Konijnenburg Groep

Bosserhofsveld

Status: vastgesteld
Datum: 17 maart 2015
imro: NL.IMRO.1641.BPL052-OH01

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan “Bosserhofsveld” met identificatienummer NL.IMRO.1641.BPL052-OH01 van de gemeente Maasgouw;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis gebonden beroep

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijkstellend gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend door de feitelijke hoofdbewoner van de woning; hieronder dienen in ieder geval niet te worden begrepen de uitoefening van ambachten en detailhandel;

1.6 achtergevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de perceelgrenzen;

1.7 afhankelijke woonruimte

een onderdeel van het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk waarin een gedeelte van de voor mantelzorg of inwonende ouders bedoelde huishouding is gehuisvest;

1.8 bastionwoningen

Geschakelde woningen of vrijstaande woning met bijgebouwen in de vorm van een gesloten en aan alle zijde naar buiten georiënteerd bouwblok;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken;

1.10 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwperceel dan wel bouwvlak, zoals bepaald in de regels, aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bevb

het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Staatsblad 2010, nr. 686, en Staatsblad 2014, nr. 333);

1.14 bevoegdheden

afwijkingsbevoegdheid: de bevoegdheid volgens dit bestemmingsplan tot het bij een omgevingsvergunning afwijken van de planregels van het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 3.6, aanhef en onder c., van de Wet ruimtelijke ordening;

bevoegdheid tot stellen van nadere eisen: de bevoegdheid volgens dit bestemmingsplan van burgemeester en wethouders tot het stellen van nadere eisen ten opzichte van in het bestemmingsplan omschreven punten, als bedoeld in artikel 3.6, aanhef en onder d., van de Wet ruimtelijke ordening;

burgemeester en wethouders: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw;

1.15 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.16 bodem verstorende activiteiten

het plegen van ingrepen die de bestemming van de grond veranderen en/of waardoor het grondwaterpeil verandert of het uitvoeren van grondbewerkingen;

1.17 boorput

een put waarmee water aan de bodem kan worden onttrokken, water in de bodem kan worden gefilterd of die kan dienen als hulpmiddel om de grondwaterstand te registreren.

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.19 bouwlaag

een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw (met een hoogte van minimaal 2,10 meter en maximaal 3,20 meter), dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en overige bouwwerken zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.24 consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteit

het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consument-verzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen zodanig is dat de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en uitsluitend door de feitelijke hoofdbewoner van de woning wordt uitgeoefend. Hieronder dienen in ieder geval niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel (behoudens beperkte verkoop in het klein in het kader van het uitgeoefende beroep) alsmede prostitutie, seksinrichting en escortbedrijf;

1.25 dakopbouw

een ondergeschikte opbouw van het dakvlak van een gebouw, ten behoeve van voorzieningen zoals trappenhuizen, luchtbehandelings- en liftinstallaties;

1.26 functieaanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 geschakelde woning

een eengezinswoning waarbij de muren van die woning of de muren van aanbouwen aan andere woningen of aanbouwen van anderen woningen grenzen;

1.29 gewasbeschermingsmiddelen

gewasbeschermingsmiddelen als bedoeld in artikel 1 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

1.30 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.31 hoofdverblijf

de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene en welke een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats is, dat ten minste bestaat uit een keuken, woon-, was- en slaapgelegenheid;

1.32 maaiveld

de bovenkant van een afgewerkt terrein dat een gebouw c.q. bouwwerk omgeeft;

1.33 mantelzorg

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.34 nutsvoorziening

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.35 object, beperkt kwetsbaar

een object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.36 object, kwetsbaar

een object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.37 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil;

1.38 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.39 overkapping

een overig bouwwerk omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;

1.40 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.41 peil

voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.42 permanente bewoning

bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;

1.43 twee-aaneen gebouwde woning

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneen gebouwde woningen;

1.44 voorgevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelgrenzen;

1.45 voortuin

tuin gelegen tussen de voorgevel van een gebouw en de openbare ruimte;

1.46 voorzieningen van algemeen nut

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, riolering, straatvoorzieningen waaronder voorzieningen voor afvalstoffen en straatmeubilair;

1.47 vrijstaand geschakelde woning

een eengezinswoning waarbij de muren van de aanbouw(en) aan een andere woning of andere aanbouw(en) van een woning grenzen;

1.48 vrijstaande woning

een eengezinswoning waarbij de muren van die woning of de muren van de aanbouw(en) niet aan andere woningen of andere aanbouw(en) van een woning grenzen;

1.49 waterpeil

de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de vergunning, ontheffing of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater als grondwater;

1.50 wet/wettelijke regelingen

indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;

1.51 wonen

het houden van verblijf, het hebben - huren hieronder mede begrepen - van kamers of het gehuisvest zijn in een huis, evenwel met uitzondering van bewoning met een overwegend verzorgend karakter;

1.52 woning

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor het huisvesten van één huishouden;

1.53 zeecontainer

container ten behoeve van het tijdelijk opslaan van goederen voor het verdere vervoer van deze goederen of ten behoeve van het tijdelijk opslaan van goederen voor bouwwerkzaamheden;

1.54 zonnecollector

een bouwwerk ten behoeve van de opvang van zonne-energie.


Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 afstand tot de bouwperceelgrens

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.


Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Groen” (G) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. bermen en beplanting;
  3. voet- en fietspaden;
  4. voorzieningen van algemeen nut;
  5. kunstwerken;
  6. speelvoorzieningen;
  7. parkeervoorzieningen;
  8. (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen, infiltratievoorzieningen, waterlopen en waterpartijen.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut en speelvoorzieningen worden gebouwd;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter;
  3. de maximale oppervlakte van voorzieningen van algemeen nut bedraagt 15 m².

3.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de maximale hoogte van lichtmasten bedraagt 8 meter;
  2. overkappingen zijn niet toegestaan;
  3. de maximale bouwhoogte van andere overige bouwwerken bedraagt 5 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.



Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Verkeer” (V) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  2. kunstwerken ten behoeve van geluid reducerende maatregelen in de vorm van geluidsschermen;
  3. voet- en rijwielpaden;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  6. straatmeubilair;
  7. voorzieningen van algemeen nut;
  8. (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en water-partijen.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;
  2. de goothoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 meter;
  3. de maximale oppervlakte van een gebouw bedraagt 15 m².

4.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de maximale bouwhoogte van lichtmasten, bewegwijzering, verkeersregulering en geluidsschermen bedraagt 8 meter;
  2. overkappingen zijn niet toegestaan;
  3. de maximale bouwhoogte van andere overige bouwwerken bedraagt 5 meter.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.



Artikel 5 Woongebied-1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied – 1' (WG-1) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;


  2. met daarbij behorende:

  3. wegen en paden;
  4. verblijfsgebied;
  5. groenvoorzieningen;
  6. (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen;
  7. tuinen en erven;
  8. parkeervoorzieningen;
  9. speelvoorzieningen;
  10. voorzieningen van algemeen nut.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. er mogen maximaal 22 woningen worden gebouwd;
  2. hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd als vrijstaande woning;
  3. de diepte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 20 meter;
  4. de voorgevel van een hoofdgebouw dient te worden gebouwd minimaal 3 meter en maximaal 5 meter uit de naar de weg gekeerde perceelsgrens;
  5. de afstand tussen het hoofdgebouwen en de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 3 meter;
  6. ter hoogte van de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding – 3” [sba-3] bedraagt de afstand tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens minimaal 5 meter;
  7. de goothoogte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 6 meter;
  8. de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 10 meter.

5.2.2 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. de maximale goothoogte bedraagt 3,30 meter;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 5,50 meter;
  3. de afstand van bijbehorende bouwwerken ten opzichte van de voorgevel bedraagt minimaal 2 meter;
  4. de afstand van bijbehorende bouwwerken voor de achtergevel ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 3 meter;
  5. de afstand van aangebouwde bijbehorende bouwwerken achter de achtergevel ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 3 meter;
  6. vrijstaande bijbehorende bouwwerken achter de achtergevel mogen op de perceelsgrens worden geplaatst met dien verstande dat de afstand tussen het bijbehorende bouwwerk en het hoofdgebouw minimaal 3 meter bedraagt;
  7. het bebouwingspercentage van 50% van het bouwperceel mag niet worden overschreden en zal bij het bepaalde in sub d. in acht moeten worden genomen;
  8. de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt:

  9. Bij een totale oppervlakte per bouwperceel: Maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken en overkappingen:
    tot 250 m2
    van 250 tot 500 m2
    van 500 tot 750 m2
    van 750 tot 1.000 m2
    van 1.000 m2 en meer
    70 m2
    80 m2
    90 m2
    100 m2
    130 m2

5.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 meter mag bedragen;
  2. de maximale bouwhoogte van andere overige bouwwerken bedraagt 3 meter, met uitzondering van openbare verlichting en vlaggenmasten, die een maximale bouwhoogte hebben van 8 meter.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.4.1 Bouw van twee-aaneen gebouwde woningen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.1, onder b. en e., voor de bouw van twee-aaneen gebouwde woningen, onder de voorwaarde dat:
  1. het maximaal aantal woningen van 22 niet wordt overschreden;
  2. de onderlinge afstand van het hoofdgebouw naar de zijdelingse perceelsgrens aan één zijde minimaal 3 meter bedraagt;
  3. advies is ingewonnen bij de gemeentelijke stedenbouwkundige.

