direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch - Landbouw
Plan: Hogezoom - Burgh-Haamstede / Renesse
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1676.00061BPGhp00010-vast

Artikel 3 Agrarisch - Landbouw

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Landbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven;
  • b. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende recreatieve fiets-, wandel- en ruiterpaden en voorzieningen;

en tevens voor:

  • c. kwekerijen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij';
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, natuurvriendelijke oevers, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels.

3.2.1 Algemeen
  • a. op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1 genoemde bestemming worden gebouwd:
    • 1. bedrijfsgebouwen;
    • 2. bedrijfswoningen, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
    • 3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. gebouwen, overkappingen en wateropslagruimten ten behoeve van een bedrijf mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden opgericht;
  • c. indien gebouwen en overkappingen niet aaneen worden gebouwd, bedraagt de onderlinge afstand ten minste 3 meter.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen
  • a. per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, mits voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk;
  • b. de goothoogte van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste 6 meter en de bouwhoogte ten hoogste 12 meter;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 750 m3;
  • d. per bedrijf is een mestopslagruimte toegestaan mits:
    • 1. de goothoogte ten hoogste 5 meter bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 7 meter bedraagt;
    • 3. de inhoud ten hoogste 2.500 m3 bedraagt;
  • e. bij toepassing van hellende dakvlakken mag de dakhelling maximaal 55° bedragen.
3.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij een bedrijfswoning mogen binnen het bouwvlak aan- uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de totale bebouwde oppervlakte van het zij- en achtererf, overkappingen en onoverdekte zwembaden meegerekend, mag maximaal 50% bedragen, met een maximum van 60 m2;
  • b. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 3,30 meter en de bouwhoogte mag maximaal 6 meter bedragen;
  • c. aan- en uitbouwen en bijgebouwen moeten minimaal 3 meter achter (het verlengde van) de gevellijn van de bedrijfswoning worden gebouwd.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan;
  • b. de bouwhoogte bedraagt 1 meter, met uitzondering van:
    • 1. vlaggenmasten die ten hoogste 8 meter mogen bedragen;
    • 2. een wateropslagruimte die ten hoogste 6 meter mag bedragen;
    • 3. overkappingen bij een woning die ten hoogste 3,30 meter mogen bedragen;
    • 4. overkappingen bij een bedrijfsgebouw die ten hoogste 6 meter mogen bedragen.
3.2.5 Zwembaden

bij bedrijfswoningen mogen, binnen het bouwvlak onoverdekte zwembaden worden gebouwd, mits:

  • a. het zwembad minimaal 3 meter achter (het verlengde van) de gevellijn van de woning is gelegen;
  • b. de oppervlakte van het zwembad maximaal 15% van het zij- en achtererf bedraagt met een maximum van 100 m2;
  • c. het bouwen van een zwembad niet tot gevolg heeft dat het zij- of achtererf voor meer dan 50% wordt bebouwd;
  • d. de afstand tot de perceelsgrenzen minimaal 1 meter bedraagt;
  • e. de betreffende grond op basis van het bestemmingsplan ten dienste staat van de woning.
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Eisen

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  • b. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;
  • c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.3.2 Voorwaarden

Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en gronden in verband met calamiteiten.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Overkappingen voor teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder a, voor het bouwen van overkappingen als teeltondersteunende voorziening, buiten een bouwvlak, met in achtneming van het volgende:

  • a. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 4 meter;
  • b. een omgevingsvergunning wordt niet verleend binnen een afstand van 50 meter van gronden met de bestemming Natuur;
  • c. voorzien wordt in afschermende landschappelijke inpassing van de voorzieningen die bestaat uit een beplantingsstrook met afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 m;
  • d. de teeltondersteunende voorziening staat ten dienste aan het grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • e. een omgevingsvergunning wordt slechts verleend ten behoeve van een reëel of volwaardig agrarisch bedrijf en voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • f. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
  • g. afwijken is slechts toelaatbaar als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst zijn verzekerd.
3.4.2 Wateropslagruimten

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder a, voor het bouwen van een wateropslagruimte als zelfstandig bouwwerk, buiten een bouwvlak, met in achtneming van het volgende:

  • a. wateropslagruimten worden aansluitend aan een bouwvlak gerealiseerd;
  • b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 2 meter;
  • c. een omgevingsvergunning wordt niet verleend binnen een afstand van 100 meter van gronden met de bestemming Natuur;
  • d. voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • e. een omgevingsvergunning wordt niet verleend indien op het bij het agrarisch bedrijf behorende bouwvlak voldoende ruimte aanwezig is om de wateropslagruimte te realiseren;
  • f. een omgevingsvergunning wordt slechts verleend ten behoeve van een reëel of volwaardig agrarisch bedrijf en voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • g. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
  • h. afwijking leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer; indien het verhard oppervlak toeneemt vraagt bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de omgevingsvergunning te verlenen;
  • i. afwijken is slechts toelaatbaar als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst zijn verzekerd.
3.4.3 Grotere mestopslagruimte

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder d, voor het bouwen van een mestopslagruimte als zelfstandig bouwwerk, ter plaatse van een bouwvlak of bouwstede, met in achtneming van het volgende:

  • a. de totale inhoud van mestopslagruimten en mestbassins op het betreffende erf bedraagt ten hoogste 5.000 m3;
  • b. het gebruik van de mestopslagruimten ten behoeve van handelsdoeleinden is niet toegestaan;
  • c. een omgevingsvergunning wordt slechts verleend ten behoeve van een reëel of volwaardig agrarisch bedrijf en voor een doelmatige bedrijfsvoering; alvorens de omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
  • d. voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • e. afwijking leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer; indien het verhard oppervlak toeneemt of kan toenemen met 1.000 m2 of meer, vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de omgevingsvergunning te verlenen;
  • f. afwijken is slechts toelaatbaar als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst zijn verzekerd.
3.4.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hoger dan 1 meter, met in achtneming van het volgende:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 2 meter;
  • b. de omgevingsvergunning is noodzakelijk in verband met de aard en omvang van de agrarische bedrijfsvoering, alvorens omgevingsvergunning te verlenen vraagt bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige.
3.4.5 (Vervangende) nieuwbouw NED

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het nieuw bouwen of vervangend nieuw bouwen van een gebouw ten behoeve van een NED binnen een bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

  • a. een omgevingsvergunning wordt verleend voor het bouwen van een gebouw ten behoeve van een NED waarbij de oppervlakte van het gebouw ten hoogste de in de bijlage opgenomen Positieve lijst NED's genoemde omvang bedraagt;
  • b. een omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien ook toepassing is of wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid in lid 3.7.4;
  • c. een omgevingsvergunning voor nieuwbouw zonder dat andere gebouwen behorende tot het bouwvlak worden gesloopt, wordt slechts verleend indien sprake is van een kwalitatieve verbetering van de inrichting van het erf;
  • d. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing van het erf die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • e. een omgevingsvergunning wordt slechts verleend als een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing.
3.4.6 Afwegingskader

De omgevingsvergunning als bedoeld in 3.4.1, 3.4.2, 3.4.3, 3.4.4 en 3.4.5 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. dit niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de opslag van goederen anders dan agrarische producten afkomstig van het eigen agrarisch bedrijf, buiten het bouwvlak;
  • b. het huisvesten van seizoensarbeiders;
  • c. het gebruik van paardenbakken;
  • d. het aanleggen van een mestbassin (mestzak of foliebassin) of een waterbassin;
  • e. het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en specie, behoudens het deponeren van baggerspecie in het kader van normaal onderhoud van waterlopen;
  • f. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden als uitstallings-, opslag-, stand-, of ligplaats voor kampeermiddelen;
  • g. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden als winterstalling voor kampeermiddelen;
  • h. het permanent bewonen of laten bewonen van kampeermiddelen;
  • i. het uitoefenen van verblijfsrecreatie zonder het hebben van een centrale bedrijfsmatige exploitatie;
  • j. het uitponden van standplaatsen aan derden;
  • k. het buiten het zomerseizoen gebruik maken van standplaatsen;
  • l. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als zelfstandige woonruimte;
  • m. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf;
  • n. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of een vrijstaand bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg;
  • o. fruitteelt ter plaatse van gronden die gelegen zijn binnen 50 m van de woningen van derden of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (waaronder minicampings).
3.5.2 Niet strijdig gebruik

