Plan: | Ursem De Tuinen 1e fase |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1598.BPKUrsemDeTuinen01-va01 |
De gemeente Koggenland is voornemens om een uitbreiding met woningen aan de oostzijde van de kern Ursem te realiseren. In 2014 is een ruimtelijke verkenning en een stedenbouwkundig plan gemaakt voor De Tuinen. Belangrijk onderdeel van het plan vormt de ontsluitingsweg richting De Leet. Deze weg is niet alleen een ontsluiting voor plan De Tuinen maar tevens voor de achterliggende woonwijk en het nieuw ontwikkelde centrumgebied. Het plan zal gefaseerd worden ontwikkeld, afgestemd op de aanwezige behoefte. Het totale plan voor De Tuinen omvat 170 woningen, waarvan circa 60 woningen in de eerste fase mogelijk gemaakt worden. In de fasering wil men beginnen met de ontsluitingsweg en de woningen aansluitend daarop. Het plan De Tuinen is voor deze eerste fase vertaald naar dit bestemmingsplan.
Het vigerende bestemmingsplan laat het beoogde gebruik en de bouw van woningen niet toe. Het gemeentebestuur heeft besloten onderhavig bestemmingsplan in procedure te brengen om de beoogde functies, bouwwerken en de aanleg hiervan mogelijk te maken. De eerste fase richt zich daarbij op de woningen die de komende 10 jaar gerealiseerd kunnen worden.
Het plangebied is gelegen ten oosten van de kern Ursem. Aan de noordzijde wordt het begrensd door de weg De Leet. De oostelijke grens wordt gevormd door een hoveniersbedrijf. Aan de zuidkant ligt een watergang met daarachter het open polderlandschap en de bestaande bebouwing van Ursem. De westelijke grens van het plangebied wordt ook gevormd door een brede watergang. Het plangebied is ca. 5,4 hectare groot.
Ligging plangebied (plangebied rood omcirkeld) bron: www.topotijdreis.nl
De gronden in het nieuwe bestemmingsplan zijn onderdeel van het vigerende bestemmingsplan ‘Komplan 2008’. Het vigerende bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Koggenland op 10 november 2008.
In het vigerende bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming ‘Agrarische doeleinden met bebouwing’ en ‘Agrarische doeleinden zonder bebouwing’. De nieuwe ontwikkelingen passen niet binnen deze bestemmingen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Op bestuurlijk niveau zijn beleidsuitspraken geformuleerd die onder meer betrekking hebben op het plangebied. Dit hoofdstuk bevat een korte samenvatting van de voor het bestemmingsplan van belang zijnde nota's en studies. Het milieubeleid, dat is vastgelegd in diverse wetten en waarvoor specifiek onderzoek moet worden uitgevoerd, is opgenomen in hoofdstuk 5 (Milieu).
Op 13 maart 2012 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Daarmee is het nieuwe nationale ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van kracht geworden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid.
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
Voor het verbeteren van de milieukwaliteit gaat de nota uit van de (internationaal) geldende normen. Verder gaat de nota uit van ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten, het gaat daarbij om de (herijkte) EHS (inmiddels Nationaal Natuur Netwerk geheten) en Natura 2000-gebieden.
Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken wordt een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen:
Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor de onderbouwing hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (Planbeschrijving).
Ten behoeve van de bescherming van de in de SVIR genoemde nationale belangen, worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) algemene regels voorgeschreven die bindend zijn voor de lagere overheden als provincie en gemeente. In het Barro worden de kaderstellende uitspraken uit de SVIR bevestigd. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) geeft uitwerking aan enkele bepalingen in het Barro. Doel van het Barro is om onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, danwel te beschermen. Het gaat hierbij onder meer om de volgende onderwerpen: rijksvaarwegen, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, Ecologische Hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.
Geen van deze nationale belangen speelt een rol binnen de begrenzing van het plangebied.
Op basis van bovenstaande samenvattingen van de van belang zijnde beleidsnota's kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijksbeleid.
Op 22 juni 2010 is door Provinciale Staten van Noord-Holland de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld. Op 3 november 2010 is deze in werking getreden. In 2015 heeft de meest recente actualisatie van de structuurvisie plaatsgevonden.