5.4.2 Bouwen van bijbehorende bouwwerken voor de voorgevelrooilijn

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.2 onder c voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk voor de voorgevelrooilijn met dien verstande dat:
  1. het bijbehorende bouwwerk maximaal 3 meter voor de voorgevel gesitueerd mag zijn;
  2. advies is ingewonnen bij de gemeentelijke stedenbouwkundige.

5.5 Specifieke gebruiksregels

5.5.1 Geluid binnen de woning

Het gebruiken of het laten gebruiken van de gronden voor het wonen, als bedoeld in lid 5.1, onder a., is alleen toegestaan als de maximale toegestane geluidsbelasting binnen de woningen 33dB bedraagt.

5.5.2 Parkeerplaatsen

Voor het parkeren geldt dat per woning twee parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden waarvan minimaal één parkeerplaats op eigen terrein is gelegen.

5.5.3 Aan huis gebonden beroepen

De uitoefening van aan huis gebonden beroepen in woningen, is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:
  1. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd;
  2. er ontstaan geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu;
  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het karakter van de woning en de woonomgeving;
  4. de parkeerbalans in de directe woonomgeving wordt niet onevenredig nadelig beïnvloed;
  5. het oppervlak dat voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep wordt gebruikt, bedraagt niet meer dan 35 m2;
  6. de uitoefening van aan huis gebonden beroepen is alleen toegestaan in de tussen de voor- en achtergevellijn gelegen bebouwing.

5.5.4 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. afhankelijke woonruimte;
  2. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
  3. een aan huis gebonden bedrijf;
  4. een aan huis gebonden beroep in gebouwen gelegen achter de achtergevellijn;
  5. consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten;
  6. kamerbewoning;
  7. erotisch getinte bedrijven en prostitutie;
  8. detailhandel;
  9. horeca;
  10. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op bestemming gerichte gebruik van de grond;
  11. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  12. parkeren in de voortuin.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

5.6.1 Consument verzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de woning en de woonomgeving, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 5.5.3, onder e., voor de uitoefening van consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten, onder de volgende voorwaarden:
  1. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd;
  2. degene die de consument verzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten uitoefent, dient tevens op hetzelfde perceel te wonen;
  3. het gebruik dient een kleinschalig karakter te hebben en te behouden;
  4. het oppervlak van de woning en/of de bijgebouwen bij de woning, dat voor de uitoefening van de consument verzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt, mag nimmer meer dan 35 m² bedragen;
  5. geen wezenlijke afbreuk mag worden gedaan aan het woonkarakter van de buurt en de betreffende woning;
  6. de functie en het uiterlijk aanzien van het pand mogen niet worden aangetast;
  7. vrijstaande bijgebouwen mogen ruimtelijk niet de uitstraling van een hoofdgebouw krijgen zodat er naar ruimtelijke maatstaven een solitair gebouw ontstaat;
  8. er geen zodanig verkeer aantrekkende activiteiten mogen plaatsvinden die de woonomgeving onevenredig belasten en ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen noodzakelijk worden;
  9. voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig is of gerealiseerd gaat worden, passend bij het karakter van de woning en passend in het straatbeeld, waardoor er geen onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat;
  10. reclame uitingen beperkt dienen te blijven tot onverlichte naamborden met een oppervlakte van ten hoogste 0,50 m², passend bij het karakter van de woning en passend in het straatbeeld;
  11. geen sprake mag zijn van een inrichting vallend onder het rechtsregime van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

5.6.2 Aan huis gebonden beroep in gebouwen achter achtergevellijn

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu ter plaatse, de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld ter plaatse, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 5.5.3, onder d., voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in gebouwen gelegen achter de achtergevellijn, onder de volgende voorwaarden:
  1. het oppervlak van de aanwezige bebouwing gelegen achter de achtergevellijn, dat gebruikt wordt voor de uitoefening van aan huis gebonden beroepen, bedraagt niet meer dan 35 m²;
  2. de parkeerbalans in de directe woonomgeving wordt niet onevenredig nadelig beïnvloed;
  3. de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad.

5.6.3 Mantelzorg

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van omwonenden en bedrijven, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 5.5.3, onder a., b. en f., voor het gebruik van een deel van het hoofdgebouw of bijbehorende bouwwerken van een woning, zoals afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande dat:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  2. op het perceel al een woning aanwezig is;
  3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  4. per woning maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
  5. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben; het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is;
  6. maximaal 75 m² van hoofdgebouw en/of bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning.

