Gemeente Roosendaal

Planteksten

Op deze pagina vindt u de planteksten behorende bij het plan 't Zand.

regels


 

 
Inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 1 inleidende regels

Artikel 1 begrippen

Artikel 2 wijze van meten

Hoofdstuk 2 bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

Artikel 4 Verkeer

Artikel 5 Woongebied

Artikel 6 Waarde - Archeologie 1

Hoofdstuk 3 algemene regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Artikel 8 algemene bouwregels

Artikel 9 algemene afwijkingsregels

Artikel 10 algemene wijzigingsregels

Artikel 11 algemene procedureregels

Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsregels

Artikel 13 Slotregel

 

Hoofdstuk 1 inleidende regels

 

Artikel 1 begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1 het plan

het bestemmingsplan ''t Zand' met identificatienummer NL.IMRO.1674.2084TZANDWOONGEBI-0601 van de gemeente Roosendaal;

 

1.2 aan huis gebonden beroep

de uitoefening van een (vrij) beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, kunstzinnig ontwerp-technisch, consumenten verzorgend (met uitzondering van erotisch gerichte dienstverlening) of hiermee gelijk te stellen terrein, met behoud van de woonfunctie en de ruimtelijke uitstraling die met de woonfunctie in overeenstemming is;

 

1.3 aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteit

het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en/of daar bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

 

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.6 afhankelijke woonruimte voor mantelzorg

een bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

 

1.7 archeologisch advies

advies door een organisatie die werkt conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

 

1.8 archeologisch onderzoek

inventariserend veldonderzoek uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

 

1.9 archeologische begeleiding

begeleiding uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

 

1.10 archeologische opgraving

opgraving uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) waarbij de aanwezige archeologische waarden worden veilig gesteld;

 

1.11 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

 

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

1.13 bebouwingspercentage

het percentage van een bouwperceel of gedeelte daarvan, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

 

1.14 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)

  1. bouwwerken, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;

  2. het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft gekregen;

 

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.16 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

 

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

1.18 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

 

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

 

1.21 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;

 

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.23 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

 

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

1.26 bruto-bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van winkels, kantoren of bedrijven met inbegrip van daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

 

1.27 garages en bergingen

een gebouw bedoeld voor de stalling van vervoermiddelen en voor de berging van niet voor handel en distributie bestemde goederen;

 

1.28 gebouw

een bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.29 gevel

zijde van een gebouw;

 

1.30 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

 

1.31 huishouden

een huishouding bestaat uit een persoon dan wel personen die in een zekere continue samenstelling met elkaar wonen en tussen de verschillende personen een zekere onderlinge verbondenheid bestaat;

 

1.32 logies

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft;

 

1.33 maaiveld

bovenkant van een terrein dat een bouwwerk omgeeft;

 

1.34 overige voorzieningen in de openbare ruimte

  1. geluidswerende voorzieningen en daarbij behorende beplantingen;

  2. kunstwerken en kunstobjecten;

 

1.35 retentiegebied

gronden en werken ten behoeve van de waterkering, ingericht voor het ontvangen, tijdelijk bergen en daarna geleidelijk lozen dan wel infiltreren van water;

 

1.36 ruimtelijke kwaliteit

de kwaliteit van de ruimte zoals bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte;

 

1.37 stedenbouwkundig beeld

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaald beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, natuurlijke waarde en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n);

 

1.38 stedenbouwkundige waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's en de ter plaatse door de infrastructuur, natuurlijke waarde en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n);

 

1.39 voorgevel

naar de openbare weg gekeerde zijde van een gebouw; voor gebouwen op kavels grenzend aan het park, de naar het park gekeerde zijde van het gebouw;

 

1.40 voorste perceelsgrens

de als voorste perceelsgrens aangewezen zijde betreft:

  • voor hoofdgebouwen grenzend aan het park: de parkzijde;

  • voor hoofdgebouwen niet grenzend aan het park: de ontsluitingsweg;

  • voor hoofdgebouwen met een alzijdige oriëntatie: de parkzijde, de ontsluitingsweg en de bestemming Groen;

 

1.41 wooncluster

een wooncluster bestaat uit een aaneenschakeling van bij elkaar horende bouwpercelen, die uitsluitend kunnen worden gescheiden door een ontsluitingsweg en groen;

