Planregels

Op deze pagina vindt u de regels behorende bij het plan BorchwerfI.

Artikel 7 Bedrijventerrein - 5

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bedrijventerrein - 5" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. industriële en ambachtelijke bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 3.1, 3.2, 4.1, 4.2 en 5.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede groothandelsbedrijven;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 5.3' tevens een bedrijf met SBI-code 1081 nr. 2 zijnde een suikerfabriek met een verwerkingscapaciteit van 2500 ton/jaar of meer uit ten hoogste categorie 5.3 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;

  3. geluidshinderlijke inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, 143) dat als bijlage in de regels is opgenomen;

  4. bijbehorende voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van algemeen nut zoals verkeers-, groen-, water-, nuts- en daarmee vergelijkbare voorzieningen, waaronder voet- en fietspaden, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, straatmeubilair, abri's, kunstobjecten, transformatorhuisjes, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, bergbezinkbassins en retentievoorzieningen, alsmede een stamlijn ten behoeve van de spoorwegontsluiting van de bedrijven;

 

met dien verstande dat:

 

  1. nieuwe risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan, tenzij de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar binnen de eigen perceelsgrens van het bedrijf ligt;

  2. een bestaande risicovolle inrichting waarbij de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar zich uitstrekt buiten de perceelsgrens van het bedrijf, mag worden voortgezet of gewijzigd op voorwaarde dat de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar niet wordt vergroot en behoudens verkleining van de feitelijke risicocontour niet wordt gewijzigd;

  3. binnen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar van een bedrijf geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogen worden opgericht;

  4. transport/vervoer van gevaarlijke stoffen over de stamlijn niet is toegestaan;

  5. per bedrijfsvestiging het kantoorvloeroppervlak niet meer dan 50% van het totale perceelsoppervlak mag bedragen tot een maximum van 1.500 m²;

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Algemeen

 

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd c.q. gerealiseerd:

 

  1. gebouwen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  3. parkeerplaatsen.

 

7.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen zijn uitsluitend ter plaatse van het als zodanig aangegeven bouwvlak toegestaan;

  2. de oppervlakte van bouwpercelen dient minimaal 1.000 m² groot te zijn;

  3. het minimale oppervlak aan gebouwen en installaties mag niet minder bedragen dan 30% van de oppervlakte van het bouwperceel en het maximale oppervlak aan gebouwen en installaties mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 75% van de oppervlakte van het bouwperceel, tenzij anders is aangegeven;

  4. de onderlinge afstand van niet-aaneengebouwde gebouwen op hetzelfde bouwperceel dient ten minste 1 m. te bedragen;

  5. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterliggende perceelsgrenzen dient ten minste 3 m. te bedragen;

  6. onverminderd het onder a. bepaalde, dient de afstand van de voorgevel(s) van gebouwen ten opzichte van de openbare weg 10 m. te bedragen;

  7. de hoogte van hoofdgebouwen moet ten minste 6 m. en mag ten hoogste 24 m. bedragen, tenzij anders is aangegeven en met uitzondering van nutsvoorzieningen waarvan de bouwhoogte maximaal 3 m. mag bedragen alsmede met uitzondering van silo's waarvan de bouwhoogte maximaal 55 m. mag bedragen.

 

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen:

    1. erfafscheidingen 3 m.;

    2. (reclame)masten en verlichtingsarmaturen 25 m.;

    3. bliksemafleiders 15 m

    4. toreninstallaties 40 m;

    5. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 24 m.

 

7.2.4 Parkeerplaatsen

Voor wat betreft het parkeren gelden de volgende parkeernormen per functie:

 

  1. Groothandel / transport / industrie 2,60 parkeerplaats per 100 m² bvo

  2. Opslag / magazijn 0,80 parkeerplaats per 100 m² bvo

  3. Bedrijfsverzamelgebouw 1,30 parkeerplaats per 100 m² bvo

 

met dien verstande dat de parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd.

 

7.3 Afwijken van de bouwregels

 

7.3.1 Omvang, hoogte en positionering hoofdgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

  1. in lid 7.2.2 onder a. ten behoeve van het oprichten van bedrijfsgebouwen buiten het bouwvlak aan de zijde van de openbare weg voor zover de overschrijding niet meer dan 5 m. bedraagt;

  2. in lid 7.2.2 onder c. tot een verlaging van het minimum bebouwingspercentage met dien verstande dat het minimum bebouwingspercentage nooit minder dan 20% mag bedragen c.q. tot een verhoging van het maximum bebouwingspercentage naar ten hoogste 85%;

  3. in lid 7.2.2 onder e. ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen tot op één van de zijdelingse of achterliggende perceelsgrenzen;

  4. in lid 7.2.2 onder f. ten behoeve van het oprichten van bedrijfsgebouwen waarbij de afstand van de gevel(s) van gebouwen ten opzichte van de openbare weg minder dan 10 m. bedraagt met dien verstande dat de afstand niet minder dan 5 m. mag bedragen;

  5. in lid 7.2.2 onder g. voor de oprichting van bedrijfsgebouwen met een hoogte van maximaal 28 m.

