Zonnetij; Het Klavier, Aarle-Rixtel

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.1659.BPBZonnetijKlavier-VG01
Plantype: gemeentelijke overheid/uitwerkingsplan

Inhoud

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende voorschriften

Artikel 1 Begripsomschrijving

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsvoorschriften

Artikel 3 Groen

Artikel 4 Verkeer

Artikel 5 Wonen

Artikel 6 Waarde - Archeologie

Hoofdstuk 3 Algemene voorschriften

Artikel 7 Overgangsbepaling

Artikel 8 Algemene bepaling met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken, niet zijnde bouwen

Artikel 9 Algemene vrijstellingsbevoegdheid

Artikel 10 Procedurevoorschriften

Artikel 11 Strafbepaling

Artikel 12 Anti-dubbeltelbepaling

Artikel 13 Titel

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende voorschriften

 

Artikel 1 Begripsomschrijving

 

In deze voorschriften wordt verstaan onder:

 

plan:

het uitwerkingsplan ‘Zonnetij; Het Klavier, Aarle-Rixtel’ van de gemeente Laarbeek.

 

de plankaart:

de plankaart van het Uitwerkingsplan Zonnetij; Het Klavier, Aarle-Rixtel, bestaande uit 1 plankaart inclusief legenda met het tekeningnummer TEK03-DNP00001-01A;

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de voorschriften regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aaneengebouwd:

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.

 

afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

begane grond:

de bouwlaag, waarvan de vloer globaal is gelegen ter hoogte van het voor dat object geldende peil.

 

bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouwen:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend. Onder bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouwen wordt tevens begrepen het uitoefenen van consumentverzorgende dienstverlening

 

beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouwen:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

bijgebouw:

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

 

bouwperceel:

de aaneengesloten bebouwde en/of onbebouwde grond, behorende bij een bestaand of op te richten bouwwerk of complex van bouwwerken.

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de voorschriften bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten.

 

doeleinden van openbaar nut:

kleinschalige nutsvoorzieningen zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidingen, riolering, telefooncellen en wachthuisjes, straatvoorzieningen (onder andere voor afvalstoffen).

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

geschakeld:

woningen waarvan de hoofdgebouwen door middel van bijgebouwen met elkaar verbonden zijn en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd,

 

gestapelde woningen:

boven dan wel beneden en/of naast elkaar gesitueerde woningen, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf voetgangersniveau, gewaarborgd is.

 

halfvrijstaande bebouwing

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd en aan de andere zijde niet.

 

hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

 

horeca:

het bedrijfsmatig voor gebruik ter plaatse verstrekken van dranken en van in dezelfde onderneming bereide maaltijden en andere etenswaren, het voorgaande al dan niet in combinatie met het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van overnachtingsmogelijkheden. het exploiteren van een snackbar wordt eveneens onder een horecabedrijf begrepen.

 

huishouden:

een verzameling van één of meer personen die één woonruimte bewoont en daar zichzelf voorziet, of door derden wordt voorzien, in de dagelijkse levensbehoeften.

 

mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

 

onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen.

 

ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

 

patiowoning:

een woning met een geheel of gedeeltelijk omsloten binnenplaats of binnentuin, gevormd door de gevels van belendende, dan wel op het eigen bouwperceel aanwezige bebouwing.

 

peil:

voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

 

prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

 

seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel, zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verhuren en/of leveren van seksartikelen.

Een prostitutiebedrijf is hieronder mede begrepen. Seks- en/of pornobedrijf is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.

 

straatprostitutie:

het zich op de openbare weg of in een zich op de openbare weg bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Straatprostitutie is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.

 

twee-aaneen:

bebouwing van halfvrijstaande hoofdgebouwen, met dien verstande dat de eindwoning vrijstaand mag worden gebouwd.

 

voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.

 

voorgevelrooilijn:

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

 

vrijstaand:

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de perceelsgrens.

 

weg:

alle voor het rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

 

werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

 

woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.

 

zienswijze:

de reactie van iemand die belang heeft bij een voorstel.