Het beroepsmatig of bedrijfsmatig gebruik van een woning en/of bij deze woning behorende bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. het beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;
  • b. het gebruik voor beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan voor de bewoners van de woning;
  • c. ten hoogste 25 m2 van de woning en/of de bij deze woning behorende bijgebouwen voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep of bedrijf mag worden gebruikt;
  • d. het gebruik geen horeca mag betreffen;
  • e. geen afbreuk mag worden gedaan aan het karakter van de omgeving;
  • f. geen activiteit plaatsvindt betreffende een inrichting als genoemd in artikel 2.1, lid 1, sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij voldoende is aangetoond dat de vestiging van de activiteit geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte nabijgelegen woningen;
  • g. geen detailhandel is toegestaan tenzij het een webwinkel betreft;
  • h. geen verlichte en/of opvallende reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn;
  • i. het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting niet is toegestaan.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Paardenbak

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 en 3.5.1 ten behoeve van een paardenbak, met in achtneming van het volgende:

  • a. het oppervlak van de paardenbak bedraagt ten hoogste 1.200 m2;
  • b. een omgevingsvergunning wordt niet verleend:
    • 1. binnen een afstand van 100 meter van gronden met de bestemming Natuur, of gronden met de bestemming Water;
    • 2. binnen een afstand van 50 meter ten opzichte van de meest nabij gelegen woning van derden;
  • c. de paardenbak grenst direct aan een bouwvlak of een bestemmingsvlak waarbinnen een woning is toegestaan;
  • d. voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van ten minste 5 m;
  • e. afwijken is slechts toelaatbaar als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst zijn verzekerd.
3.6.2 Tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5.1 voor het tijdelijk huisvesten van seizoensarbeiders, met in achtneming van het volgende:

  • a. de huisvesting vindt plaats op een bouwvlak;
  • b. een omgevingsvergunning wordt slechts verleend voor de plaatsing van verplaatsbare wooneenheden ten behoeve van de huisvesting van aan het betreffende agrarisch bedrijf verbonden seizoensarbeiders, met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 220 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 3,50 meter voor een aaneengesloten periode van ten hoogste 15 weken per kalenderjaar.
3.6.3 Gastenverblijf

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1, voor het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf, met dien verstande dat:

  • a. omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een (bedrijfs)woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
  • b. de aanvrager eigenaar en/of bewoner is van het bouwperceel;
  • c. het hoofdgebouw op het bouwperceel permanent wordt bewoond;
  • d. per bouwperceel maximaal 1 aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf is toegestaan;
  • e. het gastenverblijf uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;
  • f. het gastenverblijf uitsluitend niet-commercieel wordt gebruikt;
  • g. de algemene bebouwingsregels voor een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw in acht worden genomen, met dien verstande dat de minimale afstand van het bijgebouw tot de bouwperceelsgrenzen 1,00 meter moet bedragen;
  • h. de omgevingsvergunning niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;
  • i. er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder);
  • j. op eigen terrein voorzien wordt in parkeerruimte voor minimaal één auto.
3.6.4 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1, voor het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

  • a. omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een (bedrijfs)woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
  • b. per bouwperceel maximaal 1 aan- of uitbouw of bijgebouw als mantelzorgwoning is toegestaan;
  • c. er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;
  • d. de algemene bebouwingsregels voor een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw in acht worden genomen, met dien verstande dat de minimale afstand van het bijgebouw tot de bouwperceelsgrenzen 1,00 meter moet bedragen;
  • e. de omgevingsvergunning niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;
  • f. er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).
3.6.5 Afwegingskader

De omgevingsvergunning als bedoeld in 3.6.3 en 3.6.4 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. dit niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Vergroten bouwvlak

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan wijzigen en het bouwvlak vergroten, met inachtneming van het volgende:

  • a. de oppervlakte van het bouwvlak bedraagt ten hoogste 2 ha;
  • b. wijziging wordt slechts toegepast voor een volwaardig agrarisch bedrijf en voor een doelmatige bedrijfsvoering; alvorens wijziging toe te passen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
  • c. wijziging wordt slechts toegepast als voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • d. wijziging leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer; indien het verhard oppervlak toeneemt of kan toenemen, vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de wijziging toe te passen;
  • e. wijziging vindt slechts plaats als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst zijn verzekerd.
3.7.2 Boog- en gaaskassen

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan wijzigen door het toekennen van bouwvlakken ten behoeve van de bouw van boog- en gaaskassen als permanente teeltondersteunende voorziening, met inachtneming van het volgende:

