direct naar inhoud van Artikel 36 Waterstaat - Retentiebekken
Plan: Heel - Panheel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1641.BPL036-DO01

Artikel 36 Waterstaat - Retentiebekken

36.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Retentiebekken' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:

  • a. waterberging en waterbeheer;
  • b. ter plaatse van de functieaanduiding 'waterstaat' een waterinlaat uitsluitend ten behoeve van het retentiebekken.

36.2 Bouwregels
36.2.1 Voorrangsregels

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van het retentiegebied als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming 'Waterstaat - Retentiebekken'.

36.2.2 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

36.2.3 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

36.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

  • a. de maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 2,5 meter.

36.3 Afwijken van de bouwregels

Mits het functioneren van het gebied als waterbergingsgebied niet onevenredig wordt belemmerd, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde onder 36.2 en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd.

36.4 Specifieke gebruiksregels
36.4.1 Voorwaardelijke bepaling waterinlaat

Het aanleggen, gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de waterinlaat genoemd in de voor 'Waterstaat - Retentiebekken' met de functieaanduiding 'waterstaat' aangewezen gronden conform de bestemming 'Waterstaat - Retentiebekken' en de functieaanduiding 'waterstaat' is alleen toegestaan als er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de veiligheid in het gebied tegen hoog water en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering.

36.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
36.5.1 Verbod

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren die voorkomen in de onderstaande opsomming:

  • a. het verwijderen van houtopstanden;
  • b. het ontgronden, diepwoelen, diepploegen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • c. het aanbrengen van verhardingen;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
  • e. het aanleggen van inundatiegebieden, retentiegebieden en retentievijvers;
  • f. het graven of dempen, verdiepen of verbreden van beken, sloten of daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  • g. het aanplanten van bomen en/of houtgewas over een oppervlakte van meer dan 50 m²;
  • h. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;
  • i. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en het educatief medegebruik;
  • j. het aanleggen van ligplaatsen voor vaartuigen;
  • k. het aanbrengen van drainage;
  • l. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • m. het werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden is niet in strijd met de doeleindenomschrijving van het bestemmingsplan, of krachtens zodanige plannen gestelde eisen, een beheersverordening, een besluit als bedoeld in artikel 3.40 van de Wet ruimtelijke ordening dan wel met een voorbereidingsbesluit;
  • n. voor het werk of de werkzaamheid een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988, een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is verleend indien zulks vereist is;
  • o. het werk of werkzaamheid is niet in strijd met de regels gesteld bij of krachtens een verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid van de Wet ruimtelijke ordening of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3 derde lid van de Wet ruimtelijke ordening.

36.5.2 Uitzonderingen

Het onder 36.5.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.

36.5.3 Toelaatbaarheid

De in 36.5.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvoor hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in 36.1 genoemde doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Voor zover het betreft een vergunning waarbij de waterhuishouding, waterberging en/of de waterafvoer in het geding is wordt vooraf Rijkswaterstaat gehoord.