direct naar inhoud van Regels
Plan: Woongebieden Kloostervelden 5e en 6e fase
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1658.UPprovidentia5en6-vs01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

het uitwerkingsplan 'Woongebieden Kloostervelden 5e en 6e fase' met identificatienummer NL.IMRO.1658.UPprovidentia5en6-vs01 van de gemeente Heeze-Leende;

1.2 Uitwerkingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/ of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Aaneengebouwde woning

woning die aan beide zijgevels aangebouwd is aan/niet vrij staat van andere hoofdgebouwen, alsmede een hoekwoning aan een dergelijke woning;

1.7 Aan huis verbonden bedrijf

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende gebouwen met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.8 Aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.9 Afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.10 Ambachtelijk bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van ter plaatse vervaardigde goederen verband houdend met het ambacht;

1.11 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.12 Bebouwd oppervlak

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

1.13 Bedrijvigheid

het vervaardigen, bewerken en/of verwerken van stoffelijke objecten/ goederen;

1.14 Bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.15 Beroeps-, c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.16 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 Bestaand
  • a. bij bouwwerken: bestaand en/of vergund ten tijde van de terinzagelegging van het uitwerkingsplan als ontwerp;
  • b. bij gebruik: bestaand en/of vergund ten tijde van het van kracht worden van het uitwerkingsplan;
1.19 Bestaand stedelijk gebied

gebied dat het bestaande ruimtebeslag van een kern bevat ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies;

1.20 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Overkappingen, bijgebouwen en aan- c.q. uitbouwen vallen binnen deze omschrijving;

1.21 Bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.22 Bos

groenvoorzieningen waarin al dan niet bestaande boomgroepen wordt gehandhaafd of vervangen en uitgebreid;

1.23 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.24 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.25 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.26 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 Bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.28 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.29 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.30 Bruto vloeroppervlakte (bvo)

de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject gemeten op alle vloerniveau's langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen;

1.31 Cultuurhistorische waarden

de aan het bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.32 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt mede begrepen een (publieks)verzorgend ambacht;

1.33 Dienstverlening

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.34 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.35 Gestapelde bebouwing

bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten;

1.36 Geurgevoelig object

object zoals aangegeven in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

1.37 Halfvrijstaande woning

een woning waarvan het hoofdgebouw aan slechts een zijgevel vrij staat van/niet aangebouwd is aan andere hoofdgebouwen;

1.38 Hoofdgebouw

een gebouw, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een bouwperceel en, gelet op die bestemming, het belangrijkste is;

1.39 Horeca

een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, logies, ter plaatse of elders te nuttigen etenswaren en dranken en/of zaalverhuur in verband daarmee, uitgezonderd een discotheek, bar, nachtclub of dancing;

1.40 Mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op fysiek, psychisch en/ of sociaal vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.41 Ondergeschikte functie

functie waarvoor maximaal 35% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw mag worden gebruikt

1.42 Onderkomens

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, als ook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voorzover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;

1.43 Overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de
aarde is verbonden;

1.44 Overkapping

een constructie met niet meer dan drie wanden waarvan niet meer dan twee wanden tot de constructie behoren, onder meer te gebruiken voor het stallen van een auto;

1.45 Pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.46 Peil
  • a. bij nieuw te bouwen hoofdgebouwen en daarbij behorende aan- of uitbouwen:
    het straatpeil ter plaatse van de perceelgrens vermeerderd met 3 centimeter per meter afstand tussen de hoofdtoegang van het gebouw en die perceelgrens met een maximum van 30 centimeter;
  • b. bij nieuw te bouwen bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde:
    de gemiddelde maaiveldhoogte van het aansluitend afgewerkte terrein;
  • c. bij bestaande gebouwen:
    een denkbeeldig vlak op 5 centimeter onder het niveau van de afgewerkte begane grondvloer;
1.47 Recreatieverblijf

een gebouw of onderkomen bestemd voor verblijfsrecreatie en lezingen ten dienste van gebruikers die hun hoofdverblijf/eerste woning elders hebben.

