Plan: | Herziening 't Sittert, St Odiliënberg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1669.BPODL2019TSITTERT2-VG01 |
Van Pol Participaties is voornemens om 75 woningen te realiseren op de locatie 't Sittert in Sint Odiliënberg. Om deze woningbouwontwikkeling mogelijk te maken is bestemmingsplan 't Sittert in 2011 vastgesteld door de gemeenteraad van Roerdalen.
Het bestemmingsplan 't Sittert is voor de crisis opgesteld en de woningen op deze locatie zijn derhalve nog niet gerealiseerd. De inzichten op de woningmarkt zijn inmiddels op een aantal punten gewijzigd: Zo is de wens ontstaan om op enkele locaties een ander woningtype toe te passen, woonpercelen anders te situeren en op de voorheen geplande maatschappelijke locatie ook woningen te realiseren. Tevens komt een deel van de vijver te vervallen. Het totaal aantal woningen van 75 blijft echter wel gelijk. Ten behoeve van dit planvoornemen is een nieuwe stedenbouwkundige inrichting opgesteld. Het college heeft aan het voornemen per brief van 1 augustus 2018 principemedewerking verleend.
Deze nieuwe invulling van woningbouw en wijzigingen in de openbare ruimte passen echter niet in het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Met deze bestemmingsplanherziening dient aangetoond te worden dat de beoogde locatie geschikt is voor de nieuwe inrichting en de realisatie van woningen.
Het plangebied (circa 5 hectare) is gelegen ten zuiden van de kern Sint Odiliënberg, tussen de wegen 't Sittert en Reutjesweg. De locatie is nu in gebruik als agrarische grond, wat voor een deel reeds is afgevlakt om bouwrijp te maken.
Begrenzing plangebied
Uitsnede geldend bestemmingsplan
Het geldende bestemmingsplan ter plaatse is het bestemmingsplan '1e herziening Kernen Roerdalen', vastgesteld d.d. 21 april 2016. Hieruit blijkt dat ter plaatse de bestemmingen ‘Maatschappelijk’, ‘Groen’, 'Verkeer', 'Water', 'Wonen' en 'Wonen - Gestapeld' (met en zonder bouwvlak) gelden. Op basis van de bestemming 'Wonen' zijn in totaal 75 woningen mogelijk.
Het bestemmingsplan ''t Sittert', dat op 7 april 2011 door de raad was vastgesteld, is bij de actualisatie voor de bestemmingsplannen van de kernen van de gemeente Roerdalen, opgenomen in het bestemmingsplan 'Kernen Roerdalen', en vastgesteld op 25 april 2013. Vervolgens is in 2016 voor het bestemmingsplan van de kernen de 1e herziening vastgesteld.
De nieuwe inrichting past niet geheel binnen de nu geldende bestemmingen. Om de ontwikkeling toch mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Met deze bestemmingsplanherziening dient aangetoond te worden dat de beoogde locatie geschikt is voor woningbouw. Dit bestemmingsplan herziet enkel de locatie 't Sittert.
Na dit inleidende hoofdstuk worden eerst de beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet (Hoofdstuk 3). Daarna wordt een beschrijving gegeven van het plan, inclusief ruimtelijke en functionele structuur (Hoofdstuk 2). Vervolgens wordt aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten, zoals bodem- en grondwaterkwaliteit, geluidhinder, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, water, archeologie en cultuurhistorie, alsmede flora en fauna (Hoofdstuk 4). Dan volgt hoofdstuk 5 met onder andere de opzet van de regels en een korte beschrijving van de verschillende bestemmingen. Tenslotte wordt aandacht besteed aan de financiële uitvoerbaarheid (Hoofdstuk 6) en de voor dit bestemmingsplan te doorlopen procedure (Hoofdstuk 7).
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van 75 wooneenheden in een groene setting in Sint Odiliënberg. De percelen zijn kadastraal bekend als gemeente Sint Odiliënberg, sectie C, nrs. 4604 t/m 4628, 4585 t/m 4602 en sectie G, nrs. 359. 361, 362, 364, 365, 368, 370 t/m 373 en plaatselijk gelegen tussen 't Sittert en de Reutjesweg.
Het aangrenzende agrarisch gebied is open, maar kleinschalig en vooral in gebruik als aspergeveld en voor de kweek van sierplanten. De zuidrand van Sint Odiliënberg kenmerkt zich door een dorpsachtige bebouwing met hoofdzakelijk grondgebonden vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen.
Het plangebied zelf heeft verschillende functies. De percelen die aansluiten op de bebouwing van Sint Odiliënberg waren in gebruik als aspergeveld of voor de kweek van sierplanten. De agrarische gronden in het plangebied worden ontsloten door een zandpad.
Langs de Jezuïetenstraat is een groenzone gesitueerd die bestaat uit een bomenrij en bloemrijk gras. Deze vormt de overgang tussen het bebouwd gebied en het landelijk gebied. In het verlengde van de bestaande vijver loopt een sloot. Dit is een overblijfsel van de (historische) Overbeek.
Binnen het plangebied worden in het kader van woningbouwplan 't Sittert in totaal 75 woningen gebouwd. Door Lancee architecten is ten behoeve van het plan 't Sittert een verkavelingsplan opgesteld. Dit verkavelingsplan is als uitgangspunt gebruikt voor het opstellen van bestemmingsplan 't Sittert dat in 2011 is vastgesteld.
Door Ducot Engineering bv is begin 2018 een nieuw verkavelingsplan opgesteld. Dit inrichtingsplan dient als indicatie voor de herziening van dit bestemmingsplan.
Er wordt binnen het plan 't Sittert uitgegaan van een gedifferentieerd woningaanbod, waartoe ééngezinswoningen, starterswoningen, seniorenwoningen alsmede vrije kavels behoren. Het uitgangspunt hierbij is dat de woningen een landelijk karakter krijgen en over het algemeen bestaan uit één of twee bouwlagen met kap, waarbij er zowel vrijstaande, halfvrijstaande als rijtjeswoningen worden gerealiseerd.
De verkaveling gaat uit van de bestaande ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Zo zijn bestaande bomenstructuren opgenomen in de verkaveling. De bestaande bomenstructuren zullen na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan beoordeeld worden op o.a. gezondheid en de invloed van de bomen op de beoogde zonnepanelen. De buurtbewoners zullen hier ook bij betrokken worden.
Het plangebied is op te delen in drie deelgebieden. Deelgebied 1 is op de verkaveling aangegeven met een blauwe rechthoek, deelgebied 2 met een groene en deelgebied 3 met een rode.
Door de crisis is geen uitvoering gegeven aan het oorspronkelijk bouwplan zoals opgenomen in het bestemmingsplan van 2011. In de tussentijd hebben er wijzigingen plaatsgevonden in de woningmarkt, waardoor het wenselijk is om een aantal wijzigingen door te voeren in het bouwplan van 2011.
Deze herziening is noodzakelijk voor het doorvoeren van een aantal wijzigingen. Deze wijzigingen zijn noodzakelijk omdat de wens is ontstaan om op enkele locaties een ander woningtype toe te passen, woonpercelen anders te situeren en de openbare ruimte te verbeteren. Hieronder opgesomd de planologische wijzigingen:
Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan '1e herziening Kernen Roerdalen' bestaat in deelgebied 1 de mogelijkheid om 12 appartementen te realiseren. Op basis van actuele cijfers van de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM) bestaat er geen vraag naar kleine en grote appartementen in Sint Odiliënberg. Om deze reden wenst initiatiefnemer de 12 appartementen niet te realiseren en wordt verzocht om de 12 bouwtitels voor een ander woningbouwtype binnen het plangebied van 't Sittert in te mogen zetten.
Op basis van de exploitatieovereenkomst van 24 februari 2011 zou de maatschappelijke bestemming ingevuld worden met een woonzorgcomplex. Binnen dit kader wilde Daelzicht destijds een centrum voor begeleid wonen in 't Sittert realiseren. Hier is door Daelzicht op het laatste moment vanaf gezien, omdat de investering vanwege bezuinigingen op rijksniveau niet meer te verantwoorden was. Aangezien er geen zicht is op een andere partij om het beoogde woonzorgcomplex in te vullen, wordt verzocht de gronden deels in te zetten voor woningen.
