direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woonlocatie Groenendaal Gemert
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Woonlocatie Groenendaal Gemert" van de gemeente Gemert-Bakel.

1.1 Aanleiding en doel

De locatie aan de Groenendaal is thans een onbebouwd perceel binnen de bestemming 'Agrarisch'. De initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van het perceel 18 vrijstaande woningen te realiseren.

Het initiatief kan niet gerealiseerd worden op basis van het vigerende bestemmingsplan, omdat ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch' geen (nieuwe) woningen mogen worden gerealiseerd. De gemeente Gemert-Bakel heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een herziening van het bestemmingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de toelichting en regels voor het realiseren van 18 vrijstaande woningen.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft het plangebied weer op een satellietfoto achtergrond.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0001.jpg"

LIGGING PLANGEBIED

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0002.png"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend kadastrale gemeente Bakel en Milheeze., sectie N, nummers 1091, 1683, 2086. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 3 hectare. De gronden zijn in particulier eigendom.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeren de bestemmingsplannen "Woongebied Gemert 2011" (vastgesteld 3 juli 2013), paraplubestemmingsplan 'Parkeren' (vastgesteld op 23 januari 2018) en bestemmingsplan 'Tijdelijke huisvesting werknemers, Boerderijsplitsing, Uitbreiding oppervlak bijbehorende bouwwerken' (vastgesteld 7 oktober 2021).

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding "Woongebied Gemert 2011". De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0003.png"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Toetsing van het plan aan de vigerende bestemmingsplannen

Het plangebied is gelegen binnen de enkelbestemming 'Agrarisch' van het bestemmingsplan 'Woongebied Gemert 2011'.

Binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn de gronde bestemd voor:

  • al dan niet bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik inclusief tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
  • extensief recreatief medegebruik;
  • onverharde (wandel)paden;
  • waterhuishoudkundige voorzieningen en waterlopen;
  • ontwikkeling en instandhouding van natuur en landschap;
  • realisatie en instandhouding van landschappelijke inpassing van een bestemmingsvlak;
  • met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Daarnaast geldt op het plangebied ook het bestemmingsplan 'Tijdelijke huisvesting werknemers, Boerderijsplitsing, Uitbreiding oppervlak bijbehorende bouwwerken'.

Ter plaatse van perceel Groenendaal 1 is artikel 12.1 'Afwijking grotere oppervlakte bijbehorende bouwwerken bij woningen' van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen, onder voorwaarden, bij een omgevingsvergunning afwijken voor het vergroten van de maximaal toegestane oppervlakte van 150 m² die geldt voor bijbehorende bouwwerken bij woningen tot 300 m2.

Op dit moment is op het perceel Groenendaal 1 een groter gezamenlijk oppervlak aan bijbehorende bouwwerken aanwezig dan 150 m2. In paragraaf 4.3.4 wordt hier nader op ingegaan.

Conclusie

Het initiatief, de realisatie van 18 vrijstaande woningen, kan niet rechtstreeks worden gerealiseerd, omdat binnen de bestemming 'Agrarisch' het realiseren van 18 woningen niet is toegestaan. Daarnaast is de omzetting van het perceel Groenendaal 1 naar een woonbestemming gewenst. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied weer, gebaseerd op de lagenbenadering. Er wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis, de opbouw van het bodem- en grondwatersysteem, de eigenschappen en functies van de netwerken ter plaatse van het plangebied en de occupatielaag waar de ruimtelijke en functionele structuur wordt omschreven. Hieronder is het plangebied en de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0004.jpg"

PLANGEBIED

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Gemert

Gemert is ontstaan op de grens van hoger en laaggelegen gronden. De hoge en droge gronden waren in gebruik voor akkerbouw, de lage en natte gronden voor veeteelt. Het dorp werd in 1249 genoemd als vrije heerlijkheid, waarin de rechten en het eigendom overgingen op één leenman. Gemert was als het ware een zelfstandig landje. Rond deze tijd was Gemert in het bezit bij het 'Huis der Teutonen in Gemerthe', een vestiging van de Duitse Orde.

In de loop van 13de eeuw traden er ook grote veranderingen op in de agrarische bedrijfsvoering en daardoor de inrichting van het cultuurlandschap en de bebouwingsstructuur. Tevoren waren de dorpen hoog in het landschap gevestigd en werden de omliggende landerijen afwisselend gebruikt voor akkerbouw en braak. Dat systeem was bij de toenemende bevolkingsdruk niet langer houdbaar. De boeren moesten omschakelen naar een nieuw systeem, waarbij het vee op de heidegronden en in de beekdalen graasde, de mest werd verzameld en op de akker gebracht. De akkers werden voortaan permanent voor de akkerbouw gebruikt en lagen in complexen bijen. De bebouwing werd verplaatst naar de randen van de akkerbouwcomplexen. Dit landbouwsysteem bleef eeuwenlang bestaan, totdat tegen het eind van de negentiende eeuw de kunstmest zijn intrede deed. Hierdoor was de dierlijke mest niet langer nodig en konden de heidegronden worden ontgonnen en ingezet voor intensiever agrarisch gebruik.

De bebouwing in Gemert is begonnen als lintbebouwing langs de route Oudestraat - Binderseind - Ridderplein -Kerkstraat - Nieuwstraat - Kruiseind - Pandelaar. Aftakkingen op deze route ontstonden richting de dorpen Handel, Erp, Beek en Donk en Bakel. Het kasteel en de kerk vormden de dragers van de oude bebouwingsstructuur.

Verdere ontwikkeling van de kern vond in eerste instantie op een organische wijze plaats. Eerst werd het lint afgebouwd en vervolgens de dwars hierop gelegen straten zoals de Deel en de Molenstraat. Op deze wijze groeide Gemert tot de eerste planmatige ontwikkeling in de jaren'30. Dit was de wijk Molenakkers, gevolgd door de wijken Berglaren en Oliekelder tot in de jaren'50. In de jaren '60 is de wijk Molenbroek ontwikkeld volgens de inmiddels beroemde en beruchte uitgangspunten uit die tijd. In de jaren '70, '80 en '90 zijn de wijken Paashoef,

Schoorswinkel en Breukrand ontwikkeld.

Na de eeuwwisseling is het woongebied Doonheide tot ontwikkeling gekomen en zijn nog agrarische gebruikte gronden binnen het woongebied Paashoef, zoals de plangebieden Groeskuilen en Ripsoever, tot woonwijken getransformeerd. Dit geldt ook voor de voormalige bedrijfslocaties aan het Kruiseind. Daarnaast zijn rondom het centrum van Gemert aan de Kapelaanstraat het woonzorgcomplex Ruijschenberg, de appartementsgebouwen Mariënburg en Nieuwe Biezen en een appartementencomplex aan de Vicaris van den Asdockstraat

Plangebied

Het plangebied maakt deel uit van het historisch akkercomplex ten westen van Gemert. Op het kadastraal minuutplan is dit deel van het akkercomplex aangeduid als Het Laar ('Lieu dit Het Laar'), gelegen vlak ten zuiden van het buurtschap 'Heuvel'. De naam Het Laar betekent 'intensief benut bos, bosweide' en heeft van oorsprong betrekking op de uitbating van een bosgebied begroeid met beuken en eiken. De naam heeft dus betrekking op de situatie vóór de ontginning. Het buurtschap de Heuvel is ontstaan in de late middeleeuwen, als nieuwe nederzetting op de overgang tussen hogere en lagere gronden. Waarschijnlijk omvatte deze nederzetting oorspronkelijk hoogstens enkele boerderijen. In de loop der tijden is door vererving en deling de lintbebouwing ontstaan. Ook tegenwoordig is de historische lintbebouwing van deze nederzetting nog herkenbaar.

Tegenover het onderzoeksgebied is de voormalige boerderijhoeve Te Groenendaal gelegen. Het bijbehorende grondbezit strekte zich uit vanaf de Groenendaal tot aan de Oudestraat. De hoeve was eigendom van de Commanderij Gemert van de Duitse Orde en werd sinds de middeleeuwen uitgegeven in erfpacht. In de loop der eeuwen is de hoeve Te Groenendaal uiteengevallen en verdeeld. Op de plaats waar in de middeleeuwen het hoofdgebouw van Te Groenendaal stond, staat nu nog steeds een (voormalige) boerderij. Het is waarschijnlijk dat de weg Groenendaal al bestond in de tijd van de pachtboerderij als ontsluiting van deze boerderij vanaf De Heuvel.

Binnen het onderzoeksgebied loopt een waterloop. Er zijn geen aanwijzingen dat het hier om een natuurlijke beek in een beekdal gaat. Dat zou kunnen betekenen dat deze waterloop net zo oud is of ouder is dan de verkaveling. Behalve een deel van de (naamloze) historische waterloop omvat het studiegebied nog twee landbouwkavels, een ten noorden en een ten zuiden van de waterloop. Op de topografische kaart uit omstreeks 1900 is te zien dat de noordelijke akker omgeven was door een forse houtwal. Voor een akker in een akkercomplex is dat merkwaardig, omdat die akkercomplexen juist gekenmerkt werden door hun openheid en het ontbreken van beplanting. Mogelijk betreft het een oorspronkelijke kampontginning die later is opgenomen in het akkercomplex, maar de houtwal heeft behouden. Ook langs de Groenendaal lag een houtwal. De aanleg van de Zuid Om heeft een deel van het complex afgesneden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0005.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0006.png"  

TOPOGRAFISCHE KAART IN 1900  

TOPOGRAFISCHE KAART IN 2021  

Het plangebied is samen met het agrarische perceel ten westen van de planlocatie in het vigerende bestemmingsplan aangeduid als 'oude akker', een cultuurhistorisch en landschappelijk waardevolle oude akker. Om te beoordelen of er met onderhavig plan onderdelen onevenredig worden aangetast is een Cultuurhistorisch onderzoek met waardenstelling uitgevoerd door Cuijpers Advies. In dit onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

Als de uitkomst van de evenredige belangenafweging is, dat de locatie bebouwd kan worden dienen vanuit de cultuurhistorie de volgende randvoorwaarden in acht te worden genomen:

  • De meidoornhaag aan de oostkant dient gehandhaafd te worden, waarbij het achterstallig onderhoud aangepakt moet worden.
  • De knotwilgen aan de oostkant dienen eveneens gehandhaafd te worden, waarbij eveneens het achterstallig onderhoud aangepakt moet worden.
  • Aan de westzijde zijn nog restanten van een houtwal aanwezig. Deze zouden aangevuld moeten worden tot een volwaardige groenstrook van zo'n 5 m breed.
  • De waterloop heeft cultuurhistorische waarde. Deze zou opgeschoond moeten worden, maar de in het verkavelingsplan ingetekende verbreding zou een aantasting van de cultuurhistorische waarde betekenen.

2.2 Ondergrond

De ondergrondlaag bestaat uit een abiotisch, een biotisch en een watersysteem. Samen vormen deze het ondergrondsysteem ook wel bodem- en grondwatersysteem genoemd.

2.2.1 Geomorfologie en bodem

Het plangebied is gelegen op een dekzandrug ten zuiden van het centrum van Gemert. Het gebied wordt op de Bodemkaart aangeduid als 'Hoge zwarte enkeerdgrond'. Deze grondsoort wordt gekenmerkt door een dikke donkere bovenlaag, die is ontstaan door het eeuwenlang opbrengen van organische mest, vermengd met anorganisch strooisel, zoals zand, heideplaggen en dergelijke. In het algemeen zijn deze lagen aan het eind van de middeleeuwen en vooral gedurende de zestiende tot de negentiende eeuw gevormd. Door het langdurig opbrengen van het materiaal kwamen de akkers vaak bol te liggen en werden ze aangeduid als 'bolle akkers'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0007.jpg"

GEOMORFOLOGIE (BODEMATLAS)

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0008.jpg"

BODEMKAART (BODEMATLAS) 

2.2.2 Reliëf

Gemert is ontstaan op de grens van hoger en laaggelegen gronden. Dit is ook goed terug te zien op de hoogtekaart, aan de westzijde het (blauwe) beekdal en aan de oostzijde de (rode) hoger gelegen horst.

Omdat het agrarische perceel ten noorden van de watergang in gebruik is voor aspergeteelt en gebruikt maakt van lange taluds is het maaiveld niet vlak (dal 14,5 m en top 14,9 m+ NAP). Het maaiveld ligt daarmee gemiddeld rond de 14,7 m + NAP. Het deel ten zuiden van de watergang ligt iets hoger rond de 15,1 m + NAP. Het agrarisch perceel aan de westzijde van het plangebied ligt met circa 14,8 m +NAP er tussen in. In relatie tot de directe omgeving (circa 14,5 m + NAP) liggen deze agrarische percelen iets hoger. Vanuit de historie aangaande de bolle akkers is dit kleine hoogte verschil te verklaren al is het verschil klein en lijkt het alsof de bovenlaag is verwijderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0009.jpg"

HOOGTEKAART (AHN)

2.2.3 Water

Met behulp van de leggerkaart van Waterschap Aa en Maas is nagegaan of er in de omgeving van het projectlocatie oppervlaktewateren bevinden. Er liggen in het projectgebied primaire watergangen. Een dwars door het projectgebied, te weten de Doregraaf en ten zuiden van het perceel loopt de Mortelseloop.

De Doregraaf is een klein slootje en heeft ter hoogte van het projectgebied een bodempeil van NAP +13,20 m en het maaiveld ligt op NAP + 14,50 m. Ter hoogte van het projectgebied heeft de Doregraaf momenteel nog een A status en is het een A-watergang. Het waterschap is van mening dat deze waterloop een B-watergang met schouw mag worden. Onderhoud is dan voor aanliggende eigenaren en voor het deel in dit projectgebied gaat het onderhoud.

Nabij het projectgebied liggen langs Groenendaal ook nog een aantal greppels. Deze dienen voor afwatering van Groenendaal er staan geen kolken in de weg. Deze waterlopen worden gedeeltelijk door de aanwonenden zelf onderhouden en gedeeltelijk door de gemeente.

De inschatting is dat de GHG op circa NAP + 14,15 m ligt in het projectgebied, hier wordt rekening mee gehouden in het ontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0010.jpg"

LEGGER WATERSCHAP AA EN MAAS 

2.3 Netwerklaag

Netwerken kennen hoge aanloopkosten en lange aanlooptijden. Belangrijke veranderingen in deze laag duren circa 20 tot 80 jaar. Deze netwerken vormen een belangrijke voorwaarde voor de stedelijke en economische dynamiek. Bij de ruimtelijke planvorming is het essentieel de eigenschappen en functies van deze netwerken in beeld te brengen en de eisen die deze stellen aan de ruimte vast te leggen.

2.3.1 Groennetwerk

Het plangebied is niet gelegen in een Natura2000-gebied, maar ligt op een ruime afstand van ten minste 12 km hier vandaan. Daarnaast ligt het plangebied ook niet binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Brabant (NNB). Binnen en rondom het plangebied zijn sterke landschapselementen aanwezig. Groenendaal begint aan de noordzijde met diverse laanbomen en een perceelhaag. Aan de Groenendaal staat verder een brede en hoge meidoorn struweelhaag die de hele weg van noord naar zuid begeleid. Ter hoogte van de huidige inrit naar de agrarische percelen bij de watergang staan enkele knotwilgen. Aan de westkant wordt de rand van het plan gedefinieerd door een knotwilgen rij. Aan de zuidzijde wordt het plan begrenst door een bosje en een bomenrij aan de Zuid-Om. Aan de noordrand grenst het plangebied aan de achtertuinen van Heuvel. Hier staan diverse hagen en solitaire bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0011.png"

KAART INVENTARISATIE LANDSCHAPSELEMENTEN EN ZICHTLIJNEN

Om een indruk te verkrijgen van de (mogelijk) aanwezige beschermde planten- en diersoorten binnen het onderzoeksgebied is een verkennend flora- en faunaonderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 5.10)

Het plangebied fungeert als leefgebied voor algemeen voorkomende soorten, zoals egel, konijn en algemene muizensoorten. Met name groenstroken op de grenzen van het plangebied. De omgeving van het plangebied biedt ruim voldoende alternatief leefgebied tijdens de werkzaamheden ter behoud van een gunstige staat van instandhouding van de algemene zoogdier,- en amfibiesoorten. Permanente negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden worden niet verwacht op de algemene zoogdier,- en amfibiesoorten. Daarnaast vormt het plangebied mogelijk geschikte verblijfplaatsen en leefgebieden voor de kleine marterachtigen. Dit dient middels een nader soortenonderzoek naar de kleine marterachtigen te worden onderzocht.