In de structuurvisie geeft de provincie aan welke provinciale belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Daarmee is het een leidraad voor de manier waarop de ruimte in Noord-Holland de komende dertig jaar moet worden ontwikkeld. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is dit uitgewerkt in concrete activiteiten om de visie te realiseren en via de Provinciale Ruimtelijke Verordening is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld.
Uitgangspunt voor 2040 is 'Kwaliteit door veelzijdigheid'. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Gelet op voorgaande doelstelling heeft de provincie een aantal provinciale belangen aangewezen. De drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie.
De Structuurvisie 2040 richt zich op de ontwikkeling van landschappen en dorpen op basis van het zogenaamde dorps-DNA. Onder dorps-DNA verstaat de provincie Noord-Holland de kernkwaliteiten van de Noord-Hollandse dorpen. Noord-Holland heeft een grote verscheidenheid aan dorpen tussen en binnen de verschillende landschapstypen. Ze zijn in de afgelopen eeuw sterk gegroeid en hebben (deels) hun oorspronkelijke structuur en identiteit verloren. De provincie Noord-Holland wil dat nieuwe ontwikkelingen aan de randen van deze dorpen ook plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen van de landschappen en dorpen.
Uitsnede structuurvisiekaart (plangebied rood omcirkeld)
Op de Structuurvisiekaart is Ursem aangegeven als: Kleine kernen en bebouwing in buitengebied. Het beleid hiervoor is: Ontwikkelen op basis landschaps- en dorps-DNA (incl. aspect openheid), vastgelegd in nieuw beleidskader landschap en cultuurhistorie. Het plangebied zelf is aangegeven als Productielandschappen. De provincie Noord-Holland omschrijft ruimtelijke kwaliteit aan de hand van kernkwaliteiten van het landschap. Natuurlijke omstandigheden en vooral ook menselijk handelen, hebben in ieder landschap hun eigen sporen nagelaten. Nieuwe ontwikkelingen moeten zich tot deze karakteristieken verhouden. De provincie Noord-Holland wil dat de gelaagdheid van het landschap als kernkwaliteit wordt meegenomen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Bij de Structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), die de regels stelt waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en (tijdelijke) omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan dienen te voldoen. De PRV wordt regelmatig aangepast naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid. De meest recente aanpassing heeft plaatsgevonden in maart 2017.
Het plangebied valt grotendeels buiten het Bestaand Stedelijk Gebied (BSG). Voor de verantwoording hiervan en de inpassing binnen de ruimtelijke kwaliteitseisen van artikel 15 van de PRV wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (Planbeschrijving).
Aandacht voor behoud en ontwikkeling van landschap en cultuurhistorie is sterk verankerd in het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland. In de afgelopen jaren is het beleid sterk ontwikkeld en heeft het een duidelijke plek gekregen in de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Voor het opstellen van ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en structuurplannen is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2010) vastgesteld.
Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is 'ontwikkelen met behoud van identiteit en kwaliteit'. Dat betekent dat bewust moet worden omgegaan met de karakteristieke eigenschappen van de verschillende landschappen en de dorpen. Die kwaliteiten dienen als uitgangspunt van ruimtelijke plannen. Dit zet ontwikkelingen niet op slot. De provincie wil voorkomen dat nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied worden gepland die binnen bestaand bebouwd gebied een plek zouden kunnen krijgen. Bij noodzakelijke uitbreiding hecht de provincie er belang aan dat deze een bijdrage levert aan de identiteit en kwaliteit van de specifieke plek.
Met de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie borduurt de provincie Noord-Holland voort op eerdere beleidsnota's waarin ruimtelijke kwaliteit al een centrale plaats innam. De leidraad is een uitwerking van het in 2006 vastgestelde Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie, dat werd gebruikt als toetsingskader voor ruimtelijke plannen als bestemmingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en structuurplannen. Daarnaast bood het handreikingen en inspiratie aan gemeenten om landschap en cultuurhistorie als uitgangspunt te gebruiken bij planvorming. Verder werden in het in 2004 vastgestelde Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord beeldkwaliteitplannen verplicht gesteld als onderbouwing van nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied. Deze lijn is met deze nieuwe leidraad doorgezet. De beschrijvingen van (fundamentele) kwaliteiten in de verschillende landschapstypen zijn niet gewijzigd. Wel zijn de beleidslijnen in de nieuwe leidraad explicieter verwoord.