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

 

afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsscheiding van het bouwperceel.

 

afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

 

goothoogte van gebouwen:

verticaal vanaf de horizontale snijlijn van het dakvlak met het daaronder gelegen buitenwerks gevelvlak tot aan peil.

 

het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

 

de (verticale) diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, vanaf het peil omlaag tot aan de bovenzijde van de laagst gelegen vloer.

 

(bouw)hoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het hoogste punt van een bouwwerk; voor wat betreft gebouwen worden antennes, schoorstenen en andere ondergeschikte dakopbouwen niet meegerekend.

 

lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren).

 

(grond)oppervlakte van een bouwwerk:

tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren);

 

 

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsvoorschriften

 

 

Artikel 3 Groen

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de aanleg en instandhouding van een beplanting afgestemd op het omringende landschap;

  2. actieve en passieve recreatie met de daarbij behorende voorzieningen, zoals wandelpaden, speelvoorzieningen en specifieke gebruiksgroenvoorzieningen ten behoeve van de omliggende woonbuurt;

  3. waterbergings- en infiltratievoorzieningen, waterpartijen en watergangen;

  4. langzaam verkeersroutes;

  5. (kleine bouwwerken ten behoeve van) doeleinden van openbaar nut;

  6. kleine bouwwerken, welke wat betreft aard en afmeting passen binnen de hiervoor genoemde doeleinden.

 

3.2 Bouwvoorschriften

 

3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van doeleinden van openbaar nut worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. de oppervlakte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 15 m²;

  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende voorschriften:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

  2. De bouwhoogte van verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 8 m.

  3. De bouwhoogte van kunstwerken mag niet meer bedragen dan 5 m.

  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

3.3 Vrijstelling van de gebruiksvoorschriften

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen:

  1. van het bepaalde in 3.1 voor het inrichten van de gronden voor parkeervoorzieningen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

Artikel 4 Verkeer

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. verblijfsgebieden;

  2. wegen en (voet)paden;

  3. langzaam verkeersroutes, zoals fiets- en voetpaden;

  4. parkeervoorzieningen;

  5. waterbergings- en infiltratievoorzieningen, waterpartijen en watergangen;

  6. (kleine bouwwerken ten behoeve van) doeleinden van openbaar nut;

  7. speelvoorzieningen;

  8. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

4.2 Bouwvoorschriften

 

4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van doeleinden van openbaar nut worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. de oppervlakte van gebouwen voor doeleinden van openbaar nut mag niet meer bedragen dan 15 m²;

  2. de bouwhoogte van gebouwen voor doeleinden van openbaar nut mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

 

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende voorschriften:

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 10 m.

  2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De bouwhoogte van verlichtingsarmaturen en bewegwijzering mag niet meer bedragen dan 8 m.

  4. De bouwhoogte van sirenemasten voor waarschuwing van calamiteiten mag niet meer bedragen dan 15 m.

  5. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

 

 

Artikel 5 Wonen

 

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woningen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  3. tuinen, erven en terreinen;

  4. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;

  5. waterbergings- en infiltratievoorzieningen, waterpartijen en watergangen;

  6. doeleinden van openbaar nut;

  7. groenvoorzieningen.

 

5.2 Bouwvoorschriften

 

5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende voorschriften:

  1. Het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan 65, en daarvan mogen maximaal 42 woningen grondgebonden zijn.

  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ mogen uitsluitend gestapelde woningen gebouwd worden.

  3. Ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd’ mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen gebouwd worden.

  4. Ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’ mogen uitsluitend twee-aaneen gebouwde woningen gebouwd worden.

  5. Indien geen bebouwingstypologie is opgenomen mogen hoofdgebouwen aaneengebouwd, twee-aaneen, geschakeld en/of als patio gebouwd worden

  6. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd.

  7. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’, met dien verstande dat bij gestapelde woningen ondergeschikte bouwdelen, zoals een liftopbouw, deze bouwhoogte mogen overschrijden.