Ter plaatse van het beoogde appartementencomplex worden 4 van de 12 bouwtitels ingezet voor patiowoningen.
Een deel van de gronden van de maatschappelijke voorziening wordt ingezet voor woningen. Het noordelijk blok wordt daarmee vergroot. Hier worden 6 van de 12 bouwtitels behorende bij het appartementencomplex ingezet voor extra woningen in dit blok. In totaal worden in dit blok 16 woningen beoogd.
Een gedeelte van de maatschappelijke bestemming kan als gevolg van het nabij gelegen garagebedrijf Cuijpers niet gebruikt worden voor geluidgevoelige functies zoals bijvoorbeeld wonen. Dit gedeelte wil initiatiefnemer toevoegen aan de openbare ruimte. In de groenstrook zullen bomen aangeplant worden met aan de onderzijde een grasveldje.
De resterende 2 bouwtitels van het appartementencomplex worden ingezet voor twee extra woningen in het deelgebied waar planologisch thans 18 woningen mogelijk zijn. In totaal worden in dit blok dus 20 woningen beoogd.
In deelgebied 2 zijn de 14 vrije kavels gelegen zoals bedoeld in het bouwprogramma van 2011. Verder worden in deelgebied 3 20 woningen beoogd. Op grond van het geldende bestemmingsplan is het echter mogelijk om in deelgebied 2 15 woningen te realiseren en 19 woningen in deelgebied 3. Aangezien de beoogde aantallen uit het bouwprogramma in de twee deelgebieden thans planologisch niet passen, dient het geldende bestemmingsplan hier op aangepast te worden.
In de nieuwe verkaveling worden daarnaast twee vrije kavels die nu gericht zijn naar deelgebied 3 beter betrokken bij deelgebied 2. Deze woningen worden met hun voorgevel naar het westen, aan de Elzenlaan, gesitueerd in plaats van naar het oosten. De bestemmingsgrens van 'Wonen' moet hiervoor worden gewijzigd.
In het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan 't Sittert wordt in deelgebied 2, aan de zuidzijde op de grens met het buitengebied en aan de oostzijde, een water- en een groenzone beoogd met een breedte van +/- 15 m inclusief een wandelpad. Dit plan beoogt de realisatie van een brede groenzone met beplanting waardoor voorkomen wordt dat er vanaf het beoogde wandelpad inkijk is in de achtertuinen. Verder beoogt dit plan de realisatie van een brede vijver, waardoor het gevoel van veiligheid wordt versterkt en er minder de behoefte ontstaat om erfafscheidingen op te richten. Naast het esthetische aspect heeft de waterpartij tevens een functie voor afwatering.
Initiatiefnemer heeft verzocht om de beoogde waterpartij niet te hoeven realiseren. Enerzijds wordt als argument aangegeven dat potentiële kopers de waterpartij minder wenselijk vinden. Er bestaat onder andere de vrees dat de waterpartij droog komt te staan en dat er sprake zal zijn van muggenoverlast. Anderzijds kunnen grotere bouwkavels uitgegeven worden.
In het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan was het voorkomen van verschillende erfafscheidingen aan de achterzijde van de woningen het belangrijkste argument voor de realisatie van de waterpartij. Door het feit dat deze woningen grenzen aan het buitengebied kan dit namelijk tot een rommelig aanzicht leiden. De waterpartij was in mindere mate bedoeld voor de afwatering van het hemelwater voor de nieuwe woningen, omdat dit onder andere ook kan plaatsvinden op de bestaande vijver. Dit is zelfs wenselijk. Gebleken is namelijk dat door de daling van de grondwaterstand het waterpeil van de bestaande vijver zakt. Het waterpeil is tot op heden in stand gehouden door grondwater bij te pompen. Alleen door het treffen van technische maatregelen kan de daling van het waterpeil verholpen worden. Hier zit echter wel een kostenplaatje aan verbonden. Gezien het voorgaande is in overleg met initiatiefnemer een aantal alternatieve inrichtingsvoorstellen voor de erfafscheiding in dit deelgebied aangeleverd. Thans is gekozen om de erfafscheiding in dit deelgebied in te richten met een bosschage.
Voor de aanleg en in stand houding van de groene erfafscheiding aan de achterzijde van de woningen gelegen in het zuidelijke blok in deelgebied 3 zal tevens een voorwaardelijke bepaling in de planregels opgenomen worden. Deze bepaling is noodzakelijk om te voorkomen dat vergunningsvrij erfafscheidingen op deze locatie worden opgericht, die kunnen leiden tot een rommelig aanzicht.
De wijzigingen worden verder per deelgebied beschreven. De opgenomen figuren maken onderdeel uit van een verkavelingsplan. De opgenomen bebouwing op deze figuren is indicatief. Het bestemmingsplan is de grondslag voor het soort woning dat ter plaatse gebouwd kan worden.
Deelgebied 1 bestaat uit het westelijke deel van het plangebied en grenst aan 't Sittert en de Jezuïtenstraat. Voorheen waren hier 29 grondgebonden woningen gepland. Daarnaast waren hier een appartementenblok (voor 12 appartementen) en een maatschappelijke voorziening voor de huisvesting van verstandelijk gehandicapten (circa 30) gepland. Door de gewijzigde behoeften komen het appartementenblok en de maatschappelijke voorziening te vervallen. Hiervoor in de plaats komen grondgebonden woningen.
Uitsnede deelgebied 1
In de nieuwe situatie zijn binnen deelgebied 1 in totaal 41 woningen gepland. 40 woningen zijn beoogd als halfvrijstaand (waaronder ook geschakelde woningen en patiowoningen) en één vrijstaande woning. Ten behoeve van de flexibiliteit worden binnen deelgebied 1 vrijstaande, halfvrijstaande en aaneengebouwde woningen toegestaan. Enkel op het perceel in het noordoosten, omgeven door groen, is enkel een vrijstaande woning mogelijk. In dit deelgebied is inmiddels een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van 8 patiowoningen en 18 twee-aaneen woningen.
De woningen komen binnen de contouren van huidige woon- en maatschappelijke bestemmingen. De contour van het bouwvlak waar voorheen gestapelde bebouwing was voorzien, wijzigt iets van vorm ten behoeve van de realisatie van 4 grondgebonden woningen. Hier worden patiowoningen beoogd. De contour van de woonbestemming van het perceel in het noordoosten wijzigt eveneens van vorm. Bovendien komt het bouwvlak iets verder van de straat te liggen.
Het deel aan 't Sittert, dat valt binnen de geluidscontour van het garagebedrijf gelegen op Het Sittert 14, wordt als 'Groen' bestemd. Dit groen wordt hier gerealiseerd ter compensatie van het groen dat vervalt als gevolg van de 2 woningen die van deelgebied 3 naar deelgebied 2 gericht zullen worden.
De verkeersontsluiting blijft ongewijzigd. Enkel de doorsteek naar de Halfersstraat wordt een langzaamverkeersroute, die tevens als calamiteitenroute kan worden gebruikt. De bestemming 'Verkeer' wijzigt voor deze gewijzigde inrichting niet.
Parkeren vindt voor een deel plaats op eigen terrein. Bij de vrijstaande woning is ruimte voor 2 parkeerplaatsen op het perceel. Bij de halfvrijstaande woningen is dat er één per perceel. Bij de geschakelde woningen zijn garages zo gesitueerd, dat aan de voorzijde van deze garage voldoende ruimte is om te parkeren. In de openbare ruimte worden daarnaast 36 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Naast de parkeerplaatsen wordt de openbare ruimte ingericht met stroken groen en bomen. Deze groenstroken zijn mogelijk op basis van de bestemming 'Verkeer' zodat deze ook afgestemd kan worden op de inritten en posities van de woningen. Voor het parkgedeelte tussen de huidige bebouwing van Sint Odiliënberg, de vijver en de nieuwe woningen blijft de 'Groen'-bestemming behouden.