  • a. het teeltondersteunende voorziening grenst aan een bouwvlak;
  • b. het oppervlak van de boog- en gaaskassen bedraagt ten hoogste 1 ha;
  • c. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,50 meter;
  • d. wijziging wordt niet toegepast binnen een afstand van 50 meter van gronden met de bestemming Natuur;
  • e. boog- en gaaskassen staan ten dienste van en zijn bedrijfseconomisch ondergeschikt aan het grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • f. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting in boog- en gaaskassen is niet toegestaan;
  • g. voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • h. wijziging leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer; indien het verhard oppervlak toeneemt of kan toenemen, vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de wijziging toe te passen;
  • i. wijziging wordt slechts verleend ten behoeve van volwaardig agrarisch bedrijf en voor een doelmatige bedrijfsvoering; alvorens de wijziging toe te passen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
  • j. wijziging vindt slechts plaats als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst zijn verzekerd.
3.7.3 Bedrijfsbeëindiging

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan wijzigen en de bestemming ter plaatse van het bouwvlak wijzigen in de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf', met in achtneming van het volgende:

  • a. het agrarisch bedrijf is beëindigd;
  • b. het gebruik van een bestaande NED mag worden voortgezet;
  • c. alvorens de wijziging toe te passen vraagt bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de milieudeskundige.
3.7.4 Nieuwe Economische Dragers (NED's)

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan wijzigen ten behoeve van het vestigen van een NED, met in achtneming van het volgende:

  • a. wijziging kan worden toegepast voor:
    • 1. een NED die voorkomt in de positieve lijst Nieuwe Economische Dragers zoals opgenomen in Bijlage 1 'Positieve lijst NED's';
    • 2. overige bedrijfsactiviteiten, die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met de NED's zoals vermeld in Bijlage 1 'Positieve lijst NED's';
  • b. de oppervlakte van een NED bedraagt ten hoogste de in Bijlage 1 'Positieve lijst NED's' genoemde omvang;
  • c. tenzij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in lid 3.4.6 vindt de NED plaats in bestaande gebouwen in een bouwvlak;
  • d. de NED, of alle NED's tezamen, behorende bij een agrarisch bedrijf, wordt of worden uitgeoefend in een kleinschalige omvang, hetgeen blijkt uit:
    • 1. de arbeidsbehoefte;
    • 2. de ruimtelijke uitstraling;
    • 3. de verkeersaantrekkende werking, waarbij de afwijking niet tot een onevenredige toename leidt van de automobiliteit;
    • 4. de categorie uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten waartoe de activiteit behoort, waarbij geldt dat de bedrijfsactiviteit ten hoogste tot categorie 3 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten behoort;
  • e. wijziging wordt toegepast met inachtneming van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ingevolge de Wet geluidhinder ten aanzien van wegverkeerslawaai;
  • f. opslag van goederen ten behoeve van de NED buiten gebouwen is niet toegestaan;
  • g. nieuwe bouwwerken, geen gebouwen zijnde, lichtmasten en lichtbakken voor reclamedoeleinden daaronder begrepen zijn niet toegestaan;
  • h. voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing van het erf die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • i. wijziging wordt niet toegepast alvorens zorg wordt gedragen voor dan wel bijgedragen wordt aan ruimtelijke kwaliteitswinst;
  • j. wijziging leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer, indien het verhard oppervlak toeneemt, vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de wijziging toe te passen;
  • k. wijziging vindt slechts plaats als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst zijn verzekerd.
3.7.5 Afwegingskader

De wijziging als bedoeld in 3.7.1, 3.7.2, 3.7.3 en 3.7.4 kan slechts worden toegepast, mits:

  • a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. dit niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  • c. met een onderzoek is aangetoond dat de aanwezige ecologische en natuurwaarden niet onevenredig worden geschaad;
  • d. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder.
3.8 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.8.1 Verbod

Het is verboden op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) boomgaarden voor fruitteelt aan te planten ter plaatse van gronden die gelegen zijn binnen 50 m van de woningen van derden of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (waaronder minicampings).

3.8.2 Uitzonderingen

Het in lid 3.8.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen, waaronder in ieder geval verstaan ploegen, eggen, het uitbaggeren van sloten en greppels;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
  • c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.8.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt slechts verleend indien is gebleken dat de in lid 3.8.1 genoemde werken of werkzaamheden direct, hetzij indirect geen aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige milieuhygienische waarden tot gevolg hebben, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.