. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg ge­keerde gevel(s) van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

b.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkap­pingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

16. 3.    Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetin­gen van de bebouwing.

16. 4.    Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

 

a.    het bepaalde in lid 16.2.1. sub a in die zin dat gebouwen ge­deeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

1.    er sprake is van een incidentele uitbreiding;

2.    uitsluitend ondergeschikte gebouwen geheel buiten het bouwvlak worden gebouwd;

3.    de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet ho­ger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrens­waarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

 

b.    het bepaalde in lid 16.2.2. sub e in die zin dat de goot­hoogte van een vrijstaand bijgebouw of een niet aan de be­drijfswoning gebouwde overkapping wordt verhoogd tot ten hoogste 4,50 m;

c.    het bepaalde in lid 16.2.2. sub f in die zin dat de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping bij een bedrijfswoning wordt verlaagd of verhoogd.

16. 5.    Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van bijgebouwen bij een bedrijfswoning voor (recre­atieve) bewoning;

b.    het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een bar of een bar-/dancing;

c.    het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefe­ning van detailhandel, tenzij het detailhandel betreft die ten dienste staat van en ondergeschikt is aan de in lid 16.1. ge­noemde doeleinden.

16. 6.    Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

16. 6. 1. Ter plaatse van de aandui­ding ‘karakteristiek’, is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

-       het (gedeeltelijk) slopen van gebouwen.

16. 6. 2. Het bepaalde in lid 16.6.1. is niet van toepassing op wer­ken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

a.    het normale onderhoud betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van het plan.

16. 6. 3. De omgevingsvergunning kan slechts wor­den verleend, indien:

a.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteris­tieke hoofdvorm van de bebouwing;

b.    de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden her­steld;

c.    de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;

d.    het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zich­zelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

 

16. 7.    Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het straat- en bebou­wingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wij­zigen in die zin dat:

 

-       de aanduiding ‘karakteristiek’ wordt verwijderd, in­dien:

1.    de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

2.    de karakteristieke hoofdvorm in zijn geheel redelijkerwijs niet te handhaven is in relatie tot de functie die het gebouw moet of uitsluitend nog kan vervullen.