2.3.2 Verkeersnetwerk

De zuid-westhoek van Gemert wordt via de West-Om en Heuvel ontsloten. Via laatstgenoemde weg is Groenendaal ontsloten. Groenendaal heeft een smal profiel en loopt door tot de Zuid-Om. Daar is nu een oversteek (geen afslag mogelijkheid) over de Zuid-Om. De provincie heeft echter aangegeven deze oversteek er wegens veiligheidsredenen uit te willen halen. De Groenendaal zou daarmee een doodlopende straat worden. Er is nog geen verkeersbesluit hierover genomen, daarom wordt nu nog uitgegaan van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0012.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0013.png"  
BESTAANDE SITUATIE GROENENDAAL  

Aan Groenendaal is een tweetal inritten aan de zijde van het plangebied gevestigd. Aan de noordzijde naar het woonperceel Groenendaal 1 en het noordelijke agrarische perceel. Halverwege ter hoogte van de A-watergang ligt een oprit die zowel naar het noordelijke als het zuidelijke agrarische perceel ontsluit. Aan de oostzijde van de Groenendaal liggen meerdere opritten naar diverse woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0014.png"

KAART VERKEERSSTRUCTUUR

2.4 Occupatielaag

De occupatielaag kent een hoge veranderingssnelheid. Veranderingen voltrekken zich veelal binnen één generatie (10 tot 40 jaar). Feitelijk bestaat de occupatielaag uit de gebruikspatronen die voortkomen uit het menselijk gebruik van de ondergrond en de netwerken. Bij de planning van de occupatielaag moet rekening worden gehouden met de eigenschappen en functies van de ondergrond en de netwerken en de eisen die deze lagen stellen aan het ruimtegebruik. Gebieden met een vergelijkbaar gebruikspatroon vormen een gebiedstype.

2.4.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied ligt in de kernrandzone van Gemert zuid-west. Het oude lint Heuvel is van oudsher de grens van de dorpskern. Met de komst van de Zuid-Om is er een tussengebied ontstaan tussen stedelijk en landelijk gebied die ruimte biedt voor nieuwe ontwikkelingen. Aan de Groenendaal zijn naast de paar bestaande woningen de afgelopen 10 jaar diverse nieuwe woningen gebouwd. Het betreffen voornamelijk vrijstaande woningen met uiteenlopende bouwstijlen en bouwhoogtes.

Het plangebied zelf is thans nog in agrarisch gebruik voor de teelt van asperges. Op de hoek van Heuvel en Groenendaal ligt het woonhuis Groenendaal 1. Het betreft een beeldbepalend pand dat onderdeel is van het planologische agrarische bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0015.png"

DIRECTE OMGEVING

Ten zuiden van het plangebied, voorbij de Zuid-Om, begint het buitengebied. Hier ligt het lint van Broekstraat/Boekent dat via Groenendaal met (nu nog) een oversteek over de Zuid-Om te bereiken is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0016.png"
Groenendaal 1
 
afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0017.png"
Bebouwing Groenendaal 6-8
 
afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0018.png"
Groenendaal (zuidzijde)  
afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0019.png"
Zicht op Zuid-Om vanaf Heuvel  

2.5 Samenvatting

De uitgangspuntenkaart, zoals hieronder weergegeven, is een resultante van de analyse en geeft de belangrijkste stedenbouwkundige en landschappelijke waarden, kwaliteiten en kenmerken weer. De elementen weergegeven op deze kaart zijn als basis gebruikt voor onderhavige en toekomstige ontwikkeling, waarbij deze behouden blijven of verder versterkt kunnen worden.

Vanuit het Cultuurhistorisch onderzoek met waardenstelling uitgevoerd door Cuijpers Advies dienen de volgende randvoorwaarden in acht te worden genomen:

  • De meidoornhaag aan de oostkant dient gehandhaafd te worden, waarbij het achterstallig onderhoud aangepakt moet worden.
  • De knotwilgen aan de oostkant dienen eveneens gehandhaafd te worden, waarbij eveneens het achterstallig onderhoud aangepakt moet worden.
  • Aan de westzijde zijn nog restanten van een houtwal aanwezig. Deze zouden aangevuld moeten worden tot een volwaardige groenstrook van zo'n 5 m breed.
  • De waterloop heeft cultuurhistorische waarde. Deze zou opgeschoond moeten worden, maar de in het verkavelingsplan ingetekende verbreding zou een aantasting van de cultuurhistorische waarde betekenen.

Deze landschappelijke context leidt tot drie deelgebieden:

  • A. Woongebied
  • B. Woongebied
  • C. Landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0020.png"

OVERZICHTSKAART GEBIEDSANALYSE

Onderhavig plan voorziet in de ontwikkeling binnen de woongebieden A en B. Daarbinnen zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • Behoud (zicht)relatie met het landschap
  • Ontsluiting voor al het verkeer via Groenendaal naar Heuvel
  • Creëer dorpse variatie met vrijstaande woningen in een landelijke setting

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen.

3.1 Planbeschrijving

3.1.1 Stedenbouwkundige hoofdstructuur

Op onderstaande afbeelding is het totaal beeld van de woningbouwontwikkeling in kaart gebracht (zie ook bijlage 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0021.jpg"

STEDENBOUWKUNDIG PLAN (OKTOBER 2023)

De bestaande waardevolle landschapselementen vormen de basis en het kader voor de ontwikkeling. Dit betekent dat de struweelhaag van meidoorn aan de Groenendaal blijft behouden. De nieuwe buurt ontwikkelt zich compleet achter deze natuurlijke erfafscheiding. Aan de zijde van de nieuwe buurt wordt afstand gehouden met een onderhouds- en wandelpad om zodoende te waarborgen dat deze struweel in stand gehouden blijft. De struweelhaag wordt op één plek onderbroken om de nieuwe woonstraat te ontsluiten op Groenendaal. Deze woonstraat is voorzien van een brede groenstrook waardoor er ook een zichtrelatie ontstaat met het achterliggende agrarische perceel. De woonstraat wordt rondom doorgetrokken en komt uit bij de bestaande inrit aan Groenendaal tussen de wilgenbomen aan de zuidzijde door. Ook aan deze zijde krijgt de woonstraat een brede driehoekige groenstrook om zodoende een groene uitstraling in de buurt te waarborgen en tegelijkertijd een zichtrelatie met de omgeving te maken.

De westzijde wordt gekenmerkt door de bestaande wilgenrij. Deze bomenrij blijft behouden en wordt vergezeld met een groenstrook en een watergang. Deze watergang dient als hemelwaterberging die als gevolg van de ontwikkeling noodzakelijk is. Deze watergang loopt over in een wadi die in de driehoekige groenzone ligt. Hier is ook ruimte voor speelelementen. De zuidzijde van deze driehoek wordt gedefinieerd door de bestaande A-watergang. Deze oude structuur wordt als element behouden en vrij gehouden van aanpassingen.

Aan de noordzijde wordt met de achterkant van de nieuwe percelen aangesloten op de achtertuinen van de bestaande woningen aan Heuvel. Hier komt een rijtje van 5 vrijstaande woningen te staan, varieerden van één laag met kap voor de eerste drie woningen vanaf de Groenendaal tot anderhalve laag met kap voor de twee aan de westzijde. Het woonblok in het midden biedt ruimte aan 10 vrijstaande woningen, allen georiënteerd op de nieuwe woonstraten waarbij twee hoekwoningen een relatie aan gaan met beide straten. Voor deze woningen geldt een maximale bouwhoogte van anderhalve laag met kap. Ten zuiden van de A-watergang is een kleine straat met 3 vrijstaande woningen voorzien die in verbinding staat met de bestaande inrit aan Groenendaal.

Ook bij het zuidelijke blok met de 3 woningen wordt afstand gehouden tot de struweelhaag. Een onderhouds- en wandelpad brengt je naar een groene zone die volledig natuurlijk in te richten is. Hier dient ook een stuk van de benodigde hemelwaterberging te komen. Daarnaast is dit gebied openbaar toegankelijk en leidt het pad je achterlangs de woningen weer terug naar de buurt. Een oversteek over de A-watergang maakt het rondje compleet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0022.jpg"  

HOOFDGROENSTRUCTUUR (LINKS) EN WATERBERGINGSCONCEPT (RECHTS)  

3.1.2 Beeldkwaliteitplan - Landschappelijk wonen met dorpse diversiteit

De beeldkwaliteit van bovenstaande aspecten is in een beeldkwaliteitplan (BKP) nader uitgewerkt. De bestaande landschappelijke kwaliteit wordt opgepakt en vertaald naar eisen voor de buitenruimte en architectuur. Daarnaast wordt de kenmerkende dorpse variatie in bouwhoogtes, kapvormen, nokrichtingen, gevelrooilijnen en architectuur nagestreefd.
De oriëntatie van de voorgevels en nokrichtingen zijn in het BKP vastgelegd.

Het BKP is als bijlage 2 bij de toelichting en bijlage 1 bij de regels opgenomen. Hiermee zijn de vereiste beeldaspecten uit het beeldkwaliteitsplan zowel aan de Nota welstand en beeldkwaliteit als aan het bestemmingsplan gekoppeld.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Verkeer

De verkeersgeneratie is bepaald met behulp van de publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie van het CROW. Ten aanzien van het onderzoeksgebied en de stedelijkheidsgraad is uitgegaan van "Buitengebied/Niet stedelijk".

In onderstaande tabel is de verkeersaantrekkende werking van de voorgenomen ontwikkeling opgenomen. Daarnaast is de totale verkeersgeneratie van zowel de huidige als toekomstige situatie in onderstaande tabel weergegeven.


Type   Aantal   Kengetal verkeersgeneratie   Verkeersgeneratie nieuwe situatie   Totale verkeersgeneratie huidige en nieuwe situatie  
Koop, huis, Vrijstaand   18   8,6   154,8   254,8  

De 18 vrijstaande woningen zorgen voor ca. 155 motorvoertuigbewegingen extra per etmaal. De nieuwe verkeersgeneratie samen met het bestaand aantal motorvoertuigbewegingen (ca. 100, gemeentelijke telling) per etmaal zorgt voor ca. 255 motorvoertuigbewegingen per etmaal.

Het plangebied wordt middels twee nieuwe ontsluitingen op de straat Groenendaal ontsloten, waarna het op de straat Heuvel wordt afgewikkeld. Middels een verkeersonderzoek wordt nog onderzocht op welke wijze het bestaande wegprofiel en de aansluiting op de Heuvel vormgegeven dienen te worden om een veilige verkeerssituatie te creëren. De resultaten hiervan worden in het stedenbouwkundig plan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0023.jpg"

VERKEERSSTRUCTUUR

3.2.2 Parkeren

Op basis van de “Paraplubestemmingsplan parkeren Gemert-Bakel” geldend sinds 14 februari 2018 en de Nota Parkeernormen Gemert-Bakel 2017 (1 juni 2017) is onderstaande parkeerbalans opgesteld. Hier zijn de parkeernormen per type woning weergegeven behorende bij gebiedsprofiel 'Rest bebouwde kom Bakel en Gemert'.

Type   Parkeernorm   Aandeel bezoek   Aantal woningen   Totaal   Aandeel bezoek  
Koop, Vrijstaand   2,3   0,3   18   41,4   5,4  

Iedere woning wordt voorzien van minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. Er is voldoende ruimte op de percelen om te voorzien in een brede en lange oprit met garagegebouw. Conform de normen dient een brede oprit van minimaal 4,5 meter breed geteld te worden als 1,8 parkeerplaats. Dit betekent dat er berekeningsaantal van 18 x 1,8 = 32,4 parkeerplaatsen op eigen terrein past. Dan dienen nog 9 parkeerplaatsen in de openbare ruimte te worden gerealiseerd.

In de Nota Parkeernormen Gemert-Bakel 2017 is echter aangegeven dat er indien sprake is van een zeer brede of lange oprit (of in geval van een ruim erf) de rekenwaarde kan worden opgehoogd tot een maximum van de norm die bij de betreffende woning gesteld kan worden. Dit moet per situatie worden beoordeeld. Vanwege de ruime beschikbare ruimte om twee auto's naast elkaar te zetten op het erf, is het voorstel om de rekenwaarde op te hogen naar 2,0 parkeerplaats. Dit komt overeen met de ingetekende parkeerplaatsen op het ontwerp. Voor de resterende 5,4 parkeerplaats voor bezoek worden 6 langs parkeerplaatsen aangelegd.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt daarom geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3 Duurzame en gezonde leefomgeving

Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang schade en overlast te voorkomen en te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden. Denk daarbij aan klimaatveranderingen en technologische doorbraken. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.

3.3.1 Energietransitie

Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.

Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:

  • de woningen worden 'aardgasvrij' gebouwd;
  • er wordt gebruikt gemaakt van zonnepanelen;

3.3.2 Klimaatbestendigheid

Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Klimaatverandering heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door in het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.

Voorliggend plan is klimaatbestendig:

  • het oppervlakte water in openbare ruimte heeft een waterbergende, ecologische en landschappelijke functie;
  • het hemelwater wordt op eigen terrein geborgen;
  • er wordt zo weinig mogelijk verharding / halfverharding aangelegd;
  • het plangebied betreft een aantrekkelijk verblijfsklimaat voor de gebruikers, gebiedseigen planten en dieren;
  • binnen het plangebied wordt groen aangelegd ten behoeve van opname van stikstof en CO2, het vast houden van water en het tegengaan van hittestress.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op Rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Duurzaam economisch groeipotentieel
  • Sterke en gezonde steden en regio's
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

De NOVI wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Eén van de nationale belangen die relevant is voor het voorliggende bestemmingsplan is een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Hier wordt aan voldaan. Voor het overige is geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het voorliggend bestemmingsplan. De in de NOVI genoemde nationale belangen worden door de voorgenomen ontwikkeling niet geschaad. De combinatie van wonen en natuur/landschap zorgt op deze locatie voor een meerwaarde voor de nieuwe woningen en het bestaand stedelijk gebied en de nieuwe woningen sluiten aan bij de identiteit van het omliggend gebied.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.

Conclusie
Op het plangebied zijn op basis van het Barro geen voorwaarden van toepassing.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

Voor woningbouwlocaties geldt dat het toevoegen van 12 (of meer) woningen wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Het geldende bestemmingsplan is vertrekpunt bij de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In dit geval geldt er voor de locatie een agrarische bestemming. Het toevoegen van 18 vrijstaande woningen wordt op deze plek gezien als stedelijke ontwikkeling. De omzetting van de bestaande agrarische bedrijfswoning op Groenendaal 1 naar een burgerwoning wordt niet gezien als stedelijke ontwikkeling. Daarnaast is deze reeds gelegen binnen het stedelijk gebied van Gemert. De omzetting heeft geen (ruimtelijke) consequenties voor de omgeving. In de ladderonderbouwing zal daarom alleen ingegaan worden op de toevoeging van de 18 woningen buiten het stedelijk gebied.

4.1.3.1 Beschrijving behoefte

De relevante regio voor wonen is De Peel binnen de regio Zuidoost-Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0024.png"

WOONREGIO'S (BRON: BRABANTSE AGENDA WONEN, SEPTEMBER 2017)

De woningbehoefte in de gemeente Gemert-Bakel blijkt uit diverse onderzoeken. Hierna worden deze onderzoeken beschreven.

Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, Actualisering 2020

Doordat het aantal huishoudens de komende jaren nog sterk toeneemt, zijn er ook meer huizen nodig. Naar verwachting is in 2050 zo'n 43% van alle huishoudens een éénpersoonshuishouden. Vooral het aantal oudere alleenstaanden van 75 jaar en ouder neemt sterk toe. Vergeleken met de vorige prognose uit 2017 ligt de groei van de Brabantse bevolking duidelijk hoger. De indicatie voor de gemeente Gemert-Bakel is 1.280 woningen in de periode 2020-2030. Onderstaande tabel is richtinggevend voor het maken van nieuwe regionale afspraken. Versnelling van de woningbouw en (vervolgens) vasthouden van het bouwtempo is een belangrijke doelstelling van de Brabantse Agenda Wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0025.png"

INDICATIE TOENAME WONINGVOORRAAD

Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage 2021/2022

In de Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage staat dat er in de regio Zuidoost Brabant in de periode 2021-2031 nog 43.500 woningen nodig zijn en er slechts harde plancapaciteit is voor 23.300 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0026.png"

WONINGBOUWCAPACITEIT EN OPGAVEN

Binnen deze regio zijn de Woonafspraken De Peel gemaakt. Deze woonafspraken zijn nu in uitvoering en vormen de leidraad waarlangs gewerkt wordt. Plannen worden onderling gedeeld en er vindt afstemming plaats over de woningbouw. De afspraken gaan o.a. over afstemming van uitbreidingslocaties, niet-traditionele woonvormen en de huisvesting van specifieke doelgroepen, waaronder arbeidsmigranten en doelgroepen die 'claims' leggen op Wmo-budget.

