Plan: | Westpolder/Bolwerk 2012, deelplan 5, fase 1 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1621.BP0104U07-VAST |
In Westpolder/Bolwerk wordt een nieuw woongebied gerealiseerd. De ontwikkeling van het gebied vindt gefaseerd plaats. In het geldende bestemmingsplan is voor een groot deel van het beoogde woongebied een uitwerkingsverplichting opgenomen.
Via het onderhavige uitwerkingsplan vindt de planologische uitwerking plaats van een gedeelte van deelplan 5. Ook wordt hiermee een gedeelte van een eerder uitwerkingsplan herzien.
Dit uitwerkingsplan wordt gevormd door een set van digitale bestanden. Deze digitale versie bestaat uit een toelichting, regels, een digitale verbeelding (GML) en bijlagen.
Het uitwerkingsplan kan ook analoog worden geraadpleegd. In de analoge versie is de digitale verbeelding vervangen door een analoge verbeelding. Visueel leidt dit tot enkele wijzigingen. Inhoudelijk heeft dit geen gevolgen.
Via de toelichting worden de voor de beoogde ontwikkeling relevante ruimtelijke factoren inzichtelijk gemaakt. Bovendien geeft het een beschrijving van de in het uitwerkingsplan opgenomen planregels. Via deze beschrijving wordt het doel van de planregels uiteengezet. Dit kan indien nodig helderheid geven bij de uitleg van de planregels (en verbeelding).
De planlocatie is gelegen aan de westzijde van Berkel en Rodenrijs. De locatie valt binnen deelplan 5 van het gebied Westpolder. Direct ten westen van het plangebied bevindt zich het tracé van de Randstadrail tussen Den Haag Centraal station en Rotterdam Centraal station. Aan de zuidkant en oostkant wordt aangesloten op het bestaande uitwerkingsplan “Westpolder/Bolwerk 2012, basisschool Westpolder 2 en woningen deelplan 5 (bouwstoom 1)”. Tevens wordt dit uitwerkingsplan gedeelte herzien op basis van nieuwe inzichten (zie ook paragraaf 1.5). Voor de beeldvorming is het plangebied in afbeelding 1 en 2 weergegeven.
Afbeelding 1: globale ligging plangebied en omgeving
De planregels en -toelichting sluiten aan bij de regels in het onderliggende bestemmingsplan “Westpolder/Bolwerk 2012” en eerdere uitwerkingsplannen.
De verbeelding bevat de bestemmingen voor de beoogde woningen, zorgvoorziening en openbare voorzieningen, zoals wegen, water, groen en parkeerplaatsen.
De te ontwikkelen locatie maakt deel uit van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012". Op 28 maart 2013 is het bestemmingsplan vastgesteld, waarna het op 12 juni 2013 in werking is getreden. Op 10 oktober 2013 is het plan onherroepelijk geworden.
Het plangebied van "Westpolder/Bolwerk 2012" bestaat uit 11 deelplannen, waarvan een gedeelte al is gerealiseerd. Voor de deelplannen die nog verwezenlijkt moeten worden, zijn in het bestemmingsplan veelal uit te werken bestemmingen opgenomen. Dit geldt ook voor het plangebied van dit uitwerkingsplan.
Het plangebied valt binnen de bestemming 'Wonen – Uit te werken'. De uit te werken woonbestemming voorziet niet alleen in de bouw van woningen, maar ook in onder meer bedrijven, kantoren en maatschappelijke voorzieningen, zoals scholen en zorgfuncties.
Het plangebied valt bovendien binnen een vrijwaringszone ten behoeve van de bescherming van luchtvaartverkeer. Dit houdt verband met het nabijgelegen vliegveld 'Rotterdam The Hague Airport'.
Afbeelding 2: uitsnede vigerende plannen met globale weergave plangebied
Voor een deel van het plangebied is op 14 januari 2014 al een uitwerkingsplan vastgesteld, het uitwerkingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012, basisschool Westpolder 2 en woningen deelplan 5 (bouwstroom 1)". Op 7 maart 2014 is het in werking getreden en op 19 juli 2014 onherroepelijk geworden. Hieraan is echter nog geen uitvoering gegeven en de huidige inzichten geven aanleiding tot een gedeeltelijke herziening van het plangebied van dat uitwerkingsplan.
In het navolgende hoofdstuk van deze toelichting wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en de beoogde nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 wordt het relevant geachte Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toets aan van belang zijnde wet- en regelgeving voor omgevingsaspecten zoals bodem, geluidhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, water, ecologie en cultuurhistorie. Het daaropvolgende hoofdstuk geeft een juridische planbeschrijving ten aanzien van de regels en de verbeelding. In het hoofdstuk 6 zal worden ingegaan op de economische uitvoerbaarheid. De maatschappelijke aanvaardbaarheid van het uitwerkingsplan komt aan de orde in het laatste hoofdstuk.
Het landschap tussen Rotterdam, Delft, Den Haag en Zoetermeer is in de loop van de eeuwen diverse keren veranderd van karakter. Het plangebied stond in de vroege jaartelling in contact met de Noordzee. De eb- en vloedbewegingen van de zee reikte via een krekenstelsel tot voorbij Pijnacker en Berkel. Er ontstond een moerasbos. Door het voortdurend afsterven van vegetatie ontwikkelde dit zich tot een veenpakket. Vanaf de tiende eeuw werd het deltalandschap in cultuur gebracht door het graven van ontwateringskanalen en de aanleg van akkers. Door het wegpompen van water verloor het veen veel volume. Dit leidde tot een verzakking van de bodem, waardoor de aanleg van dijken en kades noodzakelijk werd.
In de veertiende en de vijftiende eeuw steeg de vraag naar turf. Daarom werd het landschap aangewend voor het winnen van turf. Hierdoor ontstond een waterrijk plassenlandschap. Deze plassen groeiden aaneen tot grote meren en veenplassen. Na deze vervening brachten de gronden niets meer op. Bovendien vormde het water een bedreiging van de veiligheid van de bewoners. Besloten werd de plassen droog te malen en de drooggevallen gebieden opnieuw te verdelen in strakke, rechthoekige kavels. Dit proces was rond 1850 voltooid en zorgde voor het ontstaan van de kleine poldertjes met een eigen verkavelingspatroon en een relatief hoge grondwaterstand.
De Oude Droogmaking, waarvan de Westpolder deel uitmaakt, werd in de periode van 1767 tot 1777 drooggelegd en was daarmee de eerste in het huidige Berkel en Rodenrijs. Het gebied kreeg een strakke, rechtlijnige verkaveling. De meer westelijk gelegen polder Oudeland is vanwege de slechte bodem nooit afgegraven. Deze ligt daarom een meter of drie hoger dan de Westpolder.
Het overgrote deel van het landbouwareaal in Berkel en Rodenrijs was en is in gebruik bij de veehouderij. Rond 1900 vestigden ook tuinbouwbedrijven zich aan de randen van de polders langs de vaarten, met het oog op de afvoer van producten per schip.
De kern van Berkel en Rodenrijs bleef tot en met 1945 kleinschalig en agrarisch van aard. Na de oorlog verstedelijkte deze echter langzamerhand door de aanleg van bedrijventerreinen en nieuwe woongebieden. Als eerste uitbreiding werd de Oranjebuurt gerealiseerd, gelegen ten noorden van het oude centrum. In de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw werden meer grootschalige wijken zoals de Sterrenwijk, de Weidevogelbuurt en de Bomen- en Struikenbuurt (ten noorden en oosten van het plangebied) gerealiseerd.
In de Vierde Nota op de Ruimtelijke Ordening Extra (VINEX) is Berkel en Rodenrijs aangewezen als uitbreidingslocatie. De wijken Rodenrijse Zoom (Plaszoom), Meerpolder en Westpolder/Bolwerk zijn inmiddels deels gerealiseerd en deels in aanbouw.
De planlocatie bevindt zich in Westpolder nabij de noordelijk gelegen, oost-west georiënteerde, Leeweg. Ten westen loopt de Randstadrail. Deze bovengrondse metrolijn vormt een verbinding tussen Den Haag en Rotterdam. Aan de oostzijde van en aansluitend op het plangebied ligt een basisschoollocatie en ten zuiden hiervan ligt het winkelcentrum 'Het Gouden Hart'. Ten oosten van het plangebied is reeds woningbouw in aanbouw.
In de eerste plaats voorziet dit uitwerkingsplan erin dat uitvoering kan worden gegeven aan de bouwstromen F1 en G, ten noorden en ten westen van de basisschoollocatie in deelplan 5. Hierbij is gekozen voor zogenaamde bouwstroken. Binnen deze stroken kunnen uiteenlopende type woningen worden gebouwd, zoals geschakelde woningen en vrijstaande woningen.
Het aantal woningen is niet gemaximeerd. Wel wordt het aantal beperkt door de omvang van de bouwstroken en de gehanteerde parkeernorm. Met deze flexibele benadering kan snel en adequaat worden ingespeeld op de wensen van potentiële kopers. Deze aanpak houdt dan ook rekening met de huidige woningmarkt, waarbinnen de vraag naar nieuwbouwwoningen minder voorspelbaar is dan in voorgaande jaren.
De aanleg van parkeerplaatsen is zowel mogelijk binnen de verkeersbestemming als binnen de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen'.