 

De omgevingsvergunning als bedoeld in a. tot en met e. wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarden dat:

    1. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen;

    2. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig worden aangetast;

    3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

    4. de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijdingsmogelijkheden zijn gewaarborgd;

    5. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is c.q. zijn.

 

7.4 Specifieke gebruiksregels

 

7.4.1 Bedrijven

Het is niet toegestaan de gronden te gebruiken:

  1. voor bedrijven en inrichtingen genoemd in het Besluit Externe Veiligheid inrichtingen (27 mei 2004, Staatsblad 2004, 250), met uitzondering van de gronden met aanduiding b=5.3;

  2. voor nieuwe risicovolle inrichtingen, tenzij de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar vanwege de inrichting op het bedrijventerrein binnen de eigen perceelsgrens of -grenzen ligt;

  3. voor AMVB-inrichtingen waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet op milieubeheer afstanden gelden met het oog op externe veiligheid, tenzij de veiligheidsafstanden vanwege de inrichtingen op het bedrijventerrein binnen de eigen perceelsgrens of -grenzen liggen en met uitzondering van gasreduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties categorie A.

 

 

7.4.2 Opslag

Het is niet toegestaan de gronden buiten het als zodanig aangegeven bouwvlak en andere onbebouwde gronden te gebruiken voor de opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 6 m.

 

7.4.3 Smart- en growshops, groothandel in smart- en growproducten en belwinkels

Het is niet toegestaan de gronden en opstallen te gebruiken als smart- en/of growshop en/of groothandel in smart- en growproducten en/of belwinkel.

 

7.4.4 Detailhandel en kantoren

Het is niet toegestaan de gronden en opstallen te gebruiken als detailhandel en zelfstandige kantoren, met uitzondering van detailhandel in ondergeschikte zin in ter plaatse vervaardigde of geproduceerde goederen en met uitzondering van bedrijven met een aparte aangegeven aanduiding.

 

7.4.5 Wonen

Het is niet toegestaan de gronden en opstallen te gebruiken voor wonen.

 

7.4.6 Bedrijfswoning

Het is niet toegestaan een bedrijfswoning te realiseren.

 

7.4.7 Horeca

Het is niet toegestaan de gronden en opstallen te gebruiken voor horecadoeleinden, met uitzondering van kleinschalige horecavoorzieningen ten behoeve van de eigen werknemers, zoals een bedrijfsrestaurant.

 

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

7.5.1 Ontheffingsbevoegdheden Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 7.1 teneinde bedrijven toe te laten in één categorie hoger dan genoemd in lid 7.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

  2. lid 7.1 teneinde bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

 

7.5.2 Plaatsgebonden risicocontour

 

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.4.1 onder a. voor de vestiging van een risicovolle inrichting met een plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar buiten de perceelsgrens of -grenzen van het bedrijf, op voorwaarde dat:

  1. de plaatsgebonden risicocontour van 10 -6/jaar vanwege een inrichting ten aanzien van kwetsbare objecten in acht genomen wordt;

  2. met de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar vanwege een inrichting ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden;

  3. een verantwoording dient te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dat geldt ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan;

  4. vooraf advies van de Regionale Brandweer wordt ingewonnen;

 

met dien verstande dat:

 

  1. een omgevingsvergunning niet noodzakelijk is indien de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar vanwege een inrichting komt te liggen over een openbare weg, openbaar groen of water.

 

 

7.5.3 AMVB-inrichtingen 8.40 Wet milieubeheer

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.4.1 onder c., voor een afstand gelegen buiten de perceelsgrens of -grenzen, op voorwaarde dat:

  1. de veiligheidsafstanden van de AMVB-inrichting ten aanzien van kwetsbare objecten in acht genomen wordt;

  2. met de veiligheidsafstanden van de AMVB-inrichting ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden;

  3. een verantwoording dient te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dat geldt ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan;

  4. vooraf advies van de Regionale Brandweer wordt ingewonnen;

 

met dien verstande dat:

 

  1. een omgevingsvergunning niet noodzakelijk is indien de veiligheidsafstanden vanwege de inrichtingen komen te liggen over een openbare weg, openbaar groen of water.

 

7.5.4 Stapelhoogte opslag

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.4.2 ten behoeve van opslag van goederen tot een stapelhoogte van 10 m., op voorwaarde dat:

 

  1. de hogere opslaghoogte noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een effiiciënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen;

  2. de opslag niet zichtbaar is vanaf de openbare weg;

  3. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig wordt aangetast;

  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  5. de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijdingsmogelijkheden zijn gewaarborgd.

 

7.5.5 Toelaatbaar maximum vloeroppervlakte kantoor bij een bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 onder i. teneinde de oppervlakte van een bij een bedrijf behorend kantoor te verhogen tot maximaal 2.500 m², op voorwaarde dat:

 

  1. het kantoorvloeroppervlak passend is te beschouwen bij de maat, schaal en omvang van het bedrijf;

  2. het kantoorvloeroppervlak nooit meer dan 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak mag bedragen;

  3. inwilliging van een verzoek om afwijking niet mag leiden tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden van omliggende bedrijven en niet mag plaatsvinden binnen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar van een Bevi-inrichting.