4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Op de in artikel 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen
-
a. bedrijfsgebouwen mogen alleen worden gebouwd binnen het opgenomen bouwvlak;
-
b. de goothoogte en/of bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' en/of 'maximale bouwhoogte' aangegeven goothoogte en/of bouwhoogte;
-
c. bedrijfsgebonden kantoren maken onderdeel uit van een bedrijfsgebouw waarbij per glastuinbouwbedrijf het bedrijfsvloeroppervlakte voor kantoren niet meer mag bedragen dan 10% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte aan bedrijfsgebouwen, met een maximum van 750 m2;
4.2.3 Kassen
-
a. de bouwhoogte van de kassen bedraagt maximaal 8 m;
-
b. de afstand tussen kassen en een woning van derden bedraagt minimaal:
-
1. 30 m, indien het glastuinbouwbedrijf voor 1 mei 1996 is opgericht of is ontstaan uit reconstructie van meerdere bestaande glastuinbouwbedrijven van voor 1 mei 1996 (met inbegrip van eventuele uitbreiding na dat tijdstip);
-
2. 55 m, indien het glastuinbouwbedrijf op of na 1 mei 1996 is opgericht of is ontstaan uit reconstructie.
-
c. de afstand van kassen tot de perceelsgrens(zen) naar de openbare weg bedraagt ten minste:
-
1. 10 m, indien het een hoofdontsluiting betreft;
-
2. 5 m, in overige gevallen;
mits de verkeersveiligheid gewaarborgd is;
-
d. de afstand van kassen tot de perceelsgrens(zen) en/of andere bestemmingen dient ten minste 1 m te bedragen.
4.2.4 Bedrijfswoningen
-
a. de woningen mogen alleen worden gebouwd binnen het opgenomen bouwvlak met de aanduiding “bedrijfswoning”;
-
b. de goothoogte en/of bouwhoogte van de woning bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' en/of 'maximale bouwhoogte' aangegeven goothoogte en/of bouwhoogte;
-
c. ter plaatse van de aanduiding 'nokrichting' dient de bestaande nokrichting te worden gehandhaafd.
4.2.5 Dakkapellen op bedrijfswoning
Bij de bedrijfswoning zijn in het voordakvlak of een ander naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak nieuwe dakkapellen toegestaan, indien:
-
a. In het dakvlak waarop de dakkapel is voorzien nog geen dakkapel aanwezig is;
-
b. De hellingshoek van het dakvlak waarop de dakkapel is voorzien minimaal 30 graden bedraagt;
-
c. de afstand van de bovenzijde boeiboord of daktrim tot de daknok minimaal 0,5 m bedraagt
-
d. de afstand van de voet van de dakkapel tot de verdiepingsvloer minimaal 0,5 m en maximaal 1 m bedraagt;
-
e. de afstand van de zijkant van een dakkapel tot de binnenkant van de scheidingsmuur/-muren en/of de zijdelingse dakrand(en) minimaal 1 m bedraagt;
-
f. de breedte van de dakkapel maximaal 3 m bedraagt;
-
g. de hoogte van de dakkapel maximaal 1, 75 m bedraagt, gemeten vanaf de voet van de dakkapel tot de bovenzijde boeiboord of daktrim;
-
h. de dakkapel plat is afgedekt.