Met dit uitwerkingsplan wordt ook een gedeelte van het op 14 januari 2014 vastgestelde uitwerkingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012, basisschool Westpolder 2 en woningen deelplan 5 (bouwstroom 1)" herzien. Deze herziening ziet op een aantal gewijzigde inzichten.
Maatschappelijke voorziening
In het zuidwesten van het plangebied wordt een zorggebouw beoogd ten behoeve van onzelfstandige woonruimte. Vanwege akoestische gevolgen en recente jurisprudentie wordt er een maatbestemming aan dit gebied gegeven en wordt de woonbestemming omgezet naar de bestemming 'Maatschappelijk'. In de regels is een wijzigingsbevoegdheid naar 'Wonen' opgenomen. Hierbij is de voorwaarde gesteld dat het bouwvlak en de bepalingen ten aanzien van de goot- en bouwhoogte onverkort van toepassing blijven na wijziging.
Verlenging bouwstroken
Bij de detailuitwerking van de woningbouwplannen in deelplan H bleek er behoefte te zijn aan een beperkte uitbreiding van de bouwstroken. Oorzaak hiervan is met name dat de hoogbouw op de hoeken, waarmee in het uitwerkingsplan nog rekening werd gehouden, waarschijnlijk niet wordt gerealiseerd. Volgens de huidige inzichten komen hier grondgebonden woningen. Op de plaatsen waar aan de zijkant een tuinbestemming aanwezig was, wordt die gewijzigd naar 'Wonen' en de bouwstroken worden verlengd tot 1 meter van de verkeersbestemming.
Parkeren op eigen terrein
Van de gelegenheid wordt meteen gebruik gemaakt om de regeling voor het parkeren op eigen terrein te herzien. Deze herziening dient ertoe om de handhaafbaarheid te vergroten
Wijziging inrichting openbaar gebied
Voor het gebied tussen de spoorlijn (RanstadRail) en het beoogde zorggebouw geldt dat de plannen ten aanzien van de ontsluiting en daarmee ook de ligging van het water en groenstroken is gewijzigd. In dit uitwerkingsplan wordt de bestemming in overeenstemming gebracht met de huidige plannen.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak welke ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het van kracht zijnd ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. Door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden, zoals de economische crisis, klimaatverandering en de door het tegelijkertijd plaatsvinden van groei, stagnatie en krimp toenemende regionale verschillen, zijn de beleidsnota's op het gebied van zowel ruimte als mobiliteit gedateerd. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is zo de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR is vastgesteld op 13 maart 2012.
De SVIR vervangt verschillende bestaande nota's zoals:
In SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
Met de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (Vinex) uit 1994 werd de basis gelegd voor de bouw van grootschalige woonwijken. Vinex zag formeel op de periode tot 2005.
Voor een goed werkende woningmarkt blijft het Rijk de rijksdoelstellingen voor heel Nederland wel benoemen: de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. De programmering van verstedelijking wordt echter overgelaten aan provincies en (samenwerkende) gemeenten. Gemeenten zorgen voor de (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering, binnen de provinciale kaders, en uitvoering van de woningbouwprogramma’s. Waar samenwerking tussen gemeenten uitblijft, stimuleren provincies actief dat de samenwerking alsnog tot stand komt.
Provincies voeren, rekening houdend met de rijksdoelstellingen, de regie over de integratie en afweging van ruimtelijke opgaven van (boven)regionaal belang. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports (Noordvleugel en Zuidvleugel) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Lansingerland is onderdeel van de zuidvleugel. De nog onvoltooide Vinex-locaties zijn onderdeel geworden van deze programmering.
De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Om niettemin wel het zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, is door het Rijk een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Daardoor wordt de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut. Hiervoor is reeds omschreven dat het plangebied deel uitmaakt van een Vinex-locatie. Daarmee heeft het Rijk zich al uitgesproken voor de ontwikkeling van nieuwbouw buiten bestaand stedelijk gebied. Een nadere beoordeling aan de hand van de genoemde ladder kan daarmee achterwege blijven.
De hiervoor behandelde structuurvisie is een beleidsstuk zonder bindend karakter voor lagere overheden. Om naleving van deze en andere structuurvisies te kunnen afdwingen, is besloten tot de vaststelling van algemene regels. Deze zijn opgenomen in het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro). Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden.
Een deel van het Barro wordt gevormd door de overname van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's. Deze waren beiden in principe niet bindend, tenzij het onderdelen betrof die door het Rijk werden aangemerkt als 'concrete beleidsbeslissing'. Bij de continuering van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's gaat het om:
Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met voorschriften voor de volgende thema's:
Het beleid van het Rijk richt zich op nationale belangen. Wat het Rijk daaronder schaart komt via onder meer de hiervoor behandelde beleidsstukken en algemene regels tot uiting.
De realisatie van een maatschappelijke voorziening in de vorm van onzelfstandige woonruimte valt in ruimtelijke zin niet onder de reikwijdte van het actuele Rijksbeleid. Hetzelfde geldt voor woningbouw. Bovendien worden de plannen gerealiseerd in een door het Rijk aangewezen Vinex-locatie. Van enige strijd met Rijksbeleid is dan ook geen sprake.
De Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 augustus 2014 in werking getreden. De VRM geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
De provincie richt zich op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met blijvende aandacht voor de kwaliteit. Hierbij zal de bestaande situatie gelden als vertrekpunt, vormt de maatschappelijke vraag de leidraad voor het handelen en stuurt de provincie op het bereiken van haar doelen. De VRM biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel.
Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie.
Bebouwde ruimte
Het plangebied is in de VRM op kaart 1 aangeduid als ‘bebouwde ruimte’. Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten en opwaarderen. Dit leidt tot een intensiever en compact ruimtegebruik.
Afbeelding 3: uitsnede kaartblad 'Beter benutten bebouwde ruimte' VRM
De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van de bebouwde ruimte. Eén van die manieren is het opnemen van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ in de Verordening ruimte. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet een nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het ‘bestaand stads- en dorpsgebied’ (BSD).
Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie de Verordening ruimte 2014 opgesteld, waarin de regels zijn opgenomen die de provincie stelt aan ruimtelijke ontwikkelingen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de onderdelen uit de Verordening Ruimte die van toepassing zijn op de beoogde ontwikkeling.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet daarom voldoen aan de volgende eisen:
Het plangebied ligt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied en het plan voorziet in een actuele behoefte. Er wordt rekening gehouden met de gemaakte Woningmarktafspraken subregio Noord 2014-2020 en door een flexibele wijze van bestemmen kan ingespeeld worden op actuele ontwikkelingen.
Ruimtelijke kwaliteit
Een plan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
De ruimtelijke kwaliteitskaart bestaat feitelijk uit een viertal lagen, namelijk:
Het betreft een uitwerking van een reeds bestemd woongebied. In de directe omgeving van het plangebied zijn al diverse stedelijke ontwikkelingen uitgevoerd en in uitvoering. De ontwikkelingen die met dit uitwerkingsplan mogelijk worden gemaakt passen dan ook binnen de aard en de schaal van het gebied, waardoor sprake is van 'inpassing'. Ook voldoet het plan aan de eisen die gesteld worden vanuit de kwaliteitskaart.
Alles overziend wordt met de beoogde realisatie van dit uitwerkingsplan gehandeld in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Op 18 februari 2010 heeft de gemeenteraad van Lansingerland de gemeentelijke structuurvisie vastgesteld. Via deze structuurvisie verankert de gemeente de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen voor de periode tot 2025. Het betreft ontwikkelingen met betrekking tot onder meer woningbouw, bedrijventerreinen en maatschappelijke voorzieningen. Binnen de gemeentelijke structuurvisie maakt de planlocatie deel uit van 'nieuw stedelijk gebied'. Via de volgende afbeelding is dit zichtbaar.
Afbeelding 4: kaart bij structuurvisie Lansingerland (ter hoogte van de peil bevindt zich het plangebied)
De gronden binnen dit gebied zijn primair bestemd voor woningbouw met daarbij behorende voorzieningen. Tot dergelijke voorzieningen kunnen onder andere scholen, zorgfuncties en wijkcentra worden gerekend. De ontwikkelingen binnen dit uitwerkingsplan sluiten dan ook goed aan op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen.
In 2000 is voor het totale woongebied het "Masterplan Westpolder/Bolwerk" vastgesteld. Dit bestaat uit een stedenbouwkundige visie en een kwaliteitsinstrumentarium.
Het hoofdthema is het dorps bouwen. Dorps bouwen is gebaseerd op een aantal pijlers:
Daarnaast zijn de volgende aspecten belangrijke hoofdthema’s voor de ruimtelijke invulling van het plangebied:
Voor de inrichting is het beleid gericht op het creëren van een woongebied met een karakteristiek welke aansluit bij de dorpse karakteristiek van Berkel en Rodenrijs. Uitgangspunt daarbij is het scheppen van een woongebied met deelgebieden waarin sprake is van een grote mate van herkenbaarheid en gebondenheid aan de eigen woonsituatie.
Het plangebied valt binnen de Westpolder. De Westpolder vormt een onderdeel van de laaggelegen polder aan de rand van het Kleiplateau en wordt verder begrensd door de Bovenvaart, de Klapwijkseweg en het lint van Berkel en Rodenrijs en vormt in die zin een eenheid met de Vogelbuurt, de Weidebuurt en Parc Rodenrijs. De slotenstructuur wordt een structurerend kenmerk voor het te ontwikkelen deel van de Westpolder. De hoger gelegen randen, de boezems, vormen een verrijkend onderdeel voor de polder en spelen in het ontwerp een belangrijke rol.