Binnen deelgebied 1 blijft het aantal woningen gelijk, enkel de typologie en de situering wijzigt.
Deelgebied 2 bestaat uit het middelste deel van het plangebied en loopt globaal van de vijver tot aan de Beukenlaan. In deelgebied 2 waren voorheen 12 ruime kavels voor vrijstaande woningen gepland.
Uitsnede deelgebied 2
Deze 12 kavels blijven behouden. Echter worden 2 kavels voor vrijstaande woningen uit deelgebied 3 betrokken bij de lus van de Elzenlaan. Deze twee kavels worden als het ware naar het westen gesitueerd, in plaats van naar het oosten. Zodoende bestaat deelgebied 2 uit 14 kavels waar enkel vrijstaande woningen mogelijk zijn.
Naast de toevoeging van de 2 kavels worden de kavels, waar 6 woningen mogelijk zijn, aan de zuidkant van de Elzenlaan vergroot. Hiervoor wordt de woonbestemming vergroot. De bouwmogelijkheden worden niet vergroot, maar de kavels krijgen hier een diepere tuin. Deze grotere woonpercelen zijn beter verkoopbaar en sluiten beter aan bij de regionale woningbehoefte.
De oorspronkelijke water- en groenzone, inclusief een wandelpad komen te vervallen. In de alternatieve inrichting is gekozen om de groenstrook tussen de kavels en het agrarische gebied in te richten met een bosschage. Eventuele erfafscheidingen aan de achterzijde van de woningen worden zodoende aan het zicht onttrokken.
De verkeersontsluiting blijft ongewijzigd. De Elzenlaan wordt doorgetrokken tot aan de Beukenlaan en alle woningen zijn gericht op de Elzenlaan.
Op de percelen is voldoende ruimte om bij iedere woning minimaal 2 personenauto's te parkeren. In de inrichting van de openbare ruimte worden daarnaast in totaal 14 parkeerplaatsen gerealiseerd. Tussen de parkeerplaatsen worden groenstroken met bomen aangelegd.
Binnen deelgebied 2 worden twee woningen meer gerealiseerd, omdat de situering wijzigt en die 2 woningen uit deelgebied 3 worden verwijderd. Binnen deelgebied 2 wijzigt de woningtypologie niet.
Deelgebied 3 beslaat het oostelijk deel van het plangebied en loopt globaal van de Beukenlaan tot aan de Reutjesweg. Deelgebied 3 sluit aan bij de bestaande bebouwing aan de Beukenlaan en de Esdoornlaan met de beoogde bouw van 20 geschakelde woningen. Voor dit gebied is inmiddels een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van 18 twee-aaneen woningen.
Uitsnede deelgebied 3
Vanwege de situering van 2 vrijstaande woningen naar de Elzenlaan is in deelgebied 3 het woningaantal van 22 teruggebracht naar 20 woningen. Dit kunnen 20 halfvrijstaande woningen worden, maar ook vrijstaande en geschakelde woningen passen goed op deze locatie. Ten behoeve van de flexibiliteit worden binnen deelgebied 3 dan ook vrijstaande, halfvrijstaande en aaneengebouwde woningen toegestaan.
In de het geldende bestemmingsplan waren hier aan de noordzijde 11 en aan de zuidzijde 9 woningen toegestaan. Dit wordt gewijzigd in 10 woningen aan elke zijde van de weg.
Alle woningen, op de twee woningen aan de westzijde na, zijn georiënteerd op de ontsluitingsweg van 't Sittert. Deze weg verbindt de Reutjesweg met de Beukenlaan. De groene insteek naast de meest westelijk gelegen woning blijft behouden (bestemming 'Groen'). Aan de kant van de Reutjesweg wordt de openbare ruimte ingericht met groenstrook met bomen. Ook de openbare ruimte van het ontsluitingsweg van 't Sittert wordt ingericht met stroken groen en bomen. Deze groenstroken zijn mogelijk op basis van de bestemming 'Verkeer' zodat deze ook afgestemd kan worden op de inritten en posities van de woningen. Aan de achterzijde van de woningen wordt een haag aangeplant, binnen de woonbestemming, zodat ook hier een 'zachte' overgang ontstaat. Deze haag dient daarnaast te voorkomen dat er vanuit het buitengebied een rommelig aanzicht ontstaat door het plaatsen van diverse erfafscheidingen.
Voor de aanleg en de instandhouding van deze erfafscheidingen wordt een voorwaardelijke gebruiksbepaling binnen de bestemming 'Wonen' opgenomen.
Parkeren vindt grotendeels plaats op eigen terrein. Bij vrijstaande woningen is ruimte voor 2 parkeerplaatsen per perceel. Bij de geschakelde woning is dat er één per perceel. In de openbare ruimte worden in bovenstaande indicatieve inrichting 14 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Binnen deelgebied 3 worden twee woningen minder gerealiseerd, omdat die aan deelgebied 2 worden toegevoegd. De woningtypologie en situering wijzigt niet.
De landschappelijke inpassing (in de vorm van een groene haag) dient ter compensatie van de nieuwe bebouwingsmogelijkheden in deelgebied 3. De voorwaardelijke verplichting strekt er mede toe om de intiatiefnemer ruimte te bieden om eerst een woning op te richten en vervolgens de landschappelijke inpassing te realiseren. Het ligt immers niet in de rede om eerst die landschappelijke inpassing te (laten) realiseren en vervolgens, op hetzelfde perceel bouwwerkzaamheden te gaan uitvoeren waardoor die landschappelijke inpassing tijdens die werkzaamheden in het gedrang zou kunnen komen.
Omdat het lastig is om te definiëren wanneer de bebouwing gereed is, is er voor gekozen om aan te sluiten bij de ingebruikname van de op te richten bouwwerken. Het is immers eenvoudig vast te stellen of een bouwwerk (bijvoorbeeld voor bewoning of detailhandel) in gebruik is genomen, in tegenstelling tot het vaststellen of een bouwwerk gereed is.
Evenmin is ervoor gekozen om aan te sluiten bij het moment van (bijvoorbeeld) onherroepelijk worden van een bouw-omgevingsvergunning, omdat niet vast staat of en wanneer daadwerkelijk van die omgevingsvergunning gebruik zal worden gemaakt.
Omdat het redelijkerwijs niet in de verwachting ligt dat op te richten bebouwing niet in gebruik zal worden genomen, is ervoor gekozen om aan te sluiten bij die ingebruikname.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd mede randvoorwaarden voor het lokale maatwerk bij ruimtelijke ontwikkelingen zullen zijn.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:
Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.
De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.
Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:
Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.
Dit bestemmingsplan voorziet in een aantal wijzigingen op een ontwikkellocatie ten zuiden van Sint Odiliënberg waarbij agrarische gronden worden herontwikkeld ten behoeve van woningbouw. Deze woningbouwontwikkeling is reeds planologisch/ juridisch vastgesteld. Deze herziening ziet enkel op een aantal wijzigingen in positionering en typologie van een deel van de woningen waarbij het woningaantal gelijk blijft en inrichting van de openbare ruimte.
De SVIR voorziet niet in specifieke onderwerpen die op het plangebied en planvoornemen van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden. Het planvoornemen voorziet in een aantal wijzigingen, waarbij woningen gebouwd worden die aansluiten bij de hedendaagse woonwensen.
Met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) wordt voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels ter bescherming van de 13 nationale belangen. De keuze voor deze belangen is al gemaakt in de SVIR en wordt met het Barro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) juridisch verankerd.
In het kader van deregulering en decentralisatie is gekozen om de regels zoveel mogelijk door te laten werken op het niveau van de lokale besluitvorming. Door de nationale belangen in bestemmingsplannen te borgen, worden deze belangen reeds in een vroeg stadium vastgelegd. Dit draagt bij aan een versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke druk. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht, dan wel de mogelijkheid aan provincies om met een provinciale verordening regels te stellen.