4.2.6 Aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen
-
a. bij iedere bedrijfswoning mogen buiten het bouwvlak aan de achtergevel van de bedrijfswoning aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, waarbij:
-
1. de diepte gemeten uit de achtergevelbouwgrens van de bedrijfswoning niet meer dan 3 m mag bedragen;
-
2. de bouwhoogte van aanbouwen niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning, vermeerderd met 0,25 m tot een maximum van 4 m;
-
3. voldaan dient te worden aan het bepaalde in sub d;
-
b. bij iedere bedrijfswoning mogen buiten het bouwvlak
aan de zijgevel van de bedrijfswoning aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, waarbij:
-
1. de diepte gemeten uit:
- de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) achtergevelbouwgrens van de bedrijfswoning niet meer dan 3 m mag bedragen en;
- de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) zijgevel van de bedrijfswoning niet meer dan 3 m mag bedragen;
-
2. de afstand tot:
- de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) (voor)gevelrooilijn van de bedrijfswoning minimaal 1 m zal bedragen;
- de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 m zal bedragen, tenzij de uitbreiding wordt gerealiseerd op de perceelsgrens;
- de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 m zal bedragen, indien deze grenst aan het openbaar gebied;
-
3. de bouwhoogte van aanbouwen niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning vermeerderd met 0,25 m tot een maximum van 4 m;
-
4. voldaan dient te worden aan het bepaalde in sub d;
-
c. bij iedere bedrijfswoning mogen buiten het bouwvlak
vrijstaande bijgebouwen en/of overkappingen worden gebouwd, waarbij:
-
1. de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, gemeten ten opzichte van het aansluitende terrein;
-
2. de afstand tot:
- de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) (voor)gevelrooilijn van de bedrijfswoning minimaal 1 m zal bedragen;
- de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 m zal bedragen, tenzij het vrijstaande bijgebouwen en/of overkapping wordt gerealiseerd op de perceelsgrens;
-
3. de afstand tussen het vrijstaande bijgebouw en/of overkapping tot:
- de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) achtergevelbouwgrens van de bedrijfswoning ten minste 6 m zal bedragen;
- de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) zijgevel van de bedrijfswoning ten minste 6 meter zal bedragen;
-
4. het vrijstaande bijgebouw en/of overkapping in zijn geheel moet worden gerealiseerd binnen een afstand van 15 meter van de meest nabij gelegen zijgevelgrens en binnen 30 meter van de achtergevelbouwgrens
-
5. voldaan dient te worden aan het bepaalde in sub d;
-
d. de gebouwen en overkappingen als bedoeld onder a, b en c mogen slechts worden opgericht, indien de maximale grondoppervlakte van de gebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 75 m2.
4.2.7 Andere bouwwerken
-
a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraag maximaal 2m;
-
b. in afwijking van het bepaalde in sub a bedraagt de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de (voor)gevelrooilijn van een bedrijfswoning c.q. hoofdgebouw maximaal 1 m;
-
c. de hoogte van damwanden bedraagt maximaal 1,50 m;
-
d. de maximale bouwhoogte van warmwater(opslag)tanks en warmtekrachtkoppelingen, bedraagt 10 m;
-
e. de maximale bouwhoogte van gietwatersilo's bedraagt 11 m, waarbij de maximale hoogte niet hoger is dan de hoogte van de overige bebouwing;
-
f. de maximale hoogte van waterbassins bedraagt 4,50 m;
-
g. de afstand van warmwater(opslag)tanks, warmtekrachtkoppelingen, en gietwatersilo's tot de perceelsgrens(zen) naar de openbare weg bedraagt ten minste:
-
1. 10 m, indien het een hoofdontsluiting betreft;
-
2. 5 m, in overige gevallen;
mits de verkeersveiligheid gewaarborgd is;
-
h. de afstand van warmwater(opslag)tanks, warmtekrachtkoppelingen, en gietwatersilo's tot de perceelsgrens(zen) en/of andere bestemmingen moet(en) ten minste 5 m bedragen;
-
i. de afstand van warmwater(opslag)tanks en/of warmtekrachtkoppelingen tot een (bedrijfs)woning van derden moet ten minste 60 m bedragen;
-
j. warmwater(opslag)tanks, warmtekrachtkoppelingen en/of gietwatersilo's moeten achter de voorgevelrooilijn van het primaire bedrijfsgebouw gebouwd worden, zodanig dat het bouwwerk een (ondergeschikt) onderdeel uitmaakt van en een eenheid vormt met het primaire bedrijfsgebouw;
-
k. warmtekrachtkoppelingen en warmwater(opslag)tanks en/of andere bedrijfsmatige bouwwerken voor energieproductie, met als doel energie te produceren (en/of de verkoop daarvan) voor meerdere glastuinbouwbedrijven, mogen alleen worden gebouwd, mits:
-
1. deze als zodanig aantoonbaar noodzakelijk zijn in bedrijfsmatig opzicht;
-
2. niet meer dan een ondergeschikt gedeelte van het bedrijfsinkomen wordt gehaald uit de verkoop van energie aan derden;
-
3. de aldus opgewekte warmte voor ten minste 95% nuttig voor de glastuinbouwondernemingen wordt toegepast.
-
l. de hoogte van overige andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 5 m.