1.48 Pergola

een bouwwerk bestaande uit verticale pijlers al dan niet verbonden met een muur van maximaal 1,00 meter hoog, horizontaal met een lat of enige latten verbonden en opgericht met het oogmerk om hierover planten te laten groeien;

1.49 Seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.50 Uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.51 (Publieks)verzorgend ambacht

een ambachtelijk bedrijf dat zijn goederen en -verzorgende- diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een kapper, hakkenbar en goudsmid;

1.52 Voorgevel

de gevel van een gebouw, die is gekeerd naar de weg of het openbaar gebied waarop het bouwperceel overwegend georiënteerd is (bij een hoekgevel is er slechts sprake van één voorgevel);

1.53 Voorgevellijn

de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan;

1.54 Vrijstaande woning

een woning waarvan het hoofdgebouw vrij staat van/niet aangebouwd is aan andere hoofdgebouwen;

1.55 Water en waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterkering en waterkwaliteit, zoals wadi’s, watergangen, waterlopen, waterpartijen, duikers, stuwen, gemalen en inlaten;

1.56 Woning/ zelfstandige woonruimte

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, geen zorgwoning zijnde;

1.57 Wooneenheid

een gedeelte van een gebouw dat geschikt is voor afzonderlijke bewoning;

1.58 Zijdelingse-/ achterperceelgrens

de niet naar een weg of openbaar gebied gekeerde grens van een bouwperceel;

1.59 Zorgwoning

wooneenheid waarbij aan de bewoners professionele zorg wordt verleend met een vanuit het zorgaanbod georganiseerde koppeling tussen wonen en zorg in een daarvoor bestemde en uitgeruste wooneenheid.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Woongebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen, tuinen en erven;
  • b. nutsvoorzieningen;
  • c. groen- en speelvoorzieningen;
  • d. bos, waarbij ter plaatse van de aanduiding 'bos' uitsluitend het gebruik als bos is toegestaan;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • g. aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven tot een maximum van 35% van het vloeropperlak per woning met een maximum van 50 m².
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. nieuwe woningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' waarbij het maximum aantal woningen niet meer mag bedragen dan is aangegeven;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bos' is geen bebouwing toegestaan, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en een afrastering met een maximale hoogte van 1,20 meter;

3.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen voor woningen, geen zorggebouw zijnde, gelden in aanvulling op 3.2.1 de volgende regels:

  • a. woningen mogen vrijstaand, halfvrijstaand of aaneen worden gebouwd, met dien verstande dat gestapelde bebouwing niet is toegestaan, een en ander met inachtneming van het bepaalde onder c van dit lid;
  • b. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht, met een maximale diepte van 15 meter;
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient de voorgevel van het hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' of maximaal 2,00 m daarachter gebouwd te worden.
  • d. de maximale goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan respectievelijk 10,00 m en 15,00 m;
  • e. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan:
    • 1. 3,00 m bij vrijstaande hoofdgebouwen;
    • 2. 3,00 m bij halfvrijstaande hoofdgebouwen en bij vrijstaande hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' aan één zijde;
    • 3. 2,00 m ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2';
    • 4. 1,25 m ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 5';
    • 5. 0 m ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3';
  • f. de breedte van de voorgevel mag niet minder bedragen dan:
    • 1. 7,00 m bij een vrijstaand hoofdgebouw;
    • 2. 6,00 m ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4;
    • 3. 5,00 m bij overige hoofdgebouwen (stramienbreedte).
  • g. de maximale inhoud per woning bedraagt 1.000 m³;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder g geldt dat de maximale inhoud per woning niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume (m³)' is aangegeven.