De ruimtelijke uitwerking van de Westpolder is gebaseerd op het structurerende beginsel van de poldersloten dat er voor zorgt dat het woongebied wordt opgespannen tussen de Leeweg en de Zilvergracht in het noordelijke plandeel en de Stationsstraat en de rand van het Bolwerk in het zuidelijk plandeel. De structurerende werking van de poldersloten en het daaraan gekoppelde principe van het polderweggetje geeft een samenhang binnen het gebied van de Westpolder, een samenhang die vervolgens vraagt om een gedifferentieerde uitwerking. Die differentiatie ontstaat door de combinatie van een viertal mechanismen:
Naarmate de stedenbouwkundige plattegrond complexer wordt, dient de architectonische beheersing groter te worden en omgekeerd; bij polderweggetjes in hun meest pure vorm kan de vormvariatie groot zijn zonder dat het beeld rommelig wordt; bij de meer complexe stedenbouwkundige situatie die ontstaat bij dwarsverbindingen is meer terughoudendheid geboden. Binnen Westpolder is het mogelijk om zeer verschillende architectuurbeelden een plaats te geven. Het noordwestelijke deel kan heel anders zijn dan het zuidoostelijke deel. Het is echter belangrijk voor de totale samenhang van Westpolder dat de overgangen tussen de architectuurbeelden altijd geleidelijk verlopen. Kleine verschuivingen in materiaal- en kleurgebruik tussen de individuele polderweggetjes kunnen voor grote verschillen zorgen.
In paragraaf 4.4 wordt uiteengezet op welke wijze de bebouwing binnen dit uitwerkingsplan op een stedenbouwkundig verantwoorde wijze wordt ingepast.
De basis voor de beoogde realisatie van woningen en de maatschappelijke voorziening is gelegd via het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012". Ten eerste voorziet de uitwerkingsverplichting in grootschalige woningbouw. Verder wordt via het bestemmingsplan onder meer ingespeeld op de behoefte aan ondersteunende voorzieningen in een woonomgeving. In het genoemde bestemmingsplan is een totaal van maximaal 4 hectare aan maatschappelijke voorzieningen als uitgangspunt genomen. De realisatie van zorgvoorzieningen maakt hier onderdeel van uit. Bij de opzet van het bestemmingsplan is ingezet op spreiding van de maatschappelijke voorzieningen. Deze worden verspreid door de wijk gerealiseerd.
Nota parkeren Lansingerland en Nota parkeernormen Gemeente Lansingerland
Sinds 29 april 2014 is de Nota Parkeren Lansingerland in werking. In deze nota staan de uitgangspunten van het auto- en fietsparkeerbeleid tot 2020. De gemeente Lansingerland streeft bij het auto- en fietsparkeren naar een balans tussen bereikbaarheid, leefbaarheid en economie. Vanuit het bestaande gemeentelijk beleid zijn drie uitgangspunten gedestilleerd voor deze nota:
De gemeentelijke middelen zijn zeer beperkt. De in deze nota aangedragen instrumenten maken parkeren in aanleg en in beheer op een efficiënte wijze mogelijk. Bij de kosten van beheer gaat het niet alleen om fysiek beheer, maar ook om de kosten van handhaving.
Onder duurzaam parkeerbeleid wordt verstaan:
De gemeente Lansingerland streeft naar beperking van gemeentelijke regels en de bijbehorende handhaving. De gebruiker moet daarom ‘verleid’ worden tot het gewenste gedrag.
In het parkeerbeleid wordt onderscheid gemaakt in verschillende thema's, waarvan op dit uitwerkingsplan het thema Nieuwe Woongebieden van toepassing is. Het parkeerbeleid voor nieuwe wijken kenmerkt zich door een integrale aanpak met als motto: “Maatwerk per woongebied, waarbij zowel naar de kwantiteit als de kwaliteit wordt gekeken”. Tellingen laten namelijk zien dat de parkeeroverlast anno 2013 voor een deel ligt in de toegepaste parkeernormen maar ook zeker in de kwalitatieve kant van het parkeren:
Bij de nota is een notitie opgenomen die richting geeft aan het ontwerp van parkeervoorzieningen in nieuwbouwwijken. Deze betreft de kwalitatieve kant van het parkeren.
De kwantitatieve kant van het parkeren is geregeld via een aparte nota, de Nota parkeernormen Gemeente Lansingerland. Hierin zijn voor diverse woningtypes en prijsklassen parkeernormen geformuleerd. Ook is hierin bepaald hoe de parkeercapaciteit wordt berekend.
Op basis van de beide nota's is de parkeerbehoefte bepaald voor het gehele deelplan 5 evenals het aanbod van parkeervoorzieningen. In paragraaf 4.5 wordt hier nader op ingegaan.
De beoogde ontwikkelingen binnen dit uitwerkingsplan passen binnen het gemeentelijk beleid voor het woongebied Westpolder/Bolwerk.
Binnen de ruimtelijke ordening wordt cultuurhistorie over het algemeen geassocieerd met de gebouwde omgeving, zoals monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten, maar ook met archeologische waarden. Naast deze cultuurhistorische elementen is er de laatste jaren steeds meer aandacht gekomen voor landschappelijke structuren, ofwel het historisch cultuurlandschap en de historische geografie. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Deze zien zowel op archeologische waarden als op monumentale gebouwen en historisch waardevolle landschapselementen.
Beoordeling
Op 28 maart 2013 heeft de gemeenteraad van Lansingerland de Archeologische Beleidskaart en de bijbehorende Beleidsnota Archeologie vastgesteld. Hierin is onder meer het archeologisch onderzoek verwerkt dat is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012". Voor zover dit voor de bescherming van archeologische waarden noodzakelijk is, is in dit bestemmingsplan een beschermingsregeling opgesteld door middel van dubbelbestemmingen met een bijpassend regime.
Het plangebied van dit uitwerkingsplan ligt in een gebied dat al eens is onderzocht en waarvoor geen archeologisch beschermingsregime nodig was en is.
Meldplicht archeologische vondsten
Voor toevalsvondsten bestaat een meldingsplicht. Wanneer tijdens de uitvoering van het project wordt gestuit op een (mogelijk) archeologisch waardevol element, dan moet dit worden gemeld bij de gemeente en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Conclusie
Aan de vaststelling van dit uitwerkingsplan staan geen archeologische aspecten in de weg.
Beoordeling
Uit de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Zuid-Holland blijkt dat er binnen het plangebied geen elementen aanwezig zijn met een bijzondere cultuurhistorische waarde.
Conclusie
Gezien vorenstaande maakt dit uitwerkingsplan geen inbreuk op bestaande cultuurhistorisch waardevolle elementen.
Inleiding
De Wet geluidhinder (Wgh) richt zich op de bestrijding van geluidhinder door met name industrie, weg- en railverkeer. Geluidsgevoelige objecten, zoals woningen of scholen, mogen niet gerealiseerd worden zonder dat voorafgaand een toets aan de geluidnormen plaatsvindt. Ook waarborgt de Wgh dat geluidveroorzakende objecten, zoals wegen en bedrijven, niet zonder meer in de buurt van geluidsgevoelige objecten kunnen worden ontwikkeld.
Beoordeling
Uit eerdere onderzoeken was al bekend dat er ter plaatse van de maatschappelijke voorziening en enkele naastgelegen woningen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarden. Er is in april 2015 een nieuw onderzoek uitgevoerd gebaseerd op de aangepaste bouwplannen voor deze locatie. Dit onderzoek is als bijlage 1 bij deze plantoelichting gevoegd.
Wegverkeerslawaai
Ten aanzien van het wegverkeerslawaai is geconcludeerd dat de maximale belasting op de geprojecteerde gevels 48 dB bedraagt. Daartoe zijn respectievelijk de N471 en de Klapwijkseweg in het akoestisch onderzoek betrokken. De wettelijke voorkeursgrenswaarde ten aanzien van geluidsbelasting vanwege wegverkeer is 48 dB. Deze voorkeursgrenswaarde wordt dan ook niet overschreden.
Voor een beoordeling van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de relevante, omliggende 30-km-wegen in het onderzoek betrokken. Het betreft de Oude Molendreef en de Gouden Uillaan. Deze wegen vallen niet onder de reikwijdte van de Wgh, maar zijn niettemin van invloed op het woon- en leefklimaat. De geluidsbelasting van deze wegen is ten hoogste 54 dB.
Ten aanzien van de geluidwaarde binnen in de geprojecteerde woningen worden in het rapport aanbevelingen gedaan. Om aan de maximale grenswaarde voor het binnen niveau van 33 dB, opgenomen in het Bouwbesluit, te kunnen voldoen, zijn mogelijk aanvullende maatregelen noodzakelijk. Deze, mogelijke, voorzieningen dienen in het kader van de omgevingsvergunning(en) voor de bouw van de woningen te worden meegenomen.
Railverkeerslawaai
Met betrekking tot het railverkeerslawaai is de invloed van de nabijgelegen metrolijn beoordeeld. Het betreft het metrotraject "Den Haag - Rotterdam, traject 543". Ter plaatse van Berkel en Rodenrijs is het een bovengrondse verbinding. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 55 dB. De verwachte maximale geluidsbelasting op gevels is echter 58 dB. Deze waarde ligt echter nog ruim onder het maximale ontheffingsniveau van 68 dB.