5.6.4 Parkeren in de voortuin

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 5.5.3, onder l., voor het gebruik van de voortuin voor parkeren, met dien verstande dat:
  1. het parkeren de gronden betreft direct zijn gelegen tussen de ingang van de bij de woning behorende garage en de weg;
  2. de afstand tussen de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk en het openbaar gebied, minimaal 6 meter bedraagt;
  3. het gebruik als parkeerplaats de verkeersveiligheid niet in gevaar brengt.



Artikel 6 Woongebied-2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied – 2' (WG-2) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;

  2. met daarbij behorende:

  3. wegen en paden;
  4. verblijfsgebied;
  5. groenvoorzieningen;
  6. (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen;
  7. tuinen en erven;
  8. parkeervoorzieningen;
  9. speelvoorzieningen;
  10. voorzieningen van algemeen nut.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. er mogen maximaal 26 woningen worden gebouwd;
  2. binnen de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding – 1” [sba-1] dienen minimaal 14 woningen te worden gebouwd en maximaal 22;
  3. binnen de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding – 2” [sba-2] dienen minimaal 4 tot maximaal 12 woningen te worden gebouwd;
  4. hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd als:

  5. - vrijstaande woningen;
    - vrijstaand geschakelde woningen;
    - twee-aaneen gebouwde woningen;
    - bastionwoningen binnen de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding – 2” [sba-2];
    - indien sprake is van geschakelde woningen: één rij geschakelde woningen met een maximum van 4 woningen, binnen de bouwaanduiding “aaneengebouwd” [aeg];

  6. de diepte van het hoofdgebouw bedraagt:

  7. - 20 meter bij vrijstaande woningen en vrijstaand geschakelde woningen;
    - 20 meter bij twee-aaneen gebouwde woningen;
    - 20 meter bij geschakelde woningen;

  8. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt:

  9. - bij vrijstaande woningen minimaal 3 meter aan beide zijden;
    - bij twee-aaneen gebouwde woningen minimaal 3 meter aan één zijde;
    - bij geschakelde woningen 3 meter aan de zijde van de hoekwoningen;

  10. de goothoogte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 6 meter;
  11. de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 10 meter;
  12. de bastionwoningen dienen te worden gebouwd in minimaal 2 afzonderlijk van elkaar liggende woonblokken;
  13. de onderlinge afstand tussen de twee woonblokken van bastionwoningen en overige woningen bedraagt minimaal 12 meter;
  14. een woonblok van bastionwoningen heeft een oppervlakte van maximaal 1500 m².

6.2.2 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. de maximale goothoogte bedraagt 3,30 meter;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 5,50 meter;
  3. het bebouwingspercentage van 50% van het bouwperceel mag niet worden overschreden en zal bij het bepaalde in sub d. in acht moeten worden genomen;
  4. de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt:

  5. Bij een totale oppervlakte per bouwperceel: Maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken en overkappingen:
    tot 250 m2
    van 250 tot 500 m2
    van 500 tot 750 m2
    van 750 tot 1.000 m2
    van 1.000 m2 en meer
    70 m2
    80 m2
    90 m2
    100 m2
    130 m2

6.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 meter mag bedragen;
  2. de maximale bouwhoogte van andere overige bouwwerken bedraagt 3 meter, met uitzondering van openbare verlichting en vlaggenmasten, die een maximale bouwhoogte hebben van 8 meter.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.4.1 Afwijken van woningbouwprogramma

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.1 voor het aanpassen van het woningbouwprogramma in verband met veranderingen in het economisch klimaat, onder de voorwaarde dat:
  1. advies is ingewonnen bij de gemeentelijke stedenbouwkundige;
  2. advies is ingewonnen bij de gemeentelijke deskundige op het gebied van volkshuisvesting;
  3. het plan voldoet aan de gemeentelijke parkeernormering;
  4. het maximum aantal woningen niet mag worden overschreden.

6.5 Specifieke gebruiksregels

6.5.1 Geluid binnen de woning

Het gebruiken of het laten gebruiken van de gronden voor het wonen, als bedoeld in lid 6.1, onder a., is alleen toegestaan als de maximale toegestane geluidsbelasting binnen de woningen 33dB bedraagt.

