8.6.1 Afwijken voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in de bedrijfswoning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 8.5, onder b. voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in de bedrijfswoning en/of de daarbij behorende bijgebouw(en), met dien verstande dat:
-
a. de bedrijfswoning in overwegende mate geschikt dient te blijven voor gebruik als woning overeenkomstig de bestemming;
-
b. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt, dit betekent onder meer dat:
-
1. in principe geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die onder de werking van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
-
2. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
-
3. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
-
4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de bedrijfswoning en/of het bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
-
c. het niet betreft een zodanige verkeersaantrekkende activiteit die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
-
d. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met de bedrijfsmatige activiteit;
-
e. activiteiten die in de regel in winkelpanden worden uitgeoefend, zoals kappersbedrijven, niet zijn toegestaan;
-
f. ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning inclusief bijgebouwen in gebruik zijn, met een maximum van 75 m².
8.6.2 Afwijken voor het realiseren van een afhankelijke woonruimte
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 8.5, onder a. voor het toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
-
a. de omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend onder de voorwaarden dat:
-
1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
-
2. de noodzaak is aangetoond middels een rapport van een deskundige op medisch en/of psychisch en/of sociaal gebied;
-
3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
-
4. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
-
5. de afstand tussen de woning en het bijbehorende bijgebouw met daarin de afhankelijke woonruimte ten hoogste 20 m mag bedragen;
-
b. burgemeester en wethouders nadere voorwaarden kunnen stellen aan de omgevingsvergunning;
-
c. burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning intrekken, indien de bij het verlenen van de vergunning bestaande noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.