1.42 wonen

het gehuisvest zijn in een woning/wooneenheid, zoals omschreven in onderhavige begripsbepalingen;

 

1.43 woning/wooneenheid

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding, niet zijnde een bijzondere woonvorm, en/of voor de huisvesting van maximaal drie personen naast de huishouding of voor de huisvesting van maximaal vier personen wanneer daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht;

 

1.44 woningtype

het type woning te onderscheiden in vrijstaande, geschakelde, twee of meer aaneen gebouwde of gestapelde woningen;

 

1.45 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

 

Artikel 2 wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 de afstand tot (zijdelingse) perceelsgrens

de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelscheiding van het bouwperceel;

 

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

 

2.3 de breedte van bouwpercelen

tussen de zijdelingse perceelgrenzen van het bouwperceel in de naar de zijde van de weg gekeerde bestemmingsgrens;

 

2.4 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

2.6 lessenaarsdak

in afwijking van het bepaalde in de leden 2.2 en 2.5 bij een woning met een lessenaarsdak wordt het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte;

 

2.7 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 bestemmingsregels

 

Artikel 3 Groen

 

3.1 bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

  1. beplantingen;

  2. bermen;

  3. speel-, spel- en daarmee vergelijkbare sportvoorzieningen, niet zijnde sportvoorzieningen in clubverband, met uitzondering van de gronden met de aanduiding 'sport';

  4. voorzieningen ten behoeve van algemeen nut zoals verkeers-, water-, nuts- en daarmee vergelijkbare voorzieningen, waaronder voet- en fietspaden, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, muren, straatmeubilair, abri's, kunstobjecten, transformatorhuisjes, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling en bergbezinkbassins;

  5. watergangen en andere waterpartijen en daarbij behorende voorzieningen zoals bruggen en duikers;

 

3.2 bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

Op deze gronden zijn uitsluitend toegestaan:

 

  1. bouwwerken ten behoeve van speel-, spel- en daarmee vergelijkbare sportvoorzieningen, niet zijnde sportvoorzieningen in clubverband;

  2. bouwwerken ten behoeve van algemeen nut;

  3. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

3.2.2 Bouwwerken ten behoeve van speel-, spel- en daarmee vergelijkbare sportvoorzieningen, niet zijnde sportvoorzieningen in clubverband

Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van speel-, spel- en daarmee vergelijkbare sportvoorzieningen, niet zijnde sportvoorzieningen in clubverband gelden de volgende regels.

 

  1. De maximumoppervlakte van een bouwwerk bedraagt 25 m2.

  2. De maximum bouwhoogte van bouwwerken bedraagt 5 m.

 

3.2.3 Bouwwerken ten behoeve van algemeen nut

Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van algemeen nut gelden de volgende regels.

 

  1. De maximum inhoud van het op te richten gebouw bedraagt 50 m3.

  2. De maximum goothoogte van een gebouw bedraagt 3 m.

  3. De maximum bouwhoogte van een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, mag bedraagt 6 m.

 

3.2.4 Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels.

 

  1. De maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:

  1. erfafscheidingen 2 m;

  2. geluidswerende voorzieningen 6 m;

  3. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 15 m.

Artikel 4 Verkeer

 

4.1 bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

  1. wegen met ten hoogste 2 keer 1 doorgaande rijstrook, opstelstroken en busstroken daar niet onder begrepen;

  2. voet- en fietspaden;

  3. speel-, spel- en daarmee vergelijkbare sportvoorzieningen, niet zijnde sportvoorzieningen in clubverband;

  4. beplantingen;

  5. bermen;

  6. watergangen en andere waterpartijen met de daarbij behorende voorzieningen zoals bruggen en duikers en daarmee vergelijkbare voorzieningen;

  7. civieltechnische kunstwerken, zoals een brug, tunnel of viaduct of daarmee vergelijkbare voorzieningen;

  8. voorzieningen ten behoeve van algemeen nut zoals groen-, water-, nuts- en daarmee vergelijkbare voorzieningen, waaronder straatmeubilair, abri's, transformatorhuisjes, voorzieningen ten behoeve afvalinzameling, bergbezinkbassins en retentievoorzieningen;

  9. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting': uitsluitend een langzaamverkeer en noodontsluiting;

  10. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': tevens voor een parkeerterrein.