Gemert-Bakel kan op basis van de provinciale prognose 2020 in de periode 2020-2030 1.280 woningen bijbouwen. Dat betekent dat er noodzaak is om woningen aan de voorraad toe te voegen. De groei dient zeker 120 woningen per jaar te zijn om 'gaten' in de verkoop te voorkomen.

In het woningbouwprogramma zijn ongeveer 2.400 woningen tot 2030 opgenomen. Deze extra capaciteit is te verklaren doordat de gemeente Gemert-Bakel inspeelt op de behoefte aan woningen voor de eigen inwoners, werknemer én voor de regio. Van de totale plancapaciteit vallen 450 woningen onder harde plancapaciteit, deze zijn niet meer beïnvloedbaar. Overige woningen vallen onder plannen die nog beïnvloedbaar zijn, deze plannen zijn nog “zacht”.

Het plan Groenendaal is een van de bekende geprioriteerde zachte plannen, die invulling moeten geven aan de grote kwantitatieve woningbehoefte.

De provincie reeds informeel aangegeven het plan Woonlocatie Groenendaal voorstelbaar te vinden als afronding van het stedelijk gebied en een bestemmingsplanprocedure op te starten.

Regionale afspraken

De 21 gemeenten in Zuidoost-Brabant vormen samen de Woningmarktregio Metropoolregio Eindhoven. In deze regio worden jaarlijks afspraken gemaakt over de regionale, subregionale of lokale woningmarkt, waaronder de te hanteren begrippen en de prijsgrenzen voor huur en koop. In de Ontwikkelstrategie Zuidoost Brabant is de schaalsprong van de Brainportregio opgenomen, waaraan de Peelgemeenten een bijdrage willen leveren. Ook de

gemeente Gemert-Bakel wil een bijdrage leveren aan de extra woningbouwopgave door groei van de kennisintensieve- en maakindustrie in de Brainportregio en inzetten op betaalbare woningen én huur- en koopwoningen in het duurdere segment. Bij het aannemen van nieuwe projecten op uitbreidingslocaties (12 woningen of meer) is er een verantwoording benodigd richting de provincie en/of Peelgemeenten conform de Woonafspraken de Peel. Het plan is regionaal afgestemd met de Peelgemeenten in de vergadering Wonen van 1 december 2022.

4.1.3.2 Motivering locatiekeuze

Binnen de kern Gemert is geen plek voor het toevoegen van 18 vrijstaande woningen op ruime percelen. Daarom is gekozen voor een bijzondere locatie aansluitend aan de kern.

In de andere kernen is te weinig harde plancapaciteit. De ontwikkeling past binnen de regionale verstedelijkingsafspraken. In feite is sprake van een agrarische resthoek aan de rand van de kern Gemert. De ontwikkeling betreft een aanvulling van de bestaande bebouwing en de kern krijgt daarmee een duurzame stedelijke afronding.

Ondanks dat het plangebied in de interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV) niet als Verstedelijking afweegbaar is opgenomen, is de locatie geschikt voor woningbouw. Op de uitsnede van de Structuurvisie+ Gemert - Bakel 2010 in paragraaf 4.3.1 is het plangebied aangewezen als een locatie waar een stedelijke ontwikkeling beoogd is. Deze uitbreiding van het stedelijk gebied is in gesprekken met de provincie ook als mogelijke uitbreidingslocatie van Gemert aangewezen.

Door middel van stedelijke herbegrenzing wordt het plangebied vervolgens onderdeel van het stedelijk gebied, zie paragraaf 4.2.2.

Conclusie

Binnen het bestaand stedelijk gebied is geen ruimte voor maximaal 18 vrijstaande woningen. De beoogde woonlocatie aangrenzend aan de kern Gemert is in het gemeentelijke Structuurvisie+ Gemert - Bakel 2010 opgenomen als een geschikte locatie voor de realisatie van 18 vrijstaande woningen.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Noord-Brabant;
  • Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

Het plan wordt aan deze nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.

De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:

  • 1. werken aan de Brabantse energietransitie;
  • 2. werken aan een klimaatproof Brabant;
  • 3. werken aan een slimme netwerkstad;
  • 4. werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Analyse
Onderhavig plan betreft de bouw van 18 vrijstaande woningen en de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt op de volgende wijze bij aan de 'grote' hoofdopgaven.

ad 1.   De energietransitie houdt enerzijds in het verminderen van het energieverbruik en anderzijds de verduurzaming van de energie.
De nieuwe woningen binnen het plangebied zullen minstens aan de in het Bouwbesluit en het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid opgenomen energieprestatie-eisen moeten voldoen. Nadere uitwerking hiervan zal plaatsvinden in het kader van het bouwplan voor de woningen. Daar komt dan ook de verduurzaming van de energie aan bod, bijvoorbeeld door het aanleggen van een eigen energievoorziening.  
ad 2.   Eén van de onderdelen van een klimaatproof Brabant is het zorgen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting.
Onderhavig plan wordt gerealiseerd op een plek die hoog en droog genoeg is. Door infiltratie van het hemelwater ter plaatse wordt voorkomen dat er een versnelde afvoer plaatsvindt. Het ontwerp van de woningen en de inrichting van de woonpercelen kunnen voorts een bijdrage leveren aan de klimaatadaptatie. Dit wordt in het bouwplan nader uitgewerkt.  
ad 3   Een duurzame verstedelijking draagt bij aan het komen tot een slimme netwerkstad. Aanvulling van het bestaand stedelijk gebied is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. I
n paragraaf 4.1.3 is ingegaan op de nut en noodzaak van het plan vanuit het oogpunt 'duurzame verstedelijking'  
ad 4.   Onderdeel van een concurrerende en duurzame economie is het voorzien in een aantrekkelijk vestigingsklimaat.
Door een zorgvuldige inpassing van de woningen wordt een bijdrage geleverd aan de leefomgeving en daarmee aan het vestigingsklimaat.  

Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Op 25 oktober 2019 hebben de Provinciale Staten de Interim Omgevingsverordening (IOV) vastgesteld. De laatste geconsolideerde versie van de OIV dateert van 1 oktober 2022 (geometrie) en 21 maart 2023 (regels). De IOV bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld in lijn met de Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking zal treden.

De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):

  • afdelingen 3.5 tot en met 3.7: de toedeling van functies;
  • afdelingen 3.2 tot en met 3.4: de bescherming van gebiedskenmerken;
  • afdeling 3.1: de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies.

4.2.2.1 De toedeling van functies

Het plangebied is grotendeels onderdeel van het Landelijk Gebied. Perceel Groenendaal 1 is daarentegen gelegen binnen het Stedelijk Gebied. In beginsel zijn in het Landelijk Gebied geen nieuwe woningen en uitbreiding van agrarische bedrijven toegestaan. De IOV kent echter ook uitzonderingsregels waarmee bepaalde nieuwe ontwikkelingen wel mogelijk zijn. Hierna wordt per werkingsgebied aangegeven op welke wijze de voorgestane ontwikkelingen passen binnen de regels van de IOV.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0027.png"
 
afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0028.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0029.png"    

UITSNEDEN INTERIM OMGEVINGSVERORDENING  
 

Voor het planvoornemen zijn onderstaande regels en basisprincipes uit de Interim omgevingsverordening van toepassing.

Regels voor maatwerkbepalingen

  • artikel 3.78 Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit
  • artikel 3.79 Ruimte-voor Ruimte kavel

Regels voor het gemengd landelijk gebied:

  • artikel 3.69 'Afwijkende regels (burger)woningen

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies:

  • artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit;
  • artikel 3.6 zorgvuldig ruimtegebruik;
  • artikel 3.7 toepassing van de lagenbenadering;
  • artikel 3.8 meerwaardecreatie;
  • Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap.

Deze basisprincipes zijn nader uitgewerkt in paragraaf 4.2.2.3,

Artikel 3.78 Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit

Een bestemmingsplan kan voor een concreet initiatief nieuwvestiging mogelijk maken als:

  • a. de ontwikkeling volledig tot doel heeft een versterking te geven van de omgevingskwaliteit en voor dat doel de middelen genereert;

Met de realisatie van 18 woningen wordt een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd en wordt tegelijkertijd rekening gehouden met de inpasbaarheid van de woonlocatie in het landschap.

  • b. de realisering van de onder a bedoelde versterking van omgevingskwaliteit niet op een andere wijze is verzekerd;

Met voorliggend plan wordt de omgevingskwaliteit middels de realisatie van woningbouw en de inpasbaarheid in het landschap versterkt.

  • c. de ontwikkeling door meerwaardecreatie aanzienlijk bijdraagt aan algemene belangen zoals sloop van overtollige bebouwing, de aanleg van natuur en bos, de verbetering van het woon- en leefklimaat, het terugdringen van de emissie van milieuhinderlijke stoffen of het behoud van cultuurhistorische waarden;

Met de realisatie van 18 woningen wordt een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd, waarbij rekening is gehouden met een duurzame en gezonde leefomgeving en het behoud van cultuurhistorische waarden.

  • d. de ontwikkeling en de versterking van omgevingskwaliteit passen binnen de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied, bedoeld in Artikel 3.77 ;

De 18 vrijstaande woningen passen binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied en worden aangrenzend aan de kern Gemert gerealiseerd. Hierbij is rekening gehouden met diverse uitvoeringsaspecten, die in hoofdstuk 5  zijn omschreven.

  • e. is onderbouwd dat de activiteit volhoudbaar is naar de toekomst, bezien vanuit duurzaamheid en economisch oogpunt;

Met voorliggend plan wordt een duurzame en gezonde leefomgeving gerealiseerd. In paragraaf 3.3 is omschreven dat de woningen klimaatbestendig zijn en dat er rekening wordt gehouden met de energietransitie.

  • f. de ontwikkeling past binnen de uitgangspunten, belangen en doelen die deze verordening beoogt te beschermen; en

Met voorliggend plan is rekening gehouden met de instructieregels en basisprincipes uit de IOV Noord-Brabant.

  • g. bij de uitwerking van het plan deskundigen worden betrokken op het gebied van omgevingskwaliteit, onder wie een deskundige die bij de provincie Noord-Brabant werkzaam is.

Met de uitvoeringsaspecten, zoals in hoofdstuk 5 omschreven, is geborgd dat bij de realisatie van voorliggend plan rekening is gehouden met ecologische-, landschappelijke- en milieutechnische waarden. Zo zijn de nieuwe woningen zodanig gesitueerd, dat de randen van het plangebied een open karakter behouden en overal het landschap beleefbaar is.

De bijdrage aan het versterken van omgevingskwaliteit betreft maatwerk waarbij in ieder geval de volgende aspecten in acht worden genomen en juridisch vastgelegd:

  • a. als de activiteit de realisatie van een woning betreft:
    • 1. wordt de woning opgericht op een aanvaardbare locatie in Landelijk gebied;
    • 2. is de fysieke tegenprestatie, die is gericht op het versterken van omgevingskwaliteit , qua omvang gelijk aan de tegenprestatie voor een ruimte-voor-ruimtekavel; en
    • 3. is in overleg met de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte onderzocht of de ontwikkeling van een ruimte-voor-ruimtekavel tot de mogelijkheden behoort;

De woningen worden gerealiseerd op een aanvaardbare locatie binnen het landelijk gebied en er is rekening gehouden met de lagenbenadering. Hieruit blijkt dat binnen deze locatie woningbouw mogelijk is, waarbij rekening wordt gehouden met de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Het voorliggend plan worden 18 vrijstaande woningen volgens het ruimte-voor ruimte principe gerealiseerd.

  • b. als de ontwikkeling mede tot doel heeft een milieubelastende activiteit te saneren, moeten alle daarvoor aanwezige rechten en toestemmingen, waaronder de verleende vergunningen, zijn ingetrokken;

Het voorliggend plan worden 18 vrijstaande woningen gerealiseerd waarvan 14 Ruimte-voor-Ruimte-woningen. Hiermee worden de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse van het plangebied beëindigd. Tevens zijn voor de woningen elders in het landelijk gebied agrarische bedrijven gesaneerd.

  • c. als de activiteit de ontwikkeling van een nieuw landgoed betreft:

Niet van toepassing

  • d. als de ontwikkeling plaatsvindt binnen een Cultuurhistorisch waardevol gebied ter behoud van een waardevol cultuurhistorisch complex, zoals beschreven op de Cultuurhistorische Waardenkaart, is de fysieke tegenprestatie gericht op behoud of versterking van de aldaar benoemde waarden en kenmerken.

Niet van toepassing

Er is sprake van een aanvaardbare locatie voor de ontwikkeling van een woning als:

  • a. de locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;
  • b. of de ontwikkeling een logische afronding geeft van Stedelijk gebied of een bebouwingsconcentratie.

Het plangebied ligt aangrenzend aan de kern Gemert en zorgt hiermee voor een logische afronding van de kern. Door middel van stedelijke herbegrenzing wordt het plangebied vervolgens onderdeel van het stedelijk gebied.

Artikel 3.79 Ruimte-voor Ruimte kavel

Lid 1

Een bestemmingsplan kan voorzien in een of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels in Stedelijk gebied of Landelijk gebied als deze ontwikkeling:

  • a. door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte plaatsvindt, gelet op de in het verleden behaalde aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit ;
    Binnen het plangebied zijn 14 Ruimte-voor-Ruimte kavels opgenomen. In bijlage 3 zijn de certificaten opgenomen waaruit blijkt dat er in het verleden kwaliteostwinst is behaald.
  • b. op een aanvaardbare locatie plaatsvindt als bedoeld in Artikel 3.78 Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit , derde Lid ; en
    In voorgaande tekst is onderbouwd dat voldaan wordt aan artikel 3.78.
  • c. past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied, bedoeld in Artikel 3.77.
    In Artikel 3.77 is opgenomen dat voor de toepassing van de maatwerkbepalingen geldt dat het bestemmingsplan een onderbouwing bevat dat de ontwikkeling past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied. Een ontwikkelingsrichting wordt opgesteld met toepassing van de basisprincipes, bedoeld in Paragraaf 3.1.2 Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies. In paragraaf 4.2.2.3 de toetsing aan de basisprincipes opgenomen en wordt onderbouwd dat de ontwikkeling past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied.

Artikel 3.69 'Afwijkende regels (burger)woningen

Niet van toepassing, omdat de bestaande agrarische bedrijfswoning is gelegen binnen het 'Stedelijk gebied'.

Herbegrenzing werkingsgebied

De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Landelijke gebied. De voorgenomen 14 Ruimte-voor Ruimte-woningen kunnen op basis van de IOV in het landelijk gebied worden gerealiseerd. De overige 4 reguliere woningen niet. Omdat de reguliere woningen opgenomen zijn in het totale ontwikkelingsplan en niet specifiek zijn aangewezen, is het gewenst voor de gehele ontwikkeling een herbegrenzing van de werkingsgebieden aan te vragen.

Op grond van artikel 6.2 IOV is herbegrenzing mogelijk. Op grond van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders de grenzen van de werkingsgebieden wijzigen ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling. Bij de herbegrenzing komt het plangebied binnen de gebieden Landelijke kern en Stedelijk gebied te liggen. De voorgenomen grenswijzigingen van het gebied zijn hieronder toegelicht. De toe te voegen gronden Stedelijk gebied hebben een oppervlakte van circa 50 ha.

In artikel 5.3 IOV zijn gevallen opgenomen waarvoor Gedeputeerde Staten bevoegd zijn de grenzen van een werkingsgebied te wijzigen. Voor onderhavig plangebied is alleen Lid 1 van toepassing. Hieronder wordt aangetoond dat er binnen onderhavig initiatief sprake is van een geval zoals genoemd in artikel 5.3 IOV.