Deze overschrijding van de voorkeursgrenswaarde vindt plaats op enkele beoordelingspunten van het gebouw met maatschappelijke bestemming en enkele woningen.
Onderzocht is welke maatregelen er mogelijk zijn om de geluidsbelasting terug te brengen tot een waarde gelijk aan of onder de voorkeursgrenswaarde. Bron- en/of overdrachtsmaatregelen blijken onvoldoende doeltreffend en stuiten op bezwaren. Daarom wordt voorgesteld een hogere grenswaarde vast te stellen.
Uit de gecumuleerde geluidsbelastingen blijkt dat de gebouwen waarop een overschrijding van de grenswaarde plaatsvindt ook over een geluidsluwe gevel beschikken.
Conclusie
Geluidsaspecten staan niet in de weg aan de realisatie van het plan.
Voor enkele woningen is in het kader van het uitwerkingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012, basisschool Westpolder 2 en woningen deelplan 5 (bouwstroom 1)" al een hogere grenswaarde verleend. Dit besluit hogere waarden is echter gekoppeld aan het ruimtelijk instrument, in dit geval het uitwerkingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012, basisschool Westpolder 2 en woningen deelplan 5 (bouwstroom 1)". Nu voor het gedeelte waarbinnen de hogere waarden zijn verleend het uitwerkingsplan wordt 'herzien', dient een nieuw besluit hogere waarden te worden genomen dat gekoppeld is aan het 'nieuwe' uitwerkingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012, deelplan 5, fase 1".
Aangezien bron- en/of overdrachtsmaatregelen onvoldoende doeltreffend zijn en stuiten op bezwaren én de maximale waarde van 68 dB voor railverkeerslawaai niet wordt overschreden, is het verlenen van een hogere waarde mogelijk. Het ontwerpbesluit tot vaststelling hogere waarden moet gelijktijdig met het ontwerpuitwerkingsplan ter inzage worden gelegd. Deze is als bijlage 8 bij deze platoelichting opgenomen. De hogere waarde moet zijn vastgesteld voordat het uitwerkingsplan kan worden vastgesteld.
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen en de maatschappelijke voorziening dient te worden aangetoond, dat het geluidniveau in de woningen en de maatschappelijke voorziening voldoet aan het Bouwbesluit. Voor een aantal woningen en de maatschappelijke voorziening gaat dit mogelijk gepaard met aanvullende, geluidwerende maatregelen. Het betreft de geluidsgevoelige gebouwen waarvan de berekende (gecumuleerde) gevelbelasting meer dan 53 dB bedraagt. Het Bouwbesluit hanteert een maximale norm voor het binnenniveau van 33 dB.
Inleiding
Het project vereist dat inzicht verkregen wordt in de milieukundige gesteldheid van de bodem. In verband hiermee is in 2007 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de planlocatie. In 2013 is een verkennend bodemonderzoek gedaan voor de locatie van de basisschool en directe omgeving en in 2014 is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd voor het zuidwestelijk deel van deelplan 5. De rapportages van deze onderzoeksresultaten zijn opgenomen bij deze plantoelichting.
Verkennend bodemonderzoek WP2-school en omgeving
Door middel van het verkennend bodemonderzoek d.d. 29 juli 2013 is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de Westpolder-2(WP-2)- basisschool en de directe omgeving. Een deel van het plangebied van dit uitwerkingsplan is ook bij dit onderzoek betrokken. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij deze plantoelichting gevoegd.
De grond op de onderzoekslocatie is over het algemeen licht verontreinigd met zware metalen, aldrin/dieldrin/endrin, hexachloorbenzeen en DDD en plaatselijk met PCB, PAK en minerale olie. In het grondwater zijn over het algemeen lichte verontreinigingen met barium (en nikkel) en plaatselijk met molybdeen aangetroffen. In het grondwater ter plaatse van het ketenpark is een sterke verontreiniging met nikkel aangetroffen. In de grond, ter hoogte van het filtertraject, is echter geen verontreiniging met nikkel gemeten. Nikkel komt vaker als verhoogde waarde voor in het gebied.
ln sommige gebieden in Zuid-Holland komen in het freatisch grondwater verhoogde concentraties arseen, nikkel, zink of lood voor, zonder dat daarbij in de vaste fase van de bodem ter plaatse van het grondwater de achtergrondwaarden worden overschreden en waarvoor geen duidelijk aanwijsbare bron aanwezig is. Verder kenmerken deze gebieden zich door relatief grote fluctuaties van de concentraties in het grondwater in ruimte en tijd. Daarbij zijn ook overschrijdingen van de interventiewaarden mogelijk. De verhoogde concentraties worden toegeschreven aan natuurlijke oorzaken of aan de gevolgen van menselijke ingrepen in de waterhuishouding van een gebied en zijn mogelijk dus niet een gevolg van handelingen waarbij deze stoffen in de bodem zijn geraakt. ln het Gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid (opgesteld door de provincie Zuid-Holland voor de gemeenten Den Haag, Dordrecht, Leiden, Rotterdam en Schiedam in 2003) wordt gesteld dat gezien bovenstaande kenmerken er geen reden is om gebieden met dergelijke verhoogde concentraties te saneren, waarbij ook bij herinrichting saneringsmaatregelen achterwege kunnen blijven.
Middels onderhavig onderzoek zijn de verontreinigingen voldoende in kaart gebracht. Gezien de toekomstige bestemming van de locatie, de relatief lage gehalten en bovenstaand beleid, is er echter geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek. Er zijn geen belemmeringen voor het toekomstig terreingebruik.
Bij uitvoering van grondwerkzaamheden dient rekening te worden gehouden met veiligheidsmaatregelen conform CROW-publicatie 132 “Werken in of met verontreinigde grond”.
Actualiserend bodemonderzoek Deelplan 5, zuidwestelijk deel
Het actualiserend bodemonderzoek d.d. 19 december 2014 geeft inzicht in de bodemkwaliteit ter plaatse van de maatschappelijke bestemming en de aangrenzende woningbouwkavels in het zuiden van dit uitwerkingsplan. Aanleiding voor deze actualisatie is het concrete voornemen om een aanvraag omgevingsvergunning in te dienen voor een bouwplan voor onzelfstandige woonruimte. Dit actualiserend onderzoek is als bijlage 4 bij deze plantoelichting gevoegd.
Uit het onderzoek blijkt dat de bovengrond licht is verontreinigd met lood en molybdeen. De ondergrond en de voorbelasting (zand dat na het onderzoek uit 2007 op de locatie is aangebracht) zijn niet verontreinigd. De grond voldoet volgens het Besluit Bodemkwaliteit aan de klasse 'Achtergrondwaarde'. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien behoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het voorgenomen gebruik van deze locatie.
Het grondwater is licht verontreinigd met nikkel, molybdeen, cadmium, barium, lood, xylenen en naftaleen. Gezien de relatief lage gehalten welke in het grondwater zijn aangetoond en de toekomstige bestemming van de locatie is er geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek.
Verkennend bodemonderzoek Deelplan 5
Er is nog niet voor alle in dit plangebied opgenomen woningbouwkavels een actueel bodemonderzoek voorhanden. Dit zal alsnog worden gedaan in het kader van de nog aan te vragen omgevingsvergunningen voor de bouw van woningen. Gezien de resultaten van het verkennend bodemonderzoek d.d. 3 mei 2007, dat als bijlage 2 bij deze plantoelichting is gevoegd en die van de hiervoor benoemde onderzoeken ter plaatse van aangrenzende gebieden zijn er echter op voorhand geen ernstige verontreinigingen te verwachten.
Conclusie
De resultaten van de uitgevoerde onderzoeken geven geen aanleiding tot vervolgonderzoek of saneringsmaatregelen. Voor deze locaties levert de bodemkwaliteit geen belemmeringen op voor de uitvoering van plannen binnen dit uitwerkingsplan. Voor de overige locaties wordt te zijner tijd een bodemonderzoek uitgevoerd, maar op voorhand zijn er geen belemmeringen te verwachten die aan de uitvoering van de plannen in de weg staan.
Inleiding
De natuurbescherming kan worden verdeeld in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
De gebiedsbescherming is verankerd door middel van het Nederlandse Natura 2000-netwerk. Dit netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. Het Natura 2000-netwerk maakt bovendien deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
De bescherming van inheemse (van nature in Nederland voorkomende) en uitheemse planten- en diersoorten die in het wild leven, is in één wet geregeld: de Flora- en faunawet.
Beoordeling
Via een zogenaamde 'quickscan natuurtoets' zijn de ecologische waarden binnen en direct grenzend aan het noordelijke deel van het plangebied (bouwstromen F1 en G) geïnventariseerd. De bevindingen zijn vastgelegd in een rapportage, die als bijlage 6 is opgenomen. De conclusies en aanbevelingen in het rapport luiden als volgt.
Ten aanzien van gebiedsgerichte natuurbescherming
Gezien de aard van de voorgenomen ontwikkeling (bouw van ca. 60 woningen) en de afstand van de woningbouw tot het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied (op meer dan 5 kilometer afstand) is op voorhand effect als gevolg van stikstofdepositie uit te sluiten. Effecten van stikstofdepositie van enkele tientallen woningen reiken in het algemeen tot enkele honderden meters. Het gebied vormt daarnaast geen onderdeel van gebied dat is aangewezen als EHS of natuur buiten de EHS. Negatieve effecten van de ontwikkelingen op dergelijke gebieden zijn dan ook uit te sluiten.