De onderwerpen in het Barro betreffen:
Vanuit het Barro zijn geen nationale belangen op het plangebied van toepassing waarmee rekening gehouden moet worden in het bestemmingsplan. Ook vanuit de recente wijzigingen (grote rivieren, elektriciteitsvoorziening, algemene en overige bepalingen) in het Barro, die per 1 juli 2016 in werking zijn getreden, bestaan geen concrete nationale belangen die op het plangebied van toepassing zijn.
Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen een verantwoording te bevatten aan de hand van de zogenoemde 'Ladder voor duurzame verstedelijking', die is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Dit afwegingskader verplicht overheden tot het maken van een zorgvuldige ruimtelijke afweging bij het mogelijk maken van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in een bestemmingsplan. Het doel is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik en daarmee het voorkomen van (onaanvaardbare) leegstand en onnodig 'bouwen in de wei'. De Ladder is daarmee een belangrijk instrument voor een goede ruimtelijke ordening.
Een toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet gezien het voorgaande een beschrijving bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Hieronder volgt een toetsing van dit planvoornemen aan de nieuwe Ladder.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Voordat getoetst wordt of een voorziene ontwikkeling 'nieuw' is, dient te worden getoetst of deze ontwikkeling kan worden aangemerkt als een 'stedelijke' ontwikkeling. In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. In de literatuur wordt er bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw zelfs gesproken over een daadwerkelijke ondergrens. Volgens vaste jurisprudentie is het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is twaalf (ABRvS 22-07-2015, ECLI:NL:RVS:2015:2329, r.o. 6.3).
In dit geval is er sprake van de realisatie van 75 woningen, waarbij dus sprake zou zijn van een stedelijke ontwikkeling gelet op de jurisprudentie. Deze woningbouwontwikkeling is echter reeds planologisch/ juridisch vastgesteld. Deze bestemmingsplanherziening ziet enkel op een aantal wijzigingen in positionering en typologie van een deel van de woningen en inrichting van de openbare ruimte.
Per saldo blijft het woningaantal met deze bestemmingsplanherziening gelijk aan het geldende bestemmingsplan, waardoor geen sprake is van een toevoeging van woningen. Zodoende is met deze bestemmingsplanherziening geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet noodzakelijk.
Bovendien is de herziening van de toe te passen woningtypologieën gebaseerd op de actuele regionale woningbouwbehoefte.
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet) en het Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer). In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij de aanpak van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.
In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering. De belangrijke principes in het Limburgse omgevingsbeleid zijn:
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en een sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. In het bebouwd gebied gaat het om de zones “bedrijventerrein”, “stedelijk centrum” en “overig bebouwd gebied” en in het landelijk gebied gaat het om de “goudgroene natuurzone”, de “zilvergroene natuurzone”, de “bronsgroene landschapszone” en het “buitengebied”. Onderhavig plangebied is gelegen binnen het gebiedstype 'buitengebied', direct grenzend aan het gebiedstype 'overig bebouwd gebied'. Dit zijn gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Het accent ligt hier op de transformatie van de regionale woningvoorraad, de bereikbaarheid, de balans voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en kwaliteit leefomgeving.
De zone 'Buitengebied' omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en clusters van bebouwing. De buitengebieden hebben vaak een agrarisch karakter met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Voor deze gebieden ligt het accent op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en het terugdringen van de milieubelasting vanwege de landbouw. Daarnaast gaat de aandacht uit naar de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.
In de visie op Midden-Limburg zijn de belangrijkste uitgangspunten voor wonen: werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad door kwaliteitsverbetering, herstructurering (transformatieopgave zorgvastgoed en huursector) en waar nodig sloop en nieuwkomers (waaronder arbeidsmigranten). Maar ook het terugdringen van nog niet gerealiseerde plannen die niet bijdragen aan de beoogde vernieuwing.
Deze locatie is echter reeds als woningbouwlocatie aangemerkt en ook planologisch/ juridisch vastgesteld. Waardoor deze niet als 'buitengebied' beschouwd dient te worden.
Dit bestemmingsplan voorziet in een aantal wijzigingen op een ontwikkellocatie ten zuiden van Sint Odiliënberg waarbij agrarische gronden worden herontwikkeld ten behoeve van woningbouw. Deze herziening ziet enkel op een aantal wijzigingen in positionering en typologie van een deel van de woningen waarbij het woningaantal gelijk blijft en het wijzigen van de openbare ruimte. Deze herziening levert door deze wijzigingen een bijdrage aan het bebouwd gebied van Sint Odiliënberg en zorgt een een positieve uitstraling in de overgang tussen landelijk en stedelijk gebied.
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van het POL 2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening is uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijk beleid van het POL 2014. Dit houdt onder meer in dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in beginsel een plaats moeten krijgen binnen het bestaande stedelijk gebied (overeenkomstig de ladder voor duurzame verstedelijking). Herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen krijgt hierbij bijzondere aandacht.
Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 en de Verordening Wonen Midden-Limburg vrijwel ongewijzigd opgenomen. Hierdoor zijn alle doorwerkingsinstrumenten van het omgevingsbeleid nu ondergebracht in één document. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is op onderdelen aangepast middels Wijzigingsverordeningen. Voor de toetsing van onderhavig planvoornemen aan de verordening wordt gebruik gemaakt van de geconsolideerde versie van deze verordening.
Uitsnede Omgevingsverordening (kaart: Milieubeschermingsgebieden)
In navolging op de structuurvisie is de locatie aangemerkt als landelijk gebied. Er is derhalve in het kader van de ladder sprake van een uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied. Deze locatie is echter reeds als woningbouwlocatie aangemerkt en ook planologisch/ juridisch vastgesteld, waardoor deze niet als 'landelijk gebied' beschouwd dient te worden. Daarnaast maakt het planvoornemen daardoor reeds onderdeel uit van de harde plancapaciteit zoals afgesproken binnen de regio Midden-Limburg. Deze harde plancapaciteit maakt onderdeel uit van de regionale bestuursafspraken zoals opgenomen in de omgevingsverordening. Verder is het planvoornemen afgestemd met de regio.
Dit bestemmingsplan voorziet in een aantal wijzigingen op een bestaande ontwikkellocatie met een harde plancapaciteit. Deze herziening ziet enkel op een aantal wijzigingen in positionering en typologie van een deel van de woningen waarbij het woningaantal gelijk blijft en het wijzigen van de openbare ruimte.
Vanuit de Omgevingsverordening en de daarbij behorende Wijzigingsverordening gelden er verder geen specifieke regels die van invloed zijn op dit planvoornemen, met uitzondering van de aangeduide ‘Boringsvrije zone Roerdalslenk II’. Ten aanzien van de boringsvrije zone betekent dit dat er geen boorputten opgericht, dan wel geëxploiteerd mogen worden dieper dan 30 meter beneden maaiveld. Deze aanduiding is reeds toegekend in het vigerende bestemmingsplan '1e herziening Kernen Roerdalen’ en is tevens via de verbeelding van dit bestemmingsplan van kracht.
Met de ‘Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 Paragraaf 2.4 Bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014’ (vastgesteld d.d. 14 december 2018) zijn er wijzigingen aangebracht in de tekst van de artikelen wonen, detailhandel, kantoren en bedrijventerreinen in verband met de geactualiseerde bestuursafspraken van maart/april 2018. De drie bijlagen bij paragraaf 2.4 met de Bestuursafspraken voor Noord-Limburg, Midden-Limburg en Zuid-Limburg zijn geheel vernieuwd. Ook is de tekst van de toelichting bij paragraaf 2.4 aangepast.
Met de Wijzigingsverordening is tevens een technische wijziging doorgevoerd in de toelichting bij paragraaf 2.2 Duurzame verstedelijking in verband met de per 1 juli 2017 aangepaste rijksregeling van de Ladder van duurzame verstedelijking.
Paragraaf 2.11 Intensieve veehouderij is ook van toepassing op het hebben van een bedrijfsmatige tak van geiten. De begripsomschrijving van intensieve veehouderij (artikel 2.11.1, onder a) is daartoe aangepast.