 

4.2 bouwregels

 

4.2.1 Algemeen

Op deze gronden zijn uitsluitend toegestaan:

 

  1. bouwwerken ten behoeve van speel-, spel- en sportvoorzieningen en daarmee vergelijkbare voorzieningen, niet zijnde sportvoorzieningen in clubverband;

  2. bouwwerken ten behoeve van algemeen nut;

  3. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

4.2.2 Bouwwerken ten behoeve van speel-, spel- en daarmee vergelijkbare sportvoorzieningen, niet zijnde sportvoorzieningen in clubverband

Voor bouwwerken voor speel-, spel- en daarmee vergelijkbare sportvoorzieningen, niet zijnde sportvoorzieningen in clubverband gelden de volgende regels.

 

  1. De maximum oppervlakte van een bouwwerk bedraagt 25 m2.

  2. De maximum bouwhoogte van bouwwerken bedraagt 5 meter.

 

4.2.3 Bouwwerken ten behoeve van algemeen nut

Voor bouwwerken voor algemeen nut gelden de volgende regels.

 

  1. De inhoud van een gebouw bedraagt 50 m3.

  2. De maximum goothoogte van een gebouw bedraagt 3 meter.

  3. De maximum hoogte van een bouwwerk, niet zijnde een gebouw bedraagt 6 meter.

 

4.2.4 Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels.

 

  1. De maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:

  2. erfafscheidingen 1 m;

  3. geluidswerende voorzieningen 6 m;

  4. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde 15 m.

Artikel 5 Woongebied

 

5.1 bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor het volgende.

 

  1. het karakter van het woongebied is het wonen in een woning met bijbehorende tuin in een parkachtige omgeving.

  2. ten hoogste 4 woonclusters en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1' 1 woongebied;

  3. de totale oppervlakte van de 4 woonclusters samen bedraagt ten hoogste 23.500 m²;

  4. de maximale oppervlakte van één wooncluster bedraagt ten hoogste 9.000 m²;

  5. de minimale oppervlakte van één wooncluster bedraagt ten hoogste 4.000 m²;

  6. de afstand tussen de onderlinge woonclusters bedraagt ten minste 25 meter;

  7. ten minste 813 m3 waterberging;

  8. in het gebied zijn tevens bijbehorende algemene nutsvoorzieningen, groen- en spelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, verkeersvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

 

5.2 bouwregels

 

5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor de situering van hoofdgebouwen gelden de volgende regels.

 

  1. Hoofdgebouwen mogen vrijstaand of ten hoogste tweeaaneen worden gebouwd, met dien verstande dat hoofgdgebouwen grenzend aan het park uitsluitend vrijstaand mogen worden gebouwd.

  2. Hoofdgebouwen mogen geschakeld en aaneengebouwd worden gebouwd.

  3. Hoofdgebouwen mogen in één wooncluster slechts gebouwd worden conform het bepaalde onder a of conform het bepaalde onder b.

  4. De maximum diepte van hoofdgebouwen bedraagt 12 meter.

  5. Het maximale oppervlak aan hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 50%;

  6. De bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 10 meter. Indien de goothoogte afwijkend is van de bouwhoogte bedraagt deze ten hoogste 6 meter. Indien sprake is van een plat dak, bedraagt de bouwhoogte maximaal 6 meter;

  7. in aanvulling op het bepaalde onder f. is een derde bouwlaag met een plat dak toegestaan mits:

  1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 9 meter;

  2. de diepte niet meer bedraagt dan 75% van de diepte van het hoofgebouw, gemeten vanaf de achtergevel;

  3. de breedte niet meer bedraagt dan 75% van de breedte van het hoofgebouw;

  1. Voor wat betreft het parkeren, gelden de parkeernormen zoals deze zijn opgenomen in de Nota parkeernormen, zoals deze van kracht is op het moment dat een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend, met dien verstande dat de parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd.

 

5.2.2 Vrijstaande of tweeaaneen gebouwde hoofdgebouwen

  1. De hoekpunt(en) van de voorgevel van het hoofdgebouw grenzend aan het park word(t)en 5 meter uit de voorste perceelsgrens gebouwd.

  2. De hoekpunt(en) van de voorgevel van het hoofdgebouw niet grenzend aan het park word(t)en 3 meter uit de voorste perceelsgrens gebouwd.

