direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Bloemerd
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1652.BPDeBloemerd-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Reeds enkele jaren heeft de gemeente Gemert-Bakel circa 1,5 hectare aan gronden in haar bezit, gelegen aan de noordwestzijde van de bebouwde kom van Gemert. Begin 2014 is met Ontwikkelingsmaatschappij Vastgoed BV (Bouwbedrijf Raaijmakers) een overeenkomst gesloten tot ontwikkeling van de locatie. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Locatie

Het plangebied is gelegen aan de westkant van Gemert, daar waar de bebouwde kom aan het buitengebied grenst. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPDeBloemerd-VA01_0002.jpg"  
bron: Bing Maps  

Het plangebied bevindt zich op een aantal percelen welke gelegen zijn achter de lintbebouwing van Kruiseind en De Bloemerd. Onderstaande luchtfoto geeft dit globaal aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPDeBloemerd-VA01_0003.jpg"

In roze de globale projectgrens - bron: Bingmaps

De straat Kruiseind is een historische doorgaande route vanuit de Gemertse dorpskern naar het buitengebied. De weg kent een typische bebouwingsstructuur van aaneengesloten (historische) lintbebouwing op relatief diepe en smalle kavels. De Bloemerd is oorspronkelijk een secundaire verbindingsroute die op informele wijze bebouwd is geraakt met lintbebouwing. Ingesloten tussen de achtertuinen van beide bochtige straten ligt een onbebouwde ruimte welke in verbinding staat met het buitengebied. Deze ruimte kent momenteel een agrarisch gebruik als weiland. Door het gebied lopen diverse (zand)paden met een historische waarde. Deze achterpaden ontsloten in vroeger tijden de agrarische percelen en verbonden buurtschappen met elkaar. Tegenwoordig vervullen ze een functie als informele recreatieve routes door het buitengebied van Gemert. Deze paden worden gekenmerkt door het feit dat ze geflankeerd zijn door (meidoorn)hagen, hetgeen tezamen met de verkaveling een belangrijke bijdrage levert aan de cultuurhistorische waarde van het gebied.

De dorpsrand ter plaatse is divers. Het aanzicht vanaf de Kleikampen laat een dorpsrand zien, bestaande uit bebouwing met verschillende nokhoogtes en dakhellingen, een kerk, een agrarisch bedrijf en een oude molen. De voorkanten van de verschillende gebouwen staan telkens anders georiënteerd. De bebouwing wordt afgewisseld met volgroeide bomen en een haag. De open oksel van het plangebied wordt afgeschermd door deze haag.

2.2 Planbeschrijving

Het stedenbouwkundig plan dat de basis vormt voor onderhavig bestemmingsplan, is gebaseerd op een ontwerpend onderzoek in de gebiedsvisie Gemert-West uit 2008. In deze gebiedsvisie wordt ingespeeld op de eerder genoemde hoge cultuurhistorische en landschappelijke waarde van de plek. Zo wordt er in deze visie belang aan gehecht dat de oude akkers (waar onderhavige locatie een voorbeeld van is), als ruimtelijke eenheid herkenbaar moeten blijven. Dit zou betekenen dat de akkers zelf 'open' blijven, met aan de randen bebouwing en/of beplanting. Bestaande houtwallen of doornstruiken kunnen behouden of ontwikkeld worden. Een andere ambitie welke de gebiedsvisie verwoordt, is het herstellen en versterken van de beslotenheid van het landschap. Dit betekent dat de bebouwing gekoppeld wordt aan de weg en dat de kavelgrens- en erfbeplantingen gehandhaafd en versterkt moeten worden. Ook zou de nieuwe bebouwing moeten aansluiten bij het bestaande karakter van de omgeving. Belangrijk uitgangspunt bij de planontwikkeling is, vanuit voorstaande, het behouden van de bestaande paden en hagen. Om het belang hiervan te onderschrijven zijn hiertoe strikte regels opgenomen zoals het behoudt en herstel ervan (voorwaardelijk vastgelegd). Voorts is nadrukkelijk bepaald in artikel 5.2.6 van de regels dat elke wijze van bouwen, graven ten behoeve van het bouwen daaronder mede begrepen, ten minste 100 cm uit het hart van de haag dient plaats te vinden. Dat geldt niet alleen voor gebouwen maar ook voor erfafscheidingen. De strook grond van 100 cm uit het hart van deze hagen valt voorts ook niet onder 'erf' als bedoeld in bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht: er mag dus ook vergunningsvrij niet gebouwd worden.

Bovenstaande is vertaald in een stedenbouwkundig plan. Uitgegaan wordt van een centrale open en groene ruimte met bebouwing rondom. Deze centrale open ruimte, welke refereert aan de oude akker ter plaatse, staat in verbinding met het buitengebied middels zichtrelaties en verbindingen voor (langzaam)verkeer. In deze centrale groene ruimte komt een grote nieuwe boom en verder ook een groep kleinere bomen die refereren aan een boomgaard.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPDeBloemerd-VA01_0004.png"

Stedenbouwkundig plan De Bloemerd (Bron: Raaijmakers - 17-09-2014)

De aanwezige (zand)paden in en naast het plangebied blijven nadrukkelijk bestaan. De karakteristieke hagen horen bij deze zandpaden en maken daarom ook nadrukkelijk onderdeel uit van de onderlegger voor het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPDeBloemerd-VA01_0005.png"

De Kopperegang

Ten aanzien van de woningbouwtypologie wordt er enige flexibiliteit geboden, zodat er in de loop van de ontwikkeling van de wijk nog bijgestuurd kan worden indien de markt hierom vraagt. Het hiervoor afgebeelde stedenbouwkundig plan is dan ook één van de verschillende verkavelingen welke mogelijk zijn. Het ligt niet vast waar precies rijwoningen komen, waar beneden-boven-woningen komen, waar twee-onder-één-kap woningen komen of waar vrijstaande woningen komen. Al deze woningtypen zijn toegestaan (alleen voor de beneden-bovenwoningen is bepaald dat deze alleen aan de noord- en noordoostzijde van het plan zijn toegestaan). Wel ligt vast dat de goothoogte van elke woning niet hoger mag zijn dan 4,75 meter en dat de bouwhoogte niet hoger mag zijn dan 10,25 meter. Zo wordt zeker gesteld dat de nieuwe bebouwing zich goed voegt bij de omliggende bebouwing. Het maximum aantal woningen is 55.

Voor wat betreft de rijwoningen is wel bepaald dat er in één rij niet meer dan 5 woningen mogen voorkomen. Met een afwijking kunnen meer dan 5 woningen aaneen worden gebouwd, maar daar hoort dan wel een goede reden. En bij het meewerken daaraan wordt nadrukkelijk gekeken naar de architectuur van de rij: voorkomen moet worden dat het een te lang ogend bouwblok wordt.

Het plan wordt ontsloten via de weg De Bloemerd. Na binnenkomst in het plangebied wordt het verkeer rond geleid via een lusvormige ontsluitingsweg. Om bij calamiteiten een extra route te hebben voor de hulpdiensten wordt in de noordwesthoek een tweede ontsluitingsmogelijkheid aanwezig ter plaatse van de bestaande haagopening. Voor het dagelijkse verkeer krijgt deze geen functie.

Het parkeren vindt deels plaats op eigen terrein, deels langs de weg in de vorm van haaks- of langsparkeren en op een enkele plek op een parkeerterrein achter de bebouwing.

2.3 Beeldkwaliteit

De gewenste uitstraling van het hierboven beschreven plan omvat de richtlijnen voor de:

  • 1. stedenbouwkundige opzet;
  • 2. architectonische vormgeving van de bebouwing;
  • 3. inrichting van de erven;
  • 4. inrichting van het openbaar gebied.