Deze aanpassingen in de Omgevingsverordening Limburg 2014 hebben verder geen consequenties voor dit planvoornemen aangezien reeds sprake is van een woningbouwlocatie die planologisch/juridisch is vastgelegd. Er is daardoor sprake van een harde plancapaciteit als onderdeel van de regionale bestuursafspraken zoals opgenomen in de omgevingsverordening (zie paragraaf3.3.2).
De samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) en de provincie Limburg hebben samen het initiatief genomen tot het opstellen van een 'Structuurvisie Wonen Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg’. De Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving is de basis voor het geven van sturing aan en voeren van regie over het in de regio te voeren beleid op het vlak van wonen, zorg en woonomgeving. De visie is een vervolg op de twee regionale woonvisies (MiddenLimburg Oost en Weerterkwartier) voor de periode 2010 tot 2014. De Structuurvisie is een antwoord op de vraag hoe om te gaan met de actuele en te verwachten demografische en economische ontwikkelingen.
In de structuurvisie is de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting ten aanzien van het beleidsveld 'Wonen' voor de korte termijn (2014 tot en met 2017) en met een doorkijk naar de lange termijn (2018 tot en met 2023) vastgelegd. In de structuurvisie wordt aangegeven dat om de regio Midden-Limburg aantrekkelijk te houden, duurzaam moet worden geïnvesteerd in de toekomst. Deels betekent dit het behouden van het goede, deels betekent dit inzetten op verandering en verbetering. De opgave richt zich niet meer volledig op kwantitatieve groei maar meer en meer op kwalitatieve groei.
Per gemeente is in de Structuurvisie een zogenaamde kwaliteitsenvelop opgenomen die richting geeft aan de kwalitatieve opgave op het gebied van wonen en ook wonen met zorg in de te onderscheiden kernen en wijken. Voor gemeente Roerdalen (samen met de gemeente Maasgouw) wordt gesteld dat van 2014 tot 2024 een groei is berekend van circa 150 huishoudens. Tevens is in deze structuurvisie locatie 't Sittert aangemerkt als planlocatie.
Aangezien het plangebied is gelegen op een locatie waar reeds woningbouw is toegestaan, is geen sprake van het toevoegen van een nieuwe woningen. Middels onderhavig planvoornemen vindt kwaliteitsverbetering plaats, vanwege de wijzigingen in positionering en typologie van de woningen. Dit sluit beter aan op de actuele behoeften, zoals de vraag naar kleinere woningen en starterswoningen.
Gelet op het voorgaande past het planvoornemen binnen het regionale beleid.
De structuurvisie Roerdalen 2030 is vastgesteld op 20 december 2012. Daarin zijn de doelen en ambities van de gemeente Roerdalen weergegeven. Het creëren van een aantrekkelijk leef- en werkklimaat voor de bewoners en bezoekers in een aantrekkelijk landschap blijft een belangrijke opgave. Daarbinnen moet ruimte worden gegeven aan (nieuwe) economische ontwikkelingen en initiatieven om ervoor te zorgen dat de gemeente aantrekkelijk blijft voor haar huidige inwoners en toekomstige investeerders.
Wonen in het buitengebied
In een landelijke regio als Roerdalen geldt in het algemeen de regel dat zoveel woningen gebouwd mogen worden als nodig is voor de natuurlijke bevolkingsgroei. Dit is echter nog zeer beperkt en komt nagenoeg overeen met het aantal te bouwen woningen voor gelijkblijvend inwonertal. Het bestaande woningbouwprogramma omvat reeds meer woningen dan is benodigd. Derhalve kan geconcludeerd worden dat uitgaande van migratiesaldo=0 het bestaande woningbouwprogramma ruim voldoende – en in theorie eigenlijk te groot – is. Het is daarom van belang dat het woningbouwprogramma, mede gelet op de economische crisis, te temporiseren en de woningvraag nauwlettend in de gaten te houden (monitoring). Prioriteit krijgt herstructurering van de bestaande woon- en leefomgeving. Belangrijk is verder dat hergebruik van leegstaande woningen voor sloop en nieuwbouw gaat. Daarentegen is sloop en nieuwbouw niet altijd te voorkomen bij het streven naar kwalitatief goede woningen. Verder gaat inbreiding voor uitbreiding, waarbij het ook belangrijk is om voldoende groene ruimtes en ‘lucht in het dorp’ te waarborgen of te ontwikkelen als deze ontbreken. Indien het woningbouwprogramma uitgeput raakt en uit monitoring blijkt dat er wel een behoefte is aan nieuwe woningen, zal gekeken worden naar nieuwe uitbreidingsmogelijkheden buiten de kernen. Bij het zoeken naar deze nieuwe uitbreidingsmogelijkheden wordt o.a. rekening gehouden met het oplossen van (lelijke) achteraanzichten, de toekomstige behoefte van de verschillende kernen, een verantwoorde stedenbouwkundige afronding van de kernen, enz.
Gemeentelijk Kwaliteitsmenu
De provincie verlangt van de Limburgse gemeentes om uitwerking en uitvoering te geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM). Grondprincipe van het kwaliteitsmenu is, dat bepaalde ontwikkelingen in het buitengebied ter plaatse leiden tot verlies aan omgevingskwaliteit, hetgeen dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsverbeteringen maatregel en/of financiële bijdrage. De compensatie wordt ingezet om de omgevingskwaliteit te versterken. Ambitie is dat per saldo daarmee de kwaliteit toeneemt.
Het kwaliteitsmenu is van toepassing op (niet onaanvaardbare) ruimtelijke ontwikkelingen die via een projectafwijking, wijziging, herziening van, of rechtstreeks door het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Het kenmerkende voor de bedoelde ontwikkelingen is dat het veelal nieuwe functies zijn die een nieuw ruimtebeslag leggen met daaraan verbonden specifieke ruimtelijke invloeden op de omgeving. Omdat het LKM als uitgangspunt is gehanteerd, is het gemeentelijk kwaliteitsmenu het LKM+ genoemd.
Wanneer het kwaliteitsverlies door de ontwikkeling elders wordt gecompenseerd dan gebeurt dit door eerst de waarde van het kwaliteitsverlies uit te drukken in de vorm van een kwaliteitsbijdrage. Met de kwaliteitsbijdrage worden vervolgens de kwaliteitsverbeterende maatregelen elders uitgevoerd. Dit kan zowel rechtstreeks door de initiatiefnemer, als indirect via storting in een kwaliteitsfonds van de gemeente of regio.
Het planvoornemen past binnen de beleidskaders van de Structuurvisie Roerdalen 2030, omdat deze locatie reeds is goedgekeurd bij het geldende bestemmingsplan. Daarbij blijft het aantal woningen met deze bestemmingsplan herziening gelijk.
Het LKM+ is niet van toepassing omdat onderhavig bestemmingsplan niet leidt tot extra ruimtegebruik, extra wooneenheden of andere vorm van extra verstening.
Voor het plangebied en omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.
In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Deze omstandigheden betreffen:
De bestemmingsplanherziening en de beoogde woningbouwontwikkeling bevat geen activiteiten uit de onderdelen C en D van het Besluit m.e.r. en daardoor treden er geen belangrijke negatieve milieugevolgen op. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met het plan mogelijk worden gemaakt en mogen omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast.
De afweging en toetsing heeft reeds plaatsgevonden ten tijde van bestemmingsplan 't Sittert.
Het dichtstbijzijnde bedrijf in de omgeving is het garagebedrijf aan 't Sittert 14 ten oosten van het plangebied, aan de overzijde van de weg. Gezien de geringe afstand van circa 7 meter tussen de inrichtingsgrens en het plangebied is in februari 2011 een akoestisch onderzoek naar het bedrijf uitgevoerd. Op de verbeelding is destijds een geluidzone opgenomen. Binnen deze zone mogen geen geluidgevoelige objecten worden opgericht. Middels deze bestemmingsplanherziening worden de woningen buiten deze zone gepositioneerd. Het deel van de zone wat binnen het plangebied valt wordt met de nieuwe inrichting bestemd als groen. Met betrekking tot het garagebedrijf zijn zodoende geen belemmeringen voor de planontwikkeling aanwezig.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient bij een bestemmingsplan dat nieuwe bouwmogelijkheden of een herinrichting van bestaande percelen mogelijk maakt, een (historische) bodemonderzoek plaats te vinden. Met dit vooronderzoek dient de bodem- en grondwaterkwaliteit in voldoende mate te worden vastgesteld. Uitgangspunt hierbij is dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater geschikt is voor de voorgenomen functie.
