a. Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels ontheffing kan worden verleend, zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van de desbetreffende regels van het plan voor:
1. geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
2. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 m;
3. het toestaan van evenementen die met een zekere regelmaat (bijvoorbeeld jaarlijks) plaatsvinden en een planologische relevantie hebben vanwege de duur van de activiteit (inclusief het opbouwen en afbreken) en/of vanwege de omvang van de activiteit (aantal deelnemers/toeschouwers).
b. Burgemeester en Wethouders kunnen bij de verlening van de ontheffing nadere eisen stellen ten aanzien van de situering van antennes teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van antennes ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
c. De onder a. genoemde ontheffingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Voorts dient de stedenbouwkundige waarde van de omgeving te zijn gewaarborgd.
d. De onder a. sub 3. genoemde ontheffing mag bovendien slechts worden verleend indien:
de evenementen zijn toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);
het evenement maximaal 14 dagen duurt, inclusief opbouwen, inrichten, afbreken en opruimen;
er geen horeca ter plaatse plaatsvindt, anders dan inherent aan het toegestane evenement;
er geen detailhandel ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien;
aan de van toepassing zijnde milieuwet- en –regel-geving wordt voldaan;
geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
de verkeershinder beperkt blijft dan wel voorzien wordt in alternatieve routes;
belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
10.2 Ontheffing stedelijk gebied en bedrijventerrein
a. Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels ontheffing kan worden verleend, zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van de regels binnen de bestemmingen 'bedrijventerrein', 'groen', 'verkeer' en 'wonen' van het plan voor:
1. het oprichten of uitbreiden van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, tot een hoogte van maximaal 15 meter. Voor lichtmasten is een maximale hoogte van 20 meter toegestaan;
2. de aanleg of aanpassing van parkeer-,weg-, water- en/of groenvoorzieningen;
3. het wijzigen van het gebruik van onbebouwde gronden, niet ten behoeve van bouwen;
4. het realiseren of uitbreiden van een bouwwerk ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen voor het openbaar vervoer en het wegverkeer.
b. De onder a. genoemde ontheffingen mogen slechts worden verleend indien:
1. voldaan wordt aan het vereiste van een goede ruimtelijke onderbouwing van de voorgestane ontwikkeling, waaronder mede wordt begrepen dat uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken moet blijken dat de gronden geschikt zijn voor de beoogde ontwikkeling;
2. er geen sprake is van strijd met het provinciaal of nationaal ruimtelijk beleid;
3. er geen sprake is van strijd met relevante wet- en regelgeving;
4. een watertoets is uitgevoerd. Deze voorwaarde geldt niet wanneer op voorhand vaststaat dat bij het project geen waterhuishoudkundig relevante aspecten aan de orde zijn;
5. deze naar aard en omvang passen binnen de ruimtelijke (stedenbouwkundig en functioneel) uitgangspunten van het bestemmingsplan en de aard, schaal en functie van de kern.
10.3 Procedure
Bij toepassing van de ontheffingsmogelijkheden, zoals vervat in dit artikel, geldt de procedure als bedoeld in artikel 12.