Als één of meer van de volgende gevallen zich voordoet is wijziging van een werkingsgebied mogelijk:

  • a. de wijziging is nodig voor een doelmatige uitvoering;
  • b. de wijziging draagt bij aan het doel waarvoor het werkingsgebied is opgenomen;
  • c. de wijziging past binnen de uitgangspunten en basisprincipes van deze verordening;
  • d. er is sprake van kennelijke onjuistheden in de begrenzing;
  • e. de begrenzing van een gebied is niet langer in overeenstemming met een bestemmingsplan dat overeenkomstig artikel 3.8, derde lid, Wet ruimtelijke ordening is vastgesteld.

Hieraan wordt voldaan want:

Het plangebied is een geschikte locatie, aangezien het in de gemeentelijke 'Structuurvisie Plus Gemert-Bakel 2011-2021' als zoekgebied voor een stedelijke ontwikkeling is opgenomen.

Zo vindt er een logische afronding van de kern Gemert plaats binnen de aanwezige landelijke structuren, waarbij toevoeging van extra groen en water plaatsvindt en er daarmee een verbetering van de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit wordt gerealiseerd.

Hiermee is er sprake van een geval, zoals genoemd onder b en c waarvoor de Gedeputeerde Staten het werkingsgebied mag wijzigen.

ad b   Het doel van het nieuwe werkingsgebied 'Stedelijk gebied' is het in de toekomst concentreren van bebouwing binnen dit stedelijke gebied. Door de ontwikkeling wordt de zuidoostelijke kernrand van Gemert op een logische manier afgerond.De grenswijziging volgt de reeds bestaande gemeentelijke visie, waarbij de planlocatie is aangeduid als zoekgebied voor een stedelijke ontwikkeling en is daarmee doelmatig.  
ad c   Het plan voldoet aan de uitgangspunten en basisprincipes van de verordening.  

Omdat voldaan wordt aan de voorwaarden zal Burgemeester en wethouders een verzoek indienen tot wijziging van de volgende werkingsgebieden:

  • Overige zone - in Interim omgevingsverordening te verwijderen Landelijk gebied, Gemengd landelijk gebied;
  • Overige zone - in Interim omgevingsverordening toe te voegen Landelijke kern, Stedelijk gebied.

In de regels van dit ontwerpbestemmingsplan is de omzetting van de werkingsgebieden en het aanwijzingsgebied opgenomen in artikel 11 van de regels.

Over het geheel genomen maakt de wijziging de voorliggende ontwikkeling mogelijk en wordt daarmee tevens de kern logisch afgerond. Het gehele gebied dat naar 'Landelijke kern' en 'Stedelijk gebied' gewijzigd dient te worden heeft een oppervlak van circa 2,6 ha.

4.2.2.2 De bescherming van gebiedskenmerken

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:

  • Stalderingsgebied;
  • Beperking veehouderij
  • Norm wateroverlast buiten stedelijk gebied

Stalderingsgebied

Ter plaatse van het plangebied geldt het gebiedskenmerk 'Stalderingsgebied'. Het artikel 3.52 stelt regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen.

Analyse

Onderhavig plan omvat geen veehouderijen. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.

Beperkingen veehouderij

Op basis van artikel 3.51 Afwijkende regels Beperkingen veehouderij Lid 1 is opgenomen dat in afwijking van Artikel 3.49 Veehouderij in Landelijk gebied, eerste lid aanhef, en Artikel 3.50 Aanvullende regels nieuw dierenverblijf, eerste lid onder a, binnen Beperkingen veehouderij geldt dat:

  • a. uitbreiding van, vestiging van en omschakeling naar een veehouderij zijn uitgesloten;
  • b. een toename van de bestaande oppervlakte van gebouwen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, is uitgesloten;
  • c. een toename van de bestaande oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is uitgesloten.

Analyse

Met voorliggend plan worden geen veehouderijen gerealiseerd.

Norm wateroverlast buiten stedelijk gebied

In artikel 4.4 Norm wateroverlast buiten Stedelijk gebied lid 1 zijn met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, normen voor het buitengebied opgenomen. Deze normen zijn voor het plangebied van toepassing.

Analyse

Ten behoeve van de waterhuishoudkundige situatie van voorliggend plan is met de genoemde normen in artikel 4.2 en 4.4. rekening gehouden. In paragraaf 5.11 van de toelichting is de uitwerking van de waterhuishoudkundige situatie beschreven.

4.2.2.3 De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies. Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit).

  • artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit;
  • artikel 3.6 zorgvuldig ruimtegebruik;
  • artikel 3.7 toepassing van de lagenbenadering;
  • artikel 3.8 meerwaardecreatie.

artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  • zorgvuldig ruimtegebruik;
  • de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
  • meerwaardecreatie.

Deze aspecten worden hierna beschreven.

artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik

Hierna worden de regels van artikel 22.2 IOV beschreven en vervolgens de ontwikkeling getoetst.

  • 1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
    • a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
      • nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
      • er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;

Ingevolge artikel 3.6 lid 2 wordt onder bestaand ruimtebeslag verstaan: 'bestaand stedelijk gebied of een bestaand bouwperceel'. Onder nieuwvestiging verstaat de IOV: 'vestiging op een locatie waar ingevolge het geldende bestemmingsplan geen bebouwing of bedrijfsfunctie is toegestaan'. Voorliggend plan voorziet in de wijziging van het gebruik van de locatie met een agrarische bestemming naar wonen met de benodigde infrastructuur en groenvoorzieningen ten behoeve van de realisatie van maximaal 18 woningen in het buitengebied, aangrenzend aan de kern. Er wordt daarmee voldaan aan deze regel. Gezien de aard en omvang kan de voorgenomen ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd worden.

    • a. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);

Middels een Ladderonderbouwing (zie paragraaf 4.1.3 van deze toelichting) de woningbehoefte aangetoond en is een motivering gegeven waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied mogelijk gemaakt kan worden. Op basis van de Ladderonderbouwing, het provinciaal- en gemeentelijk beleid wordt de voorgenomen locatie passend geacht.

    • a. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel

De beoogde ontwikkeling betreft de functieverandering van een agrarisch perceel naar een woonfunctie. De functieverandering vindt plaats binnen de grenzen van het perceel en binnen de aanwezige wegen- en bomenstructuur. Er is hierbij rekening gehouden met en uitgegaan van de bestaande stedenbouwkundige, landschappelijke en natuurlijke waarden.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling voldoet aan de regels voor zorgvuldig ruimtegebruik, er wordt voldaan aan de regels van artikel 3.6 van IOV.

artikel 3.7 Toepassing van de lagenbenadering

Hierna worden de regels van artikel 3.7 IOV beschreven en vervolgens de ontwikkeling getoetst.

  • 1. De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.

In hoofdstuk 2 is de lagenbenadering omschreven. Uit de lagenbenadering blijkt dat een stedelijke ontwikkeling binnen het plangebied voorstelbaar is. De aanwezige waarden en structuren in en om het plangebied dienen daarbij in acht te worden genomen. In het stedenbouwkundig plan voor deze uitbreiding is rekening gehouden met de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden binnen het plangebied,

  • 2. De lagenbenadering omvat de effecten op
    • a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
    • b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
    • c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.

Er is rekening gehouden met de laag dynamische ondergrond, maar ook met de effecten op de andere lagen en met toekomstige effecten.

  • 3. Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

In hoofdstuk 2 is de lagenbenadering omschreven. Tussen deze lagen bestaat een wisselwerking. Iedere laag kent zijn eigen dynamiek, verschillende veranderingssnelheid en mate van omkeerbaarheid bij ingrepen.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling voldoet aan het principe van de lagenbenadering.

artikel 3.8 Meerwaardecreatie

Hierna worden de regels van artikel 3.8 IOV beschreven en vervolgens de ontwikkeling getoetst.

  • 1. Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
    • a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
    • b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.

Met voorliggende plan wordt door de combinatie van het beëindigen van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse van het plangebied en het realiseren van de 18 vrijstaande woningen meerwaarde gecreëerd.

  • 2. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

Met het behouden van bestaande en realiseren van nieuwe landschapselementen, is het plan landschappelijk ingepast. Hiermee wordt de landschappelijke kwaliteit van het gebied verbeterd.

Conclusie

Er wordt voldaan aan het basisprincipe van meerwaardecreatie.

Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap

Conform artikel 3.9 IOV moeten ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Voor het bepalen van de benodigde investering is een categorie-indeling van toepassing, met elk vereisten aan de kwaliteitsverbetering. Hieronder zijn de regels opgenomen die gepaard gaan met de kwaliteitsverbetering van het landschap bij ontwikkelingen in het Landelijk gebied.

Ten behoeve van de Kwaliteitsverbetering landschap (artikel 3.9 IOV) geldt :

  • 1. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
  • 2. Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:
    • a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
    • b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in artikel 62 Regionaal Overleg, worden nagekomen.
  • 3. Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit omvat mede:
    • a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
    • b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
    • c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
    • d. het wegnemen van verharding;
    • e. het slopen van bebouwing;
    • f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
    • g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

Analyse

Omzetting bedrijfsperceel naar woonperceel

Voorliggend plan voorziet in de omzetting van de agrarische bedrijfswoning met bijbehorende gronden naar een woon- en groenbestemming. Het grootste deel van de het woonperceel ligt al binnen het werkingsgebied 'Landelijke kern - Stedelijk gebied'. Hiervoor is geen extra bijdrage aan landschappelijke inpassing noodzakelijk. Een klein deel van de groenbestemming is gelegen binnen het werkingsgebied 'Landelijk gebied - gemengd landelijk gebied'. De agrarische bestemming wijzigt hier naar een groenbestemming waarmee de feitelijke situatie wordt bestemd. Er zijn binnen deze groenbestemming geen gebouwen toegestaan. Omdat hier de feitelijke situatie niet wijzigt, er reeds landschappelijke inrichting in de vorm van een bomenrij en een beukenhaag aanwezig zijn en er ten zuiden van de tuin aansluitend een nieuw woongebied met aansluitende tuinen wordt gerealiseerd wordt reeds voldaan aan de gewenste landschappelijke inpassing.

Uitbreidingslocatie

Voorliggend plan voorziet daarnaast in de realisatie van 18 woningen in het buitengebied van Gemert. De nieuwe te realiseren woonlocatie is landschappelijk ingepast, waarbij er rekening is gehouden met ecologische- ,landschappelijke- en milieutechnische waarden. Zo zijn de woningen zodanig gesitueerd, dat de randen van het plangebied een open karakter behouden en er overal het landschap beleefbaar is. Richting het buitengebied aan de westzijde zijn de zichtlijnen behouden richting dit open landschap.

De beoogde inrichting van het plangebied is opgenomen op de inrichtingstekening van het totale plangebied (zie bijlage 1) en in het beeldkwaliteitsplan (zie bijlage 2).

Dit levert een ruimtelijke kwaliteitswinst op.Hiermee is aan de landschappelijke inpassingsopgave voldaan.

Aanvulling Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap Gemert-Bakel

In de Interim Omgevingsverordening wordt ingegaan op de zorgplicht van de ruimtelijke kwaliteit. Als hoofdregel is opgenomen dat ontwikkelruimte bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Dit vergt een actieve instelling van iedereen die bij een ontwikkeling betrokken is. Het is aan de gemeenten om invulling te geven aan ruimtelijke kwaliteit op lokaal niveau om het begrip ruimtelijke kwaliteit meer concreet te maken. In 2011 heeft de gemeente Gemert-Bakel in samenwerking met de provincie Noord-Brabant daarom een Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap opgesteld.

De handreiking biedt een kader voor rood-met-groen ontwikkelingen. Vanwege de uniforme toepassing van de rood-met-groen koppeling wordt het 'rood' omgerekend naar euro's en die euro's worden ingezet voor 'groen'. Bij de minimale basisinspanning is aansluiting gezocht bij de kwalitatieve verplichtingen die in de Omgevingsverordening zijn opgenomen en die al bijdragen aan verbetering van de landschapskwaliteit.

In de IOV zijn wel de ontwikkelingen Ruimte voor Ruimte en Landgoederen uitgesloten van de kwaliteitsverbetering van het landschap. Voor dergelijke ontwikkelingen is de handreiking derhalve niet van toepassing.

De nadere onderbouwing van de kwaliteitsverbetering landschap is opgenomen in paragraaf 4.3.8.

4.2.3 Ontwerp Omgevingsverordening Noord-Brabant

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 23 maart 2021 het ontwerp van de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld en is op 21 juni 2022 voor het laatst gewijzigd is vastgesteld. De verwachting is dat de Omgevingsverordening Noord-Brabant, op 1 januari 2024, gelijk met de Omgevingswet, in werking treedt.

Het plangebied is in de Ontwerp Omgevingsverordening op de basiskaart aangeduid als 'Landelijk gebied'.

Voor omgevingsplannen gelden instructieregels die gebaseerd zijn op de basisprincipes van een evenwichtige toedeling van functies. Daarbij geldt in ieder geval een zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit, zorgvuldig ruimtegebruik, de lagenbenadering en meerwaardecreatie. Voor het versterken van de omgevingskwaliteit wordt rekening gehouden met de kwaliteitsverbetering van het landschap.

Ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn, met toepassing van basisprincipes, mogelijk mits een gebiedsgerichte benadering inzicht geeft in de activiteiten en functies die passen in de omgeving, inzichtelijk wordt gemaakt welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, duidelijk is op welke wijze de omgevingskwaliteit in het gebied versterkt wordt, mede gericht op toepassing van de kwaliteitsverbetering, en overtollige bebouwing wordt gesloopt.

In afwijking hiervan kan een omgevingsplan voorzien in een duurzame stedelijke ontwikkeling binnen Landelijk gebied als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • binnen Stedelijk gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is;
  • transformatie van cultuurhistorisch waardevol of ander geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort;
  • dit past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied, bedoeld in Artikel 4.13;
  • de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in Afdeling 6.2 Regionaal samenwerken;
  • de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting is afgestemd op de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving, waaronder de met deze verordening te beschermen en te ontwikkelen waarden;
  • de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting houdt rekening met een duurzame afronding van het Stedelijk gebied.

Het plangebied grenst aan bestaand stedelijk gebied en ligt langs de hoofdwegenstructuur van Gemert. Op de uitsnede van de Structuurvisie+ Gemert - Bakel 2010 in paragraaf 4.3.1 is het plangebied aangewezen als een locatie waar een stedelijke ontwikkeling beoogd is.

Conclusie

Het planvoornemen is in lijn met de Ontwerp Omgevingsverordening Noord-Brabant.

4.2.4 Brabantse Agenda Wonen

In het kader van een duurzaam verstedelijkingsbeleid en in lijn met (de principes van) de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is het van belang de mogelijkheden om het woningbouwprogramma in te zetten op binnenstedelijke (transformatie)locaties en voor het herbestemmen van leegstaand vastgoed optimaal te benutten. Of, zoals in het 'Bestuursakkoord Noord-Brabant 2015-2019' verwoord: “herbestemmen wordt meer en meer het nieuwe bouwen”. Vaak wordt in het licht van de transformatieopgaven gekeken naar wonen als nieuwe bestemming. Omdat er in veel andere vastgoedmarkten (per saldo) niet veel meer hoeft te worden toegevoegd aan vierkante meters of zelfs sprake is van krimp. Veelal zal het dan ook gaan om het transformeren van locaties naar een tweede leven, waarin wonen de boventoon voert. Hierbij zijn vooral de eerstkomende jaren (tot 2030) cruciaal. Urgentie is geboden. Samenhangend met de nog altijd flinke groei van het aantal huishoudens zal in deze periode immers het leeuwendeel van de benodigde woonruimte moeten worden gerealiseerd. Zoals uit onze actuele bevolkings- en woningbehoefteprognose blijkt, zal van de ca. 160 duizend toe te voegen woningen tot 2050, liefst driekwart (120 duizend woningen) voor 2030 moeten worden gerealiseerd. Na 2030 neemt de groei van de woningbehoefte sterk af.

In de Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage 2020/2021 staat dat er in de regio Noordoost Brabant in de periode 2021/2031 nog 43.500 woningen nodig zijn en er slechts harde plancapaciteit is voor 23.300 woningen, zie paragraaf 4.1.3.