Volgens de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2010) dient bij ruimtelijke plannen verantwoording te worden afgelegd van de manier waarop nieuwe functies rekening houden met de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap, de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken en de bestaande kwaliteiten van het gebied.
Voor de verantwoording van de landschappelijke inpassing en het beeldkwaliteitsplan van De Tuinen wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (Planbeschrijving).
Op 10 februari 2003 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan Noord-Holland (PVVPNH) vastgesteld en ingestemd met de daarin geformuleerde uitgangspunten voor nieuw beleid op het gebied van verkeer en vervoer. Belangrijk vertrekpunt in het nieuwe verkeers- en vervoersbeleid is de vrije mobiliteitskeuze van mensen en bedrijven, terwijl het inzicht in hoe de overheid hierop moet inspelen is gewijzigd. Om verschillende redenen maakt het beleid om automobiliteit terug te dringen plaats voor een beleid om mobiliteit in zijn algemeenheid te accommoderen. Daarmee sluit het PVVPNH aan bij de koerswijziging die landelijk werd ingezet met het concept Nationaal Verkeers- en Vervoersplan.
De vraag naar bereikbaarheid in Noord-Holland is gedifferentieerd. In het zuidelijker deel van de provincie treden vele capaciteitsknelpunten op bij zowel weg als OV. In het noordelijke deel zijn deze er ook, maar van een andere orde van grootte. Bovendien speelt daar het probleem om tegen verantwoorde kosten een minimumniveau voor het OV te garanderen. De kuststrook kent zijn specifieke bereikbaarheidsprobleem op mooie zomerse dagen. Op deze vragen moet een antwoord worden gegeven. Dit gebeurt door voor alle netwerken (auto, OV, fiets en vaarwegennet) aan te geven op welke manier deze kunnen worden verbeterd. Er worden kwaliteitseisen geformuleerd. Voorts wordt aandacht besteed aan het verknopen van de netwerken ten behoeve van het transport van personen en goederen. Pas als de veiligheid en leefbaarheid in het geding komen kunnen er beperkingen worden opgelegd.
Op 1 oktober 2007 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland een actualisatie van het PVVP vastgesteld. De algemene beleidsdoelstelling is en blijft 'vlot en veilig door Noord-Holland'. Dit vraagt om actie. Met namen in de sterk verstedelijkte gebieden is er een hoge verkeersdruk. Vanuit sociaal en economisch perspectief en voor de leefbaarheid en het milieu is dit een belangrijk aandachtspunt. In landelijke gebieden is er inzet voor meer keuze tussen vervoerswijzen en het beter op elkaar laten aansluiten van vervoerssystemen.
De Provinciale Woonvisie 2010-2020 is erop gericht in 2020 te beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. De speerpunten van de Provinciale Woonvisie 2010-2020 zijn:
In de woonvisie benadrukt de provincie met name het belang van een passende kwaliteit woningbouw. Dat is alleen mogelijk als er op regionaal niveau een goede afstemming komt tussen alle partijen die zijn betrokken bij het bouwen van woningen. De provincie zet zich vooral in als procesleider, aanjager en expert. Vanuit die rol is de provinciale woonvisie opgesteld en wordt vervolgens aangestuurd op het maken van bestuurlijke afspraken in de zogenaamde Regionale actieprogramma's (RAP). In deze regionale actieprogramma's zullen de speerpunten en opgaven uit de woonvisie nader worden uitgewerkt. Het wellicht belangrijkste instrument dat de provincie actief inzet is die van het monitoren. Monitoring van ontwikkelingen en trends is hiermee een belangrijke input om beleidsacties uit te zetten. De woonvisie gaat uit van een demografische ontwikkeling waarbij in Noord-Holland Noord de bevolkingsgroei in de loop van de tijd afneemt. Verwacht wordt dat na 2040 het aantal huishoudens en dus de woningbehoefte niet meer toeneemt. Vergrijzing leidt tot een vraag naar woningen en woonomgevingen waar mensen langdurig zelfstandig kunnen blijven wonen en deelnemen aan de maatschappij. De provincie zet in op voldoende geschikte woningen voor senioren. Noord-Holland Noord is daarnaast aantrekkelijk voor jongeren vanwege de betaalbare woningen, de prettige leefomgeving en het wonen nabij werken. Om starters en jongeren op de woningmarkt betere kansen te geven blijft de betaalbaarheid van de woningen belangrijk. Verder stelt de Provinciale Woonvisie de consument centraal. De provincie wil de keuzevrijheid van bewoners vergroten. Dit betekent dat er ruimte moet worden gegeven aan (specifieke) woonwensen. Het gaat daarbij niet alleen om de woning maar ook om de woonomgeving.