Ten aanzien van soortenbescherming
Met betrekking tot de bescherming van plant- en diersoorten wordt het volgende geconcludeerd:
Effectbeoordeling en mitigerende maatregelen
Zuidelijk deel van het plangebied
Zoals in hoofdstuk 1 reeds aangegeven betreft dit uitwerkingsplan gedeeltelijk een herziening van het vastgestelde uitwerkingsplan Westpolder/Bolwerk 2012, basisschool Westpolder 2 en woningen deelplan 5 (bouwstroom 1). Het zuidelijk deel van het plangebied is in het kader van die procedure reeds onderzocht. In dit rapport, d.d. 10 juni 2013, werden de volgende acties en maatregelen voorgesteld:
Het onderzoek is weliswaar ruim 2 jaar oud, maar er hebben zich in de tussentijd geen veranderingen voorgedaan die er redelijkerwijs toe leiden dat een nieuw onderzoek tot andere resultaten leidt.
Zorgplicht
In de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. De zorgplicht geldt voor iedereen en voor alle planten en dieren, beschermd of niet. Bij beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Conclusie
Met inachtneming van de geadviseerde mitigerende maatregelen kan dit uitwerkingsplan worden uitgevoerd conform de geldende natuurwet- en regelgeving.
Inleiding
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Hiermee wordt de wijziging van de Wet Milieubeheer ten aanzien van de luchtkwaliteitseisen bedoeld. De wet maakt een onderscheid in projecten die 'in betekenende mate' (IBM) en 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast worden er bestemmingen genoemd die extra gevoelig zijn voor luchtvervuiling (gevoelige bestemmingen).
Uiteraard moet niet alleen bij gevoelige bestemmingen maar bij alle projecten sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Uit dit oogpunt moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren.
Luchtkwaliteit plangebied en omgeving
Voor het actuele bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" is in oktober 2011 een onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit voor het totale woongebied. In dat kader is de luchtkwaliteit berekend langs onder andere de Provinciale weg N471, de Klapwijkseweg/Boterdorpseweg en de Oudelandselaan. Uit het onderzoek volgt dat de wettelijke normen voor de stoffen NO2 en PM10 niet worden overschreden.
In het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit vindt jaarlijks monitoring plaats van de luchtkwaliteit. Hierbij worden niet alleen de concentraties NO2 en PM10 beoordeeld, maar ook de concentratie van de fijnere deeltjes PM2,5. Uit deze monitoring (https://www.nsl-monitoring.nl) blijkt voor de omgeving van het plangebied dat zowel de jaargemiddelde concentraties van de genoemde stoffen als het aantal overschrijdingsdagen ruimschoots onder de geldende normen blijven.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de uitvoering van het plan.
Inleiding
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop een planologisch besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) schrijft voor dat het met betrekking tot de externe veiligheid noodzakelijk is inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten
Onder beperkt kwetsbare objecten wordt onder andere verstaan: verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden, hotels, restaurants, kantoren en winkels voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren en bedrijfsgebouwen en vergelijkbare objecten.
Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen (met uitzondering van de beperkt kwetsbare objecten) en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of een deel van de dag kwetsbare groepen mensen bevinden.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk getroffen wordt door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de inrichting. De grenswaarde voor het PR is voor nieuwe kwetsbare objecten (op enkele uitzonderingssituaties na) gesteld op een niveau van 10-6 per jaar op het object. Voor beperkt kwetsbare objecten is deze waarde een richtwaarde. Dit wil zeggen dat hiervan alleen om gewichtige redenen kan worden afgeweken. De norm 10-6 per jaar betekent dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bebouwen plek maximaal één op een miljoen per jaar mag zijn.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) drukt de cumulatieve kans per jaar uit dat ten minste 10, 100 of 1000 overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is. Dit wordt vertaald in een dichtheid van personen binnen het invloedsgebied van de inrichting. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde.
Beoordeling
De externe veiligheidsaspecten zijn beoordeeld door DCMR milieudienst Rijnmond (zie bijlage 5). In de betreffende rapportage komt DCMR tot de volgende bevindingen en conclusies.
Inleiding
Aan de hand van de landelijke risicokaart is beoordeeld of zich in de omgeving van het plangebied risicovolle objecten (risicobronnen) bevinden. Deze beoordeling heeft uitgewezen dat de N471 de enige risicobron in de omgeving vormt.
De N471 en N472 zijn transportroutes van gevaarlijke stoffen. De N471 bevindt zich aan de westzijde van het plangebied. De weg verbindt de A20 met de N470, die aftakt op de A12. De N472 (Klapwijkseweg) loopt ten noorden van het plangebied.
N471
De N471 is, ter hoogte van het plangebied, niet specifiek aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen, maar er kan niet worden uitgesloten dat deze transporten wel plaatsvinden. In het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" is beargumenteerd dat het aantal transporten van de stof GF3 (LPG) maximaal 106 tankwagens per jaar is. Het transport van de stoffen LT3, GT4 of GT5 komt niet voor. De N471 is buiten de bebouwde kom gelegen. Op basis van de vuistregels is een beoordeling gemaakt van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Een weg buiten de bebouwde kom heeft volgens de relevante vuistregels geen PR 10-6 contour, als het aantal transporten GF3 lager is dan 500 per jaar. Omdat het aantal transporten maximaal 106 per jaar bedraagt, heeft de N471 geen PR 10-6 contour.
De N471 is na realisatie van dit deelplan, ter hoogte van het plangebied aan een zijde bebouwd. De kleinste afstand tot het deelplan bedraagt ruim 20 meter (vanaf de as van de weg), maar het grootste deel van het deelplan ligt verder van de weg. Volgens de geldende tabel van de vuistregels wordt de waarde van 10% van de oriëntatiewaarde overschreden bij een dichtheid van 100 personen per hectare. Volgens de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (VROM 2007) moet voor een drukke woonwijk gerekend worden met 70 personen per hectare. Zowel beoordeeld aan de hand van het kental, als aan de hand van het geschatte aantal woningen is het groepsrisico als gevolg van de N471 dus lager dan 10% van de oriëntatiewaarde. Voor de groepsrisicoverantwoording kan derhalve worden volstaan met een beschouwing van maatregelen op het gebied van zelfredzaamheid en bestrijding van rampen. Hiervoor is het plan voorgelegd aan de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR).
N472
Ook de N472 is niet specifiek aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen. De kans dat dergelijke transporten hierover plaatsvinden is bovendien klein. In de kern van Berkel en Rodenrijs bevindt zich één LPG-tankstation dat mogelijk over deze route wordt bevoorraad. De doorzet van dit station is beperkt tot 1000 m3 op jaarbasis. Dit komt neer op ongeveer 70 verladingen op jaarbasis. Aangezien deze weg voor tankwagens met gevaarlijke stoffen uitsluitend via de N471 kan worden bereikt, kan worden aangenomen dat het transport in elk geval niet hoger is dan op deze weg. De weg is binnen de bebouwde kom gelegen.
Een weg binnen de bebouwde kom heeft volgens de vuistregels geen PR 10-6 contour, ongeacht het aantal GF3-transporten.
De N472 is ter hoogte van het plangebied aan beide zijden bebouwd. De afstand van de bebouwing tot de as van de weg bedraagt voor het grootste deel van het traject aan beide zijden meer dan 50 meter. Ter hoogte van de Klapwijkse Zoom is de afstand aan de noordzijde 40 meter en aan de zuidzijde bevinden zich enkele bestaande panden op ongeveer 20 meter. Volgens de geldende tabel van de vuistregels wordt de waarde van 10% van de oriëntatiewaarde overschreden bij een dichtheid van bijna 500 personen per hectare bij 50 meter afstand. Bij 20 meter afstand is dat bij 100 personen per hectare. Hiervan is geen sprake. Het groepsrisico als gevolg van de N472 is dus lager dan 10% van de oriëntatiewaarde. Voor de groepsrisicoverantwoording kan derhalve worden volstaan met een beschouwing van maatregelen op het gebied van zelfredzaamheid en bestrijding van rampen. Hiervoor is het plan voorgelegd aan de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.
Advies VRR
In reactie op het voorontwerp van dit uitwerkingsplan geeft de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) aan dat er in de nabijheid van het plangebied twee relevante risicobronnen aanwezig zijn: het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N471 en het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N472. Aangezien het plangebied zich buiten de 1% letaliteitcontour van het meest geloofwaardige scenario bevindt, adviseert zij zorg te dragen voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen, zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand”.
Aanvaardbaarheid van het groepsrisico
De kans op een incident met gevaarlijke stoffen nabij het plangebied wordt klein geacht. Dit omdat er naar verwachting weinig vervoer van gevaarlijke stoffen langs het plangebied plaatsvindt. Daarnaast ligt het plangebied niet direct aan de N471 en/of de N472. Het groepsrisico zoals dat nu berekend is, bedraagt minder dan de oriënterende (= drempel)waarde voor het groepsrisico.
Desalniettemin wordt met een zeker restrisico rekening gehouden. De infrastructuur in de omgeving, binnen en buiten het plangebied, maakt het mogelijk dat men in tegengestelde richting van een incident kan vluchten. Ook wordt men geïnformeerd over de restrisico's en hoe te handelen wanneer zich een ongeval met gevaarlijke stoffen voordoet op de N471 of N472.