Ten tijde van de verantwoording van de woningbouwontwikkeling heeft reeds bodemonderzoek plaats gevonden. Uit het verkennend bodemonderzoek opgesteld door Econsultancy BV van juli 2009 is gebleken dat er geen reden bestaat voor een nader onderzoek met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Deze vormt geen belemmeringen voor de bestemmingswijziging van de onderzoekslocatie.
Ten behoeve van de toekomstige aanleg van kabels en leidingen op de locatie is op 28 juni 2018 een Quickscan naar de beoordeling van de bodemkwaliteit uitgevoerd door Antea Group. Geconcludeerd wordt dat de verwachting is dat er geen afwijkingen zijn ten opzichte van de bodemkwaliteit zoals vermeld in het onderzoek van 2009. Aanvullend bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Gezien het oorspronkelijke onderzoek meer dan 5 jaar oud is, wordt een nieuw bodemonderzoek uitgevoerd om aan te tonen dat de conclusie uit 2009 ongewijzigd is. Door Econsultancy is op 23 augustus 2018 een geactualiseerd vooronderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is niet gebleken dat het gebruik of de functie van het gebied is gewijzigd. De locatie is en was nog steeds in agrarisch gebruik.
Recent is binnen het onderzoeksgebied een onderzoek uitgevoerd naar Niet Gesprongen Explosieven (NGE). Hierbij zijn geen noemenswaardige bijmengingen of explosieven aangetroffen. Wel werd plaatselijk bij een halfverharde veldweg asbestverdacht materiaal aangetroffen. Aansluitend hierop is een nader asbestonderzoek uitgevoerd om de ernst en omvang van een eventuele asbestverontreiniging vast te stellen. Uit dit onderzoek is gebleken dat geen sprake is van verdere bodemverontreiniging, maar een asbestweg die verwijderd moet worden.
Het onderzoeksgebied is momenteel braakliggend in afwachting van de herontwikkelingen.
Geconcludeerd wordt dat geen wijzigingen hebben plaatsgevonden en dat na het geactualeerd onderzoek uit 2018 een nieuw aanvullend bodemonderzoek niet noodzakelijk is. De resultaten van het onderzoek uit 2009 worden nog als representatief geacht. Wel is plaatselijk een asbestverontreiniging aangetroffen in een veldweg (asbestweg). Deze asbestverontreiniging wordt op zeer korte termijn verwijderd. Het geactualiseerde vooronderzoek en de overige onderzoeken zijn als Bijlage 1 bij deze toelichting toegevoegd.
Voor geluid afkomstig van het wegverkeer zijn de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder van kracht. Als een nieuwe geluidsgevoelige bestemming, zoals woningen, binnen een geluidszone wordt gesitueerd dan is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek verplicht. De Wet geluidshinder kent geen wettelijke geluidszone toe aan wegen die liggen in een 30 km/uur zone en wegen die gelegen zijn in een woonerf.
Het plangebied is gelegen aan de Jezuïtenstraat, de Reutjesweg, de Elzenlaan en de Beukenaan en 't Sittert. Deze wegen zijn allen aangemerkt als 30 km/uur wegen. Nader onderzoek naar de geluidsbelasting van deze wegen is op basis van de Wet geluidhinder niet noodzakelijk.
Binnen het plangebied wijzigen de bestemmingsgrenzen niet of nauwelijks. Enkel voor het deel gelegen aan Het Sittert wijzigt de bestemming 'Maatschappelijk' in de bestemming 'Wonen'. Hier worden geluidgevoelige bestemmingen (woningen) mogelijk gemaakt. Deze woningen worden gesitueerd achter een groenstrook op een afstand van 15 meter uit de 30 km/uur-weg Het Sittert. Het wegdek van Het Sittert, asfaltverharding, wijzigt niet.
Gezien met deze herziening van het bestemmingsplan het totale woningaantal niet wijzigt, wijzigt de voorziene verkeersintensiteit ook niet. Bovendien wordt slechts een deel van het plangebied ontsloten op Het Sittert. Aan deze zijde worden 41 woningen ontsloten. Dit betekent een maximum aantal verkeersbewegingen van 353 (41 * 8,6, bij vrijstaande woningen). In realiteit zijn dit er minder omdat hier voornamelijk geschakelde/patiowoningen worden gerealiseerd. Deze verkeersbewegingen worden verdeeld over 2 toegangswegen die uitkomen op Het Sittert. Hoewel deze toegangswegen kunnen worden uitgevoerd in klinkerverharding is de verkeersintensiteit hier dusdanig laag, dat deze geen belemmering vormt voor de te realiseren woningen aan de zijde van Het Sittert.
Volgens de bedrijfslocatie-BVB-kaart van de provincie zijn nabij het plangebied geen agrarische bedrijven gelegen met een geurcontour. De meest dichtbij gelegen agrarische bedrijven, ten zuiden van het plangebied, betreffen geen veehouderijen. De geurcontouren van veehouderijen die het meest dichtbij gelegen zijn ten opzichte van Sint Odiliënberg reiken niet over het plangebied.
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het aspect geur geen nadelige invloed heeft op het planvoornemen.
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de ministeriële regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
Met dit bestemmingsplan worden 75 woningen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling valt dus binnen de NIBM-grens van 1.500 woningen. Er kan derhalve worden geconcludeerd dat realisatie van de woningen niet in betekenende mate invloed heeft op de luchtkwaliteit. Met de realisatie van 75 vrijstaande woningen vinden in totaal 645 voertuigbewegingen plaats. Het aantal voertuigbewegingen zal lager uitvallen omdat niet alle woningen als vrijstaand wordt gerealiseerd.
De 3% NIBM-grens wordt niet overschreden. Met het planvoornemen treedt dan ook geen verslechtering van de luchtkwaliteit op.
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.
Risicobronnen voor de externe veiligheid zijn bedrijven (inrichtingen) waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor, buisleidingen) en luchtvaartterreinen in algemene zin (luchtvaartveiligheid).
Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR risicocontouren.
Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag gemotiveerd wordt middels een verantwoordingsverplichting.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een feitelijk bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde.
Uitsnede risicokaart (www.risicokaart.nl)
Op basis van de risicokaart is gebleken dat er in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen (bedrijven) liggen waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen. De meest dichtbij gelegen inrichting is 'Mts Slangen', gelegen aan 't Sittert 3, ten zuidoosten van het plangebied. Het betreft een bedrijf met een propaanvulpunt met een maximale plaatsgebonden risicocontour van 25 meter. Deze inrichting is gelegen op een afstand van meer dan 100 meter van het plangebied. De genoemde risicocontour reikt derhalve niet over het plangebied.
De regelgeving rond de risico’s van het transport van gevaarlijke stoffen volgt uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WVGS). In de WVGS en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) worden normwaarden gegeven voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In de bijlagen van de Regeling Basisnet is opgenomen voor welke transportroutes de externe veiligheidsrisico’s bepaald moeten worden. In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is vastgelegd hoe de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen berekend en geanalyseerd moeten worden.
Overeenkomstig het Bevt (artikel 8, lid 1) en de HART (paragraaf 2.1) hoeven geen beperkingen aan het ruimtegebruik van een plan te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Indien de risicobron op meer dan 200 meter afstand van het plangebied is gelegen, hoeft geen berekening plaats te vinden van de ligging van de plaatsgebonden risicocontouren of de (toename van) de hoogte van het groepsrisico.