  3. Het (vrijstaande) hoofdgebouw wordt ten minste 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens gebouwd; voor tweeaaneengebouwde woningen wordt het hoofdgebouw in elk geval aan één zijde 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens gebouwd.

 

5.2.3 Geschakeld of aaneengebouwde hoofdgebouwen

  1. De hoekpunt(en) van de voorgevel van het hoofdgebouw grenzend aan het park word(t)en 5 meter uit de voorste perceelsgrens gebouwd.

  2. De hoekpunt(en) van de voorgevel van het hoofdgebouw niet grenzend aan het park word(t)en 3 meter uit de voorste perceelsgrens gebouwd.

  3. aaneengebouwde of geschakelde woningen met een alzijdige oriëntatie worden ten minste 5 meter uit de voorste perceelsgrens gebouwd.

  4. Schakeling door aan- en uitbouwen en gemetselde tuinmuren is toegestaan.

 

5.2.4 Bijbehorende bouwwerken

Voor de situering van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels.

 

  1. Bijbehorende bouwwerken zijn naast of achter het hoofdgebouw toegestaan of aan de voorzijde als erker;

  2. Aangebouwde bijbehorende bouwwerken aan de voorgevel mogen tot op maximaal 1,5 m voor de gevel van het hoofdgebouw worden opgericht, met een breedte tot maximaal 75% van de oorspronkelijke breedte van de voorgevel en met een maximale breedte van 3,5 meter;

  3. De gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken achter de voorgevel bedraagt:

  1. bij bouwpercelen kleiner dan 200 m2: 30 m2;

  2. bij bouwpercelen van 200 m2 tot 500 m2 : 45 m2;

  3. bij bouwpercelen van 500 m2 tot 1.000 m2 : 60 m2;

  4. bij bouwpercelen van 1.000 m2 of groter: 75 m2.

  1. Bijbehorende bouwwerken naast een hoofdgebouw worden minimaal 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw, of het verlengde daarvan gebouwd;

  2. De minimum afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 1 meter;

  3. De maximum goot- en/ of bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt respectievelijk 3 meter, 5 meter;

 

5.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels.

 

  1. De maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:

  1. erfafscheidingen voor de voorgevel 1 m;

  2. overige erfafscheidingen 2 m;

  3. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.

 

5.3 Afwijken van de bouwregels

 

5.3.1 Omvang van de hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 onder d, en artikel 5.2.4 onder c.;

 

  1. teneinde de maximumdiepte van hoofdgebouwen te verruimen met ten hoogste 2 meter;

  2. teneinde de maximum gezamenlijk te bebouwen oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken te verhogen met ten hoogste 10 m2;

 

met dien verstande dat daardoor:

 

  1. het bebouwingspercentage van 50% per bouwperceel niet wordt overschreden;

  2. de gebruikswaarde van de gronden buiten het als zodanig aangegeven bouwvlak niet onevenredig wordt geschaad.

  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

5.3.2 Afwijken van de Nota parkeernormen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.1 onder g. mits of onder de voorwaarden dat:

 

  1. de parkeerdruk in het openbaar gebied niet onevenredig toeneemt;

  2. het voldoen aan de normen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;

 

of

 

  1. op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.

 

5.4 specifieke gebruiksregels

 

met betrekking tot het gebruik van gronden gelden de volgende regels.

 

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - geen geurgevoelige objecten': zijn geen geurgevoelige gebouwen toegestaan;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - geen geluidgevoelige objecten': zijn geen geluidgevoelige gebouwen toegestaan.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 1

 

6.1 bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, bestemd voor het behoud van hoge archeologische waarden.

 

6.2 bouwregels

 

6.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken, met een grotere oppervlakte dan 50 m2 en een grotere diepte dan 0,5 m beneden maaiveld, waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd nadat de aanvrager een archeologisch rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Indien archeologische waarden worden aangetroffen, dient een advies te worden ingewonnen ten aanzien van de voorgenomen werken bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

6.2.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.1 mits aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

 

  1. op basis van archeologisch onderzoek door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg is aangetoond dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

  2. op basis van archeologisch onderzoek door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;

  3. er worden technische maatregelen getroffen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  4. er wordt archeologisch onderzoek door middel van opgraving uitgevoerd;

  5. de bouw van het bouwwerk wordt begeleid door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

6.2.3 Voorwaarden voor afwijking

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de in 6.2.2 genoemde vergunning voorwaarden te verbinden wordt een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg om advies gevraagd.