Toetsing

Uit de Brabantse Agenda Wonen blijkt dat de provincie in lijn met de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking ruim baan wil geven bij herontwikkeling. Er moeten snel meer woningen worden gebouwd. Plannen voor herbestemming van leegstaande locaties of plannen voor inbreiding krijgen voorrang op uitbreidingslocaties. Het bouwen van maximaal 18 grondgebonden woningen is echter niet mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied of binnen bestaand vastgoed. Daarom is hier gekozen voor uitbreiding aangrenzend aan de kern Gemert. De motivatie en afweging is nader omschreven in de ladderonderbouwing, zie paragraaf 4.1.3.

Conclusie

Het planvoornemen is in lijn met Brabantse Agenda Wonen.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Structuurvisie Plus Gemert-Bakel 2011-2021

De structuurvisie is een instrument, dat door het gemeentebestuur wordt gehanteerd om veranderingen in de juiste richting te sturen. De structuurvisie is geen statisch eindbeeld, maar een beoordelingskader voor wensen en ontwikkelingen. Het doel is uiteindelijk oplossingen te creëren voor de vraagstukken die spelen in de gemeente op het gebied van wonen, werken, landbouw, recreëren, welzijn en natuur. De gewenste ontwikkelingen uit deze visie zijn als volgt samen te vatten: De gemeente streeft naar het duurzaam verbinden van mens, ruimte en middelen. Het plangebied is in de structuurvisie aangewezen als ontwikkellocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0030.png"

UITSNEDE STRUCTUURVISIEKAART

Toetsing

Gezien de aard en omvang van voorliggend plan kunnen de 18 vrijstaande woningen niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd worden. Op de uitsnede van de Structuurvisie+ Gemert - Bakel 2010 is het plangebied aangewezen als een locatie waar een stedelijke ontwikkeling beoogd is. Deze locatie bevindt zich aangrenzend aan de kern Gemert en past hiermee binnen de ontwikkelrichting van de gemeente. Middels een ladderonderbouwing (zie paragraaf 4.1.3) In hoofdstuk is door middel van een lagenbenadering een analyse gemaakt van het plangebied. Hieruit blijkt dat binnen deze locatie woningbouw mogelijk is, waarbij rekening wordt gehouden met de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden.

Conclusie

Het planvoornemen is in lijn met de Structuurvisie Plus Gemert-Bakel 2011-2021.

4.3.2 Omgevingsvisie Gemert-Bakel

De omgevingsvisie van de gemeente Gemert-Bakel is momenteel in voorbereiding. Op 22 april 2021 is het koersdocument door de raad vastgesteld. De bouwstenen vormen de agenda en, samen met het koersdocument, het startpunt voor de laatste stap: de gebiedsgerichte uitwerking. In het koersdocument is als thematische visie voor de ontwikkeling van het grondbeleid opgenomen dat in elke kern woningen worden gebouwd. Binnen de kernen wordt zo veel mogelijk verdicht en dorpsranden worden beschermd of afgerond met nieuwe woonwijken. Onderhavige ontwikkeling vormt een afronding van de dorpsrand van Gemert.

Conclusie

Het planvoornemen is in lijn met de omgevingsvisie Gemert-Bakel.

4.3.3 Bestemmingsplan Woongebied Gemert 2011

Op 29 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Gemert-Bakel het bestemmingsplan 'Woongebied Gemert 2011' vastgesteld. Het plangebied heeft volgens dit bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch'. Tevens zijn het paraplubestemmingsplan 'Parkeren' (vastgesteld op 23 januari 2018) en het paraplubestemmingsplan 'Tijdelijke huisvesting werknemers, Boerderijsplitsing, Uitbreiding oppervlak bijbehorende bouwwerken' (vastgesteld op 7 oktober 2021) van toepassing.

Analyse

Zoals reeds omschreven in paragraaf 1.3 is de bouw van 18 vrijstaande woningen in strijd met de bouw- en gebruiksregels van het geldende bestemmingsplan.

Conclusie

Het planvoornemen is in strijd met het bestemmingsplan 'Woongebied Gemert 2011'. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken wordt dit bestemmingsplan opgesteld.

4.3.4 Bestemmingsplan Tijdelijke huisvesting werknemers, Boerderijsplitsing, Uitbreiding oppervlak bijbehorende bouwwerken

Op 7 oktober 2021 heeft de gemeenteraad van Gemert-Bakel het bestemmingsplan 'Woongebied Gemert 2011' vastgesteld.

Op dit moment is op het perceel Groenendaal 1 een groter gezamenlijk oppervlak aan bijbehorende bouwwerken aanwezig dan 150 m2. Deze gebouwen behoorden bij de agrarische bestemming waar ze ook een agrarische functie van opslag hadden. Met het verdwijnen van de agrarische functie zal ook een groot deel van de bijbehorende bouwwerken verdwijnen. De wens is wel zoveel mogelijk bestaande bebouwing te behouden, omdat de bouwwerken in de nabijheid van het huis in gebruik zijn als schuur van de woning en het gewenst is een bouwwerk te behouden ten behoeve van het in de toekomst realiseren van een mantelzorgwoning voor de eigenaar van het perceel.

Ter plaatse van perceel Groenendaal 1 is artikel 12.1 'Afwijking grotere oppervlakte bijbehorende bouwwerken bij woningen' van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen, onder voorwaarden, bij een omgevingsvergunning afwijken voor het vergroten van de maximaal toegestane oppervlakte van 150 m² die geldt voor bijbehorende bouwwerken bij woningen tot 300 m2.

Met de eigenaar van het perceel wordt voor de vaststelling vastgelegd welke bebouwing gesloopt zal worden en welke in gebruik zal blijven.

4.3.5 Nota Parkeernormen Gemert-Bakel 2017

Met de Nota Parkeernormen biedt de gemeente een toetsingskader voor het bepalen van de parkeerbehoefte van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in de gemeente Gemert-Bakel om daarmee de bereikbaarheid en leefbaarheid te waarborgen. Met behulp van dit toetsingskader moet worden voorkomen dat als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen of wijzigingen parkeerproblemen in de openbare ruimte ontstaan.

Om deze doelstelling te halen wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • 1. De parkeernormen moeten een positieve invloed hebben op de leefbaarheid en bereikbaarheid van de gemeente Gemert-Bakel;
  • 2. Elke initiatiefnemer van (bouw)plannen is verantwoordelijk voor het aanleveren van een berekening voor zijn eigen parkeeropgave en het realiseren van de eigen parkeeroplossing;
  • 3. Een bouwinitiatief of wijziging van een functie van een locatie mag geen parkeerproblemen in de openbare ruimte veroorzaken of vergroten;
  • 4. Er bestaat de mogelijkheid om maatwerk te leveren.

Op 5 juli 2018 heeft de gemeenteraad van Gemert-Bakel het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Parkeren Gemert-Bakel' vastgesteld. De parkeernormen uit de nota zijn vertaald in dit bestemmingsplan en dienen toegepast te worden bij het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van het ter plaatse geldende bestemmingsplan.

Toetsing

De toetsing aan de gemeentelijke parkeernormen vindt plaats in paragraaf 3.2. Hieruit blijkt dat met de beoogde ontwikkeling voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden. De algemene parkeerregeling uit het paraplubestemmingsplan is overgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

4.3.6 Woonvisie Gemert-Bakel 2020 - 2024

De gemeentelijke woonvisie Gemert-Bakel 2020-2024, vastgesteld op 9 juli 2020, focust zich op de woonopgave en de gemeentebrede nagestreefde segmentering.

Kwantitatieve behoefte

In de gemeentelijke woonvisie is aangegeven dat Gemert-Bakel op basis van de provinciale prognose 2020 in de periode 2020-2030 zeker 1.280 woningen bij kan bouwen. Van de huidige totale plancapaciteit vallen in 2023 ongeveer 500 woningen onder harde plancapaciteit, deze zijn niet meer beïnvloedbaar. Overige woningen vallen onder plannen die nog beïnvloedbaar zijn, deze plannen zijn nog “zacht”. Het plan Groenendaal, dat voorziet in de bouw van 18 woningen is een van de bekende zachte plannen, die invulling moeten geven aan de grote kwantitatieve woningbehoefte.

Kwalitatieve behoefte

De kwalitatieve woningbehoefte gemeentebreed is beschreven in de gemeentelijke woonvisie Gemert-Bakel 2020-2024. Ook zijn twee verordeningen vastgesteld waarin regels zijn opgenomen voor sociale woningbouw en middenhuur. In het plan wordt naar verwachting ruimte geboden aan 100 % woningen in het dure koopsegment. Voor de definities en prijsgrenzen wordt aangesloten bij de actuele vastgestelde 'Regionale begrippenlijst wonen' van de Woningmarktregio Metropoolregio Eindhoven. Deze wordt jaarlijks geactualiseerd.

Vanuit praktisch, omgevings- en stedenbouwkundig oogpunt is in dit bestemmingsplan gekozen voor 18 vrijstaande (zelfbouw)kavels. Hiervan wordt er voor 14 woningen een RvR-titel ingezet, wat grotere kavels met een vrijstaande woning betreffen. In het karakter van de woonwijk is ervoor gekozen om nog 4 vergelijkbare kavels mogelijk te maken. Stedenbouwkundig is het namelijk niet gewenst kleine woningen op een klein perceel in te passen. Er kan hiermee geen aansluiting gevonden worden op de beeldkwaliteit die in dit woningbouwplan gewenst is. Aan de rand van de kern, in aansluiting op het buitengebied is het gewenst woningen op grotere percelen te situeren waarmee een groenere uitstraling richting het buitengebied kan worden verkregen. Daarnaast is uit de omgevingsdialoog naar voren gekomen dat bij ontwikkeling van dit plan het zeer gewenst is aansluiting te zoeken met betrekking tot het woningtype aan de woningen in de omgeving, zijnde vrijstaande en twee-onder-één-kap-woningen. Het realiseren van meerdere rijwoningen is daarom niet gewenst.

Conclusie

Er zijn nog onvoldoende harde plannen en er is sprake van een grote woningbehoefte.

Met de ontwikkeling in de vorm van zelfbouwkavels wordt ruimte geboden voor 18 grondgebonden woningen. De ontwikkeling valt in de categorie dure koop. Het toevoegen van deze woningen geeft invulling aan de behoefte naar dure koop en betreft een woonsegment dat zorgt voor doorstroming in andere segmenten, veelal in de categorie 'middelduur'. Met de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in doorstroom.

4.3.7 Groennorm Gemert-Bakel

De gemeente Gemert-Bakel heeft de ambitie een groene gemeente te willen zijn. Het streven is om een goede balans te vinden tussen ruimte, economie en leefbaarheid. De te respecteren uitgangspunten zijn cultuurhistorie, natuurvriendelijkheid en duurzaamheid. Bij nieuwe ontwikkelingen wil de gemeente de kwaliteit en de kwantiteit van het ruimtebeslag garanderen en waarborgen. Bij initiatieven met het toevoegen van woningen wordt als tegenprestatie 75 m2 extra groen per woning verwacht. Deze groennorm van 75 m2 dient als richtgetal voor een benodigde hoeveelheid recreatief groen in stedelijk gebied. De groennorm wordt toegepast voor alle initiatieven die een uitbreiding van het bestand aan woningen en appartementen tot doel hebben. De toepassing van de groennorm is uitgewerkt in 'Uitwerking groennorm Gemert-Bakel'.

Per wooneenheid dient 'fysiek' 75 m2 ruimtebeslag groen of natuur met de eigenschap 'permanent openbaar toegankelijk' gerealiseerd te worden. Dit heeft vergaande consequenties voor de wijze van vormgeving en inrichting van het groen. Het te realiseren groen heeft door deze kwalificatie een blijvend, tenminste (semi-) openbaar karakter. Het groen hoeft niet per definitie eigendom van de gemeente te zijn (of te worden).

Indien niet voorzien kan worden in de tegenprestatie is het mogelijk om een bedrag te storten in het Groenfonds. De mogelijkheid om geld te storten in het fonds dient als uitweg voor het geval dat een (gehele of gedeeltelijke) fysieke invulling van de groennorm onlogisch of onmogelijk is. Dit op basis van het beleid en afspraken tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

Als de directe leefomgeving rondom een initiatieflocatie beschikt over voldoende groen, dan is het niet nodig om van het inbreidingsinitiatief een volwaardige fysieke invulling van de groennorm ter plekke van het initiatief te eisen. Een geschikt groen- of uitloopgebied is permanent (24/7) openbaar toegankelijk, kan bestaan uit recreatief ontsloten parken, groenzones, speelterreinen en trapveldjes. Ook het buitengebied kan geschikt zijn voor het maken van 'ommetjes' via openbare routes of zandpaden. De werkelijke loopafstand van 300 m (enkele afstand) naar omliggend groen of het buitengebied wordt als norm gehanteerd.

Toetsing

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 18 woningen mogelijk. Dit betekend dat conform de groennorm 18 x 75 m2 = 1.350 m2 extra groen gerealiseerd moet worden.

Binnen het plangebied is ca. 5.100 m2 aan openbaar groen aanwezig, waarvan het grootste deel (ca. 3850 m2) geclusterd is in 2 groenplekken van 1.850 m2 (midden) en 2.000 m2 (zuid). Daarnaast zijn ook de randen van het plangebied groen ingevuld als openbare ruimte.

Een deel van de 2 groenplekken zal worden ingericht als wadi's (ca. 1.200 m2).

Naast deze wadi's is er binnen het openbaar gebied ook een nieuwe sloot (ca. 465 m²) en A-watergang (ca. 480 m²) aanwezig.

Een waterberging, die geregeld langer dan een etmaal onder water staat, vijvers en waterpartijen mogen niet meegerekend worden in de groennorm (1.200 + 560 + 465 + 480 m2= 2.705 m2). Daardoor beslaat het openbaar groen dat wél meegeteld mag worden (5.100 - 2.705= ) 2.395 m2. Daarmee voldoet het plan ruimschoots aan de norm. Op onderstaande afbeelding zijn deze groenzones aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0031.png"

GROEN BINNEN PLANGEBIED

De inrichting van deze groenplekken met opgaand groen en water zorgt enerzijds voor het ontnemen van direct zicht op de nieuwe woningen. Anderzijds zorgt het groen voor een goede overgang naar het open landschap. Middels de groenzones wordt het groen de kern ingetrokken. Het groen bestaat zowel uit bestaande als nieuwe groenvoorzieningen gecombineerd met wadi's met bijpassende beplanting en diverse soorten bomen.

4.3.8 Kwaliteitsverbetering Landschap

In de Interim Omgevingsverordening wordt ingegaan op de zorgplicht van de ruimtelijke kwaliteit. Als hoofdregel is opgenomen dat ontwikkelruimte bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Dit vergt een actieve instelling van iedereen die bij een ontwikkeling betrokken is. Het is aan de gemeenten om invulling te geven aan ruimtelijke kwaliteit op lokaal niveau om het begrip ruimtelijke kwaliteit meer concreet te maken. In 2011 heeft de gemeente Gemert-Bakel in samenwerking met de provincie Noord-Brabant daarom een Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap opgesteld.

Niet alle ontwikkelingen hebben een even grote negatieve impact op de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Bovendien is een onderscheid te maken tussen ontwikkelingen die echt thuishoren in het buitengebied en ontwikkelingen die dat minder doen, zoals wonen of niet-agrarische bedrijfsfuncties. De impact wordt onder meer bepaald door:

  • de omvang van de ontwikkeling;
  • is er sprake van nieuw ruimtebeslag of wordt er gebruik gemaakt van bestaande bebouwing;
  • de aard van de ontwikkeling en de mogelijke hinder voor de omgeving (verkeersaantrekkende werking, geluid, milieucategorie);

Rekening houdend met deze impact op de omgeving worden categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen onderscheiden. Afhankelijk van de impact wordt bepaald of artikel 3.9 van de IOV van toepassing is.

  • Categorie 1. Ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor alleen de groene erfinrichting op de locatie noodzakelijk is;
  • Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij wel zorg wordt gedragen voor behoud en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit door middel van kwaliteitsverbetering van het buitengebied door middel van landschappelijke inpassing van de ontwikkellocatie, en eventueel aanvullende kwaliteitsverbetering;
  • Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij een investering in de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt verlangd.