Deze onderwerpen worden in de paragrafen hierna beschreven. Met een codering is aangegeven hoe het betreffende is geregeld en wat de status ervan is. De volgende coderingen zijn gebruikt:

bp   Bestemmingsplan. Het betreffende aspect is geregeld in het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan (regels en verbeelding);  
aw   Aanvullend welstandsbeleid. Het betreffende aspect betreft een nadere vormgeving van de bestemmingsregels en vormt (aanvullend) welstandsbeleid (conform artikel 12 Woningwet) waarbij het aspect de status krijgt van welstandscriterium;  
po   Private overeenkomst. Het betreffende aspect kan publiekrechtelijk niet geborgd worden en is vastgelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelende partij;  
iv   Inspanningsverplichting. Het betreffende aspect is te beschouwen als een advies en dient te worden opgevat als een inspanningsverplichting voor de ontwikkelaar, gemeente of koper.  

2.3.1 Stedenbouw

Voor wat betreft stedenbouw gelden de hierna genoemde aspecten als uitgangspunt. Alle eisen voor wat betreft stedenbouw worden in dit bestemmingsplan geregeld.

bp   Hoofdopzet: De bebouwing is geclusterd rond een openbare groenplek die via oude landschappelijke paden is verbonden met de omgeving. De bebouwing bestaat uit een mix van vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen, rijwoningen. Op een enkele plek is sprake van beneden-bovenwoningen (gestapelde woningen).  
bp   Rooilijn: De voorgevelrooilijn van de woningen volgt de ringvormige ontsluitingsweg en het centrale groengebied.  
bp   Hoofdopzet: Via de doorgangen aan de noordzijde is een fysieke en visuele relatie gelegd met het landschap.  
bp   Ontsluiting: Het plangebied is ontsloten via een ringvormige ontsluitingsweg die aanhaakt op De Bloemerd.  
bp   Bouwhoogte: De woningen bestaan uit 1-2 lagen met een kap. De maximale goothoogte bedraagt 4,75 meter, de maximale bouwhoogte bedraagt 10,25 meter (uitgezonderd de beneden-bovenwoningen welke 0,5 meter hoger mogen zijn).  

2.3.2 Architectuur

Voor wat betreft de beeldkwaliteitseisen op het gebied van architectuur geldt dat alles geregeld wordt middels aanvullend welstandsbeleid. De hieronder genoemde aspecten vormen het uitgangspunt.

aw   Architectuur: De architectuur is eigentijds waarbij de traditionele baksteenarchitectuur met kappen uit de jaren '30 en '50 van de vorige eeuw als referentie is gehanteerd (zie bijgevoegde referentiebeelden).  
aw   Kapvorm: De bebouwing is voorzien van een kap. Waarbij een mansardedak of zadeldak is toegepast.  
aw   Nokrichting: De nokrichting van de woningen volgt de ringvormige ontsluitingsweg of het centrale groengebied. De nok ligt dan met name parallel aan de weg. In hoeksituaties, waar 2 gevels grenzen aan het openbaar gebied, mag de nok ook loodrecht op de weg gelegen zijn.  
aw   Gevelindeling: Zijgevels richting de ontsluitingsweg worden als voorgevel behandeld, (met uitzondering van de zijgevels richting het oostelijk deel van de ontsluitingsweg)  
aw   Materiaalgebruik: De gevels bestaan uit baksteen waarbij gekozen kan worden uit een kleurenpalet variërend van geelrood tot donkerbruin. Het gebruik van natuurlijke materialen zoals hout en steen ter bekleding is toegestaan, zolang dit het beeld van de wijk niet overheerst.  
aw   Materiaalgebruik: De kappen zijn gedekt met gebakken pannen in een kleurenpalet variërend tussen antraciet en zwart.  
aw   Detaillering: Er is sprake van een ambachtelijke detaillering.  

Hierna zijn enkele referentiebeelden opgenomen die een idee geven van de gewenste uitstraling van de architectuur van de woningen.

In bijlage 8 is het beeldkwaliteitplan opgenomen zoals dat voor de ontwikkeling van De Bloemerd is opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPDeBloemerd-VA01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPDeBloemerd-VA01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPDeBloemerd-VA01_0008.png"

referentiebeelden woningen

2.3.3 Erfinrichting

De hierna genoemde uitgangspunten voor wat betreft de erfinrichting van de verschillende woningen vormen het uitgangspunt voor de verdere ontwikkeling.

iv   Bijgebouwen: Bijgebouwen die aan de noordzijde grenzen aan het landschap zijn plat afgedekt of met een lessenaarsdak (helling aflopend naar het buitengebied). De bijgebouwen in de rest van het plangebied hebben bij voorkeur een zadeldak.  
aw   Gebouwen/erfscheidingen: Bijgebouwen, erfscheidingen en/of overkappingen op het achtererf, die grenzen aan de ontsluitingsweg, worden in samenhang met elkaar en met de aangrenzende percelen ontworpen en gerealiseerd. Bij voorkeur zijn deze hoofdzakelijk uitgevoerd in hout.  
bp   Erfscheidingen: De erfscheiding voor de voorgevel is maximaal 1 meter hoog.  
bp   Erfscheidingen: De erfscheiding voor de voorgevel bestaat uit een haag, waarbij een beukenhaag of haag met Spaanse Aak de voorkeur geniet. De erfscheiding grenzend aan een historisch pad bestaat eveneens uit een haag, waarbij bij voorkeur een meidoornhaag of haag met Spaanse Aak wordt toegepast.  
2.3.4 Inrichting openbare ruimte

Bijgaande eisen voor wat betreft de openbare ruimte vormen de basis voor de gewenste uitstraling ervan.

po   Verharding: De ontsluitingsweg is uitgevoerd in klinkers. Langs de ontsluitingsweg ligt over vrijwel het gehele wegtraject aan één zijde een rabatstrook uitgevoerd in klinkers of tegels.  
bp   Groen: Centraal in het plan ligt een groengebied dat dienst doet als ontmoetingsplek en speelplek.  
bp   Beplanting: Langs de historische paden staan meidoornhagen.  
bp   Beplanting: In het centrale groengebied aan de noordoostzijde komt een (nieuwe) boom. Het centrale groengebied is omzoomd met een lage haag (bijvoorbeeld een beukenhaag of haag van Spaanse Aak). Voor het overige zijn bomen geplant refererend aan een boomgaard.  
iv   Beplanting: Daar waar het plangebied grenst aan percelen van omringende bebouwing zijn hagen toegepast, bij voorkeur meidoornhagen of beukenhagen.  

De exacte (civieltechnische) inrichting van het plangebied wordt in overleg tussen gemeente en initiatiefnemer vastgesteld. Voordat tot definitieve aanleg wordt overgegaan dient initiatiefnemer een inrichtingsplan ter goedkeuring voor te leggen aan de gemeente. Dit is in een overeenkomst vast gelegd.

2.4 Geldend bestemmingsplan

Ter plekke van het onderhavig initiatief is het bestemmingsplan "Woongebied Gemert 2011", vastgesteld op 29 juni 2011, van kracht. Op het merendeel van de gronden ligt de bestemming 'Agrarisch'. Andere delen van het gebied hebben de bestemmingen 'Wonen' of 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Voorts ligt er op het gehele terrein de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Er zijn twee functieaanduidingen van kracht: op het deel 'Agrarisch' ligt de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - oude akker' en voorts is er een molenbiotoop aanwezig in verband met de bescherming van de windvang van molen De Bijenkorf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPDeBloemerd-VA01_0009.jpg"

Uitsnede uit "Woongebied Gemert 2011", met in roze de projectgrens

2.5 Planopzet

In hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan wordt op hoofdlijnen ingegaan op het beleid op rijksniveau, provinciaal en gemeentelijk niveau. Daarna wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de diverse planologische aspecten, ter onderbouwing van het plan. In hoofdstuk 5 gaat het over de juridische aspecten van het bestemmingsplan, hoofdstuk 6 gaat over de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt tenslotte de procedure besproken.