4.2.8 Centrale sorteerinrichtingen
-
a. centrale sorteerinrichtingen mogen alleen gevestigd worden in bedrijfsgebouwen van glastuinbouwbedrijven waar ook wordt geteeld;
-
b. het parkeren, laden en lossen in verband met de centrale sorteerinrichting dient geheel op eigen terrein plaats te vinden;
-
c. bedrijfsgebouwen waarin een centrale sorteerinrichting zal worden gevestigd zijn gelegen aan de hoofdinfrastructuur;
-
d. indien het onder c gestelde niet mogelijk is, dan zijn bedrijfsgebouwen waarin een centrale sorteerinrichting zal worden gevestigd toegestaan aan een zijweg of aan een parallelweg van de hoofdinfrastructuur, mits deze zijweg of parallelweg een minimale breedte heeft van 6 m.
4.2.9 Bestaande bouwwerken
Bouwwerken, welke niet voldoen aan het bepaalde in de leden 2.1 t/m 2.7, zijn toegestaan voor zover deze rechtsgeldig zijn gebouwd of een rechtsgeldige bouwtitel hebben op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan. De bestaande, afwijkende maatvoering geldt dan als maximale maatvoering.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:
4.3.1 Bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen
-
a. het op ieder perceel buiten het bouwvlak c.q. de bouwvlakken bouwen van bedrijfsgebouwen, waarbij geldt dat:
-
1. de oppervlakte van de gebouwen maximaal 10% bedraagt van het bouwvlak c.q. de bouwvlakken, dan wel, indien er geen bouwvlak(ken) is/zijn, de bestaande bebouwing;
-
2. de afstand van de gebouwen tot de perceelsgrenzen tenminste 5 m bedraagt;
-
3. de goot- en/of bouwhoogte van de gebouwen ten hoogste zoveel mag bedragen als is toegestaan voor het/de betreffende bedrijfsgebouw(en) binnen het aansluitende bouwvlak, indien in het aansluitend bouwvlak meerdere goot- en bouwhoogtes voorkomen bedraagt de toegestane goot- en/of bouwhoogte niet meer dan de laagste goot- en of bouwhoogte.
-
b. het verkleinen van de afstand van bedrijfsgebouwen tot de perceelsgrens(zen) (naar de openbare weg, niet zijnde een hoofdontsluiting) en/of andere bestemmingen, mits:
-
1. dit niet leidt tot negatieve gevolgen in het kader van de milieuwetgeving;
-
2. de verkeersveiligheid gewaarborgd is;
-
3. de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft, dit ter beoordeling van de stedenbouwkundige;
-
c. het bouwen van nieuwe bedrijfsgebouwen buiten het bouwvlak c.q. de bouwvlakken, waarbij geldt dat:
-
1. deze ten dienste staat van een ter plaatse gevestigd of te vestigen volwaardig glastuinbouwbedrijf;
-
2. de oppervlakte maximaal 500 m² bedraagt;
-
3. de afstand van de gebouwen tot de perceelsgrens ten minste 5 meter bedraagt;
-
4. de afstand tussen bedrijfsgebouwen en een (bedrijfs)woning van derden bedraagt minimaal:
- 30 m, indien het glastuinbouwbedrijf voor 1 mei 1996 is opgericht of is ontstaan uit reconstructie van meerdere bestaande glastuinbouwbedrijven van voor 1 mei 1996 (met inbegrip van eventuele uitbreiding na dat tijdstip);
- 55 m, indien het glastuinbouwbedrijf op of na 1 mei 1996 is opgericht of is ontstaan uit reconstructie;
-
5. de goothoogte niet meer bedraagt dan 8 meter en de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt.
4.3.2 Kassen
-
a. het verkleinen van de afstand van kassen tot een (bedrijfs)woning van derden tot minimaal:
-
1. 15 m, indien het glastuinbouwbedrijf voor 1 mei 1996 is opgericht of is ontstaan uit reconstructie van meerdere bestaande glastuinbouwbedrijven van voor 1 mei 1996 (met inbegrip van eventuele uitbreiding na dat tijdstip);
-
2. 30 m, indien het glastuinbouwbedrijf op of na 1 mei 1996 is opgericht of is ontstaan uit reconstructie;
mits, aangetoond wordt dat dit niet leidt tot milieuhinder voor de (bedrijfs)woning van derden;
-
b. het verkleinen van de afstand van kassen tot de perceelsgrens(zen) (naar de openbare weg, niet zijnde een hoofdontsluiting) en/of andere bestemmingen, mits:
-
1. dit niet leidt tot negatieve gevolgen in het kader van de milieuwetgeving;
-
2. de verkeersveiligheid gewaarborgd is;
-
3. de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft, dit ter beoordeling van de stedenbouwkundige.