De handreiking biedt een kader voor rood-met-groen ontwikkelingen. Vanwege de uniforme toepassing van de rood-met-groen koppeling wordt het 'rood' omgerekend naar euro's en die euro's worden ingezet voor 'groen'. Bij de minimale basisinspanning is aansluiting gezocht bij de kwalitatieve verplichtingen die in de Omgevingsverordening zijn opgenomen en die al bijdragen aan verbetering van de landschapskwaliteit. Als minimale basisinspanning worden de volgende percentages gehanteerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0032.png"

In voorliggend plan is voor de uitbreidingslocatie sprake van een planmatig stedelijke ontwikkeling. Ten aanzien van de landschappelijke inpassing geldt dat er sprake is van een categorie 3 ontwikkeling.

Het plan voor de woningbouwontwikkeling betreft een planmatig stedelijke ontwikkeling. Voor de berekening van de basisinspanning vallen de Ruimte-voor -Ruimte woningen hier echter buiten. In de IOV zijn de ontwikkelingen Ruimte voor Ruimte en Landgoederen uitgesloten van de kwaliteitsverbetering van het landschap. Hiervoor is elders al een grote kwaliteitswinst behaald bij de sloopt van agrarische bebouwing.Voor dergelijke ontwikkelingen is ook de handreiking derhalve niet van toepassing. De certicicaten behorend bij deze 14 ruimte-voor-Ruimtekavels zijn opgenomen in bijlage 3.

De handreiking heeft daarmee alleen betrekking op de 4 reguliere woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0033.png"

De vier regulier woningen betreffen de vier meest noordelijke percelen (kavels van 537 m², 526 m², 536 m² en 877 m²) (zie bovenstaande afbeelding). De m² prijs die in de DEX is opgenomen bedraagt € 373,00 per m² exclusief btw. Met een inzet van de 4 meest noordelijke kavels in het plan Groenendaal bedraagt de oppervlakte voor de grondslag voor de kwaliteitsverbetering 2.476 m2. De vereiste investering binnen het plangebied bedraagt (2.476 x 373 x 1% =) € 9.235,00 excl. btw.

Met de beoogde inrichting van het plangebied zoals opgenomen in bijlage 4 Landschappelijk inpassingsplan wordt voldaan aan de landschappelijke inpassing als tegenprestatie voor de stedelijke uitbreiding. De afspraken rondom realisatie van de landschappelijke inpassing zijn tevens verankerd in een anterieure overeenkomst met de gemeente.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

5.1 Bodemkwaliteit

5.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken, is een milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Milieukundig bodemonderzoek Groenendaal 1 te Gemert" (17 juli 2023; RVR011). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 5.

Op basis van de resultaten uit het milieukundig bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat er plaatselijk gehalten in de bodem zijn aangetroffen die afwijken van de verwachting op grond van de bodemkwaliteitskaart, en groter zijn dan de interventiewaarde. De locaties waar deze gehalten zijn aangetroffen liggen onder de bestaande weg aansluitend aan Groenendaal 1.

Deze gronden worden door de nieuwe ontwikkeling niet verstoord. Ter plaatse van deze verharding is nu geen sanering nodig.  Om de precieze omvang van de bodemverontreiniging vastte stellen dient er voor de het bouwrijp maken een nader bodemonderzoek conform NTA5755 uitgevoerd te worden.

Door middel van de sanering kunnen de vervuilde gronden ook worden weggenomen waardoor er geen belemmeringen meer aanwezig zijn. Op basis hiervan concluderen wij dat er, na sanering, geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging aanwezig zijn.

Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat binnen de onderzoekslocatie de bodemkwaliteit afwijkt van de bodemkwaliteitskaart en dat er plaatselijk ook sprake is van een ernstige verontreiniging. Dit betekent dat voor eventueel hergebruik van vrijkomende grond geen gebruik kan worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart. Indien grond van de locatie elders wordt hergebruikt zal deze gekeurd moeten worden middels een partijkeuring, waarbij rekening gehouden moet worden met bestrijdingsmiddelen in de grond.

Door de onderzoekslocatie en aan de rand van de onderzoekslocatie liggen watergangen. Binnen deze watergang(en) zijn geen wijzigingen voorzien. De watergangen zijn daarom in voorliggend onderzoek niet onderzocht. Indien hier alsnog graafwerkzaamheden plaatsvinden dienen deze eerst te worden onderzocht middels een verkennend waterbodemonderzoek.

5.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

In de handreiking wordt onderscheid gemaakt tussen twee omgevingstypen: een rustige woonwijk en gemengd gebied. In een gemengd gebied mag een kleinere richtafstand dan in een rustige woonwijk worden aangehouden. De richtafstanden mogen dan met één 'afstandstap' worden teruggebracht.

5.2.2 Analyse

Omgevingstype

Het omgevingstype van voorliggend plangebied is een rustige woonwijk. In de omgeving is slecht van beperkte functiemenging sprake en er is weinig verstorend verkeer.

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan

In de nabijheid van het plangebied zijn de volgende bedrijven gelegen:

bedrijf   richtafstand   werkelijke afstand tot plangebied  
Heuvel 48, autobedrijf/garage   30 m   ca.150 m  
Broekstraat 30, manege   100 m   ca. 50 m  
St-Josephstraat 17, onderwijs   30 m   ca. 95 m  
Groenendaal 4 , voormalig agrarisch bedrijf, onbekend gebruik schuren   30 m   ca. 10 m  

Het plangebied is gelegen binnen de richtlijnen van de manege aan Broekstraat 30.

De bouwvlakken van de beoogde ontwikkeling worden op minimaal 100 meter afstand van de manege gerealiseerd en liggen hiermee buiten de gestelde richtafstand (buiten de geurcirkels). Hiermee vormt het plan geen belemmering voor de omliggende bedrijven en andersom leiden de omliggende bedrijven niet tot een belemmering van de beoogde ontwikkeling.

Het plangebied is gelegen in de nabijheid van de agrarische bestemming van Groenendaal 4. In de planologische situatie is het plangebied, net als de beide buurpercelen, gelegen binnen de richtafstanden van het agrarisch bedrijf. Dit betekent dat het agrarisch bedrijf nu al belemmerd wordt in zijn bedrijfsvoering. Ook in de feitelijke situatie zijn de agrarische gebouwen en activiteiten van Groenendaal 4 op kortere afstand van beide buurpercelen van Groenendaal 4 (nr. 2 en 6) gelegen dan het nieuwe plangebied door de ligging van de bedrijfswoning aan de straat.

Wat betreft het woon- en leefklimaat is ook perceel Groenendaal 6 maatgevend. Dit perceel is in gebruik genomen na afstoting van de gronden door Groenendaal 4. Wanneer bij Groenendaal 6 een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd kan dit binnen het plangebied, op grotere afstand, ook.

Het plan vormt daarom geen belemmering voor omliggende bedrijvigheid en de nieuwe woningen hebben geen hinder van de omliggende bedrijven.

5.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Externe veiligheid

5.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

5.3.2 Beoordelingskader

Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.

Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:

  • Plaatsgebonden risico:
    Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
  • Groepsrisico:
    Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Transportroutes (Bevt)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

5.3.3 Analyse

Het plan omvat nieuwe kwetsbare objecten. Onderstaande afbeelding betreft een uitsnede van de Risicokaart Nederland. Het plangebied is rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0034.png"

UITSNEDE RISICOKAART

Er liggen geen risicovolle activiteiten (inrichtingen, buisleidingen en transportroutes) op korte afstand van het plangebied.

5.3.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.4 Explosieven onderzoek

Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan zal nog een explosievenonderzoek plaatsvinden. Gelet op het agrarisch grondgebruik in de afgelopen jaren waarbij de bovenste grondlagen van het terrein regelmatig zijn geroerd om aspergebedden aan te leggen, wordt de kans op het aantreffen van Ontplofbare oorlogsresten (OO) in het gebied op voorhand als relatief beperkt ingeschat.

5.5 Geurhinder veehouderijen

5.5.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.5.2 Analyse

Om uit te sluiten of er al dan niet sprake is van inbreuk op de milieurechten van bestaande veehouderijen en of de planontwikkeling geen inbreuk veroorzaakt op de planologische geurruimte van de bestaande veehouderijen, is een Agrarisch geuronderzoek uitgevoerd: rapport: 'Agrarisch Geuronderzoek Woningbouwplan aan de Groenendaal te Gemert' (13 juli 2023; RVR011). Het rapport is als bijlage 6 bijgevoegd.

Op basis van de resultaten uit het agrarisch geuronderzoek blijkt dat de planontwikkeling geen inbreuk maakt op de milieurechten en planologische geurruimte van omliggende veehouderijen wanneer voor de veehouderij aan de Broekstraat 30 de minimale afstand van 100 meter tussen de geurgevoelige objecten binnen het plan en de dierverblijven/bouwvlak wordt gerespecteerd (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0035.png"

GEURCONTOUR 100 METER RRONDOM DIERENVERBLIJF BROEKSTRAAT 30

De berekende voorgrondgeurbelasting ten gevolge van de veehouderij aan De Kampen 12 bedraagt ten hoogste 0,3 OUE/m³. Hiermee is het woon- en leefklimaat op basis van de voorgrondgeurbelasting te classificeren als ‘zeer goed’. De berekende voorgrondgeurbelasting ten gevolge van de veehouderij aan De Kampen 18 bedraagt ten hoogste 0,4 OUE/m³. Hiermee is het woon- en leefklimaat op basis van de voorgrondgeurbelasting te classificeren als ‘zeer goed’.

De berekende achtergrondgeurbelasting bedraagt ten hoogste 0,74 OUE/m³ ter plaatse van de randen van het plangebied. Hiermee is het woon- en leefklimaat op basis van de achtergrondgeurbelasting te classificeren als ‘zeer goed’ ter plaatse van het plangebied.

Conform de vuistregel ‘dat de voorgrondgeurbelasting maatgevend is indien die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondgeurbelasting’ is in onderhavige situatie voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat de voorgrondgeurbelasting maatgevend voor het woningbouwplan. Het woon- en leefklimaat als gevolg van de voorgrondgeurbelasting is te kwalificeren als ‘zeer goed’ ter plaatse van het plangebied.

Daarnaast voldoet de berekende achtergrondgeurbelasting ter plaatse van het woningbouwplan ruimschoots aan de ‘Beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen en geurhinder Gemert-Bakel 2013’ omdat de achtergrondgeurbelasting niet meer dan 8 OUE/m³ bedraagt.

5.5.3 Conclusie

Wanneer een minimale afstand van 100 meter tussen de geurgevoelige objecten binnen het plan en de dierverblijven aan de Broekstraat 30 wordt gerespecteerd vormt het aspect agrarisch geur geen planologische belemmering voor het plan. In de regels en op de verbeelding is een aanduiding opgenomen ter plaatse van de geurhinderzone waarbinnen geen geurgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd.

5.6 Geluid

5.6.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.6.2 Analyse

Het voorliggende plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.

Verkeerslawaai
Het plangebied is gelegen binnen de Wettelijke geluidzone van de Zuid-Om, Groenendaal en de Broekstraat Om de gevelbelasting van de nieuwe woningen inzichtelijk te maken is een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Groenendaal Gemert" (28 september 2023; RVR011) Het onderzoeksrapport is als bijlage 7 bijgevoegd.

Op basis van de resultaten uit het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai blijkt dat:

Wet Geluidhinder

  • ten gevolge van de Zuid-Om ter plaatse van woning 01 t/m 09 de voorkeursgrenswaarde (48 dB) niet wordt gerespecteerd, de maximale ontheffingswaarde (63 dB) wordt wel gerespecteerd. Maatregelen ter reductie van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde stuiten op overwegende bezwaren of zijn niet doelmatig. Ter plaatse van alle woningen voldoet minimaal een gevel aan de voorkeursgrenswaarde en is een geluidsluwe gevel aanwezig (geluidbelasting kleiner/gelijk 48 dB). Voor de woningen met een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dient door de gemeente Gemert-Bakel een hogere waarde worden verleend. Voor het verlenen van een hogere waarde heeft de gemeente een hogere waarde beleid opgesteld, aan dit beleid wordt voldaan.
  • ten gevolge van de Broekstraat en de Groenendaal ter plaatse van het gehele plangebied wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde (48 dB) uit de Wet geluidhinder. Ten gevolge van deze weg hoeft geen Hogere waarde te worden aangevraagd.

Goede ruimtelijke ordening

  • in het kader van een goede ruimtelijke ordening de geluidbelastingen vanwege de omliggende 30 km/uur-wegen en de ongecorrigeerde cumulatieve geluidbelastingen (inclusief 30 km/uur-wegen) inzichtelijk gemaakt zijn.
  • de geluidbelasting van de Groenendaal (wegvak 30 km/uur) en de Heuvel aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder voldoen. Geconcludeerd wordt dat er daarmee sprake is van een goede ruimtelijke ordening ten gevolge van de 30 km/uur-wegen.
  • de gecumuleerde geluidbelasting voor woning 1 t/m 3, 6 en 7 meer dan 53 dB bedraagt. Geadviseerd wordt om voor deze woningen een onderzoek naar de geluidwering van de gevel uit te laten voeren, zodat kan worden voldaan aan de voorwaarden uit het bouwbesluit (binnen niveau van 33 dB).

Hogere waarde

Na het verlenen van een hogere waarde voor de van toepassing zijnde woningen vormt het aspect geluid vanwege de omliggende wegen geen belemmering van de realisatie van het plan.

Er wordt voldaan aan het gemeentelijk geluidbeleid.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek naar industrielawaai nodig.

5.6.3 Conclusie

Om het woningbouwplan mogelijk te maken dient, en gevolge van de Zuid-Om, een hogere grenswaarde vastgesteld te worden van maximaal 53 dB. Daarnaast dient een onderzoek naar de geluidwering van de gevel uitgevoerd te worden om te kunnen voldoen aan een binnenniveau van 33 dB. Dit onderzoek zal in het kader van de omgevingsvergunning worden uitgevoerd. Met het vaststellen van deze hogere grenswaarde vormt het aspect geluid geen planologische belemmering voor het plan.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.7.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.

Onderhavig plan omvat 18 woningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

De (negatieve) effecten van onderhavig plan op de luchtkwaliteit zijn onderzocht met behulp van de NIBM-rekentool (www.infomil.nl). Aan de hand van de toename van het aantal verkeersbewegingen is beoordeeld of het plan al of niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van genoemde stoffen in de lucht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0036.png"

Uit de berekening volgt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van stoffen in de lucht.

Goed woon- en leefklimaat

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve Goed woon- en leefklimaat

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn daarom alleen de volgende criteria van toepassing:

  • 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie NO2;
  • 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM10;
  • 25 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM2,5;
  • 35 overschrijdingsdagen per jaar van de gemiddelde concentratie PM10.

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Uit de NSL monitoringstool (waarbij het nabij het plangebied gelegen rekenpunt 16024247 aan de Zuid-Om als uitgangspunt is genomen) blijkt dat voor 2020 de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m³ (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m³ (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

De daggemiddelde norm van 50 µg/m³ voor PM10 mag maximaal 35 dagen per jaar worden overschreden.

Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat ter hoogte van het meest nabij gelegen toetspunt 16024247 aan de Zuid-Om voor 2020 wat betreft het aantal overschrijdingsdagen voor PM10 sprake is van minder dan 35 overschrijdingsdagen (te weten 6,0). Om bovenstaande redenatie vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen bezwaar tegen de beoogde ontwikkeling.

Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.8 Archeologie

5.8.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.8.2 Analyse

De gronden ter plaatse van het plangebied hebben geen archeologische verwachtingswaarden. In 2011 is onder andere ter plaatse van het plangebied archeologisch onderzoek uitgevoerd naar aanleiding van de actualisering van de archeologische beleidskaart van Gemert-Bakel.

De bodem op deze locatie is overal sterk verstoord tot een gemiddelde diepte van 66 cm -mv, waarschijnlijk als gevolg van de aspergeteelt. De oorspronkelijk veldpodzol ontbreekt vrijwel overal. In het onderzoek is destijds aanbevolen om de archeologische verwachting voor deze locatie terug te brengen naar laag en geen vervolgonderzoek meer uit te voeren. In het vigerende bestemmingsplan is daarom binnen het plangebied geen dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie opgenomen.