Hoofdstuk 3 Hoofdlijnen van Beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'stappen' welke doorlopen moeten worden. Dit zijn:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder bestaand stedelijk gebied is wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

De SVIR richt zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden. Het Barro stelt in die zin geen regels voor het plangebied.

Ladder duurzame verstedelijking

Voor wat de betreft de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geldt dat het plan voorziet in de actuele behoefte (zie hiervoor de paragraaf 3.3.1 van dit bestemmingsplan). Voorts is er in stedelijk gebied niet voldoende ruimte om de gehele woningbouwopgave te realiseren (zie paragraaf 3.3.2): reden waarom ook buiten stedelijk gebied gezocht kan worden. Onderhavig plan is niet strijdig met het beleid op nationaal niveau.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie welke in 2010 werd vastgesteld. De SVRO geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie ondersteunt daarnaast het beleid op andere provinciale beleidsterreinen. Een deel van het provinciale beleid uit de vigerende beleidsstukken is nog steeds actueel en blijft ongewijzigd. De provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren.

De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn: groenblauwe structuur, agrarische structuur, stedelijke structuur en infrastructuur.

Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen.

Planspecifiek

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPDeBloemerd-VA01_0010.jpg"

uitsnede structurenkaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014

Gemert valt op de bijbehorende structuurkaart onder 'Kernen in het landelijk gebied'. Voor kernen in het landelijk gebied geldt dat verstedelijking moet voldoen aan strikte voorwaarden. Inbreiding gaat voor uitbreiding en eventuele uitbreiding moet worden opgevangen in de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking. Bij het zoeken naar ruimte voor nieuwe verstedelijking is zorgvuldig ruimtegebruik voorwaarde. De provincie vindt het belangrijk dat gemeenten in hun structuurvisies aandacht geven aan de wijze waarop stedelijke ontwikkelingen het eigen karakter van de kernen en de relatie met het landschap kunnen versterken. De stedelijke ontwikkelingen passen qua maat en schaal bij de kern. De ontwerpopgave hangt daarnaast samen met de historische gegroeide identiteit van de kern en omliggend landschap en met de fase van verstedelijking van de kern. Zo wordt er ook veel belang gehecht aan het realiseren van goede verbindingen van de stedelijke groenstructuur met het omliggende landelijk gebied.

Onderhavig plan is in lijn met het beleid uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014. Het plan doet recht aan het landschap zoals dat oorspronkelijk aanwezig was op de locatie. Bovendien worden verbindingen met het omliggende open landschap benadrukt en ingepast in het plan.

3.2.2 Verordening Ruimte 2014

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen rijk, provincies en gemeenten. In de Verordening ruimte (Vr) 2014 zijn regels opgenomen waarvan de provincie het belangrijk vindt dat die door iedere gemeente worden toegepast bij ruimtelijke besluiten. Deze verordening vervangt de Vr 2012 en de sindsdien vastgestelde wijzigingsverordeningen.

In de Vr zijn regels opgenomen met betrekking tot stedelijke ontwikkeling (onder andere op het gebied van wonen en werken), ecologische hoofdstructuur (EHS), water, groenblauwe mantel, aardkunde en cultuurhistorie, agrarisch gebied, intensieve veehouderij, glastuinbouw en ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid zoals dat is opgenomen in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.

De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Dat betekent dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een bijdrage dienen te leveren aan de kernkwaliteiten van Brabant en dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toepassen. Ook wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken.

Planspecifiek

Het uitgangspunt is dat de ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk wordt benut. Als er toch nieuw ruimtebeslag nodig is dan kan dit alleen in de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling of -onder specifieke voorwaarden- in de gebieden integratie stad-land. De zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling zijn gebieden waar, gelet op de ruimtelijke kwaliteiten, verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen.

Het plangebied is in de Vr aangemerkt als 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling' voor kernen in het landelijk gebied. In die zin past de ontwikkeling binnen de doelstellingen van Vr.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPDeBloemerd-VA01_0011.png"

Uitsnede kaart 'Stedelijke Ontwikkeling'- Verordening Ruimte 2014

Artikel 8 van de Verordening Ruimte geeft aan onder welke voorwaarden woningbouw in stedelijk zoekgebied kan worden gerealiseerd. Hieronder worden de regels van de Verordening Ruimte weergegeven (cursief weergegeven) met de onderbouwing waarom hieraan voldaan wordt.

8.1 Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling

  • 4. In afwijking van artikel 4.2 (stedelijke ontwikkeling) kan een bestemmingsplan, ter plaatse van de aanduiding 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling' voorzien in een stedelijke ontwikkeling.
  • 5. Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid strekt ertoe dat:
    • a. de stedelijke ontwikkeling aansluit bij bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing;

De locatie ligt aan drie zijden ingesloten in het stedelijk gebied. Het is a.h.w. een gat in het stedelijk gebied of anders gezegd een hap uit het bebouwde komgebied. Een locatie die door deze specifieke ligging goed kan worden aangemerkt als een inbreidingslocatie.

    • a. bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betrekken;

Bij het opstellen van het stedenbouwkundige plan is het behoud van de karakteristieke, gebiedseigen waarden uitgangspunt geweest. De cultuurhistorische padenstructuur en de aanwezige hagenstructuur zijn voor het stedenbouwkundige plan uitgangspunt geweest en worden behouden en versterkt. Met dit stedenbouwkundige plan wordt ruimtelijk / stedenbouwkundig gezien een mooie afronding van de dorpsrand gemaakt. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan is overleg gevoerd met de werkgroep cultuurhistorie van de Heemkundekring de Kommanderije. Deze werkgroep heeft zich lovend uitgesproken over het stedenbouwkundig plan dat voor dit gebied is gemaakt.

Na invulling van het gebied met woningen is de noordwestkant van het dorp Gemert helemaal af. Op een logische, a.h.w. organische wijze wordt het laatste gat in de dorpsrand gedicht, de dorpsrand wordt gesloten.

Het is een relatief extensief woningbouwplan met een groene ruimte/ een groen hart. Met de doorzichten naar het buitengebied wordt daarmee een overgang van het dorp naar het buitengebied gecreëerd.

Waarom deze ontwikkeling niet middels inbreiding mogelijk is.

Tot 2020-2023 moeten er op basis van het woningbouwprogramma nog 994 woningen in Gemert-Bakel worden gebouwd. Deze woningen worden via inbreiding en door uitbreiding stedelijk gebied gerealiseerd.

De gemeente werkt volop aan inbreiding en is o.a. bezig op de volgende locaties:

  • Fitland terrein
  • Attendoren straat (Michael school)
  • Irenestraat
  • Komweg
  • Dr. Swildenstraat

Hiervoor zijn o.a. overeenkomsten met de woningbouwcoöperatie Goed Wonen afgesloten.

In het stedelijk gebied van Gemert-Bakel zijn echter onvoldoende locaties beschikbaar om dit programma van 994 woningen te realiseren. Het gaat dan immers om 20 tot 30 hectare die binnen de dorpscontour gevonden zouden moeten worden. Het stedelijk zoekgebied van Gemert-Bakel zal dan ook voor dit woningbouwprogramma moeten worden ingezet. In het geval van De Bloemerd gaat het over 55 woningen en betreft het ca. 1,7 hectare grond.

Bijkomende factor is de gemeentelijke begroting. De betreffende gronden aan De Bloemerd zijn jaren geleden door de gemeente aangekocht met de bedoeling om hier woningen te realiseren. De grond is aangekocht voor een prijs die alleen met stedelijke ontwikkeling kan worden terugverdiend. En zoals bij vele gemeenten maakt de huidige financiële situatie dat deze middelen niet gemist kunnen worden.