4.3.3 Aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen
-
a. de bouw van een vrijstaand bijgebouw en/of overkapping op een kortere afstand van een gevel van het vrijstaande bijgebouw tot de achtergevel van de bedrijfswoning indien de diepte van het perceel gemeten tussen de achtergevel van de bedrijfswoning en een hoofdgebouw minder dan 9 m bedraagt;
-
b. de bouw van een kap op een aanbouw waarbij:
-
1. de dakhelling niet meer mag bedragen dan de dakhelling van de bedrijfswoning;
-
2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning;
-
3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van de bedrijfswoning;
-
c. de bouw van een kap op een vrijstaand bijgebouw op voorwaarde dat:
-
1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
-
2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
-
d. de bouw van andere bouwwerken zoals borstweringen met een hoogte van maximaal 1 m, gemeten vanaf het betreedbaar oppervlak, op een aanbouw.
4.3.4 Andere bouwwerken
-
a. het bouwen van een terreinafscheiding met een maximale hoogte van 3 m, mits:
-
1. dit aantoonbaar bedrijfmatig, waaronder begrepen de beveiliging, noodzakelijk is;
-
2. het een volledig open hekwerk betreft, zodanig dat het zicht op het voorterrein vanaf de openbare weg behouden blijft.
-
b. het oprichten van vlaggenmasten met een maximale hoogte van 10 m;
-
c. het bouwen van warmwater(opslag)tanks en/of warmtekrachtkoppelingen tot ten minste 30 meter van een (bedrijfs)woning van derden, mits aantoonbaar voldoende geluidsisolerende maatregelen zijn getroffen om deze afstand te rechtvaardigen;
-
d. het bouwen van warmwater(opslag)tanks, warmtekrachtkoppelingen en/of gietwatersilo's voor de voorgevelrooilijn van het primaire bedrijfsgebouw, mits:
-
1. dit niet leidt tot negatieve gevolgen in het kader van de milieuwetgeving;
-
2. de verkeersveiligheid gewaarborgd is;
-
3. de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft, dit ter beoordeling van de stedenbouwkundige.
4.3.5 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels
De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:
-
a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
-
b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
2. de verkeersveiligheid;
-
3. de sociale veiligheid;
-
4. het aantal parkeervoorzieningen;
-
5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
-
6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
-
7. het milieu.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor:
4.5.1 Aquacultuur
Het gebruik van bedrijfsgebouwen en kassen ten behoeve van aquacultuur als ondergeschikt onderdeel van de glastuinbouwfunctie, mits:
-
a. aantoonbaar sprake is van een gesloten systeem;
-
b. niet meer dan een ondergeschikt gedeelte van het bedrijfsinkomen wordt gehaald uit de verkoop van aquatische producten en aquatische organismen;
-
c. vrachtwagens op eigen terrein kunnen keren of er een in- en een uitgang aanwezig zijn, waardoor het keren niet noodzakelijk is;
-
d. er wordt voldaan aan de parkeernorm volgens de betreffende regelgeving;
-
e. dit geen (milieu)hinder, gevaar of schade veroorzaakt voor aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
4.5.2 Bedrijfsgebonden kantoren
-
a. het vergroten van het bedrijfsvloeroppervlakte aan bedrijfsgebonden kantoren waarbij per glastuinbouwbedrijf het bedrijfsvloeroppervlakte maximaal 20% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte aan bedrijfsgebouwen is, met een maximum van 1000 m2, mits deze oppervlakte als zodanig ook aantoonbaar noodzakelijk is in bedrijfsmatig opzicht.
4.5.3 In- en uitrit
Het aanleggen en in gebruik nemen van een bredere in/uitrit, mits:
-
a. dit als zodanig aantoonbaar noodzakelijk is vanwege de onmogelijkheid om anders vanaf de (openbare) weg het eigen terrein op te kunnen draaien;
-
b. er een duidelijk onderscheid is tussen het privé en openbaar terrein door middel van een (groene) (erf)afscheiding;
-
c. goedkeuring is verleend door de verkeerskundige.
4.5.4 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de gebruiksregels
De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:
-
a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
-
b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
2. de verkeersveiligheid;
-
3. de sociale veiligheid;
-
4. het gewenste voorzieningenniveau;
-
5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
-
6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
-
7. het milieu;
-
c. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
-
d. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.