3.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woningen gelden in aanvulling op 3.2.1 de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen én bijgebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden opgericht;
  • b. de voorgevel van de aan- en uitbouwen én bijgebouwen moet achter de voorgevellijn van het bijbehorende hoofdgebouw worden gebouwd op een afstand van niet minder dan:
    • 1. 3,00 m bij vrijstaande hoofdgebouwen, mits de afstand tot aan de meest nabij gelegen rand van de openbare weg minimaal 5,00 m bedraagt en voorzien kan worden in voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein;
    • 2. 3,00 m bij overige hoofdgebouwen, mits de afstand tot aan de meest nabij gelegen rand van de openbare weg minimaal 5,00 m bedraagt en voorzien kan worden in voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • c. de goothoogte van aan- en uitbouwen én bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,50 m en de bouwhoogte niet meer dan 5,00 m;
  • d. voor de voorgevel van het hoofdgebouw mogen erkers, entreeportalen en vergelijkbare bouwwerken worden gebouwd, mits:
    • 1. de afstand van de voorgevel van de erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1,50 m bedraagt;
    • 2. de hoogte niet meer bedraagt dan 0,30 m hoger dan de bovenkant van de scheidingsconstructie met de 2e bouwlaag van het hoofdgebouw;
    • 3. de breedte van de erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk niet meer bedraagt dan 70% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw indien de breedte minder is dan 6,00 m en niet meer dan 50% indien de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw meer is dan 6,00 m;
    • 4. de afstand van de erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorste perceelgrens minimaal 2,00 m bedraagt.
  • e. voor de zijgevel van het hoofdgebouw mogen erkers, entreeportalen en vergelijkbare bouwwerken worden gebouwd, mits:
    • 1. de afstand van de voorgevel van de erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk tot de zijgevel van het hoofdgebouw maximaal 1,50 m bedraagt;
    • 2. de hoogte niet meer bedraagt dan 0,30 m hoger dan de bovenkant van de scheidingsconstructie met de 2e bouwlaag van het hoofdgebouw;
    • 3. de breedte van de erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk niet meer bedraagt dan 70% van de breedte van de zijgevel van het hoofdgebouw indien de breedte minder is dan 6,00 m en niet meer dan 50% indien de breedte van de zijgevel van het hoofdgebouw meer is dan 6,00 m.
  • f. overkappingen mogen tot 1,50 m voor de voorgevellijn worden gebouwd, mits de afstand tot de voorste perceelgrens niet minder dan 3,00 m bedraagt en het voor de voorgevellijn gebouwde niet met enige wand omsloten is;
  • g. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3,00 m;
  • h. de totale oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken, voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mag per woning niet meer bedragen dan:
    • 1. 50 m²: bij een perceelsgrootte tot 250 m²;
    • 2. 75 m²: bij een perceelsgrootte vanaf 250 m² tot 500 m²;
    • 3. 100 m²: bij een perceelsgrootte vanaf 500 m² tot 2.000 m²;
    • 4. 120 m²: bij een perceelsgrootte vanaf 2.000 m²;
  • i. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 1,00 m, tenzij op de perceelgrens wordt gebouwd;
  • j. bij hoekpercelen mag de afstand tot de zijdelingse perceelgrens aan de zijde van het openbare gebied niet minder bedragen dan 3,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afstand zijdelingse perceelgrens uitgesloten' de afstand tot de zijdelingse perceelgrens aan de zijde van het openbare gebied minder dan 3,00 meter mag bedragen.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 2,00 m en voor de voorgevellijn niet meer dan 1,00 m;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bos' is een afrastering met een maximale hoogte van 1,20 meter toegestaan;
  • c. de hoogte van pergola's voor de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 2,70 m;
  • d. de bouw van antennes is toegestaan achter de achtergevel van het hoofdgebouw, mits de hoogte niet meer bedraagt dan 15,00 m;
  • e. de bouw van schotelantennes is toegestaan achter de achtergevel van het hoofdgebouw, mits
    • 1. de doorsnede niet groter is dan 2,00 m;
    • 2. de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer bedraagt dan 3,00 m.