  8. De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’.

  9. De bouwhoogte van patiowoningen mag niet meer bedragen dan 10 m, en daarbij geldt het volgende:

  1. De oppervlakte van de patiowoning op de tweede bouwlaag mag niet meer bedragen dan 75% van de maximaal toegestane bebouwingsoppervlakte op de begane grond.

  2. De bouwhoogte van het deel van de patiowoning met één bouwlaag mag niet meer bedragen dan 4 m.

  1. De diepte van aaneengebouwde, twee-aaneen en geschakelde hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 12 m, met dien verstande dat indien de diepte van het bouwvlak minder dan 12 m is, deze diepte de maximaal toegestane diepte van het hoofdgebouw is.

  2. De diepte van patiowoningen mag niet meer bedragen dan 20 m.

  3. Voor grondgebonden woningen (woningen niet zijnde gestapelde woningen) geldt dat de oppervlakte van een bouwperceel dat bebouwd mag worden met gebouwen (hoofdgebouwen en bijgebouwen) als volgt bedraagt:

  1. bij bouwpercelen met een oppervlakte tot en met 250 m² geldt een maximaal bebouwingspercentage van 60%;

  2. bij bouwpercelen met een oppervlakte van 250 m² tot en met 750 m² mag 150 m² gebouwd worden plus 45% van de oppervlakte van het perceel boven de 250 m²;

  3. bij bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 750 m² mag 375 m² gebouwd worden plus 25% van de oppervlakte van het perceel boven de 250 m², met een maximum van 500 m²;

  4. bij bouwpercelen waar patiowoningen gebouwd worden zijn bovenstaande bebouwingspercentages niet van toepassing, met dien verstande dat achter de voorgevellijn een oppervlakte van minimaal 25 m² onbebouwd dient te blijven.

  1. De minimale afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt bij:

  1. vrijstaande woningen 3 m aan beide zijden;

  2. twee-aaneen/geschakeld gebouwde woningen 3 m aan één zijde van het hoofdgebouw.

 

5.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende voorschriften:

  1. Bijgebouwen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen uitgesloten’ geen bijgebouwen zijn toegestaan.

  2. Bijgebouwen zijn uitsluitend toegelaten op een afstand van minimaal 2,5 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw.

  3. De goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 respectievelijk 5 m.

  4. De goot- en bouwhoogte van aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,2 respectievelijk 6 m.

  5. De gezamenlijke diepte van een hoofdgebouw en een aangebouwd bijgebouw mag niet meer bedragen dan 15 m, met dien verstande dat indien een hoofdgebouw een diepte heeft van minimaal 11 m, de gezamenlijke diepte van hoofdgebouw en aangebouwd bijgebouw niet meer mag bedragen dan de diepte van het hoofdgebouw plus 4 m.

  6. In afwijking van het bepaalde onder e mag de maximale diepte van het hoofdgebouw van patiowoningen de volledige diepte van het bouwvlak bedragen.

  7. De gezamenlijke oppervlakte van de aan de zijgevel aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 60 m². Indien de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover gelegen achter de voorgevellijn, meer bedraagt dan 250 m², mag de gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat, tot in totaal maximaal 100 m², met dien verstande dat de oppervlakte van aan de zijgevel gebouwde bijgebouwen maximaal 60 m² bedraagt en de oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen maximaal 60 m².

  8. Voor aan de zijgevel aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen geldt dat zij moeten worden gebouwd binnen een (denkbeeldig) vlak vanaf 3 m hoogte op de perceelsgrens, wijkend onder een hoek van 60°, behalve in geval er sprake is van een aaneengesloten bouwmassa, inclusief kap, aan weerszijden van de perceelsgrens.

  9. De afstand van een vrijstaand bijgebouw tot het hoofdgebouw inclusief aangebouwde bijgebouwen moet minimaal 3 m bedragen, tenzij het bijgebouw gebouwd wordt buiten de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw (of deze lijnen maximaal 0,5 m overschrijdend), in welk geval de afstand tot het hoofdgebouw inclusief aangebouwde bijgebouwen ten minste 1 m bedraagt.