6.5.2 Parkeerplaatsen

Voor het parkeren geldt dat:
  1. per vrijstaande woning of vrijstaand geschakelde woning 2,2 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden, waarvan minimaal 0,3 parkeerplaatsen in openbaar gebied;
  2. per twee-aaneen geschakelde woning 1,7 parkeerplaats gerealiseerd moet worden, waarvan minimaal 0,3 parkeerplaatsen in openbaar gebied;
  3. per patiowoning 1,7 parkeerplaats gerealiseerd moet worden, waarvan minimaal 0,3 parkeerplaatsen in openbaar gebied;
  4. per geschakelde rijwoning 1,7 parkeerplaats gerealiseerd moet worden, waarvan minimaal 0,3 parkeerplaats in openbaar gebied.

6.5.3 Aan huis gebonden beroepen

De uitoefening van aan huis gebonden beroepen in woningen, is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:
  1. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd;
  2. er ontstaan geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu;
  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het karakter van de woning en de woonomgeving;
  4. de parkeerbalans in de directe woonomgeving wordt niet onevenredig nadelig beïnvloed;
  5. het oppervlak dat voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep wordt gebruikt, bedraagt niet meer dan 35 m2;
  6. de uitoefening van aan huis gebonden beroepen is alleen toegestaan in de tussen de voor- en achtergevellijn gelegen bebouwing.

6.5.4 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. afhankelijke woonruimte;
  2. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
  3. een aan huis gebonden bedrijf, tenzij anders is bepaald in artikel 6.5.2;
  4. een aan huis gebonden beroep in gebouwen gelegen achter de achtergevellijn;
  5. consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten;
  6. kamerbewoning;
  7. erotisch getinte bedrijven en prostitutie;
  8. detailhandel;
  9. horeca;
  10. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op bestemming gerichte gebruik van de grond;
  11. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  12. parkeren in de voortuin.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

6.6.1 Consument verzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de woning en de woonomgeving, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 6.5.3, onder e., voor de uitoefening van consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten, onder de volgende voorwaarden:
  1. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd;
  2. degene die de consument verzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten uitoefent, dient tevens op hetzelfde perceel te wonen;
  3. het gebruik dient een kleinschalig karakter te hebben en te behouden;
  4. het oppervlak van de woning en/of de bijgebouwen bij de woning, dat voor de uitoefening van de consument verzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt, mag nimmer meer dan 35 m² bedragen;
  5. geen wezenlijke afbreuk mag worden gedaan aan het woonkarakter van de buurt en de betreffende woning;
  6. de functie en het uiterlijk aanzien van het pand mogen niet worden aangetast;
  7. vrijstaande bijgebouwen mogen ruimtelijk niet de uitstraling van een hoofdgebouw krijgen zodat er naar ruimtelijke maatstaven een solitair gebouw ontstaat;
  8. er geen zodanig verkeer aantrekkende activiteiten mogen plaatsvinden die de woonomgeving onevenredig belasten en ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen noodzakelijk worden;
  9. voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig is of gerealiseerd gaat worden, passend bij het karakter van de woning en passend in het straatbeeld, waardoor er geen onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat;
  10. reclame uitingen beperkt dienen te blijven tot onverlichte naamborden met een oppervlakte van ten hoogste 0,50 m², passend bij het karakter van de woning en passend in het straatbeeld;
  11. geen sprake mag zijn van een inrichting vallend onder het rechtsregime van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

6.6.2 Aan huis gebonden beroep in gebouwen achter achtergevellijn

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu ter plaatse, de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld ter plaatse, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 6.5.3, onder d., voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in gebouwen gelegen achter de achtergevellijn, onder de volgende voorwaarden:
  1. het oppervlak van de aanwezige bebouwing gelegen achter de achtergevellijn, dat gebruikt wordt voor de uitoefening van aan huis gebonden beroepen, bedraagt niet meer dan 35 m²;
  2. de parkeerbalans in de directe woonomgeving wordt niet onevenredig nadelig beïnvloed;
  3. de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad.

6.6.3 Mantelzorg

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van omwonenden en bedrijven, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 6.5.3, onder a., b. en f., voor het gebruik van een deel van het hoofdgebouw of bijbehorende bouwwerken van een woning, zoals afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande dat:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  2. op het perceel al een woning aanwezig is;
  3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  4. per woning maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
  5. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben; het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is;
  6. maximaal 75 m² van hoofdgebouw en/of bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning.

6.6.4 Parkeren in de voortuin

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 6.5.3, onder l., voor het gebruik van de voortuin voor parkeren, met dien verstande dat:
  1. het parkeren de gronden betreft direct zijn gelegen tussen de ingang van de bij de woning behorende garage en de weg;
  2. de afstand tussen de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk en het openbaar gebied, minimaal 6 meter bedraagt;
  3. het gebruik als parkeerplaats de verkeersveiligheid niet in gevaar brengt.