3.2.5 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende regels:

  • a. ondergronds bouwen is alleen toegestaan als onderbouw onder hoofd- en aan-, uit- en bijgebouwen;
  • b. de verticaal gemeten diepte mag niet meer bedragen dan 4,00 m.

3.2.6 Openluchtzwembad

Voor het aanleggen van een openluchtzwembad bij een woning gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van het zwembad tot de zijdelingse en achterste grens van het bouwperceel mag niet minder bedragen dan 5,00 m;
  • b. de oppervlakte van het zwembad mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  • c. het zwembad mag uitsluitend worden gesitueerd achter de achtergevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan, op een afstand van niet meer dan 50 m;
  • d. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld en de gewenste beeldkwaliteit van het plan;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 3.2.2 onder b voor het vergroten van de diepte van de woning tot 17 meter;
  • b. 3.2.2 onder f voor het verkleinen van de breedte van de voorgevel;
  • c. 3.2.2 onder e voor het verkleinen van de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens tot 1,00 m;
  • d. 3.2.3 onder a op hoekpercelen ten behoeve van de bouw van een bijgebouw buiten het bouwvlak voor hoofdgebouwen en de zone voor bijgebouwen, mits deze niet minder dan 3,00 m en niet meer dan 12,00 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd is gelegen.

3.4.2 Voorwaarden

De in 3.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld en de gewenste beeldkwaliteit van het plan;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie.

3.4.3 Afwijken ondergronds bouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.5 sub b voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarden dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Aan huis verbonden beroep

Gebruik van ruimten binnen de woning of in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning en bijgebouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m² mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep
  • b. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als onderschikte activiteit en wel in verband met die activiteit.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verbod

Het is ter plaatse van de aanduiding 'bos' verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het vellen of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;
  • d. het verwijderen van landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig waren;
  • e. het beplanten van gronden met bos, hoger dan 2,5 m, of met opgaand houtgewas in verband met boomteelt of houtteelt;
  • f. het aanleggen van landschapselementen;
  • g. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet onomkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
  • h. het verzetten van grond (verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren) uit of op de bodem tot een omvang van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 0,30 m onder maaiveld;
  • i. de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om het vervangen van reeds bestaande drainage;
  • j. het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  • k. het leggen van leidingen resp. het diepploegen of diepwoelen van de bodem op een diepte van meer dan 0,30 m;

3.6.2 Uitzonderingen

Het in 3.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden

welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

3.6.3 Toelaatbaarheid

De in 3.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van het bos, de bosgroeiplaats, de landschappelijke waarden, de natuurwaarden en/of de hydrologische waarden van de gronden. Alvorens te beslissen over het verlenen van de omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in bij het waterschap, voor zover de afweging mede betrekking heeft op hydrologische waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
5.1.1 Parkeergelegenheid bij of in gebouwen
  • a. Parkeereis: Bij de afgifte van een omgevingsvergunning en afwijkingsvergunning dienen, indien de omvang of de bestemming van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruim-te voor het parkeren of stallen van auto's, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, een door burgemeester en wethouders, conform de parkeernormen zoals die zijn neergelegd in Bijlage 1 van de Parkeervisie Heeze-Leende, te bepalen aantal parkeerplaatsen aanwezig te zijn en in stand moeten worden gehouden.
  • b. Afwijken van de parkeereis: Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1.1 onder a indien:
    • 1. het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien;
    • 2. op basis van nieuw vastgesteld en gepubliceerd gemeentelijk parkeerbeleid blijkt dat een andere parkeernorm van toepassing is dan nu is opgenomen in de Parkeervisie Heeze-Leende.

5.1.2 Afmetingen

De in 5.1.1. bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan indien de afmetingen:

  • a. van bedoelde parkeerruimten bij langsparkeren ten minste 1,80 m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen;
  • b. van bedoelde parkeerruimten bij haaksparkeren ten minste 2,40 m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen;
  • c. van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte -voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst- ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedragen.