De gemeente is van mening dat er voldoende maatregelen worden genomen ten aanzien van de zelfredzaamheid en voorbereiding en bestrijding van rampen en zware ongevallen. Er is daarom sprake van een aanvaardbaar groepsrisico bij de voorgestelde uitwerking van het plan Westpolder/Bolwerk.
Conclusie
Zowel de N471 als de N472 kan incidenteel worden gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Omdat de transportintensiteit laag is, hebben beide wegen geen PR 10-6 contour. Het groepsrisico van beide wegen ligt onder de 10% van de oriëntatiewaarde. Voor de groepsrisicoverantwoording is het plan voorgelegd aan de VRR.
De normstelling voor externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit uitwerkingsplan
Inleiding
In onderdeel D van het besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) is bepaald voor welke activiteiten, besluiten en plannen een m.e.r.-beoordeling plaats moet vinden. Bij elke categorie zijn drempelwaarden opgenomen.
M.e.r-beoordeling voor bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012"
Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Uitkomst van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling was dat er geen belangrijke nadelige milieueffecten zijn die verder onderzoek noodzakelijk maken.
Beoordeling uitwerkingsplan
In 11.2 van onderdeel D wordt een m.e.r.-beoordeling verplicht gesteld bij een stedelijke uitbreiding van tenminste 100 hectare. Het huidige project blijft ruim onder de genoemde drempelwaarde.
Op grond van het Besluit m.e.r. moet echter ook bij projecten onder de drempelwaarden worden nagegaan of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. Aan de hand van de volgende hoofdlijnen kan de noodzaak tot een m.e.r.-beoordeling worden ingeschat:
De beoordelingscriteria zijn:
Het betreft in dit geval de realisatie van een zorggebouw en woningen direct grenzend aan een al zeer verstedelijkte omgeving. De drempelwaarde van 100 hectare wordt daarbij in het geheel niet benaderd.
Van de nabijheid van een beschermd natuurgebied is geen sprake. Ook bevindt zich anderszins geen kwetsbare natuur in de omgeving.
De veiligheid binnen het gebied is door de uitvoering van de plannen niet in het geding. Voor meer informatie over externe veiligheid wordt verwezen naar paragraaf 4.2.5.
Conclusie
Gezien vorenstaande hoeft geen m.e.r.-beoordeling plaats te vinden.
Inleiding
Binnen de ruimtelijke ordening wordt onderscheid gemaakt tussen gevoelige en belastende functies. Tussen deze twee typen functies dienen bepaalde afstanden in acht te worden genomen. Dit wordt ook wel milieuzonering genoemd. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Gevoelige functies zijn af te leiden uit de geldende milieuwet- en regelgeving. Binnen het milieurecht zijn de definities echter niet eensluidend. Om niet verstrikt te raken in de diverse uiteenlopende definities zijn in relatie tot milieuzonering de gevoelige functies afgebakend. In de eerste plaats betreft dit 'wonen'. En verder worden met wonen (deels) vergelijkbare functies, zoals een school, een kinderdagverblijf en een recreatief nachtverblijf, in het kader van milieuzonering geschaard onder de gevoelige functies.
Belastende functies en type omgeving
Belastende functies zijn die vormen van gebruik welke (kunnen) resulteren in geluidsoverlast, geuroverlast, overlast door stof en/of kunnen leiden tot gevaarlijke situaties. Door de VNG zijn de belastende functies opgesomd in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'. De handreiking hanteert indicatieve afstanden tussen gevoelige en belastende functies. De handreiking kent de hiernavolgende afstanden welke gekoppeld zijn aan bedrijfscategorieën.
Bedrijfscategorie | Afstand |
categorie 1: categorie 2: categorie 3.1: categorie 3.2: categorie 4.1: categorie 4.2: categorie 5.1: categorie 5.2: categorie 5.3: categorie 6: |
afstand 10 meter; afstand 30 meter; afstand 50 meter; afstand 100 meter; afstand 200 meter; afstand 300 meter; afstand 500 meter; afstand 700 meter; afstand 1.000 meter; afstand 1.500 meter. |
Tabel 1: richtafstanden in rustige woonomgeving
Ruimtelijke uitstraling winkelcentrum
Het zorggebouw en de woningen zijn milieugevoelige objecten. Ten zuiden van het plangebied ligt het wijkwinkelcentrum 'Het Gouden Hart'. De algemeen toegelaten bedrijvigheid aldaar valt maximaal in milieucategorie 2. Daarbij geldt een richtafstand van 30 meter tussen het winkelcentrum en de gevoelige objecten.
Tussen de meest zuidelijk geplande woningen en het winkelcentrum is de afstand ongeveer 40 meter. De benodigde richtafstand tussen belastende functies en gevoelige functies wordt derhalve gehaald.
Ruimtelijke uitstraling school
Een andere nabijgelegen belastende functie is de school die aan twee zijden grenst aan het plangebied. Een school valt in milieucategorie 2. Hierbij hoort in een rustige woonwijk een richtafstand van 30 meter. Dit betekent dat tussen de school en omliggende gevoelige objecten een richtafstand van tenminste 30 meter op basis van geluid het uitgangspunt is. Deze afstand wordt niet overal rondom de school gehaald.
Over het algemeen kan gezegd worden dat een basisschool als passend in een woonomgeving wordt beschouwd. Daarnaast is de school bouwkundig afgescheiden van de woningen en is er geen sprake van continue geluid. Aangezien deze situatie op meerdere locaties in de gemeente voorkomt en dit niet leidt tot problemen op basis van het geluidsaspect, is het acceptabel om in enige mate van de richtafstand af te wijken. Het woon- en leefklimaat van de geprojecteerde woningen kan in voldoende mate gegarandeerd worden. Toekomstige bewoners nabij de school zullen ook rekening houden met de aanwezigheid van de school bij hun woningkeuze. Het is redelijkerwijs dan ook acceptabel om in enige mate van de richtafstand van 30 meter af te wijken.
Conclusie
Met dit uitwerkingsplan worden de uitgangspunten voor een acceptabele scheiding tussen belastende en gevoelige functies voldoende in acht genomen. De uitgangspunten voor een goede milieuzonering staan daarmee niet in de weg aan de vaststelling van dit uitwerkingsplan.
Inleiding
De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) schrijft voor dat mechanische graafwerkzaamheden worden gemeld bij het Kadaster. Dit wordt ook wel de “Klic-melding” genoemd. Het Kadaster geleidt een Klic-melding door naar de beheerders van ondergrondse kabels en leidingen. Daarbij wordt verzocht om aan te geven of op de projectlocatie ondergrondse kabels en leidingen aanwezig zijn.
Klic-melding
Voordat wordt gestart met de werkzaamheden in het gebied zal een Klic-melding worden uitgevoerd. Voor aanvang van de werkzaamheden zullen eventuele belemmeringen dus bekend zijn en waar nodig worden maatregelen getroffen. Gezien de ligging van het plangebied in een groter ontwikkelingsplan zijn er geen belemmeringen te verwachten die aan de uitvoering van het plan in de weg staan.
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd door ondergrondse kabels en/of leidingen.
Inleidend
Het ontwerp van deelplan 5 van Westpolder/Bolwerk is gebaseerd op de uitgangspunten van dorps bouwen. Hierbij spelen vooral de kleinschaligheid en de herkenbaarheid van de eigen plek een rol. Gezocht is naar een evenwicht tussen een zo groot mogelijke vorm van individualiteit en een herkenbaar geheel.
Historisch gezien is in een dorp de woning bijna altijd een individueel huis geweest. Een individueel huis, geheel vrijstaand of geschakeld huis, beantwoordt het meeste aan het in het Masterplan voor Westpolder/Bolwerk (van september 2000) genoemde streven naar herkenbaarheid in en variatie van de woonomgeving.
Afbeelding 5: weergave deelplan 5 binnen Masterplan voor Westpolder/Bolwerk uit 2000
In verband met de bouwkosten en de behoeften op de woningmarkt is het niettemin niet haalbaar om alleen vrijstaande en half-vrijstaande woningen te bouwen. Ook rijwoningen zijn derhalve niet uitgesloten.
Typologie en aantal woningen
Uitgangspunten voor de woningen
Uitgangspunten voor de voortuinen
Binnen private gronden aan de voorzijde wordt een tuinbestemming gelegd, waarachter een bouwstrook (woonbestemming) begint. In de tuin(bestemming) kan ook geparkeerd worden en ook binnen de woonbestemming kan (voor)tuin worden gerealiseerd.
Parkeerkoffers
Parkeerkoffers kunnen worden aangelegd in de woon- en tuinbestemming, zodat ze kunnen schuiven binnen de woongebieden. Hierbij geldt dat parkeerkoffers alleen tussen woningen aangelegd mogen worden, dus niet op de hoeken.
Uitgangspunten voor de maatschappelijke bestemming
Bereikbaarheid en ontsluiting
Het plangebied wordt in noordelijke richting ontsloten via de Oude Molendreef. In zuidelijke richting kan men via een brug over de Zilvergracht het wijkcentrum 'Het Gouden Hart' bereiken en via de Stationssingel het plangebied in oostelijke richting verlaten. De Oude Molendreef sluit in het noorden aan op de rotonde met de Klapwijkseweg (N472). De Stationssingel heeft in oostelijke richting een aansluiting op de Oudelandselaan, welke in zuidwestelijke richting weer aansluit op de N471 en in noordelijke richting op de N472.