  10. Bij vrijstaande woningen mag binnen een strook van 10 m diep, te rekenen vanaf de voorgevellijn, slechts aan één zijde tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd; aan de andere zijde dient de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 m te bedragen.

  11. Op de gronden voor de voorgevellijn mag per woning één uitbouw, zoals een portaal of een erker, worden gebouwd, mits:

  1. de afstand tot de naar de weg gekeerde perceelsgrens niet minder bedraagt dan 1 m;

  2. de diepte niet meer bedraagt dan 1,25 m;

met dien verstande dat voor entreeportalen:

  1. de diepte niet meer bedraagt dan 2 m;

  2. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 6 m²;

  3. de breedte niet meer bedraagt dan de helft van de breedte van het hoofdgebouw;

  4. de goot- respectievelijk bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 respectievelijk 3,5 m.

  1. Bij patiowoningen dient binnen het bouwvlak een oppervlakte van minimaal 25 m² onbebouwd te blijven.

 

5.2.3 Voorzieningen van openbaar nut

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut gelden de volgende voorschriften:

  1. De oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 15 m².

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende voorschriften:

  1. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak gebouwd worden.

  2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedraagt dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.

  3. De bouwhoogte van pergola’s vóór de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  4. De bouwhoogte van vlaggenmasten mag vóór de voorgevellijn niet meer bedragen dan 5 m en achter de voorgevellijn niet meer bedragen dan 8 m.

  5. De bouwhoogte van antennes, uitsluitend achter de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 15 m.

  6. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag vóór de voorgevellijn niet meer bedragen dan 1 m en achter de voorgevellijn niet meer bedragen dan 3 m.

  7. In afwijking van het hiervoor bepaalde, mag bij hoekpercelen waar sprake is van meer dan één voorgevelrooilijn, de bouwhoogte van een erfafscheiding bij situering voor de voorgevelrooilijn van de zijstraat ook maximaal 2 m bedragen, mits de erfafscheiding is gelegen op een afstand van minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw; burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van situering en afmeting, indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de verkeers-, sociale en/of brandveiligheid, of voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing.

 

5.2.5 Ondergronds bouwen

 

Voor het ondergronds bouwen gelden de volgende voorschriften:

  1. Ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. De inrit tot een parkeergarage mag wel buiten het bouwvlak worden aangelegd.

  2. De verticale diepte mag niet meer bedragen dan 4 m beneden peil.

 

5.3 Nadere eisen

 

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  2. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid;

  3. situering en afmetingen van erfafscheidingen op hoekpercelen, indien zulks noodzakelijk is;

  4. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

  5. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;

  6. ter waarborging van verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 

5.4 Specifieke gebruiksvoorschriften

 

  1. Het hoofdgebouw en de bijgebouwen mogen gebruikt worden voor de uitoefening van beroepsmatige activiteiten, met dien verstande dat:

  1. de woonfunctie op het bouwperceel primair blijft;

  2. maximaal 40 m² van het hoofdgebouw en de bijgebouwen voor de uitoefening van beroepsmatige activiteiten mag worden benut;

  3. het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder oplevert voor het woonmilieu en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;

  4. detailhandel slechts is toegestaan voor zover deze beperkt blijft tot een beperkte verkoop en in direct verband staat met de uitoefening van beroepsmatige activiteiten.

  1. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro, wordt in elk geval gerekend het gebruik:

  1. voor de uitoefening van handel (inclusief detailhandel) nijverheid en dienstverlening (zoals kantoren en horeca), met uitzondering van beroepsmatige activiteiten;

  2. van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte en voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft voor bewoning;

  3. voor de uitoefening van een seksinrichting, (straat)-prostitutie.