5.1.3 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

5.1.4 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1.3:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik
6.1.1 Verbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de geldende bestemmingen.

6.1.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de geldende bestemmingen, zoals bedoeld in 6.1.1 worden in ieder geval gerekend:

  • a. het (doen of laten) plaatsen van onderkomens;
  • b. het gebruik van de gronden en/of de bouwwerken voor enige vorm van wonen, handel, dienstverlening, bedrijvigheid, horeca en/of seksinrichtingen, behoudens voor zover dit op grond van de bestemming is toegestaan;
  • c. het gebruik van de gronden als opslag-, stort- of bergplaats -al dan niet ten verkoop- voor onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden en zulks bovendien geen afgedankte voorwerpen en materialen betreft;
  • d. het gebruik van de gronden voor het beproeven van motorrijtuigen en als wedstrijd- en/of oefenterrein voor het racen en crossen met motorrijtuigen;
  • e. woningsplitsing;
  • f. het gebruik van bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Algemene afwijkingen
7.1.1 Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 m;
  • d. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    • 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 50 m² bedraagt;
    • 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  • e. de bestemmingsbepalingen ten behoeve van het oprichten van transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes met een oppervlakte van ten hoogste 50 m² en een hoogte van ten hoogste 3,50 m, welke in het kader van de nutsvoorzieningen nodig zijn.
7.2 Mantelzorg
  • a. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1.2 sub f en toestaan dat een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk bij een woning, geen zorgwoning zijnde, wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is van uit een oogpunt van mantelzorg hetgeen blijkt uit een advies van een ter zake deskundige;
    • 2. de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, niet meer bedraagt dan de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 80 m²;
    • 3. de afstand tussen het hoofdgebouw en het vrijstaande bijgebouw dat wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte niet meer dan 20,00 m bedraagt;
  • b. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning zoals vermeld in lid 7.2 sub a intrekken als de noodzaak voor mantelzorg niet meer aanwezig is.
7.3 Bed & Breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het uitwerkingsplan ten behoeve van een Bed & Breakfast bij een woning, geen zorgwoning zijnde, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  • b. de Bed & Breakfast-voorziening een maximumcapaciteit kent van ten hoogste 8 personen, met een maximum verblijfsduur van 14 dagen;
  • c. bedoeld gebruik geen hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
  • d. het gebruik naar de aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
  • e. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • f. er mag geen duurzame ontwrichting van de evenwichtige opbouw van de voorzieningenstructuur ontstaan;
  • g. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer;
  • h. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • i. de Bed & Breakfast-voorziening dient in bestaande bebouwing te worden gerealiseerd;
  • j. de maximale oppervlakte in totaal 75 m2 bedraagt, met dien verstande dat maximaal 50% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw ten behoeve van de Bed & Breakfast in gebruik mag zijn;
  • k. de omgevingsvergunning ter afwijking van het uitwerkingsplan ten behoeve van de Bed & Breakfast-voorziening, kan uitsluitend bij een woonfunctie wordt verleend.
7.4 Recreatieverblijf

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied' afwijken van het uitwerkingsplan ten behoeve van een recreatieverblijf, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie behouden mag blijven;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied' is maximaal 1 woning toegestaan indien gebruikt wordt gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid;
  • c. het recreatieverblijf een maximumcapaciteit kent van ten hoogste 14 personen met een maximum verblijfsduur van 14 dagen;
  • d. bedoeld gebruik geen hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
  • e. het gebruik naar de aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
  • f. er mag geen duurzame ontwrichting van de evenwichtige opbouw van de voorzieningenstructuur ontstaan;
  • g. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer;
  • h. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • i. het volledige vloeroppervlak van het hoofdgebouw mag ten behoeve van het recreatieverblijf in gebruik zijn.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het uitwerkingsplan 'Woongebieden Kloostervelden 5e en 6e fase'