Artikel 7 Leiding-Gas

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding – Gas' (L-G) aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, bestemd voor een ondergrondse gasleiding en de daarbij behorende beschermingszone.

7.2 Bouwregels

7.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

7.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

7.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken geldt de regel, dat de maximale hoogte van deze bouwwerken 3 meter bedraagt.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2 en toestaan dat binnen de beschermingszone bouwwerken worden gebouwd, mits:
  1. geen aantasting plaats vindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  2. er geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden toegevoegd;
  3. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s).

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4.1 Verbod

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren die voorkomen in de onderstaande opsomming:
  1. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  2. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  4. het rooien van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  5. het permanent opslaan van goederen;
  6. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  7. het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in de bestemmings-omschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  8. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

7.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  1. er vindt geen aantasting plaats van het doelmatig functioneren van de leiding;
  2. vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s);
  3. het werk of de werkzaamheid is niet in strijd met de bestemmingsomschrijving of de krachtens deze gestelde eisen, met een beheersverordening, met een besluit als bedoeld in artikel 3.40 van de Wet ruimtelijke ordening dan wel met een voorbereidingsbesluit;
  4. indien voor het werk of de werkzaamheid een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988, een provinciale monumentenverordening of een gemeentelijke monumentenverordening is vereist, moet deze zijn verleend indien zulks vereist is;
  5. het werk of werkzaamheid is niet in strijd met de regels gesteld bij of krachtens een verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of bij of krachtens het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

7.4.3 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 7.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.



Artikel 8 Waarde-Archeologie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waarde – Archeologie” (WR-A) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden..

8.2 Bouwregels

8.2.1 Bouwen volgens de onderliggende bestemming

Indien op grond van de bouwregels van de onderliggende bestemming bouwwerken worden gebouwd, dan zijn deze op grond van de dubbelbestemming "Waarde – Archeologie" toegestaan, mits:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport genoemd onder a, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. het bepaalde onder a. en b. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
  4. - vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

8.2.2 Voorwaarden aan de omgevingsvergunning

Indien uit het in 8.2.1 onder a. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorwaarden verbinden aan die omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.3.1 Verbod

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren die voorkomen in de onderstaande opsomming:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend: afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  2. het ophogen van de bodem;
  3. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op één of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  4. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen, parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  5. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  6. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  7. het aanleggen of rooien van bos, boomgaard of houtgewas waarbij stobben worden geplaatst of verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

8.3.2 Voorwaarden omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  1. de aanvrager van de vergunning heeft een rapport overgelegd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport genoemd onder a, door de werken of werkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de werken en werkzaamheden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. het bepaalde onder a. en b. is niet van toepassing, indien de uit te (laten) voeren werken en werkzaamheden betrekking hebben op één of meer van de volgende werken en werkzaamheden:
  4. - vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande werken en werkzaamheden, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de eventueel bestaande fundering;

  5. het werk of de werkzaamheid is niet in strijd met de bestemmingsomschrijving of de krachtens deze gestelde eisen, met een beheersverordening, met een besluit als bedoeld in artikel 3.40 van de Wet ruimtelijke ordening dan wel met een voorbereidingsbesluit;
  6. indien voor het werk of de werkzaamheid een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988, een provinciale monumentenverordening of een gemeentelijke monumentenverordening is vereist, moet deze zijn verleend indien zulks vereist is;
  7. het werk of werkzaamheid is niet in strijd met de regels gesteld bij of krachtens een verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of bij of krachtens het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

8.3.3 Uitzonderingen

Het in 8.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering waren op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  3. ten diensten van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

8.3.4 Voorwaarden aan aanlegactiviteiten te verbinden

Indien uit het in 8.3.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.



Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.


Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Algemene bepaling voor ondergronds bouwen

10.1.1 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden gelden, behoudens de in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

10.1.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:
  1. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder peil;
  2. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van rioolwaterbuffers en grafkelders die ook buiten het bouwvlak mogen worden opgericht;
  3. zowel onder bestaande bebouwing als buiten bestaande bebouwing zijn ondergrondse bouwwerken toegestaan, evenwel met inachtneming van het gestelde onder b.;
  4. in aanvulling op het bepaalde onder a. en b., maximaal 1 niet-overdekt zwembad per bouwperceel toegestaan onder de volgende voorwaarden:
  5. - het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3 meter van de zijdelingse en achterste perceelgrens;
    - het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken, als bedoeld in 5.2.2 en 6.2.2, in acht wordt genomen;
    - het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
  6. bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen uitsluitend mede in aanmerking genomen als de ondergrondse bouwwerken zich buiten de bestaande bebouwing bevinden.