De Bloemerd is in de ruimtelijke structuur van Gemert een prima en voor de hand liggende plek om woningbouw te plegen. De locatie ligt op slechts een steenworp afstand van het excentrisch gelegen centrum van Gemert. Daardoor - de geringe afstand tot de voorzieningen - is het ook een uitstekende locatie voor senioren.

Regeling 'Rood en Groen'

Ter invulling van de kwaliteitseisen als opgenomen in de Vr bestaat er een regeling 'Rood en Groen'. Deze bepaalt dat 1% van het verschil van de waarde van de uitgeefbare grond en de huidige waarde ingezet moet worden voor de verbetering van het landschap en de ruimtelijke kwaliteit. Het plangebied is ongeveer 1,5 hectare groot waarvan in totaal ca. 7.778 m2 grond zal worden uitgegeven voor woningbouw. De grondprijs is € 280,- per m2 . De huidige prijs van agrarische grond (paardenwei) tegen de bebouwde kom is € 7,- per m2 . Het verschil tussen de waarde van de uitgeefbare grond en de huidige waarde is € 273,- per m2. 1% van dat verschil is € 2,73 per m2. In totaal moet dus minimaal 7.778 x € 2,73,- = € 21.234,- worden ingezet voor de verbetering van het landschap en de ruimtelijke kwaliteit. Na het onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan zal de gemeente daarom het bedrag van € 21.234,- in het landschapsfonds storten.

Uit het bovenstaande volgt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de regels van de Verordening ruimte.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Woonvisie Gemert-Bakel

De gemeente Gemert-Bakel heeft ruim 29.000 inwoners die in ongeveer 12.224 woningen wonen, verspreid over 7 woonkernen. In de Woonvisie wordt geconstateerd dat er nog geen goede lokale woningmarkt is en dat er momenteel veel knelpunten zijn. Te hoge prijzen voor starters, te weinig woningen voor senioren, te lange wachttijden voor een huurwoning, onvoldoende goedkope woningen voor mensen met een laag inkomen. De woonvisie beschrijft de visie op wonen van de gemeente Gemert-Bakel tot en met 2015. Het is kaderstellend en richtinggevend voor het beleid op het gebied van wonen en de verschillende projecten die hieruit voortvloeien. Gemert-Bakel biedt een prettige omgeving om in te wonen. Om dit voor de komende jaren te behouden zal de gemeente in moeten spelen op de toekomstige ontwikkelingen. De woonvisie richt zich daarom op een aantal doelgroepen en thema's zodat gericht gekeken kan worden hoe Gemert-Bakel het prettige woonklimaat kan behouden.

Planspecifiek

Op basis van deze kaders is in de Woonvisie een actieprogramma opgenomen dat moet zorgen voor de gewenste sturing op de woningmarkt. Onderhavig plan voldoet op diverse aspecten aan de uitgangspunten van de Woonvisie. Er is voorzien in woningen voor een brede doelgroep, maar de doelgroep is met name de starter en senior, waarbij ook aan zorgwoningen wordt gedacht. Onderhavig plan is daarmee in lijn met de Woonvisie Gemert-Bakel.

3.3.2 Regionaal Woningbouwprogramma

Het regionaal woningbouwprogramma is door de gemeenteraad vastgesteld op 29 oktober 2009. De belangrijkste uitgangspunten van het Regionaal Woningbouwprogramma zijn voor het landelijke gebied en daarmee Gemert-Bakel:

  • Landelijke regio's bouwen volgens het verstedelijkingsbeleid van rijk en provincie. Dat betekent dat niet meer woningen worden gebouwd dan noodzakelijk voor migratiesaldo nul.
  • De provinciale bevolkings- en huishoudensprognose (2011) is het kwantitatieve kader voor het woningbouwprogramma. Voor de gemeente Gemert-Bakel komt dit voor de periode 2013-2023 neer op de toevoeging van 994 woningen aan de woningvoorraad.
  • De nieuwbouw is aanvullend op de bestaande woningvoorraad zowel in kwaliteit (type woningen prijsklasse) als in aantal. 

In het plangebied zijn maximaal 55 woningen gepland. Met deze aantallen wordt in de pas gelopen met het beleid zoals opgenomen in het regionale woningbouwprogramma. Het regionale woningbouwprogramma kent een kwantitatieve opgave, maar ook een kwalitatieve opgave; voor deze laatste zijn monitoring en regionale afstemming belangrijke instrumenten. De gemeente Gemert-Bakel zal zelf maar ook in regionaal verband (SRE) de woningbouwontwikkelingen nadrukkelijk volgen. De bevolking groeit volgens de provinciale prognose tot en met 2030. Ook het aantal huishoudens neemt toe in de periode. De toekomst zal uitwijzen of de plancapaciteit c.q. de woningbouwplannen bijgesteld moeten worden. De komende periode wordt gevolgd hoe theorie en praktijk zich tot elkaar verhouden en vindt zo nodig bijstelling plaats van planning en programmering.

3.3.3 Structuurvisie+ Gemert-Bakel 2011-2021

Samenwerking, stedelijke invloed, concentratie en verbetering zijn de sleutelwoorden van de structuurvisie+. Samenwerking binnen en tussen de dorpen, met omliggende gemeenten en steden en met de (sociale) partners. Stedelijke invloed, omdat de stad dichtbij ligt en met de infrastructurele ontwikkelingen dichterbij komt in reistijd en bereikbaarheid. Concentratie van maatschappelijke voorzieningen. Het idee is dat het logisch samenbrengen en concentreren van de verschillende functies maatschappelijk, ruimtelijk en financieel gunstig is. Het gemeentelijke beleid is niet alleen gericht op behoud, maar ook op het vernieuwen en ontwikkelen van bestaande karakteristieken en structuren.

  • Op het gebied van bodem en water blijft de gemeente inzetten op een gezond waterklimaat. Dit betekent dat er gestreefd wordt naar het herstel van wijstgebieden en hydrologisch neutraal bouwen. Daarnaast zal de gemeente het watersysteem blijven herstellen, door onder andere meer water vast te houden in de bovenlopen van onze beken.
  • Voorstaande kan gekoppeld worden aan de doelstelling om natuurgebieden te verbinden, omdat de ecologische verbindingszones die de gemeente wil aanleggen, onder meer ‘natte’ verbindingszones zijn. Een ander doel op het gebied van natuur en landschap is het stimuleren van natuureducatie, van, met en door vrijwilligers.
  • Cultuurhistorie is van belang. De gemeente wil oude gehuchten versterken. De dorpsranden zullen versterkt blijven worden met een eigentijdse maar dorpse uitstraling. Daarbij zal worden ingespeeld op de landelijke en dorpse woon- en leeffunctie die de gemeente zal gaan bieden voor de werknemers van bedrijven in de Brainport- regio.
  • Voor alle woonkernen geldt dat er terreinen zijn voor bedrijvigheid, afgestemd op de aard van de woonkern. Kleinschalige ondernemingen wordt ruimte geboden om nabij de woon- en leefplek te ondernemen. Sociaal-maatschappelijk is het een middel om slaapdorpen te bezweren door bedrijvigheid en vitaliteit te borgen binnen de gemeenschap.
  • De gemeente heeft de ambitie om een voortrekkersrol te vervullen in de verduurzaming van de agrarische sector. De gemeente wil bedrijven verder laten ontwikkelen in de landbouwontwikkelingsgebieden (tot 2.5 hectare) en bestaande bedrijven behouden in verwevingsgebieden (tot 1,5 hectare). Voorwaarde is dat zij duurzaam ondernemen. De kwantitatieve benadering zal plaats moeten maken voor een kwalitatieve benadering.
  • De gemeente streeft naar een transitie van agrarisch- en intensieve veeteelt naar een toeristisch en recreatief aantrekkelijke gemeente.
  • Er komen, mede door bovenstaande ontwikkeling meer bezoekers in de centra, maar ook in het buitengebied. De gemeente spant zich in de toename van mensen en activiteiten ruimtelijk, maatschappelijk en economisch in te passen. Het recreatieve aanbod wordt gebundeld. De gemeente faciliteert en organiseert het proces en daagt uit tot grensverleggend ondernemerschap.
  • De gemeente denkt en werkt mee aan de plannen en aanleg van de wegenruit om Eindhoven, het vierbaans maken van de verbinding Helmond-Veghel en de aanleg van de Noord-Om tussen Gemert en Handel. Dit betekent dat Eindhoven, Helmond, Veghel en Uden in reistijd dichterbij komen liggen. De bereikbaarheid en toegankelijkheid van de Peelregio wordt groter.
  • Een helder milieubeleid helpt om vat te krijgen op de plannen die van invloed zijn op de leefomgevingskwaliteit. De gemeente gaat zorgen dat milieuaspecten en duurzaamheidsaspecten in een vroegtijdig stadium in planprocessen worden meegenomen.
  • De gemeente werkt samen met de sociale partners en het bedrijfsleven, om de gezonde en kwalitatief goede leef- en werkomgevingen in te richten en vraaggerichte voorzieningen op peil te houden.