Een (beperkte) verantwoordingsplicht voor de hoogte van het groepsrisico is aan de orde indien een plangebied zich bevindt binnen het invloedsgebied van een risicobron. Het invloedsgebied wordt bepaald door de 1% letaliteitsafstand van de stofcategorieën die getransporteerd worden. In de HART zijn per stofcategorie en per modaliteit vaste afstanden opgenomen voor de begrenzing van het invloedsgebied.
Op een afstand van circa 600 meter bevindt zich een buisleiding waarover transport gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden. Het betreft een gastransportleiding van de Gasunie waaraan een plaatsgebonden risicoafstand van 150 meter is gekoppeld. Deze buisleiding is dan ook niet van invloed op het planvoornemen. Verder zijn er geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen via weg, water of spoor binnen een afstand van 200 meter van het plangebied aanwezig.
Het plaatsgebonden risico van risicobronnen vormt geen knelpunt. Het plangebied en het planvoornemen wordt niet beïnvloed door aanwezige risicovolle objecten. Daarmee kan het bestemmingsplan Herziening 't Sittert, St Odiliënberg verantwoord worden geacht.
In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen kabels en leidingen die planologisch relevant zijn. In het plangebied is verder ook geen sprake van straalpaden en invloeden van zendmasten.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het Natuurnetwerk Nederland geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), daarnaast zijn volgens de provinciale verordening geen natuurwaarden binnen het plangebied aanwezig. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is 'Roerdal' en is gelegen ten noorden van Sint Odiliënberg op circa 600 meter. Het planvoornemen heeft derhalve geen significant negatief effect op de aanwezige natuurlijke en of landschappelijke waarden in de omgeving van het plangebied.
Natura 2000-gebied nabij plangebied
Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet tevens duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is eveneens vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming.
In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing zal worden verleend.
Standaard geldt voor het gehele plangebied de algemene zorgplicht zoals die in Wet natuurbescherming centraal staat (artikel 1.11 Wnb). Dit houdt in dat voorafgaand aan een ingreep alle maatregelen genomen dienen te worden om nadelige gevolgen voor in het wild levende dieren en planten zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met de ontwikkeling en geen doel op zich vormen. Deze zorgplicht geldt te allen tijde, ook indien een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Conclusie
In het kader van de eerdere verantwoording van het planvoornemen heeft reeds een quickscan flora en fauna plaatsgevonden. Uit de onderzoeksresultaten is gebleken dat ter plaatse geen leefgebieden van beschermde soorten aanwezig zijn. Door Econsultancy is deze quickscan geactualiseerd, zie Bijlage 2. De actualisatie van de quickscan flora en fauna is uitgevoerd in verband met de nieuwe wetgeving in het kader van een bestemmingsplanwijziging. Daarnaast is opnieuw naar het gebied gekeken. Ten tijde van het onderzoek is geconstateerd dat reeds gestart is met de uitvoering van grondwerkzaamheden.
Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen, hetgeen goed mogelijk is.
Ten aanzien van overige broedvogels geldt dat overtreding op voorhand kan worden voorkomen door buiten het broedseizoen begroeiing te verwijderen. Verder dient te allen tijde de algemene zorgplicht in acht te worden genomen.
De populierenlaan waaraan de onderzoekslocatie grenst functioneert mogelijk als potentiële vliegroute voor vleermuizen en omliggende bosrijke percelen bieden potentiële verblijfsplaatsen voor vleermuizen. Overtreding van de Wet natuurbescherming ten aanzien van vliegroutes van vleermuizen kan worden voorkomen door de populierenlaan grenzend aan de onderzoekslocatie intact te laten. Geadviseerd wordt om de verlichting op de populierenlaan en omliggende bosrijke percelen niet toe te laten nemen, ook geen strooilicht. Indien de populierenlaan wordt verwijderd is nader onderzoek noodzakelijk.
Met betrekking tot beschermde gebieden en houtopstanden worden geen bezwaren voorzien in de uitvoering van de voorgenomen plannen.
Sinds 2007 kent Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, gewijzigde Monumentenwet 1988). Per 1 juli 2016 zijn de bepalingen van de Wamz 2007 gedeeltelijk overgegaan in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Verder stelt de Wamz 2007 dat gemeenten archeologieparagrafen moeten opnemen in bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen op te nemen op de verbeelding en ze te beschermen middels regels.
Op basis van de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart was vast te stellen dat het plangebied gelegen was in een gebied met deels een hoge en deels een lage archeologische verwachting. Uit het voorgaande bestemmingsplan ‘'t Sittert’ is echter gebleken dat na het uitvoeren van archeologisch onderzoek voor het grootste deel van het plangebied geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voor het deel waar nog wel archeologische verwachtingswaarde ligt is een waarderend onderzoek en selectiebesluit noodzakelijk.
Omdat in het voorgaande vastgestelde bestemmingsplan 'Kernen Roerdalen' geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische' meer is opgenomen voor het plangebied, is geconcludeerd dat er geen aanvullend archeologisch onderzoek meer benodigd is. Hieruit kan worden geconstateerd dat deze ontwikkeling geen belemmeringen ondervindt ten aanzien van het aspect archeologie en een nieuw archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
Wel geldt ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht in art. 5.10 van de Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en de gemeente Roerdalen. Vervolgens zal bepaald worden of en zo ja welke aanvullende maatregelen getroffen worden.
Volgens de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg zijn binnen het plangebied geen objecten van enige cultuurhistorische waarde of monumenten aanwezig. De Reutjesweg en 't Sittert zijn wel aan te merken als historische routes, weg ouder dan 1806.
Met het planvoornemen wijzigen de aanwezige historische routes niet. Met onderhavig planvoornemen worden dan ook geen cultuurhistorische waarden bedreigd.
Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als waterparagraaf worden beschouwd.
De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van het Nationaal waterplan om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.
Niet alle ruimtelijke plannen behoeven de watertoets te doorlopen. Daartoe heeft het waterschap een stroomschema, met daarbij behorende notitie ondergrens, opgesteld waaruit het toepassingsbereik van de watertoets blijkt. Ook zijn per gemeente waterkaarten opgesteld waaruit de verschillende waterbelangen op een bepaalde locatie zijn af te lezen. Aan de hand van de ‘digitale watertoets’ kunnen (ruimtelijke) plannen voor advies worden voorgelegd aan het Waterschap Limburg.
Grenzend aan het plangebied zijn een sloot en een vijver aanwezig. In 2010 is onder andere de doorlatendheid van de bodem berekend en de grondwaterstand in beeld gebracht.
Naast de berekening is in 2010 eveneens een waterparagraaf opgesteld. De waterhuishoudkundige situatie van het planvoornemen is hierin in beeld gebracht. Ten tijde van bestemmingsplan 't Sittert is de waterhuishouding binnen het plangebied en de te nemen maatregelen voldoende in beeld gebracht. Aangetoond is dat het planvoornemen geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding.
Voor de afvoer van het afvalwater wordt een nieuw riool aangelegd, wat aangesloten wordt op het bestaande gemeentelijke rioolstelsel. In de nieuwe situatie wijzigt dit niet.
Het hemelwater wordt voor het grootste deel binnen het plangebied verwerkt. Het hemelwater dat op de daken en de grootste percelen valt dient volledig op het eigen perceel opgevangen te worden. Daar waar de percelen te kleiner zijn wordt bij hevige regenval dit hemelwater middels greppels afgevoerd naar de bestaande greppel en vijver.
Het hemelwater dat op de openbare oppervlakteverharding valt kan infiltreren onder de wegen. Bij hevige regenval wordt dit water middels een drain naar de greppel afgevoerd. Deze greppel staat in verbinding met de centrale vijver. Gezien het merendeel van het hemelwater ter plaatse kan infiltreren is de huidige centrale vijver en de omliggende groene inrichting groot genoeg voor de opvang van het overtollige hemelwater. Deze vijver heeft daarnaast een overlaat/leegloop naar de Roer, waarmee bij hevige regenval overstroming wordt voorkomen. In dat kader is overstortbreedte van de stuw berekend die noodzakelijk is om wateroverlast tussen het plangebied en de Roer te voorkomen. Deze berekening is als Bijlage 3 bij deze toelichting toegevoegd.