Deelgebied G krijgt voor auto's geen doorgaande ontsluiting. Men kan dit gebied alleen via de zuidzijde bereiken en weer verlaten. Voor fietsers en voetgangers wordt er wel een extra ontsluiting gerealiseerd.
Afbeelding 6: ligging van de bouwstromen F, G en H
Parkeren
Er is een toetsing uitgevoerd op het aantal parkeerplaatsen in het gehele deelplan 5. Op basis van de woningtypen is het aantal benodigde parkeerplaatsen berekend. Hieruit blijkt dat voor het gehele deelplan 426 openbare parkeerplaatsen benodigd zijn (zonder rekening te houden met dubbelgebruik), terwijl er 414 worden gerealiseerd. Daarnaast worden in het plan 632 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd (theoretisch 412 parkeerplaatsen). Deze aantallen zijn berekend op basis van de parkeernormen uit de in paragraaf 3.3.4 genoemde parkeernota van de gemeente Lansingerland.
Wanneer rekening wordt gehouden met dubbelgebruik, met name in de omgeving van de basisschool, is er wel sprake van een sluitende parkeerbalans.
Om te voorkomen dat parkeerplaatsen in achtertuinen later toch worden bebouwd, wordt hiervoor de bestemming 'Verkeer' met de aanduiding 'parkeerterrein' opgenomen.
Fiets- en voetgangerstoegankelijkheid
Voor fietsers en voetgangers worden er enkele aanvullende mogelijkheden gecreëerd ten opzichte van autoverkeer. Zo komt er een doorsteek in bouwstroom F en wordt er in bouwstroom G een extra brug gerealiseerd.
Conclusie
Redelijkerwijs staan aan de vaststelling van dit uitwerkingsplan geen parkeeraspecten in de weg. Ook zijn er voor het overige geen verkeersfactoren welke de vaststelling van dit uitwerkingsplan belemmeren.
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Dit Hoogheemraadschap is ter plaatse verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met het Hoogheemraadschap over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Bij het tot stand komen van de ruimtelijke onderbouwing wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens in de waterparagraaf verwerkt.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied in meer of mindere mate relevante nota's.
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is sinds 2000 van kracht en schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een 'goede ecologische toestand' (GET), en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een 'goed ecologisch potentieel' (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn.
Nationaal beleid
De kern van het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw is "water de ruimte geven". Het water de ruimte geven betekent dat waterschappen in het landschap en in de stad ruimte maken om water op te slaan. Het betekent ook dat beken en rivieren in noodgevallen gecontroleerd buiten hun oevers mogen treden.
Op 22 december 2009 is de Waterwet van kracht geworden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. In de Waterwet zijn eisen opgenomen met betrekking tot het Nationaal Waterplan, zoals ten aanzien van de voorbereiding, vormgeving en inrichting van het Nationaal Waterplan. Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2009-2015. Het NWP beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Provinciaal beleid
De provincie heeft de taak om bij meerdere sectorale belangen een integrale afweging te maken bij functietoekenning. De integrale afweging hiervan vindt plaats in de provinciale structuurvisie. De lagenbenadering zorgt ervoor dat bij ruimteconcurrentie de functies zodanig op elkaar worden afgestemd, dat de mogelijkheden van het bodem- en (grond)watersysteem optimaal worden benut. Het principe van de lagenbenadering is uitgewerkt in de Nota Ruimte en de provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2020. De eerste laag is die van bodem, water, landschap en natuur. De tweede laag is infrastructuur en netwerken, de derde laag occupatiepatronen (steden en dorpen).
Het grondwaterbeleid van de Provincie voor de komende jaren staat in het Grondwaterplan Zuid-Holland 2007 - 2013. Hierin zijn ook de kaders beschreven die de provincie gebruikt bij het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen. In de Verordening Waterbeheer zijn aanvullende regels opgenomen waar de provincie rekening mee houdt bij het verlenen, wijzigen of intrekken van een onttrekkingsvergunning.
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vormt de uitwerking van de Ruimtelijke Structuurvisie en beschrijft het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag.
Waterschapsbeleid
De waterbeheerder ter plaatse van het plangebied is het Hoogheemraadschap van Delfland. Het Hoogheemraadschap heeft een Waterbeheerplan opgesteld, waarin ambities voor de komende jaren zijn vastgelegd. Het Waterbeheerplan 2010-2015, ‘Keuzes maken en kansen benutten’, geeft aan dat er gestreefd wordt naar een goede balans tussen een veilig gebied met schoon water voor nu en een financieel gezonde huishouding in de toekomst.
Het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van het zuiveren van afvalwater staan hoog op de agenda.
Het waterbeheer zal de komende jaren sterk veranderen, onder andere door klimaatveranderingen en de zeespiegelstijging.
Regels van de Keur
Alle handelingen of werkzaamheden op, aan of in de nabijheid van watergangen en waterschapswegen vallen onder de regels van de Keur. In deze verordening van het Hoogheemraadschap zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen om de waterstaatsbelangen veilig te stellen. In de meeste gevallen zal een vergunning moeten worden verleend door het Hoogheemraadschap. De Legger Wateren is een register waarin functie, afmetingen en onderhoudsplichtigen van wateren (zoals sloten en vaarten), waterbergingen en natuurvriendelijke oevers vastgelegd zijn. Ook geeft de legger de ligging van wateren, waterbergingen en natuurvriendelijke oevers aan, zodat duidelijk is waarop de Keur van toepassing is.
Gemeentelijk beleid
Op 29 april 2010 is het visiedeel van het Waterplan Lansingerland vastgesteld. Het doel van het plan is het maken van afspraken, waarmee een robuust, veilig en duurzaam watersysteem gerealiseerd kan worden. Dit watersysteem moet voldoen aan landelijke en Europese normen en moet gebaseerd zijn op een gezamenlijke visie van gemeente en hoogheemraadschappen. Onderdelen hiervan zijn:
Het Waterplan heeft geen wettelijke status, maar fungeert als koepelplan en integraal kader voor afspraken over watermaatregelen tussen gemeente en hoogheemraadschappen. Het maatregelenprogramma tot 2015 is vastgesteld in de eindrapportage van het Waterplan van 30 juni 2011.
In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2009-2013 (GRP) staat beschreven hoe de gemeente omgaat met afvalwater, hemelwater en grondwater. In het GRP zijn niet alleen maatregelen opgenomen voor het voorkomen van water op straat, maar ook om emissie vanuit de riolering naar het oppervlaktewater te reduceren. Daarnaast heeft de gemeente aanvullende maatregelen opgenomen ter verbetering van de waterkwaliteit (het ‘waterkwaliteitsspoor’). De gemeente is voornemens in de planperiode een afkoppelplan op te stellen. De gemeente stelt in de komende planperiode van het GRP een meetplan op voor de monitoring van de riolering en voert deze monitoring ook uit. De intentie van het GRP is gericht op samenwerking en afstemming binnen de (afval) waterketen tussen gemeente en de twee hoogheemraadschappen. De maatregelen uit het GRP die leiden tot verbetering van waterkwaliteit maken ook integraal onderdeel uit van het maatregelenprogramma uit de eindrapportage van het Waterplan welke op 30 juni 2011 is vastgesteld.
Huidige situatie plangebied en omgeving
Westpolder/Bolwerk maakt deel uit van het watersysteem van de Westpolder, de polder Oudeland en de Nieuwe Rodenrijse Droogmakerij, deel uitmakend van de Polder Berkel. Het waterpeil is hier 5,92 m –NAP. Voor dit systeem wordt gestreefd naar een 'integraal waterbeheer'. Dat betekent dat het systeem zoveel mogelijk gesloten moet zijn. De inlaat van gebiedsvreemd water en de aflaat van overtollig water op de binnenboezem moet tot het minimum beperkt blijven en gebiedsvreemd water moet zo mogelijk in het gebied zelf gezuiverd worden.
In samenspraak met het hoogheemraadschap is een waterplan opgesteld voor Westpolder, Rodenrijs en Oudeland. In het kader van het eerder genoemde voorgaande bestemmingsplan “Westpolder/Bolwerk 2012” is in het reeds ontwikkelde deel van het plangebied een nieuw watersysteem aangelegd.
In het kader van dit uitwerkingsplan worden enkele sloten aangelegd, die onderdeel uitmaken van het totale watersysteem.
Afbeelding 7: Uitsnede Waterplan Westpolder/Bolwerk
De situering van de wateropgave in Westpolder/Bolwerk vindt plaats verspreid over verschillende deelplannen. De wateropgave voor heel deelplan 5 vindt weer plaats in verschillende uitwerkingsplannen. Het ene uitwerkingsplan zal daarbij op basis van de oppervlakte van het plangebied een groter aandeel water bevatten dan een andere, maar de totale wateropgave in deelplan 5 zal, in overleg met het hoogheemraadschap gerealiseerd worden. Daarbij wordt, in samenspraak met het hoogheemraadschap, per deelplan/ontwikkeling bekeken wat de best mogelijke situering van de watergangen is. Dit is mogelijk een andere situering dan voorgesteld in het waterplan.