Planspecifiek

Onderhavig plan draagt bij aan het verbeteren van de leefomgeving en een betere afstemming van vraag en aanbod op de woningmarkt. De planlocatie is in de Structuurvisie+ reeds aangemerkt als locatie voor 'stedelijke ontwikkeling' (een rode stip op bijgevoegde verbeelding).

 afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPDeBloemerd-VA01_0012.jpg"

uitsnede uit verbeelding Structuurvisie+. In de groene cirkel bevindt zich het plangebied.

3.3.4 Gebiedsvisie West 2008

Het doel van de Gebiedsvisie West 2008 is om de landschappelijke gebieden te behouden en de verschillende kenmerken en kwaliteiten te versterken en nog herkenbaarder te maken.

Planspecifiek

De Bloemerd wordt in de Gebiedsvisie West 2008 als bebouwingsconcentratie aangemerkt. De volgende aspecten worden daarbij genoemd:

  • Nieuwe bebouwing is alleen mogelijk bij rood voor rood regelingen en landschappelijke versterking;
  • Uitbreidingen zijn binnen de uitbreidingslijn mogelijk (rode contour op visiekaart), mits landschappelijk goed ingepast;
  • Planmatige uitbreiding bij de Bloemerd bij behoud van openheid van 'boom tot boom en de Rips' (Op het eiland bij de Bloemerd staat een boom en aan de noordelijke rand van de Akkerzone staat een grote populier. Deze open relatie en de verbinding over de akkerzone heen zijn te behouden).

Omdat het provinciale beleid sinds de Gebiedsvisie West 2008 meer ruimte gaf voor stedelijke ontwikkelingen in De Bloemerd heeft een heroverweging plaatsgevonden. Op basis daarvan is voorliggend plan opgezet waarbij het plangebied voor woningbouw is vergroot. Waar mogelijk zijn de principes zoals in de Gebiedsvisie West 2008 wel gevolgd. Denk daarbij aan het terug laten komen van een centrale boom als ook enkele ruimten zonder bebouwing naar het landelijke gebied noordelijk van het plangebied. Verder worden in het plan nadrukkelijk de bestaande hagen en paden ingepast om zo invulling te geven aan de cultuurhistorisch en landschappelijke waarden.

Hoofdstuk 4 Planologische aspecten

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

In onderhavige situatie is sprake van een gebied dat voor een lange tijd in gebruik is geweest als agrarische grond. Deze voormalige agrarische gronden worden bestemd naar 'Wonen'. Om aan te tonen dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de woonfunctie, is een bodemonderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek is uitgevoerd en als bijlage 1 bij deze toelichting in te zien. De conclusie van het onderzoek is dat er geen restricties gesteld hoeven te worden aan de voorgenomen ontwikkeling tot woningbouw.

4.2 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.


Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Planspecifiek

De onderhavige locatie ligt binnen 50 meter van de wegen Komweg, Kruiseind en Vondellaan. Dit zijn 50 km-wegen met een belangrijke functie voor de ontsluiting van Gemert. Het is daarom van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Het geluidsonderzoek is uitgevoerd en als bijlage 2 bij deze toelichting in te zien. De conclusie van het onderzoek is dat de geluidbelasting van de omliggende wegen altijd onder de voorkeurswaarde van 48 dB is. De locatie is akoestisch gunstig gelegen. Verder onderzoek noch een procedure hogere waarde is nodig.

4.3 Luchtkwaliteit

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Onderhavig bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 55 woningen mogelijk in De Bloemerd. Dit aantal is ruim minder dan het hiervoor benoemde aantal van 1.500 huizen en draagt daarbij 'niet in betekenende mate' toe aan de luchtkwaliteit. Hiermee is het initiatief uitvoerbaar op het gebied van luchtkwaliteit.

4.4 Archeologie & Cultuurhistorie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veilig gesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Bij de totstandkoming van het stedenbouwkundig ontwerp heeft het aspect cultuurhistorie een prominente plaats ingenomen. De bijzondere cultuurhistorische elementen, te weten de oude akker en de padenstructuur met flankerende hagen, hebben als contramal gediend voor de toekomstige bebouwing. Ook wordt met de nieuw te bouwen woningen qua maat, schaal, architectuur en materialisatie aangesloten bij datgene dat typerend is voor Gemert en omgeving. Voor een verdere beschrijving hiertoe wordt verwezen naar paragraaf 2.2 van dit bestemmingsplan.

Molen De Bijenkorf

Op enige afstand, circa 350 m, is de molen De Bijenkorf gelegen. Een fraai bouwwerk met grote cultuurhistorische waarde. In relatie tot dit plan is de windvang belangrijk. Om daar rekening mee te houden wordt aan de omgeving van de molen een bouwbeperking opgelegd. Die bouwbeperking houdt in dat voordat gebouwd/verbouwd mag worden ook aan de belangen van de molen moet worden gedacht. Daarom is er een beschermingszone opgenomen rondom de molen: de molenbiotoop. Deze biotoop is vertaald in een formule. Door toepassing van onderstaande formule is te berekenen hoe de hoogte van het gewenste bouwplan zich verhoudt tot de afstand tot de molen en op die manier de invloed van het obstakel op de windvang. Zo wordt het belang van het bouwplan afgewogen tot het belang van de molen. Bij de afweging tot welke hoogte er gebouwd kan worden, mag rekening gehouden worden met de hoogte van aanwezige tussenliggende bebouwing. Daarnaast dient er rekening worden gehouden met hoogteverschillen in het landschap. Het kan voorkomen dat het bouwplan lager of hoger ligt dan het maaiveld van de molen. Hiervoor is het laatste deel van de formule toegevoegd (hm-hb). Hiermee wordt het verschil berekend ten opzichte van een constante hoogtemaat, namelijk NAP.

De formule luidt als volgt: Hx = X/n + c * (z + (hm-hb))

Hx de hoogte van het obstakel x ten opzichte van maaiveld van het bouwplan is

X de afstand van x tot de molen is

n een constante (voor open gebied 140, voor ruw gebied 75, voor gesloten gebied 50)

c een constante van 0,2

z askophoogte van de molen (helft van lengte gevlucht + eventueel de hoogte van de

belt, berg of stelling)

hm hoogte mv van de molen ten opzichte van NAP (exclusief belt, berg of stelling)

hb hoogte mv van bouwplan ten opzichte van NAP

De hier gehanteerde formule wijkt iets af van de elders in de gemeente gebruikte formule. Het deel inzake de verrekening van de hoogteverschillen in het maaiveld is nieuw. De reden dat deze is toegevoegd is allereerst omdat het verschil in maaiveld gevolg heeft voor de potentiële windvang. Door dit element toe te voegen aan de formule stijgt in dit geval de toegestane bouwhoogte. Dat is in deze ook te verantwoorden doordat er tussen het plangebied en de molen, op circa 100 m van de molen al een vrij hoog pand staat (de woning aan de St. Michaelstraat 8 is circa 9,60 hoog). Voorts ligt het plangebied ten zuiden van de molen waarbij de overheersende wind uit de zuid-west-hoek komt.