 

 

5.5 Vrijstelling van de gebruiksvoorschriften

 

5.5.1 Vrijstelling voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in artikel 5.4 voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in de woning en of bijgebouw(en) met dien verstande dat:

  1. de betreffende woning in overwegende mate geschikt dient te blijven voor gebruik als woning overeenkomstig de bestemming;

  2. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt. Dit betekent onder meer dat:

  1. in principe geen vrijstelling wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die onder de werking van de Wet milieubeheer (Stb. 1992, 551) of andere milieuwetgeving valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;

  2. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;

  3. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;

  4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, d.w.z. dat degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;

  1. het niet betreft een zodanige verkeersaantrekkende activiteit die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;

  2. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met de bedrijfsmatige activiteit;

  3. activiteiten die in de regel in winkelpanden worden uitgeoefend, zoals kappersbedrijven, niet zijn toegestaan;

  4. ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten mag maximaal in gebruik zijn 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw inclusief bijgebouwen met een maximum van:

  1. 45 m² bij bouwpercelen tot 250 m²;

  2. 60 m² bij bouwpercelen van 250 tot 750 m²;

  3. 75 m² bij bouwpercelen groter dan 750 m².

 

5.5.2 Vrijstelling voor afhankelijke woonruimte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in artikel 5.1, juncto artikel 5.4 lid b onder 2, voor het toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  1. de vrijstelling uitsluitend kan worden verleend onder de voorwaarden dat:

  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;

  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

  3. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;

  1. burgemeester en wethouders nadere voorwaarden kunnen stellen aan de vrijstelling;

  2. burgemeester en wethouders de vrijstelling intrekken, indien bij het verlenen van de vrijstelling de bestaande noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

 

 

Artikel 6 Waarde - Archeologie

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

 

6.2 Bouwvoorschrift

 

  1. Voor het bouwen overeenkomstig de voorschriften voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een reguliere bouwvergunning, voor bouwwerken een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. Indien uit het in 6.2 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning:

  1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

  2. De verplichting tot het doen van opgravingen.

  3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

  1. Een rapport als bedoeld onder sub a is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

 

6.3 Aanlegvergunning

 

6.3.1 Werken en werkzaamheden

 

Het is voor de gronden binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;

  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

  3. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.

 

 

6.3.2 Uitzonderingen

 

Het in lid 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

6.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 6.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden verkleind;

  2. vooraf door aanvrager van de aanlegvergunning een rapport op basis van de kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overlegd, waaruit blijkt dat voor het betreffende terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld dat:

  1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;

  2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  3. de archeologische waarden door de gewenste activiteit niet of niet onevenredig worden geschaad;

  1. een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

 

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak voor de bestemming ‘Waarde - Archeologie’:

  1. naar ligging wordt verschoven;

  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;

  3. van de plankaart wordt verwijderd.

Voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden daartoe aanleiding geeft.

 

 

Hoofdstuk 3 Algemene voorschriften

 

 

 

Artikel 7 Overgangsbepaling

 

 

7.1 Bouwwerken en gebruik

  1. Bouwwerken, die bestaan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, dan wel nadien nog kunnen worden opgericht bij of krachtens de Woningwet en die afwijken van het plan, mogen op voorwaarde dat de bestaande afwijking van het plan naar aard noch omvang wordt vergroot en behoudens onteigening:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na calamiteit worden herbouwd, mits de betreffende bouwvergunning bij burgemeester en wethouders is aangevraagd binnen twee jaren na de datum van de calamiteit.

  1. Bouwwerken, die bestaan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, dan wel nadien nog kunnen worden opgericht bij of krachtens de Woningwet en die afwijken van het plan, mogen op voorwaarde dat de bestaande afwijking van het plan naar aard niet wordt vergroot en behoudens onteigening eenmalig worden uitgebreid met een maximum van 10% van de op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan bestaande inhoud.

  2. Het gebruik van gronden anders dan voor bebouwing alsmede het gebruik van zich op die gronden bevindende bouwwerken, dat in strijd is met het in 8.1 bepaalde en dat reeds plaatsvond voor de datum waarop het plan onherroepelijk rechtskracht heeft verkregen, mag worden voortgezet.

  3. Het bepaalde in onder c is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen, tot die datum geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan en waartegen wordt of alsnog kan worden opgetreden.