5.8.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.9 Cultuurhistorie

5.9.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.9.2 Analyse

Om na te gaan of er cultuurhistorische waarden aanwezig zijn, is een analyse van de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied gemaakt: 'Cuijpers advies: cultuurhistorisch onderzoek met waardenstelling (31 oktober2023; 12180) De memo is als bijlage 8 bijgevoegd.

Uit de memo komt naar voren dat het onderzoeksgebied onderdeel is van een reeks historische akkercomplexen aan de westelijke en zuidelijke rand van Gemert. Het onderzoeksgebied grenst aan de historische weg Groenendaal, waaraan ook de middeleeuwse pachthoeve Te Groenendaal gelegen is. Het onderzoeksgebied wordt doorsneden door een historische waterloop. Het gebied heeft een gemiddelde tot lage cultuurhistorische waarde. Om in aanmerking te komen voor bebouwing dient vooraf een evenredige belangenafweging plaatsvinden, waarin de cultuurhistorische waarden een rol spelen. Bebouwing is denkbaar mits voldaan wordt aan een de volgende randvoorwaarden:

  • De meidoornhaag aan de oostkant dient gehandhaafd te worden, waarbij het achterstallig onderhoud aangepakt moet worden.
  • De knotwilgen aan de oostkant dienen eveneens gehandhaafd te worden, waarbij eveneens het achterstallig onderhoud aangepakt moet worden.
  • Aan de westzijde zijn nog restanten van een houtwal aanwezig. Deze zouden aangevuld moeten worden tot een volwaardige groenstrook van zo'n 5 m breed.
  • De waterloop Doregraaf heeft cultuurhistorische waarde. Deze zou gehandhaafd moeten worden in de huidige staat vanwege de historische situatie en herkenbaarheid. Wanneer deze gegraven afwateringssloot verbreed wordt en ecologische oevers krijgt verliest deze zijn historisch karakter. Om het karakter ook te behouden dient de verharding enige afstand te bewaren tot de waterloop, wel mogelijk is een wandelpad er langs.

In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met bovenstaande randvoorwaarden. De wilgen en hagen rond het plangebied worden behouden en de waterloop is ingepast in het plan. In de regels zijn de groenelementen binnen de bestemming 'Groen' opgenomen en de waterloop in de bestemming 'Water'.

5.9.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.10 Natuurwaarden

5.10.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.
5.10.2 Analyse

Gebiedsbescherming
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000 en NatuurNetwerk Brabant (NNB). Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Deurnsche Peel & Mariapeel, bevindt zich op circa 12 kilometer afstand van de onderzoekslocatie. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het NNB en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Verstorende effecten
Om na te gaan of voorliggend plan verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland, is een verkennend flora- en faunaonderzoek uitgevoerd: rapport 'Verkennend flora- en faunaonderzoek', (12 juli 2023) Het onderzoeksrapport is als bijlage 9 bijgevoegd.

Door de werkzaamheden zijn er geen (in)directe negatieve effecten op het Natuur Netwerk Brabant te verwachten.

Stikstofdepositie

Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie namelijk niet toenemen Om de effecten van onderhavig plan op de omliggende Natura 2000-gebieden te bepalen is een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd: rapport 'Stikstofdepositieonderzoek Groenendaal, Gemert' (22 november 2023; 20231025-RVR011-STD-RAP 3.0). Het rapport is als bijlage 10 bijgevoegd.

Uit de uitgevoerde berekeningen naar de gebruiksfase en de aanlegfase blijkt dat de stikstofdepositie in beide situaties niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. Het onderhavige plan zal afzonderlijk – of in combinatie met andere plannen – geen relevante significante cumulatieve effecten kunnen veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.

Soortenbescherming
Om een indruk te verkrijgen van de (mogelijk) aanwezige beschermde planten- en diersoorten binnen is een verkennend flora- en faunaonderzoek uitgevoerd: rapport 'Verkennend flora- en faunaonderzoek', (12 juli 2023) Het onderzoeksrapport is als bijlage 9 bijgevoegd.

Op basis van de resultaten van het verkennend flora- en faunaonderzoek komt naar voren dat:

  • middels een nader veldbezoek in het bladerloze seizoen dient vastgesteld te worden of er nesten van vogels aanwezig zijn in de bomen rondom het plangebied, aangezien tijden het veldbezoek niet vastgesteld kon worden of er grotere nesten aanwezig zijn en mogelijk binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden en beoogde ontwikkelingen vallen;
  • met het verwijderen, aantasten en/of renoveren van de bestaande gebouwen in het noorden van het plangebied de potentieel voorkomende verblijfplaatsen voor vleermuizen kunnen verdwijnen. Middels een nader vleermuisonderzoek dient vastgesteld te worden of de drie gebouwen in het noorden van het plangebied fungeren als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen, zoals de gewone dwergvleermuis;
  • buiten het plangebied, maar direct grenzend aan het plangebied een potentiële verblijfplaats van de das aanwezig is. Door de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkelingen kan de functionaliteit van de potentiële verblijfplaats van de das niet worden gegarandeerd. Middels een nader soortenonderzoek dient vastgesteld te worden of de holen in gebruik zijn door de das en dient vastgesteld te worden in hoeverre het plangebied eventueel van belang is voor de das;
  • het plangebied mogelijk geschikte verblijfplaatsen en leefgebieden voor de kleine marterachtigen vormt. Om uitsluitsel te kunnen geven over het voorkomen van vaste rust- en verblijfplaatsen en/of essentiële leefgebieden van kleine marterachtigen in de te verwijderen steenhoop en agrarische gebieden dient een nader soortenonderzoek uitgevoerd te worden.

Ter bescherming van de mogelijke aanwezigheid van de das, kleine marterachtigen en de grotere nesten in de bomen rondom het plangebied is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen die het uitvoeren van een aanvullend onderzoek en eventueel daaruit voortvloeiende maatregelen vooruitlopend op het bouwrijp maken van de gronden verplicht.

Het onderzoek wordt in de winter van 2023/2024 gestart.

Ter plaatse van de gebouwen in het noorden van het plangebied worden geen werkzaamheden verricht. Het uitvoeren van een nader soorten onderzoek naar de gebouwbewonende vleermuizen is daarom nu niet noodzakelijk. Bij sloop van de gebouwen dient dit onderzoek alsnog plaats te vinden.

Bescherming van houtopstanden
Voor het kappen van bomen of (delen van) houtopstanden op de Groene Kaart is in de gemeente Gemert-Bakel een omgevingsvergunning nodig. De bomen, die mogelijk worden gekapt ten behoeve van de uitbreiding van de doorgang, vallen onder de beschermde groenstructuren die weergegeven staan in de Groene Kaart van gemeente Gemert-Bakel. Ten behoeve van de te kappen bomen dient een omgevingsvergunning aangevraagd te worden.

5.10.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt met het opnemen van een voorwaardelijke verplichting voor nader onderzoek geen planologische belemmering voor het plan.

5.11 Waterparagraaf

5.11.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas.

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.

De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater). In bijlage 11 van de toelichting is het waterhuishoudkundig plan voor deze ontwikkeling toegevoegd. Dit geeft een uitgebreider inzicht in de geohydrologische situatie van de projectlocatie en de afwegingen die gemaakt zijn om te komen tot de voorgestelde wijze van omgaan met water.

5.11.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

5.11.2.1 Nationaal beleid

Het Nationaal Water Programma 2022 - 2027
Nederland is een waterland. Wateropgaven in Nederland worden door klimaatverandering, bodemdaling, milieuverontreiniging, biodiversiteitsverlies en ruimtedruk steeds groter en complexer. Om ons land ook voor de komende generaties veilig, aantrekkelijk en leefbaar te houden, is het Nationaal Water Programma 2022-2027 ontwikkeld dat in het voorjaar van 2022 is vastgesteld. Dit is de opvolger van Het Nationaal Waterplan (NWP), het Rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2016-2021.

In het Nationaal Water Programma 2022-2027 worden de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen beschreven aan de hand van drie hoofdambities voor het waterbeleid:

  • Een veilige en klimaatbestendige delta;
  • Een concurrerende, duurzame en circulaire delta;
  • Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur.

Belangrijke onderdelen van het Nationaal Water Programma 2022-2027 zijn de

stroomgebiedbeheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee, die als wettelijke bijlagen zijn opgenomen.

5.11.2.2 Provinciaal beleid

Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) 2022-2027

Het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) is de opvolger van het Provinciaal Milieu en Waterplan. Het is onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma’s van de waterschappen.

Doel van dit nieuwe RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Deze opgaven zijn ook van belang voor vrijwel alle andere provinciale opgaven: wonen en werken, infrastructuur en mobiliteit, landbouw en voedsel, natuur en biodiversiteit, erfgoed, een concurrerende en duurzame economie, en de energietransitie.

5.11.2.3 Beleid waterschap

Waterbeheerplan 2022-2027, waterschap Aa en Maas

Met dit plan geeft het waterschap invulling aan de verplichting vanuit de Waterwet en de Verordening Water om een WBP op te stellen. Volgens de planning gaat de Waterwet per 1 juli 2023 op in de Omgevingswet. Daarin staat de verplichting om een waterbeheerprogramma op te stellen. De eisen aan zo’n programma zijn vergelijkbaar met de huidige eisen aan een WBP. Het grootste verschil is dat de hoofdlijnen van het watersysteembeleid een plek krijgen in het Omgevingswet-instrument ‘omgevingsvisie’ van rijk, provincie en gemeenten. Dit hoeft strikt genomen niet in dit WBP terug te komen. Het waterschap gaat hier echter wel op in, om de maatregelen in dit WBP in de goede context te kunnen plaatsen. De samenhang tussen de omgevingsvisies en dit WBP vraagt om goede afstemming.

Veilig voldoende schoon water

In dit waterbeheerplan (WBP) staan de doelstellingen van waterschap Aa en Maas voor de periode 2022-2027. Het waterschap beschrijft wat ze (vaak samen met anderen) gaat doen om die doelen te halen en hoe ze inspeelt op veranderende omstandigheden, zoals het klimaat en stoffen in het oppervlaktewater. Hierdoor weten de inwoners van haar werkgebied en de partners wat ze van het waterschap kunnen verwachten. In het actuele waterbeheerplan krijgen de volgende programma’s aandacht:

  • Programma Waterveiligheid: Oost Brabant beschermen tegen overstromingen;
  • Programma Klimaatbestendig en gezond watersysteem: Goede waterkwaliteit en -kwantiteit voor
  • mens en natuur en Gezond en natuurlijk water;
  • Programma Schoon water: Goede zuiveringsresultaten voor gezond water in sloten en beken.
5.11.2.4 Gemeente Gemert-Bakel

Op 14 december 2018 heeft de gemeenteraad van Gemert-Bakel het nieuwe Gemeentelijk

Watertakenplan (GWTP) vastgesteld. Ze gebruikt het GWTP om nu en in de toekomst aan de gemeentelijke zorgplichten te kunnen voldoen en als toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen. Voor initiatiefnemers is het belangrijk om rekening te houden met dit waterbeleid.

Waterbergingsvoorziening binnen een ontwikkeling.

Voor de waterberging die binnen een ontwikkeling wordt gerealiseerd gelden de volgende eisen:

  • De waterbergingsvoorziening moet 60 liter per m2 verhard oppervlak probleemloos kunnen bergen.
  • De afvoer uit een voorziening mag maximaal 2 l/s/ha zijn (conform beleid van het waterschap).
  • De voorziening moet binnen 5 dagen leeggelopen zijn.
  • De voorziening moet controleerbaar zijn op de werking (dus zichtbaar of toegankelijk).
  • De voorziening moet de mogelijkheid hebben tot reinigen, inspectie en onderhoud.
  • De bodem van de voorziening ligt boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG).
  • De voorziening voor het hemelwater moet altijd zodanig ontworpen worden dat het bijdraagt aan het verminderen van piekafvoeren en niet leidt tot wateroverlast.
  • Het aan te leggen systeem in een situatie waar meerdere woningen/bedrijven worden gerealiseerd, dient te worden getoetst op bui9 en bui10 +10% van de kennisbank riolering en extreme buien (stresstest).
  • De aanwezigheid van een overloopvoorziening (bij voorkeur bovengronds) voor de afvoer van water bij hevige buien als de voorziening vol is.

De gemeente toetst het ontwerp van het aan te leggen systeem.

Voor het bepalen van de inhoud van de waterberging moet rekening gehouden worden met het volgende:

  • Bij berging in direct contact met het grondwater (bergingsvijver, krattenconstructie e.d.) is de onderzijde van de te bergen waterschijf gelijk aan de GHG, tenzij de bodem van de bergingsvoorziening zich boven de GHG bevindt. In dat geval is het bodempeil maatgevend.
  • Bij berging zonder direct contact met het grondwater is de onderzijde van de te bergen waterschijf gelijk aan de bodemhoogte van de bergingsvoorziening, tenzij het peil van de leegloopvoorziening (maximaal 2 l/s/ha) zich boven de bodem bevindt. In dat geval is het peil van de leegloopvoorziening maatgevend.
  • Bij berging in open terrein (bergingsvijver, sloot e.d.) bevindt de bovenzijde van de te bergen waterschijf zich 50 cm onder het aangrenzende maaiveld, tenzij de overloopvoorziening zich op een lager peil bevindt. In dat geval is de hoogte van de overloopvoorziening maatgevend.
  • Bij berging in een bebouwde constructie bevindt de bovenzijde van de te bergen waterschijf zich op de hoogte van de overloopvoorziening.
5.11.3 Hemelwateropgave

Bij deze ontwikkeling ontstaat nieuw verhard oppervlak waardoor een hemelwateropgave ontstaat. Voor de invulling van de wateropgave is er onderscheid gemaakt tussen waterberging op openbaar terrein en waterberging op particulier terrein.

Het plangebied ligt op een locatie die in basis minder geschikt is voor infiltratie. Dit heeft te maken met de relatief hoge grondwaterstanden die kunnen optreden. Er is sprake van een GHG die ligt op NAP + 14,10 m Het infiltratie onderzoek laat zien dat de doorlatendheid tussen de 0,9 m/d en 2,8 m/d ligt. In zomerse periode zal het water dus wel degelijk goed wegtrekken, maar in de periode met hogere grondwaterstanden is hier minder ruimte voor infiltreren van regenwater. Om die reden wordt voor de waterberging vooral gekeken naar oppervlakkige waterberging in verlaagde percelen, wadi's of in greppels.

5.11.3.1 Verhard oppervlak

Voor ieder beoogde kavel en voor de openbare ruimte is het verhard oppervlak bepaald. Voor de bepaling van het verhardingspercentage per perceel is gekeken naar datgene wat aannemelijk is aan verharding per kavel. Omdat binnen deze ontwikkeling relatief grote kavels zijn is het niet aannemelijk dat alle kavels voor 70 % verhard worden zoals de gemeente doorgaans als uitgangspunt hanteert. Voor de kleinste kavels hebben we dit uitgangspunt wel aangehouden en voor de grotere kavels hebben we het percentage naar beneden bijgesteld. Onderstaande tabel geeft een overzicht van het verhard oppervlak (bebouwing en bestrating) in nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0037.png"

BEOOGDE VERHARDE OPPERVLAKTES OP BASIS VAN STEDENBOUWKUNDIG ONTWERP

Dit zorgt voor een totale verharding van 9.416 m² voor de 18 vrijstaande woningen. De gevoeligheidsfactor is 1 ter plaatse van de projectlocatie volgens de Keur van waterschap Aa en Maas.

De minimale vereiste compensatie voor de toename van de verhard oppervlakte is daarmee: 565 m³.

5.11.3.2 Waterbergingsopgave

Op basis van het aanwezige openbaar groen binnen deze ontwikkeling is gekeken waar er ruimte is voor waterberging en hoeveel ruimte beschikbaar is. De navolgende afbeelding laat zien waar deze waterberging voorstelbaar wordt geacht. Theoretisch gezien is er voldoende ruimte beschikbaar om al het regenwater in openbaar gebied te bergen, zie ook hiervoor de navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0038.png"

MOGELIJKE LOCATIES VOOR WATERBERGING

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0039.png"

MOGELIJK TE REALISEREN WATERBERGING

5.11.3.3 Invulling waterberging

Voor hemelwater dat op verharde oppervlakten valt heeft het waterschappen de onderstaande voorkeursvolgorde, waarbij optie 1 het meest wenselijk en optie 5 het minst wenselijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0040.png"

VOORKEURSVOLGORDE WATERSCHAP EN GEMEENTE GEMERT-BAKEL

Invulling wateropgave op particulier terrein

Vanwege de relatief hoge grondwaterstanden die kunnen voorkomen en de wens om

infiltratievoorzieningen boven de GHG te projecteren is er maar ongeveer 1 m diepte om waterberging te realiseren. Kiest men op particulier terrein voor een ondergrondse infiltratievoorziening dan is een behoorlijk oppervlak benodigd. Uitgangspunt is daarom dat 30 mm op eigen perceel wordt geborgen. Bij een perceel met 400 m² verhard oppervlak is de wateropgave dan al 12 m³.