De Bijenkorf

Voor de molen 'De Bijenkorf 'is de volgende formule van toepassing:

Stelling: 5,0 meter

Maaiveld molen tov NAP: + 16,18 meter

Vlucht: 22,25 meter

Soort gebied: gesloten gebied

Hx = X/50 + 0,2 * (22,25/2+5,0) + (16,18-hb)

= X/50 +(0,2*(16,125 + (16,18 – hb))

De Bloemerd

De hoogste bebouwing in het plan De Bloemerd zijn de beneden-bovenwoningen. Deze mogen 10,75 m hoog worden. De afstand van deze woningen tot De Bijenkorf is circa 340 m en het peil ter hoogte van deze woningen is circa 14,32. De toegelaten hoogte volgens de bovenstaande formule is dan 10,11 m. De beoogde hoogste bebouwing is dus iets hoger dan toegelaten. Het kan evenwel ook zijn dat lagere bebouwing gerealiseerd wordt. In dat geval is dat geen enkel probleem. Mocht de hogere bebouwing, dus hoger dan 10,11 m, worden gevraagd dient op dat moment een gedetailleerde afweging plaats te vinden tussen belangen van het bouwplan en de molen waarbij verdere details in de omgeving en het gevraagde bouwplan mede bekeken worden. Ná die afweging wordt alsdan besloten om wel of niet tot gunning over te gaan. Voor de (financiële) en stedenbouwkundige uitvoering van het bestemmingsplan heeft dat verder geen gevolgen. Er zijn meerdere locaties waar de beneden-bovenwoningen kunnen komen en op die locaties en de aldaar aanwezige (bouw)mogelijkheden zijn desgewenst beneden-bovenwoningen realiseerbaar.

Archeologie

Onderhavig plan bevindt zich in een gebied dat middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' bescherming van het bodemarchief geniet, waarbij het bouwen van bouwwerken is toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 2.500 m² en niet dieper dan 0,40 m onder maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPDeBloemerd-VA01_0013.jpg"

Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Gemert-Bakel

Op de Archeologische beleidskaart van de gemeente Gemert-Bakel, is het gebied waarin het plangebied valt ingedeeld in de categorie 5: gebied met middelhoge verwachting, hetgeen betekent dat er in geval van bouwwerkzaamheden groter dan 2500 m2 en dieper dan 0,4 meter, archeologisch vooronderzoek benodigd is (in overeenstemming met de dubbelbestemming in het vigerend bestemmingsplan).

Met de uitvoering van het initiatief worden de genoemde waarden overschreden, hetgeen een verkennend archeologisch onderzoek noodzakelijk maakt. Dit onderzoek is uitgevoerd en als bijlage 3 bij deze toelichting in te zien. Als eerste is een bureauonderzoek uitgevoerd. Hieruit komt naar voren dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. In het bijzonder verhoogt de ligging van het plangebied op een mogelijk oude akkergrond nabij de historische kern van Gemert de kans daarop. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd. Op basis van de waargenomen bodemverstoringen kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, is door het booronderzoek bijgesteld naar laag voor alle perioden. Vervolgonderzoek is niet meer nodig en de locatie wordt vrijgegeven.

Het selectiebesluit is opgenomen achter het archeologische onderzoek in bijlage 3.

4.5 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Gemeentelijk Watertakenplan

Gemert-Bakel streeft een integrale aanpak van waterbeheer na; water en riolering kunnen niet meer los worden gezien van elkaar. De planvormen ‘Gemeentelijk Waterplan’ en ‘Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan’ zijn daarom in één document verwerkt onder de titel Gemeentelijk Watertakenplan (GWTP). In dit GWTP staat het beleid voor de periode 2013 tot en met 2016. Het beschrijft de gemeentelijke taken op het gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater.

Belangrijk punt uit het watertakenplan voor dit plan is dat bij nieuwbouwwijken of de herinrichting van een woonwijk de verplichting tot verwerking van regenwater op particulier terrein afhankelijk wordt gesteld van het waterhuishoudings- en rioleringsplan voor die wijk. In het openbaar gebied wordt meestal een systeem aangelegd dat uitgaat van verwerking van regenwater op openbaar terrein. Uitgangspunt voor het plan is hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

Planspecifiek

Onderhavig plan maakt de bouw van maximaal 55 woningen mogelijk. Het afvalwater en het hemelwater worden gescheiden afgevoerd. Het hemelwater wordt afgevoerd naar de centrale groene ruimte. Hier wordt een bovengrondse infiltratievoorziening aangelegd in de vorm van een wadi. De bodem bestaat voornamelijk uit zwarte enkeerdgronden. Deze grond bestaat uit fijn zand. Het grondwater is diep in de bodem aanwezig. Hierdoor kan er van worden uitgegaan dat de bodem geschikt is om het hemelwater te infiltreren. Om de wateraspecten en de benodigde berging te onderzoeken, is een Memo Water opgesteld. Deze memo is als bijlage 4 bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Om te bepalen hoeveel water er geborgen moet worden, is de toename van het verhard oppervlak berekend. In onderstaande tabel zijn de oppervlaktes opgenomen die gebaseerd zijn op de oppervlakteberekening van het stedenbouwkundig plan. Met betrekking tot het uitgeefbaar terrein kan rekening worden gehouden met circa 70 % verharding, aangezien het aannemelijk is dat een deel van de tuin onverhard is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPDeBloemerd-VA01_0014.jpg"

De oppervlakte van de totale toename van de verharding komt hiermee op 12.412 m2. In de bijgevoegde afbeelding is de oppervlakte-analyse te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPDeBloemerd-VA01_0015.jpg"

oppervlakteberekening op basis van het stedebouwkundig plan

Waterbergingsopgave

Uitgangspunt van dit project is dat regenwater op het eigen terrein wordt opgevangen. Daarbij is het toetsinstrumentarium voor Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen (HNO) belangrijk. Om te berekenen hoeveel m3 geborgen moet worden, is de HNO-tool van het Waterschap Aa en Maas geraadpleegd. Volgens de afvoercoëfficiëntenkaart is de afvoercoëfficiënt op de locatie 0,67 (l/s/ha). De HNO-tool geeft dan aan dat de te bergen en/of infiltreren hoeveelheid hemelwater bij T10+10%: 594 m3 is. Hierbij is uitgegaan van een toename van de verharding zoals die in de vorige alinea is beschreven.

Waterbergingscapaciteit

Het hemelwater wordt opgevangen in de centrale groene ruimte. Hierbij is rekening gehouden met een maximale bergingsdiepte van 0,5 meter en een talud van 1 op 3. Hiermee is een totale bergingscapaciteit van circa 1.150 m3 te realiseren (2.463 m2 x 0,5 m - 83,25 m3 (talud)). Hiermee is aangetoond dat er in ieder geval ruimschoots voldoende ruimte beschikbaar is. Bij de uiteindelijke inrichting van de wadi/centrale groenplek kan dan ook een deel als wadi worden ingericht of kan een minder diepe wadi worden toegepast.

Geconcludeerd kan worden dat realisatie van onderhavig initiatief past binnen de uitgangspunten van het Waterschap Aa en Maas en de gemeente Gemert - Bakel en daarmee uitvoerbaar is. Het Waterschap kan zich vinden in dit plan, zie daartoe ook paragraaf 7.2 en bijlage 4 bij de toelichting.