  4. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in onder a voor het geheel vernieuwen – anders dan na calamiteit – van bestaande bebouwing die afwijkt van de bouwvoorschriften, mits de afwijkingen van de voorschriften naar afmetingen behoudens een eventuele uitbreiding van ten hoogste 10%- niet zullen worden vergroot en geen nieuwe afwijkingen ten opzichte van de voorschriften zullen ontstaan.

 

7.2 Verbod strijdig gebruik

 

Het is verboden het met het plan strijdige gebruik van de gronden en opstallen te wijzigen, tenzij door wijziging van het gebruik de afwijking van het plan niet wordt vergroot.

 

 

7.3 Procedure

Bij toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid als bedoeld in 7.1 onder e geldt de procedure zoals vervat in artikel 10.

 

 

 

Artikel 8 Algemene bepaling met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken, niet zijnde bouwen

 

8.1 Verbod ander gebruik

Het is verboden de in hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.

 

8.2 Vrijstelling

Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in 8.1, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

8.3 Procedure

Bij toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid als bedoeld in 8.2 geldt de procedure zoals vervat in 10.1

 

Artikel 9 Algemene vrijstellingsbevoegdheid

 

  1. Indien niet op grond van een andere bepaling van deze voorschriften vrijstelling kan worden verleend, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:

  1. geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;

  2. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 m.

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij de verlening van de vrijstelling voorwaarden ten aanzien van de situering van antennes stellen teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van antennes ten opzichte van de omgeving te waarborgen.

  2. De onder a genoemde vrijstellingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Voorts dient de stedenbouwkundige waarde van de omgeving te zijn gewaarborgd.

  3. Bij toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid als bedoeld onder a geldt de procedure zoals vervat in artikel 10.

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 10 Procedurevoorschriften

 

10.1 Procedure voor vrijstelling

Indien burgemeester en wethouders een vrijstelling als bedoeld in deze voorschriften willen verlenen, dienen de volgende procedurevoorschriften in acht te worden genomen:

  1. het voornemen tot het verlenen van vrijstelling ligt gedurende tenminste vier weken bij de gemeente voor een ieder ter inzage;

  2. burgemeester en wethouders maken de nederlegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis bladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op gebruikelijke wijze bekend;

  3. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het voornemen tot het verlenen van vrijstelling gedurende de onder a genoemde termijn;

  4. burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend, de beslissing daaromtrent mee.

 

10.2 Procedure voor wijziging

Indien Burgemeester en wethouders gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid, dienen in ieder geval de volgende procedurevoorschriften in acht te worden genomen:

  1. het voornemen tot het gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid ligt gedurende tenminste vier weken bij de gemeente voor een ieder ter inzage;

  2. burgemeester en wethouders maken de nederlegging tevoren in één of meer dag-, nieuws-, of huis-aanhuisbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke manier bekend;

  3. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk indienen van zienswijzen bij Burgemeester en wethouders tegen het voornemen tot het gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid gedurende de in sub a genoemde termijn;

  4. bij het ter goedkeuring aanbieden van het besluit aan gedeputeerde staten worden gelijktijdig de ingediende zienswijzen meegezonden onder mededeling tot welke uitkomsten het overleg heeft geleid;

  5. tegen een besluit van gedeputeerde staten inzake goedkeuring kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

 

Artikel 11 Strafbepaling

 

Overtreding van het bepaalde in de 7.2 en 8.1 is een strafbaar feit in de zin van artikel 1a onder 2 van de Wet op economische delicten.

 

Artikel 12 Anti-dubbeltelbepaling

 

Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht, indien daardoor een ander bouwwerk of complex van bouwwerken met het daarbij behorende bouwperceel, hetzij niet langer zal blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate zal gaan afwijken van het plan.

 

 

Artikel 13 Titel

 

Deze voorschriften kunnen worden aangehaald onder de titel

 

Voorschriften uitwerkingsplan Zonnetij; Het Klavier, Aarle-Rixtel.