Voor de 18 percelen samen wordt daarmee iets meer dan 200 m³ waterberging op eigen perceel gerealiseerd. Vanaf de perceelsgrens mag een bovengrondse overstort worden gerealiseerd zodat bij extreme neerslag regenwater naar een centrale voorziening kan worden getransporteerd.

Invulling waterberging openbaar terrein

Doordat op particuliere percelen 30 mm waterberging wordt gerealiseerd blijft er voor het openbaar terrein een waterbergingsopgave aanwezig van ongeveer 343 m³. De navolgende tabel geef inzicht in de ruimte voor waterberging op de verschillende locaties. Hieruit blijkt dat er binnen het openbaar perceel voldoende ruimte is voor waterberging.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0041.png"

BEOOGDE INHOUD WATERBERGING

Totale waterberging

Uit het voorgaande blijkt dat er voor het beoogde nieuwe verharde oppervlak in totaal 565 m³ waterberging benodigd is. Er lijkt voldoende ruimte om 60 mm waterberging binnen het projectgebied te realiseren.

De gemeente heeft de voorkeur om ook in het kader van bewustwording en verantwoordelijkheid van haar inwoners een deel van de waterbergingsopgave op de particuliere percelen te realiseren. Vanwege de grondwaterstanden hebben we ervoor gekozen om de particulier verantwoordelijkheid te geven voor 30 mm waterberging op eigen perceel. De overige waterberging wordt op openbaarterrein gerealiseerd.

In het rioleringsplan wordt dit verder uitgewerkt en vindt ook toetsing plaats bij extreme neerslag. Er is rekening gehouden met 0,25 m waking in de woonwijk en dat de waterbergende voorzieningen boven de GHG worden gerealiseerd.

5.11.4 Beoogde hoogten plangebied

De grondwaterstanden in het plangebied kunnen relatief hoog staan ten opzichte van het huidige maaiveld. Om voldoende ontwateringsdiepte te realiseren is het noodzakelijk om het projectgebied op te hogen. Om het afvalwater van de woningen onder vrijverval aan te sluiten op het gemengde stelsel van Heuvel is eveneens ophoging nodig.

Vanuit ontwatering wordt geadviseerd om een wegpeil van minimaal NAP + 14,90 m aan te houden. Echter om aan te kunnen sluiten op de bestaande gemengde riolering is een wegpeil van NAP + 15,10 m nodig. Dit vormt het uitgangspunt voor het ontwerp. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met een goede aansluiting op Groenendaal dat een wegpeil van NAP + 14,60 m heeft.

Voor de beoogde bouwpeilen wordt geadviseerd om deze 30 cm hoger dan het wegpeil te projecteren zodat water op straat bij extreme neerslag niet leidt tot water in woningen.

5.11.5 Droogweerafvoer

Binnen het plangebied zijn circa 18 woningen voorzien. Uitgangspunt voor de bepaling van het afvalwater aanbod is het volgende:

  • Gemiddeld drie personen per woning.
  • 120 liter afvalwater per inwoner per dag (12 l/inw/h gedurende 10 uur).

Door uitbreiding van deze woonwijk komt er een extra afvalwaterhoeveelheid van circa 6,5 m³/dag op het vuilwatersysteem van de kern van Gemert. In de huidige situatie ligt er drukriolering in Groenendaal maar in de nabij gelegen Heuvel ligt vrijvervalriolering. Het heeft de voorkeur om de projectlocatie onder vrijverval aan te sluiten op de Heuvel. Hier ligt een groot riool Ø 1000 mm met een b.o.b. op NAP + 12,36 m.

De projectlocatie heeft een beoogd maaiveld van ongeveer NAP +15,10 m. Voor de afvoer van het afvalwater kan worden volstaan met een leiding Ø 250 mm. Wanneer er in het plan tot aan de Heuvel een DWA leiding wordt ontworpen gaat het om circa 400 m, bij een verhang van 1:300 zou er tussen begin van het DWA riool in het plangebied en eind van DWA riool een hoogte verschil van 1,3 m ontstaan. Technisch gezien is er voldoende hoogteverschil om aan te sluiten op het gemengde riool aan de Heuvel. Verdere uitwerking van de riolering vindt plaats in overleg met de gemeente op het moment dat het rioleringsplan wordt gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0042.png"

PRINCIPE ONTWERP VUILWATER SYSTEEM (RODE LIJN) MET AANSLUITING OP HEUVEL

5.11.6 Conclusie

Voor deze ontwikkeling zijn er voldoende mogelijkheden om hemelwater te hergebruiken, oppervlakkig te laten infiltreren en oppervlakkig te bergen tot tenminste 60 mm berging. Gedeeltelijk is voorzien in waterberging op particulier terrein, te weten 30 mm per kavel. Wil de gemeente een echt klimaatrobuust hemelwatersysteem dan kan ook in de openbare ruimte nog ruim voldoende hemelwater worden geborgen.

Het waterhuishoudkundig plan, dat in de bijlage 11 van de toelichting, is opgenomen laat met aanvullende informatie zien dat het ook realistisch is dat binnen het plangebied de waterbergingsopgave wordt opgelost. Op een aantal punten is er nog wel aandacht nodig ten aanzien van het ontwerp van de waterbergingen en technische detaillering en ook het aspect beheer en onderhoud verdiend nog aandacht. Dit zijn onderwerpen die in de komende periode samen met het waterschap en de gemeente nader worden bekeken.

5.12 Gezondheid

5.12.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en

hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.12.2 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 bevat een praktisch stappenplan om te beoordelen of nadere advisering vanuit de GGD wenselijk is. De stappen dienen stuk voor stuk te worden doorlopen en beantwoord om na te gaan of er knelpunten worden gevonden en of advisering door de GGD wenselijk is. De uiteindelijke keuze om wel of geen medewerking te verlenen aan een ontwikkeling is een afweging die wordt gemaakt door de gemeente.

Stappenplan

Stap 1 Endotoxinen

Op basis van de Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid (Endotoxine toetsingskader 2.0) kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen.

Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.

Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. Op de hieronder opgenomen afbeelding zijn de omliggende veehouderijen en de ligging van het plangebied aangeduid. Het totale plangebied is blauw omlijnd. In een straal van 1.000 meter rondom het plangebied zijn geen pluimveeveehouderijen actief. Wel liggen er twee veehouderijen binnen 250 meter tot aan het plangebied. Dit betreffen de veehouderij aan de Broekstraat 25 (rundveehouderij) en Broekstraat 30 (manege). Voor deze twee veehouderijen dient een advies van de GGD opgevraagd te worden. Verder liggen er geen veehouderijen binnen 250 meter van het plangebied en hoeft geen nadere beoordeling van het aspect endotoxinen plaats te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPGroenendaalGem-ON01_0043.png"

OMLIGGENDE VEEHOUDERIJEN

Stap 2 Emissies

De ontwikkeling leidt niet tot een toename in de emissie voor geur en/of fijnstof en/of ammoniak

Stap 3a Geur, toetsen aan aanvaardbaar woon-/leefklimaat a.d.h.v. wettelijk kader

Dit aspect is beoordeeld in paragraaf 5.5 van deze toelichting. Uit de betreffende paragraaf blijkt dat wordt voldaan aan de wet- en regelgeving voor wat betreft agrarische geur. Wanneer een minimale afstand van 100 meter tussen de geurgevoelige objecten binnen het plan en de dierverblijven aan de Broekstraat 30 wordt gerespecteerd vormt het aspect agrarisch geur geen planologische belemmering voor het plan.

Stap 3b Geur, toetsen aan aanvaardbaar woon-/leefklimaat a.d.h.v. gezondheidskundige advieswaarde

De maximale voorgrondgeurbelasting (in dit geval maatgevend) bedraagt ten hoogste 0,4 ouE/m³. De geurbelasting voldoet daarmee aan de gezondheidskundige advieswaarde van 5,0 ouE/m³.

Stap 4a Binnen een veehouderij (1 adres of 1 ondernemer) worden bedrijfsmatig meerdere diersoorten gehouden.

Niet van toepassing

Stap 5a Geitenhouderij
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.

Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 2 km rondom het plangebied zijn echter geen geitenhouderijen met meer dan 100 geiten actief. De meest nabij gelegen geitenhouderij aan de Elsendorpseweg 28A te Elsendorp is op circa 6 km van het plangebied gelegen.

Stap 5b Pluimveebedrijven

Het plangebied is niet gelegen binnen een afstand van 1 kilometer van een pluimveebedrijf.

Stap 5c Overige veehouderijen

De planlocatie is gelegen binnen een afstand van 250 meter van twee veehouderijen: Broekstraat 30, een paardenhouderij en Broekstraat 25, een rundveehouderij. In het vigerende bestemmingsplan heeft het perceel aan de Broekweg 30 de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch' en uit het Bestand Veehouderijen Brabant (Web-BVB) blijkt dat voor dit adres een vergunning is afgegeven voor het houden van paarden (1 stal).

In het vigerende bestemmingsplan heeft het perceel aan de Broekweg 25 de bestemming 'Agrarisch' en uit het Bestand Veehouderijen Brabant (Web-BVB) blijkt dat voor dit adres een vergunning is afgegeven voor het houden van 196 stuks rundvee.

Beide veehouderijen betreffen een bedrijf met 'vaste afstand'-dieren. Met de veehouderij aan Broekweg 30 wordt rekening gehouden in het plan. De cirkel van Broekweg 25 reikte niet tot over het plangebied.

Stap 6. Is er sprake van mestbe- of verwerking

Niet van toepassing.

Stap 7. Bij omwonenden is sprake van ongerustheid over de volksgezondheid

Of in (de omgeving van) het plangebied sprake is van ongerustheid over de volksgezondheid zou kunnen volgen uit de klachtenregistratie bij de gemeente. Daaruit blijkt dat in ieder geval de afgelopen 5 jaar op dit punt geen klachten zijn ingediend bij de gemeente Gemert-Bakel.

Conclusie stappenplan Handreiking veehouderij en volksgezondheid

Uit de beperkte toetsing op afstanden blijkt dat stap 1 leidt tot de conclusie dat advies dient te worden opgevraagd bij de GGD.

5.12.3 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van woningen of andere functies waar personen gedurende langere tijd verblijven. Er wordt opgemerkt dat de gronden rondom het plangebied thans niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. De omliggende agrarische gronden ten noordwesten en ten oosten van het plangebied liggen (deels) tegen reeds bestemde percelen met de bestemming 'Wonen' aan. Het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen wordt door deze bestaande woningen reeds belemmerd. De gronden ten (zuid)westen worden begrensd door een groenzone. Ten zuiden van het plangebied worden de gronden begrensd door een groenzone en de N272. Geconcludeerd kan worden dat er geen rekening gehouden hoeft te worden gehouden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

Conclusie

Er worden geen belemmeringen verwacht met betrekking tot spuitzones ten gevolge van boom- en fruitteelt.

5.12.4 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van woningen waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Er is sprake van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 1,5 kilometer. Het schadelijke magneetveld, met een hoger jaargemiddelde dan 0,4 microtesla strekt zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uit. Er is geen nader onderzoek nodig.

Conclusie

Er worden geen belemmeringen verwacht met betrekking tot de magnetische velden ten gevolge van hoogspanningsverbindingen.

5.12.5 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.13 Milieueffectrapportage

5.13.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.13.2 Analyse

Het plan valt onder de activiteit 11.2 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' zoals genoemd in de bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage, maar overschrijdt de daarin genoemde drempelwaarde van 100 ha en 2.000 woningen niet. Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig, maar er zal wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd (RVR011-0001, 31 oktober 2023). De beoordeling wordt als bijlage 12 opgenomen.

5.13.3 Conclusie

Met de vormvrije m.e.r.-beoordeling is de aard van de effecten die gekoppeld zijn aan de realisering van de voorgenomen ontwikkeling van een woonlocatie met maximaal 18 woningen in Gemert, gemeente Gemert-Bakel in voldoende mate in beeld gebracht en zijn geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die leiden tot dermate belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu dat het maken van een milieueffectrapport een toegevoegde waarde zou hebben.

Een verdere m.e.r.-procedure is niet aan de orde.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling betreft twee aspecten. Ten eerste moet het realiteitsgehalte van de plannen worden aangetoond: is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Ten tweede moet de financiële uitvoerbaarheid worden onderbouwd: zijn alle kosten die de gemeente moet maken ten behoeve van het initiatief gedekt.

6.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).


In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht en in dit geval ook niet nodig, omdat de gemeente en grondeigenaren een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet nodig.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Groen (artikel 3)

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen, beplanting, bomen en parken en ter plaatse van de aanduiding 'waterberging': een waterbergingsvoorziening;

Verkeer - Verblijfsgebied(artikel 4)

De voor 'Verkeer-Verblijfsgebied' bestemde gronden zijn bestemd verkeersvoorzieningen in de vorm van wegen voor verblijf alsmede ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden zoals woonstraten, woonerven, paden en langzaam verkeerroutes, voet- en rijwielpaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en straatmeubilair.

Water (artikel 5)

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen, groenvoorzieningen, kruisingen en overbruggingen en natuurontwikkeling;

Wonen (artikel 6)

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met aan-huis-gebonden beroepen met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, met dien verstande dat enkel het aantal, type en soort woning mag worden gebouwd zoals ter plaatse op de verbeelding aangeduid inclusief de daarbij opgenomen maatvoering. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – beeldbepalend pand' zijn de gronden bestemd voor een beeldbepalend pand;

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 7)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 8)
Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) is een algemene afwijkingsregel opgenomen.

Algemene gebruiksregels (artikel 9)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.

Algemene afwijkingsregels (artikel 10)
Dit artikel bevat één lid, namelijk 'overschrijding bouwgrenzen' (lid : Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn.

Algemene aanduidingsregels (artikel 11)

Deze bepaling bevat tegels ten behoeve van de grenswijziging van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Het betreft te verwijderen en toe te voegen aanduidingen.

Algemene wijzigingsregels (artikel 12)

Voor wijziging van de bestemmingsgrenzen en het oprichten van nutsvoorzieningen is een wijzigingsmogelijkheid opgenomen.

Overige regels (artikel 13)
Dit artikel bevat drie bepalingen, namelijk een parkeerregeling, een regeling voor waterberging en een groenregeling.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 14)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (artikel 15)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Omgevingsdialoog
  • 2. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
  • 3. Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan
  • 4. Vaststelling door gemeenteraad
  • 5. Terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan

8.1 Omgevingsdialoog

De gemeente Gemert-Bakel heeft in het voortraject, vooruitlopend op dit bestemmingsplan, de omgeving en direct omwonenden actief geïnformeerd en betrokken bij de planvorming. De wijze waarop deze dialoog heeft plaatsgevonden is opgenomen in het verslag over de omgevingsdialoog die is opgenomen in bijlage 13.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de betrokken instanties. Het waterschap heeft een reactie ingezonden. Deze reactie zal tegelijk met de nadere uitwerking van het waterhuishoudkundig plan voor de vaststelling worden verwerkt. Ook de Veiligheidsregio heeft gereageerd op het concept ontwerpbestemmingsplan. Omdat er geen Externe Veiligheidsaspecten zijn rondom deze ontwikkeling is de advies vraag door het team Planvorming afgehandeld. Zij adviseren de gemeente een extra brandkraan te realiseren. Tevens adviseren zij de wegen binnen het plangebied en specifiek bij de kruising Heuvel/Groenendaal goed te bezien op de vereiste breedtes en boogstralen voor de hulpverleningsvoertuigen. Deze adviezen worden meegenomen bij de verdere uitwerking van het verkeerskundig plan.

8.3 Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerp bestemmingsplan zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Binnen deze periode wordt de mogelijkheid gegeven middels zienswijze te reageren op voorliggend plan. Te zijner tijd worden de resultaten hier ingevoegd.