 

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

6.3.1 Verbod

Het is op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

  1. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

  2. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;

  4. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;

  5. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;

  6. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook gerekend wordt het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;

  7. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;

  8. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;

  9. het aanbrengen van verhardingen.

 

6.3.2 Uitgezonderde werkzaamheden

Het in 6.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden die:

 

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;

  3. tot een oppervlakte kleiner dan 50 m2 en een diepte minder dan 0,5 m beneden maaiveld;

  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

6.3.3 Toelaatbaarheid

De werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 6.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de archeologische waarden ontstaat of kan ontstaan.

 

6.3.4 Opgraving

Indien het om zwaarwegende redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning de regel verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden.

 

6.3.5 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.3.1 wordt verleend, wordt archeologisch advies ingewonnen bij een archeologische deskundige.

 

6.4 wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' van de verbeelding te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

Hoofdstuk 3 algemene regels

 

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 8 algemene bouwregels

 

8.1 Bestaande afstanden en andere maten

 

8.1.1 Maximaal toelaatbaar

Indien afstanden tot, en hoogten, inhoud, aantallen en/ of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de wetgeving, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

8.1.2 Minimaal toelaatbaar

In die gevallen dat afstand tot, en hoogte, inhoud, aantallen en / of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de wetgeving, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

8.1.3 Heroprichting

In het geval van heroprichting van gebouwen is het bepaalde in 8.1.1 en 8.1.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

 

8.2 Overschrijding bouwgrenzen

 

De aangegeven bouwgrenzen/voorgevellijn mogen/mag uitsluitend worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, trappen- c.q. lifthuizen, hellingbanen, funderingen, entreeportalen, veranda's mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt.

 

Artikel 9 algemene afwijkingsregels

 

9.1 Afwijking bouwen

 

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woon- en milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, en tenzij daardoor belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, met een omgevingsvergunning afwijken van het in dit plan bepaalde:

  1. ten aanzien van de plaats van de bebouwingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van andere ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt;

  2. van de genoemde maten resp. percentages, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10%;

  3. van enige bestemming van gronden uitsluitend ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, telefooncellen en wachthuisjes, met dien verstande, dat de inhoud per op te richten bouwwerk niet meer dan 50 m³ zal bedragen en de goothoogte ervan niet meer dan 3 m zal bedragen.

 

Artikel 10 algemene wijzigingsregels

 

10.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van overschrijding bestemmingsgrenzen

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

 

10.2 Belangenprocedure bij de algemene wijzigingsregels

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van de plan, dienen de procedureregels zoals opgenomen in artikel 11 in acht genomen te worden.

 

Artikel 11 algemene procedureregels

 

11.1 Procedure wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen voornemens zijn gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid voor zover naar dit artikel wordt verwezen.

 

11.2 Procedureregels

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn gebruik te maken van een wijziging als bedoeld in artikel 10.1 gelden hiervoor de volgende procedureregels.

 

11.2.1 Termijn en terinzagelegging

Het ontwerpbesluit, houdende een wijziging als bedoeld in bovenstaande artikelen, ligt gedurende zes weken bij de gebruikelijke gemeentelijke informatiepunten voor belanghebbende ter inzage.

 

11.2.2 Wijze bekendmaking

Burgemeester en wethouders geven van de nederlegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, en verder op de gebruikelijke wijze bekend.

 

11.2.3 Zienswijzen

De bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging zienswijzen naar voren te brengen bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit.

Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels

 

Artikel 12 Overgangsregels

 

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

 

Een bouwwerk dat op het tijdstip vanwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

 

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

12.2 Omgevingsvergunning

 

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 12.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 12.1 met maximaal 10 %.

 

12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

 

Lid 23.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

12.4 Overgangsrecht gebruik

 

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

12.5 Strijdig gebruik

 

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 12.4 artikel te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

12.6 Verboden gebruik

 

Indien het gebruik, bedoeld in 12.4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

 

Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

12.8 Hardheidsclausule

 

Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer personen, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

 

 

 

 

 

 

Artikel 13 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan ''t Zand' van de gemeente Roosendaal.

 

Aldus vastgelegd in de raadsvergadering van

 

 

De griffier, De voorzitter,