4.6 Natuurwaarden

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van EZ (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Onderstaand een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPDeBloemerd-VA01_0016.jpg"

Onderhavig plan bevindt zich niet in de nabijheid van een beschermd gebied. In de weide omgeving zijn weliswaar fragmenten van de EHS gesitueerd, maar deze liggen op ruime afstand.

Om te onderzoeken of het aspect ecologie aan uitvoering van dit bestemmingsplan in de weg staat is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd en als bijlage 5 bij deze toelichting in te zien. Uit dit onderzoek komt naar voren dat het plan geen effect heeft op beschermde natuurgebieden in de omgeving.

Vanuit optiek van de Flora- en faunawet heeft het plan mogelijk invloed op twee soorten: de huismus en de steenuil. Voor huismussen zijn de aanwezige hagen van belang. Omdat deze hagen blijven en er ook nieuwe hagen bij komen is er geen essentiële aantasting van het leefgebied. Voorts van belang is dat het gebied mogelijk gebruikt wordt door steenuilen als fourageergebied. Daarom is contact met de Vogelwerkgroep Gemert. Hieruit is naar voren gekomen dat steenuilen niet voorkomen.

Tot slot geldt voor eenieder, altijd, dat bij het uitvoeren van werkzaamheden de zorgplicht in acht moet worden genomen. Dat zal bij de realisatie van de plannen ook worden gedaan. Ook dit onderwerp heeft verder geen invloed op de haalbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Verkeer & Parkeren

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Planspecifiek

Onderhavig bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 55 woningen mogelijk. Het te verwachten aantal extra motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal op basis van dit plan is 407. Om tot dit getal te komen dit getal is paragraaf 2.1 'verkeersgeneratie woongebieden' van CROW publicatie 317 geraadpleegd. Het verkeer uit het nieuw te bouwen buurtje wordt via de Bloemerd afgewikkeld op de wegen Komweg/Vondellaan, welke tot de hoofdontsluiting van Gemert behoren en deze relatief bescheiden extra belasting aankunnen.

Om te onderzoeken hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn in het plangebied, is de Parkeerbeleidsnota Gemert-Bakel, 21-11-2013 geraadpleegd. Voor alle nieuwbouwwoningen wordt uitgegaan van 2,2 parkeerplaatsen(pp) per woning: 1,0 pp op eigen terrein, en 1,2 pp in het openbaar gebied. Deze parkeereis wordt al langere tijd gehanteerd in Gemert-Bakel en daarbij wordt geen onderscheid gemaakt in koop- of huurwoningen, centrumgebied of overig gebied. Om meer eenheid te krijgen in voorschriften bij bestemmingsplannen en eenduidige toetsing bij woningen is in Gemert-Bakel gekozen voor 1 norm voor woningen. Uitzondering vormen senioren- en starterswoningen met een bruto vloeroppervlakte kleiner dan 75 m2 waarvoor 1,3 parkeerplaatsen per woning nodig zijn.

Nieuwe woningen moeten aan de in de Parkeerbeleidsnota Gemert-Bakel genoemde parkeereisen voldoen. Bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor het bouwen zal hieraan worden getoetst. In het in deze toelichting opgenomen stedenbouwkundig ontwerp (zie paragraaf 2.2 van dit bestemmingsplan), is aan deze parkeereis voldaan. Bij 55 woningen waarvan 8 bebo's met een bruto vloeroppervlakte kleiner dan 75 m2 is de parkeerbehoefte: 47 * 2,2 + 8 *1,3 = 114 parkeerplaatsen. Uit de eerste inrichtingsplannen, welke als detailuitwerking gemaakt worden met het stedenbouwkundige ontwerp als basis, volgt dat er 120 parkeerplaatsen gepland zijn: een overschot van 6 parkeerplaatsen (het aantal parkeerplaatsen is hiermee iets groter dan in het stedenbouwkundige ontwerp. Dat komt doordat op enkele plaatsen ook langsparkeren mogelijk is). In het plangebied is derhalve voldoende ruimte om het parkeren goed te realiseren. Hiermee is onderhavig plan uitvoerbaar op het gebied van verkeer en parkeren.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPDeBloemerd-VA01_0017.jpg"

Uitsnede risicokaart

Hieruit is op te maken dat er zich in de buurt van het plangebied geen inrichtingen of transportroutes bevinden die de externe veiligheid in gevaar kunnen brengen. Het initiatief is daarmee op het gebied van externe veiligheid uitvoerbaar.

4.9 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPDeBloemerd-VA01_0018.png"

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3. lid 2 van de Wgv gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij buiten danwel binnen de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

Planspecifiek

Met onderhavig plan wordt de bouw van 55 woningen mogelijk gemaakt. Omdat dit geurgevoelige objecten betreffen, is het van belang om naar mogelijke geuroverlast te kijken.

Achtergrondbelasting

De indicatieve achtergrondbelasting voor het betreffende gebied is maximaal 7,5 Ou. Dit is ruim lager dan de maximaal toelaatbare waarde conform het beleid van 11 Ou. In het bijgevoegde kaartje (groene kleur) is dit te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPDeBloemerd-VA01_0019.jpg"

afbeelding met achtergrondbelasting De Bloemerd

Voorgrondbelasting en vaste afstanden

In de directe omgeving liggen geen agrarische bedrijven waarvan de contour van de voorgrondbelasting over het te ontwikkelen gebied loopt. In lijn met de gemeentelijke geurverordening is het project getoetst. Daarvan wordt hierna verslag gedaan.

Aan de Pandelaar 30 ligt een agrarische bedrijf met odeur units en vaste afstanden. De vaste afstand die geldt voor een woning binnen de bebouwde kom is 100 meter. De vaste afstand is groter dan de geurcontour en is daarmee leidend. Omdat er woningen binnen 100 meter van het agrarisch bedrijf liggen is er sprake van een overbelaste situatie. In het kader van de omgekeerde werking mag er dan ook vanuit de stal of het emissiepunt worden gerekend. In de bijgevoegde afbeelding is het blauwe vlak te zien, waarbij er 100 meter is uitgezet vanaf de stal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.BPDeBloemerd-VA01_0020.jpg" 

Bij voorkeur moeten nieuwe geurgevoelige objecten worden gebouwd buiten het aangegeven blauwe vlak. Maar omdat er sprake is van een overbelaste situatie en de achtergrondbelasting laag is, kan er met een goede onderbouwing afgeweken worden van de minimale afstand van 100 meter. Omdat het overbelaste gebied (het blauwe vlak op bovenstaande afbeelding) maar heel beperkt over het plangebied valt (één woning valt voor de helft in het vlak en 6 woningen voor nog minder dan de helft) en omdat het woon- en leefklimaat voor alle andere milieucomponenten zoals geluid, bodem, veiligheid goed is, ligt hierin een goede onderbouwing om af te wijken van de minimale afstandseis.

Met bovenstaande is de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief op het gebied van geur aangetoond.

4.10 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

Het plangebied ligt aan de rand van het dorp, op de grens met het een agrarisch gebied, waarin enkele agrarische bedrijven zijn gesitueerd. Het aspect geur komt in de daarvoor bestemde paragraaf aan de orde. Overige bedrijven zijn er in de vorm van een autospuitinrichting aan de Pandelaar 68. Dit bedrijf bevindt zich echter op ruime afstand, te weten circa 300 meteren heeft daarmee geen invloed op het plangebied. Hiermee kan gesteld worden dat onderhavig initiatief uitvoerbaar is op het gebied van milieuzonering.

4.11 Milieueffectrapportage

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) onderzoekt de milieugevolgen van een plan of project en de (milieuvriendelijkere) alternatieven. Een m.e.r. is verplicht bij grote ruimtelijke ingrepen zoals de bouw van industriële complexen en aanleg van auto(snel)wegen maar een m.e.r. is bijvoorbeeld ook verplicht voor de aanleg van een golfbaan en bij bepaalde uitbreidingen van agrarische bedrijven. Het milieueffectrapport (MER) is onderdeel van de m.e.r.-procedure.