10.1.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.1.2, onder a., voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 6,60 meter onder peil en onder de voorwaarde dat:
  1. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  2. de waterwinningen en de grondwaterbescherming niet wordt verstoord;
  3. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

10.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

10.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten

10.3.1 Maximale maatvoering

In die gevallen dat afstanden tot, goot- en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge Hoofdstuk II van deze planregels is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

10.3.2 Minimale maatvoering

In die gevallen dat afstanden tot, goot- en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk II van deze planregels is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

10.3.3 Heroprichting

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 10.3.1 en 10.3.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.


Artikel 11 Algemene gebruiksregels

Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met artikel 7 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.


Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 Gebiedsaanduiding “milieuzone – roerdalslenk 2”

12.1.1 Verbodsregels

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding “milieuzone – roerdalslenk 2” is het niet toegestaan om:
  1. boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben dieper dan 30 meter beneden het maaiveld;
  2. de grond te roeren dieper dan 30 meter beneden het maaiveld, of deze handeling toe te laten, of anderszins werken of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slecht doorlatende bodemlagen kunnen aantasten;
  3. een bodemenergiesysteem op te richten, welke dieper reikt dan 30 meter beneden het maaiveld;
  4. boorputten op te richten wanneer de doorboorde weerstand biedende lagen en het boorgat, van 0 tot 3 meter beneden het maaiveld, niet worden afgedicht met klei of bentoniet.

12.1.2 Uitzondering

De in artikel 12.1.1, onder a. en b., gestelde verboden gelden niet voor:
  1. het inrichten van boorputten ten behoeve van het provinciale grondwaterbeheer in het kader van de Wet bodembescherming en de Waterwet;
  2. het verrichten van bodemonderzoeken die bij of krachtens de wet zijn voorge-schreven.

12.1.3 Afwijken van de verbodsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 12.1.1, onder a. en b., als gewaarborgd is dat geen sprake is van nadelige gevolgen voor de grondwaterwinning en met dien verstande dat de omgevingsvergunning alleen kan worden verleend wanneer Gedeputeerde Staten vooraf zijn gehoord.

12.2 Gebiedsaanduiding “milieuzone – spuitzone”

12.2.1 Bouwregels

Op de gronden met de gebiedsaanduiding “milieuzone – spuitzone” mogen geen gebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken worden gebouwd en geen tuinen en erven worden aangelegd.

12.2.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.1, voor de bouw van gebouwen, bijbehorende bouwwerken en het aanleggen van tuinen en erven, die zijn toegelaten krachtens de onderliggende bestemming mits op basis van onderzoek is aangetoond, dat de te realiseren bebouwing geen onevenredige milieu-hygiënische overlast ondervindt van de gewasbeschermingsmiddelen die door het aangrenzende fruitteeltbedrijf worden toegepast.

12.3 Gebiedsaanduiding “veiligheidszone – bevb”

12.3.1 Bouwregels

Op de gronden mogen volgens de regels van de onderliggende bestemming die op die gronden rust, bouwwerken worden gebouwd mits deze niet kunnen worden aangemerkt als kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid buisleidingen, met uitzondering van vijf woningen.

12.3.2 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 12.3.1 voor de bouw van meer dan 5 kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten met dien verstande dat:
  1. aangetoond wordt dat deze objecten voldoen aan de normen van het plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR);
  2. de bouwwerken zijn toegelaten krachtens de onderliggende bestemming.

12.4 Gebiedsaanduiding “veiligheidszone – leiding”

12.4.1 Bouwregels

Op de gronden mogen volgens de regels van de onderliggende bestemming die op die gronden rust, bouwwerken worden gebouwd mits deze niet kunnen worden aangemerkt als kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

12.4.2 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 12.4.1 voor de bouw van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten met dien verstande dat:
  1. aangetoond wordt dat deze objecten voldoen aan de normen van het plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR);
  2. de bouwwerken zijn toegelaten krachtens de onderliggende bestemming.



Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van die bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 10 meter;
  5. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de hoogte van die bouwwerken ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 meter, onder de voorwaarde dat losse masten met of zonder hekwerken, gebouwen e.d. alleen zijn toegestaan:
  6. - buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
    - binnen de bebouwde kom op bedrijventerreinen en in sportparken;
  7. de bestemmingsregels voor het plaatsen van overige bouwwerken ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten op elk gebouw.