Conclusie
Het niet realiseren van de vijver heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding ter plaatse. De percelen zijn groot genoeg voor de opvang van het eigen hemelwater. Daarnaast is de oppervlakte van de openbare ruimte dusdanig beperkt, dat derhalve geen negatieve consequenties te verwachten zijn ten aanzien van de waterhuishouding.
Bij de realisatie van de woningen wordt aandacht besteed aan het duurzaamheidsaspect. Hierbij kan geacht worden aan energiezuinigheid en het gebruik van duurzame bouwmaterialen. Er zal worden aangesloten bij de duurzaamheidseisen zoals genoemd in het bouwbesluit.
Het bestemmingsplan 'Herziening 't Sittert, St Odiliënberg' heeft tot doel een juridischplanologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van gronden en gebouwen.
Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor zover mogelijk is ook vooruitgelopen op de aanstaande Omgevingswet.
Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering, die per 1 januari 2010 wettelijk verplicht is, voldoet het plan ook aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. Dit bestemmingsplan beschrijft meer dan alleen de hoofdlijnen van het beleid, maar treedt niet al te zeer in details. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is het bieden van een flexibele juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid wordt geschaad.
Overeenkomstig de SVBP 2012 zijn de regels van voorliggend bestemmingsplan onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 'Inleidende regels' bevat de inleidende regels. In hoofdstuk Bestemmingsregels zijn de bestemmingsregels opgenomen. Hoofdstuk Algemene regels en Overgangs- en slotregels bevatten de algemene regels respectievelijk de overgangs- en slotregels. Hierna wordt de inhoud van de regels per hoofdstuk kort toegelicht. In paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
Begrippen (art. 1):
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Een aantal begrippen is standaard voorgeschreven in de SVBP 2012.
Wijze van meten (art. 2):
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2012.
Ter verkrijging van een logische opbouw wordt de navolgende volgorde in de bestemmingsregeling aangehouden voor de opgenomen bestemmingen:
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Vervolgens worden de andere aan de grond toegekende functies genoemd.
In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is. Van de bouwregels kan tevens afgeweken worden middels een omgevingsvergunning voor meer bouwmogelijkheden (afwijken van de bouwregels).
In de specifieke gebruiksregels staat aangegeven welk gebruik in ieder geval strijdig is met de bestemmingsomschrijving. Van de gebruiksregels kan tevens afgeweken worden middels een omgevingsvergunning voor meer gebruiksmogelijkheden (afwijken van de gebruiksregels).
In artikel 8 (de anti-dubbeltelregel) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk. In artikel 9 zijn algemene bouwregels opgenomen, met daarin regels voor ondergrondse bouwwerken en ondergeschikte bouwdelen. In artikel 10 en 12 zijn algemene gebruiksregels, algemene wijzigingsregels opgenomen. In artikel 11 zijn algemene aanduidingsregels opgenomen.
In de bepaling Overgangsrecht (artikel 13) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan. In de Slotregel (artikel 14) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
De voor ‘Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het openbaar groen. Daarnaast zijn op deze gronden alleen kleine gebouwtjes voor openbaar nut en speelvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn wel paden toegestaan.
De wegen krijgen de bestemming 'Verkeer'. Deze gronden zijn bestemd voor wegen met een functie van verblijf alsmede ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor onder andere verhardingen, parkeergelegenheden en groenvoorzieningen.
Op deze gronden zijn alleen kleine gebouwtjes voor openbaar nut toegestaan. Tevens zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
De voor 'Water' bestemde gronden zijn bestemd voor waterlopen en waterpartijen. Binnen deze bestemming zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
De voor 'Wonen' bestemde gronden zijn bedoeld voor wonen, met daarbij behorende tuinen en erven. Tevens is bepaald dat nieuwe woningen uitsluitend, met inachtnemening van het toegestane aantal wooneenheden, ter plaatse van de aanduiding maximum aantal wooneenheden mogen worden opgericht. Er zijn uitsluitend vrijstaande, geschakelde en halfvrijstaande woningen toegestaan binnen het plangebied. Woningtypen en differentiaties zijn specifiek op de verbeelding opgenomen met een aanduiding. De maximale goothoogte en bouwhoogte voor woningen is aangeduid.
In de regels zijn de maximale oppervlakten voor bijbehorende bouwwerken aangegeven, alsmede de maximale oppervlakten voor woningen. Voor garages is aangegeven dat deze op ruime afstand van de weg gelegen moeten zijn, zodat er een parkeerplaats op de oprit mogelijk is.
Hoofdbebouwing met platte daken heeft de bouwaanduiding 'platdak' gekregen. Hetgeen ook geldt voor een aantal specifieke aspecten ten aanzien van locatie waar afwijkende maatvoeringen worden gehanteerd of zelfs gelet op openheid géén bebouwing mag worden opgericht.
Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken door middel van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken voor of in de voorgevelrooilijn, een ander woningtype of een andere dakvorm. De voorwaarden hiervoor zijn opgenomen in de regels. Voor een bedrijf aan huis en/of een bed and breakfast kan ook een omgevingsvergunning ter afwijking van het bestemmingsplan aangevraagd worden.
De beschermingszones, ten behoeve van beheer en onderhoud, behorende bij de aanwezige waterlopen en vijver, grenzend aan het plangebied, worden aangeduid door middel van een dubbelbestemming. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de genoemde waterfunctie.
In verband met bescherming van grondwaterwinning verbiedt deze regeling het oprichten of in exploitatie nemen van boorputten dieper dan 30 meter beneden het maaiveld.
Deze zone is opgenomen ter bescherming van de aanwezige telecommunicatieverbindingen. Binnen deze gebieden gelden beperkingen wat betreft bouwhoogten.
Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het tweede lid van artikel 6.12 Wro is aangegeven dat onder andere van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.
De herziening van de locatie 't Sittert in Sint Odiliënberg wordt in zijn geheel door de ontwikkelaar gerealiseerd. De daarmee samenhangende kosten van de voorliggende planherziening zijn geheel en al voor risico van de ontwikkelaar.
Met de ontwikkelaar van het plangebied van het onderhavige project is een anterieure overeenkomst afgesloten, waarin afspraken zijn vastgelegd aangaande mogelijke uit het plan voortvloeiende kosten (zoals planschade- en ontwikkelingskosten). De ontwikkelende partij ontwikkelt de locatie voor eigen rekening en risico, waarmee sprake is van een financieel uitvoerbaar plan.
Het bestemmingsplan ‘Herziening 't Sittert, St Odiliënberg’ hoeft in het kader van de inspraakprocedure niet ter inzage gelegd te worden. Voor de ontwikkeling van deze locatie is reeds de juiste procedure doorlopen. De herziening van dit bestemmingsplan is van ondergeschikte aard, waardoor vooroverleg niet noodzakelijk is.
Het ontwerp bestemmingsplan ‘Herziening 't Sittert, St Odiliënberg’ is zes weken ter inzage gelegd (1 februari 2019 tot en met 14 maart 2019). In deze periode heeft een ieder de mogelijkheid zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad.
Gedurende de periode van terinzagelegging zijn 7 zienswijzen ingediend. Zes zienswijzen zijn binnen de termijn ingediend en derhalve ontvankelijk. Eén zienswijze is op 18 maart 2019 ingediend en derhalve niet ontvankelijk.
Door de provincie is aangegeven dat het plan is beoordeeld op de adequate doorwerking van de provinciale belangen en er geen aanleiding is om ten aanzien van het plan een zienswijze in te dienen. Wel is door de provincie aangegeven dat de afwegingen ten aanzien van de woningbouw en de locatie in relatie tot het geldende beleid duidelijker omschreven zal moet worden, zodat de afwegingen die zijn gemaakt ook voor eenieder zijn terug te vinden in de planstukken. De toelichting van het bestemmingsplan is naar aanleiding hiervan aangevuld.
Het bestemmingsplan is door de raad in de raadsvergadering van 23 mei 2019 gewijzigd vastgesteld.