Nieuwe situatie
Het zorggebouw en de woningen uit het uitwerkingsplan maken deel uit van deelplan 5 van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012". De relevante watercompensatie voor dit deelplan is in het waterplan bepaald op 1 ha. Het streven is om 1,2 ha te realiseren binnen heel deelplan 5, waardoor volledig wordt voorzien in de compensatie voor dit deelplan. De situering van de wateropgave voor deelplan 5 vindt plaats verspreid over heel deelplan 5 in verschillende uitwerkingsplannen. Het ene uitwerkingsplan zal daarbij op basis van de oppervlakte van het plangebied een groter aandeel water bevatten dan een ander, maar de totale wateropgave in deelplan 5 zal worden gerealiseerd. De ontwikkelingen in het kader van uit te werken bestemmingen, waar onderhavig uitwerkingsplan gevolg aan geeft, zijn bij de beoordeling van de hoeveelheid waterberging meegenomen.
Overleg met het Hoogheemraadschap
In het kader van vooroverleg is het voorontwerp van dit uitwerkingsplan aan het Hoogheemraadschap van Delfland toegezonden. De ontvangen reactie heeft geleid tot enkele aanpassingen in deze paragraaf. De vooroverlegreactie van het Hoogheemraadschap en de gemeentelijke reactie daarop zijn opgenomen in de Nota overleg en staat van wijzigingen die als bijlage 7 bij deze plantoelichting is gevoegd.
Conclusie
Dit uitwerkingsplan is niet in strijd met de geldende regels en beleidsuitgangspunten ten aanzien van het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Het plangebied ligt binnen de toetsingsvlakken van Luchtverkeersleiding Nederland. Deze vlakken hebben betrekking op Rotterdam The Hague Airport. In verband met de vliegveiligheid gelden er binnen de toetsingsvlakken hoogtebeperkingen voor gebouwen en andere bouwwerken. In 2014 zijn deze toetsingsvlakken geactualiseerd.
Het ILS (instrument landing system) van het vliegveld is van toepassing op de zone rondom de start- en landingsbaan en op het verlengde van de start- en landingsbaan. Het plangebied valt buiten deze zone.
Afbeelding 8: ILS24-zonering vliegveld Rotterdam The Hague Airport
Een ander belangrijk toetsingskader wordt gevormd door het toetsingsvlak 'DVOR/DME'. Aan de hand van de gegevens van de Luchtverkeersleiding is vastgesteld dat het plangebied zich bevindt in de zone waarvoor een toetsingshoogte geldt van 40 tot 47,66 meter boven NAP.
Afbeelding 9: DVOR/DME-zonering vliegveld Rotterdam The Hague Airport
Voor het plangebied geldt derhalve een maximale bouwhoogte van ruim 40 meter boven NAP. De toegestane bouwhoogte is ruimschoots minder met 12 meter.
Gezien vorenstaande leidt de realisatie van onderhavig ruimtelijk plan niet tot een ondermijning van de veiligheid op en rondom Rotterdam The Hague Airport.
Conclusie
Het plangebied valt buiten de ILS-zonering en de maximale bouwhoogte in dit uitwerkingsplan blijft ruimschoots onder de maximale hoogte van ruim 40 meter, zoals deze is aangegeven in het toetsingsvlak 'DVOR/DME'. Derhalve is hiervoor in het uitwerkingsplan geen beschermende regeling meer opgenomen. De toetsingsvlakken van de Luchtverkeersleiding Nederland staan niet in de weg aan de vaststelling van dit uitwerkingsplan.
Met betrekking tot de indeling en opzet is zo veel mogelijk aangesloten bij de regels in het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" en eerdere uitwerkingsplannen. Verder is bij het opstellen van de regels ingespeeld op de specifieke kenmerken van de beoogde ontwikkelingen en op de gebruikmaking van bouwstroken voor woningbouw.
Wonen
Gekozen is voor bouwstroken. Hierbinnen zijn diverse woningtypen mogelijk, vrijstaand twee onder één kap en rijwoningen, waarbij via de planregels aan rijwoningen een maximum is gesteld van 6 aaneen. De bouwstroken zijn 13 meter diep. Voor de grondgebonden woningen geldt een standaard goothoogte van maximaal 7 meter en een bouwhoogte van maximaal 12 meter (2 bouwlagen met kap). Via een binnenplanse afwijking kan de goothoogte worden verhoogd naar 12 meter, waardoor ook in drie lagen met een plat dak gebouwd kan worden.
Aan ieder woningtype is een parkeernorm verbonden. Deze geldt als voorwaarde voor het realiseren van woningen. De benodigde parkeervoorzieningen kunnen worden aangelegd in de aangrenzende verkeersbestemming, maar ook binnen de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen'. Dit houdt onder meer in dat de mogelijkheid bestaat dat een bouwstrook onderbroken wordt door een gebied(je) met parkeerplaatsen, een zogenaamde parkeerkoffer. Deze mogen uitsluitend tussen woningen worden gerealiseerd, dus niet op de hoeken.
Maatschappelijk
De bestemming 'Maatschappelijk' is bedoeld voor onzelfstandige woonruimte. Ook hiervoor is een bouwvlak opgenomen waarbinnen het hoofdgebouw gerealiseerd moet worden. De maximale goot- en nokhoogte zijn, evenals voor de in dit plangebied opgenomen woonbebouwing 7 en 12 meter.
Groen, Verkeer en Water
Binnen de openbare ruimte worden de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer' en 'Water' vastgelegd. De bestemming 'Verkeer' omvat niet alleen rijbanen, maar ook trottoirs, parkeerplaatsen en (kleinere) groenvoorzieningen.
In Westpolder, met name bij de gerealiseerde woningen met parkeren in de achtertuin, levert parkeren in de praktijk een probleem op. Dat komt doordat het parkeren op eigen terrein in de achtertuin c.q. op het achtererf wel in de parkeerbalans is meegenomen, maar in de bestaande en feitelijke situatie deze ruimtes als tuin c.q. erf (kunnen) worden ingericht. Instandhouding van de parkeerruimte op eigen erf is hierdoor allerminst zeker en moeilijk handhaafbaar. In dit bestemmingsplan zijn daarom ter plaatse van deze parkeerruimte de gebruiksmogelijkheden beperkt tot alleen parkeerruimte. Daartoe is voor een gedeelte van de woonpercelen de bestemming 'Verkeer' opgenomen met de nadere aanduiding 'parkeerterrein'. Ter plaatse zijn de gronden uitsluitend bestemd voor parkeerplaatsen
De regels zijn onderverdeeld in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.
De inleidende regels bevatten de begrippen en de wijze van meten. In de bestemmingsregels zijn de in het plan voorkomende bestemmingen opgenomen. Onder algemene regels zijn regels geformuleerd die niet beperkt zijn tot een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele plangebied, zoals de anti-dubbeltelregel en algemene afwijkingsregels. In de overgangs- en slotregels zijn de standaard overgangsbepalingen uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de slotregel opgenomen.
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt, zie artikel 1. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels, zie artikel 2.
In het tweede hoofdstuk van de planregels zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en andere relevante bepalingen opgenomen.
In paragraaf 5.2 is reeds de verbeelding beschreven. Daarbij is ook een korte toelichting op de gebruikte bestemmingen gegeven.
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.
In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen. Deze benadering is overeenkomstig de landelijke ruimtelijke standaarden.
Voor de ontwikkeling van het totale woongebied heeft de gemeente een realisatieovereenkomst gesloten met de Ontwikkelcombinatie Westpolder (OCW). De economische uitvoerbaarheid van het plan staat in alle redelijkheid vast.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 1, in combinatie met artikel 1.1.1 lid 3, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in beginsel vooroverleg vereist met het Hoogheemraadschap en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In paragraaf 3.1 is toegelicht dat de voorgenomen ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een ontwikkeling van nationaal belang. In een dergelijke situatie hoeft geen vooroverleg met het Rijk plaats te vinden.
De volgende instanties zijn op 3 september 2015 benaderd met het verzoek om uiterlijk op 1 oktober 2015 te reageren:
In de Nota overleg en staat van wijzigingen uitwerkingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012, deelplan 5, fase 1", die als bijlage 7 bij deze plantoelichting is gevoegd, vindt u een weergave van de overlegreacties en een gemeentelijke reactie op deze overlegreacties. Daarbij wordt gemotiveerd aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het uitwerkingsplan wordt overgegaan.
Er wordt geen gelegenheid geboden tot inspraak op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. Hieraan ligt ten grondslag dat zowel het plangebied als de beoogde ontwikkeling van relatief beperkte omvang zijn. Bovendien maakt de ontwikkeling deel uit van een groot woongebied, namelijk "Westpolder/Bolwerk". Voor dit gebied is al een bestemmingsplan in procedure geweest en vastgesteld (Westpolder/Bolwerk 2012). De ontwikkeling van een woongebied als zodanig is daarmee al verankerd in het gemeentelijk planologisch beleid en dus reeds aan belanghebbenden voorgelegd.
Het uitwerkingsplan heeft van 4 november 2015 tot en met 15 december 2015 als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode van zes weken kon een belanghebbende zijn of haar zienswijzen op dit plan kenbaar maken. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Wel heeft een ambtshalve beoordeling geleid tot één wijziging in de regels (zie paragraaf 7.4).
Artikel 11.2, Aanvullende werking Bouwverordening, wordt verwijderd, vanwege het van rechtswege komen te vervallen van de desbetreffende regeling in de Woningwet met de Reparatiewet Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) op 29 november 2014.
Artikel 11.3 en 11.4 worden vernummerd.