13.2 Bed & breakfast

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de wijk of buurt kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de woonfunctie ten behoeve van een Bed & breakfast-voorziening, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de woonfunctie blijft als hoofdfunctie behouden;
  2. het beoogde gebruik mag geen hinder voor het woonmilieu opleveren;
  3. het beoogde gebruik mag geen belemmering voor de omliggende bedrijven opleveren;
  4. het beoogde gebruik naar de aard moet met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming zijn;
  5. het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen waarmee is bedoeld dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  6. er mag geen duurzame ontwrichting van de evenwichtige opbouw van de voorzieningenstructuur ontstaan;
  7. het beoogde gebruik mogen niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten omvatten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer;
  8. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  9. de Bed & breakfast-voorziening dient in bestaande bebouwing te worden gerealiseerd;
  10. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen mogen ten behoeve van een Bed & breakfast in gebruik zijn, zulks met een absoluut maximum van 60 m²;
  11. de omgevingsvergunning wordt uitsluitend bij een woonfunctie verleend.

13.3 Kleine bouwwerken

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze planregels een omgevingsvergunning kan worden verleend, kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde, bouwwerken van algemeen nut en religieuze doeleinden, zoals abri's, wachthuizen, transformatorhuizen, schakelhuizen, (ondergrondse) afvalcontainers, gemaalgebouwen, telefooncellen, monumenten, kapellen, wegkruizen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
  1. de oppervlakte per bouwwerk niet meer bedraagt dan 15 m²;
  2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 meter;
  3. de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de bouwhoogte van overige bouwwerken niet meer dan 10 meter mag bedragen.

13.4 Afwijken ter voorkoming van beperking meest doelmatige gebruik

Van de planregels wordt afgeweken indien strikte toepassing leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.


Artikel 14 - Algemene wijzigingsregels

14.1 Wijzigingsbevoegdheid algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
  1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmings-vlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
  4. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.



Artikel 15 Algemene procedureregels

15.1 Omgevingsvergunning

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

15.2 Wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de Afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

15.3 Nadere eisen

Bij toepassing van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen, zoals deze onderdeel uitmaken van deze planregels, worden de volgende procedureregels in acht genomen:
  1. het ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende 2 weken ter inzage;
  2. burgemeester en wethouders maken de onder a. bedoelde terinzagelegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze bekend;
  3. de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. gedurende de onder a. genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijke zienswijzen indienen tegen het ontwerp-besluit.



Artikel 16 Overige regels

16.1 Onderlinge rangorde dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Voor zover de in deze regels opgenomen dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:
  1. in de eerste plaats de regels van dubbelbestemming “Leiding – Gas”;
  2. in de tweede plaats de regels van dubbelbestemming “Waarde – Archeologie”;
  3. in de derde plaats de regels van gebiedsaanduiding “veiligheidszone – bevb “;
  4. in de vierde plaats de regels van gebiedsaanduiding “milieuzone – spuitzone”;
  5. in de vijfde plaats de regels van gebiedsaanduiding “milieuzone – roerdalslenk 2”.

16.2 Regeling omtrent parkeren en laden en lossen

16.2.1 Parkeren

Indien de omvang of de bestemming van een gebouw, dan wel bestemmingsvlak, daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of bewoning van het gebouw, dan wel bestemmingsvlak, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer. Dit alles ter beoordeling van de gemeente.

16.2.2 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw, dan wel bestemmingsvlak, aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor laden en lossen van goederen, moet deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw behoort. Dit alles ter beoordeling van de gemeente.

16.2.3 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in onderdelen 16.2.1 en 16.2.2:
  1. indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien;
  3. dit alles ter beoordeling van de gemeente.

16.3 Andere wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerpplan.

16.4 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in Artikel 10 van deze planregels is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2°, van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.


Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

17.1.1 Geoorloofd afwijkend bouwen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van dat plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

17.1.2 Reeds afwijkend bouwen volgens voorheen geldend bestemmingsplan

Onderdeel 17.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.

17.2 Afwijken van het overgangsrecht bouwen

17.2.1 Afwijkingsbevoegdheid voor vergroting van inhoud bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in 17.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in onderdeel 17.1.1 met maximaal 10 %.

17.3 Overgangsrecht gebruik

17.3.1 Geoorloofd afwijkend gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

17.3.2 Verbod

Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld onder 17.3.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

17.3.3 Onderbreking van afwijkend gebruik

Indien het gebruik, bedoeld onder 17.3.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

17.3.4 Reeds afwijkend gebruik volgens voorheen geldend bestemmingsplan

Onderdeel 17.3.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat bestemmingsplan.

17.4 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik, als bedoeld in onderdeel 17.3, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht met een omgevingsvergunning afwijken.


Artikel 18 Citereel

18.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Bosserhofsveld”.

Copyright ©2015 Konijnenburg Groep - Disclaimer - Algemene voorwaarden