Of een project m.e.r.-plichtig is moet ten eerste worden getoetst aan het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlage C en D. In die twee bijlagen zijn de activiteiten aangewezen waarvoor een m.e.r. beoordelingsplicht geldt. Ten tweede kan de provinciale milieuverordening aanvullend op het Besluit m.e.r. nog meer activiteiten aanwijzen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht. Ten derde kan uit een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 ook een m.e.r.-plicht volgen.

Ook als de drempelwaarden in het Besluit m.e.r. (duidelijk) niet gehaald worden dient aandacht uit te gaan naar de milieugevolgen van een plan of project. Die aandacht naar de milieugevolgen heet dan 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Een m.e.r. kan ook nodig zijn als de betreffende activiteit niet wordt genoemd in het Besluit m.e.r. en ook niet op andere wijze (bijvoorbeeld op grond van de provinciale milieuverordening) m.e.r.-plichtig is. Dit heet de onverplichte m.e.r.

Planspecifiek

Het onderhavige plan behelst de bouw van (maximaal) 55 woningen en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2000 woningen uit bijlage D, onderdeel 11.2. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.

In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' is in deze toelichting ingegaan op de kenmerken van het project, de plaats van het projecten en de kenmerken van de potentiële effecten. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in dit bestemmingsplan geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet mer-plichtig.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.4 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Woongebied - De Bloemerd' waarbij de woonfunctie wordt neergelegd. Naast de woonfunctie worden ook functies mogelijk gemaakt die bij het openbare gebied horen zoals verkeer, parkeren, etc. Dit om enige uitvoeringsvrijheid te bieden bij de planrealisatie. De hoofdstructuur uit het stedenbouwkundige plan is evenwel vastgelegd. Dat gebeurt in hoofdzaak door de ontsluiting vast te leggen (via de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'). De woningen dienen zich op deze ontsluiting te richten behalve daar waar de woningen direct aan de centrale groenzone zijn gelegen. Mede vanwege de uitvoeringsvrijheid is de woningtypologie niet vastgelegd. Het plan biedt ruimte aan vrijstaande woningen, twee-onder-een-kap woningen, rijwoningen en ook zogenaamde 'beneden-bovenwoningen' (in de regels als 'gestapeld' benoemd in lijn met de SVBP). Via verschillende bouwregels wordt er voor gezorgd dat welke verkaveling ook uitgewerkt wordt, het altijd een in een dorps woonmilieu passend plan is. Denk aan afstanden tot de perceelsgrens, de goothoogte, de bouwhoogte en het gegeven dat elke woning met een kap moet worden voorzien.

De (bouw)regels in dit bestemmingsplan zijn iets aangepast t.o.v. de basis bestemmingsregeling zoals deze gebruikt wordt in de meeste bestemmingsplannen. Dat komt vooral omdat de meeste bestemmingsplannen beheergericht zijn, dus gericht op het bestemmen van een bestaande situatie of het zijn kleinen plannen ('postzegels'). Het plan De Bloemerd is ontwikkelingsgericht voor een flink aantal woningen en de uitgiftesnelheid is niet bekend. Daarom is er enige uitvoeringsvrijheid opgenomen in de regels en daarom wijken de regels iets af van de standaard. De afwijkingen zijn voorts soms ook nodig omdat de beoogde bouwplannen soms andere maten eisen dan welke volgen uit de basis-bestemmingsregeling. Om te voorkomen dat aanvragen omgevingsvergunning voor het bouwen strijdig zouden zijn met het bestemmingsplan is de bouwregeling aangepast. De belangrijkste verschillen zijn:

    • 1. De regeling van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens;
    • 2. De maximale bebouwingspercentages per bouwperceel. Deze zijn verhoogd. Dat komt omdat de bouwpercelen regelmatig niet zo groot zijn waardoor een hoger percentage nodig is;
    • 3. De wijze waarop het achtererf is bepaald in relatie tot het bouwvlak. Omdat de ligging van woningen op hoeksituaties nog niet exact bekend is is ook nog niet bekend welke gronden achtererf zullen worden. Daarom is ook niet gewerkt met een bouwvvlak. Om de bouwrechten goed te geven maar om tevens te voorkomen dat op hoeksituaties ongewest bouwrecht ontstaat is het begrip achtererf iets aangepast. In verband met ditzelfde vraagstuk is ook een iets andere regeling opgenomen om te zorgen dat woningen op hoeken zich naar twee zijden oriënteren;
  • 'Groen' waarbij de groene ruimte wordt bestemd. Van grootste belang hierbij is de centrale groene ruimte. Via een voorwaardelijke regeling wordt publiekrechtelijk afgedwongen, en zekergesteld naar omwonenden, dat dit park ook de juiste inrichtingskwaliteit verkrijgt. De vanuit cultuurhistorisch oogpunt zo belangrijke bestaande paden en hagen zijn ook in de bestemming 'Groen' opgenomen met daarbij een specifieke aanduiding. Daarmee wordt het behoud van deze elementen zeker gesteld;
  • 'Verkeer - Verblijfsgebied' waarmee de hoofdontsluiting vastgelegd wordt.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Tussen gemeente en projectontwikkelaar is een samenwerkingsovereenkomst opgemaakt, waarin ook de kosten en de afwikkeling van planschade zijn opgenomen voor het gehele exploitatiegebied. Een apart exploitatieplan is derhalve niet benodigd.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Inleiding

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Inspraak en wettelijk vooroverleg

Inspraak

Er is geen formele inspraak gehouden voor onderhavig bestemmingsplan, omdat het stedenbouwkundig plan in de buurt uitgebreid besproken en bekend is (onder meer op een inspraakavond).

Vooroverleg

Heemkundekring Gemert

In de voorbereiding op dit plan is contact gezocht met de Heemkundekring Gemert om de cultuurhistorische consequenties van dit plan met hen door te nemen. Vooral doordat de bestaande paden en hagen zo nadrukkelijk een grondlegger zijn voor de opzet van dit plan kunnen zij zich goed vinden in dit plan.

Waterschap Aa en Maas

Door de initiatiefnemer is begin juni 2014 contact gezocht met het Waterschap. Als onderlegger bij dat contact heeft een document gelegen van Buro SRO. De reactie van het waterschap is instemmend geweest. Zij kan zich vinden in het plan en de wijze waarop met het aspect 'water' wordt omgegaan. Wel is gevraagd om de uitdraai van de hno-tool op te nemen als verslag te doen van de GHG. Het memo water zoals dat in paragraaf 4.5 wordt besproken is hierop aangevuld. Per mail van 22 augustus 2014 heeft het waterschap instemmend gereageerd. Deze reactie is opgenomen in bijlage 7.

Provincie Noord-Brabant

Voorliggend bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de provincie Noord-Brabant. Uit dat overleg is naar voren gekomen dat de provincie zich kan vinden in dit plan mits de Ladder Duurzame Verstedelijking in hoofdstuk 3 volledig uitgewerkt wordt. Dat is in voorliggend plan gedaan. De provinciale reactie is in bijlage 6 bij de toelichting te vinden.

7.3 Ontwerp

Voorliggend bestemmingsplan heeft als ontwerp ter visie gelegen. Er zijn zienswijzen binnen gekomen. In het vaststellingsbesluit, zie de volgende paragraaf, wordt daarvan verslag gedaan.

7.4 Vaststelling

Het bestemmingsplan is gewijzigd vastgesteld. In het vaststellingsbesluit behorende bij dit bestemmingsplan zijn de wijzigingen terug te vinden. In het vaststellingsbesluit wordt ook verslag gedaan van de zienswijzen op het plan en de gemeentelijke reactie daarop.