Voor de verantwoording van de woningaantallen en woningtypen van De Tuinen wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (Planbeschrijving).
Op basis van de bovenstaande samenvattingen en de motivering in hoofdstuk 4 kan worden geconcludeerd dat deze ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleid. Het stedenbouwkundige plan dat de onderligger vormt voor dit bestemmingsplan is besproken (14 mei 2014) in de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling van de provincie en in een prealabele vraag voorgelegd aan de provincie (brief 5 november 2014). Beide hebben een positief advies gegeven.
De 7 gemeenten in de regio West-Friesland werken nauw samen op het gebied van woningbouw en volkshuisvesting. De regionaal gemaakte afspraken en doelstellingen zijn vastgelegd in de Kadernota Regionale Woonvisie West-Friesland 2011-2020 en het Regionaal Actieplan Wonen Noord-Holland Noord 2011-2015, Regio West-Friesland (RAP). Onderdeel van deze beleidsstukken is onder andere de ontwikkeling van plan De Tuinen.
Momenteel wordt, in samenspraak met de provincie, binnen de regio West-Friesland gewerkt aan de actualisering van de Regionale Woonvisie en de vaststelling van een nieuwe RAP. In de vergadering van de portefeuillehouders Verkeer & Vervoer, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Economie (VVRE) van 6 april 2017 is regionaal ingestemd met de Woonvisie West-Friesland 2017-2026 en het RAP West-Friesland 2017-2021. De besluitvorming in de individuele gemeenten en bij de provincie dient nog plaats te vinden. Na de besluitvorming is er sprake van een regionale afstemming van alle woningbouwplannen in West-Friesland alsmede een kwantitatieve woningbouwprogrammering voor de periode 2017-2026.
De gefaseerde ontwikkeling van woningbouwplan De Tuinen is opgenomen in de geactualiseerde Woonvisie en het nieuwe RAP voor de regio West-Friesland. Daarnaast is het plan beoordeeld in het regionaal onderzoek vraaggestuurde woningbouwontwikkeling van onderzoeksbureau Companen (27 mei 2014). Hierin komt Companen tot de conclusie dat voor wat betreft West-Friesland:
Onderhavig plan is regionaal afgestemd, past in het regionale beleid en draagt samen met de andere in- en uitbreidingslocaties bij aan een evenwichtige en een gevarieerde opbouw van de woningvoorraad in de regio.
De Structuurvisie 2009 - 2020 is op 12 oktober 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van Koggenland. De structuurvisie is er op gericht een ontwikkelingsrichting te formuleren voor de kernen en de polders binnen de gemeente. Koggenland is primair een groene gemeente, waar de ruimtelijke opgaven samenhangen met de doorontwikkeling van de eigen kernen en het bouwen voor een kwantitatieve en kwalitatieve vraag van de eigen bevolking. Er wordt inhoud gegeven aan de vraag naar woningen, voorzieningen en bedrijvigheid op gemeentelijk niveau. Voor een gemeente als Koggenland hangen de vraagstukken voor de toekomst in belangrijke mate samen met de demografische ontwikkeling van de gemeente en de mate waarin binnen de kernen kan worden voldaan aan de eisen en wensen die de veranderende bevolking stelt aan de woonomgeving.
In de structuurvisie is De Tuinen opgenomen als een reservering voor toekomstige ontwikkelingen. Daarbij is aangegeven dat vanwege de ontwikkelingen in Ursem Centrum de beoogde ontwikkeling van Ursem-Oost vooralsnog naar achteren wordt geschoven. Inmiddels is duidelijk dat de ontwikkelingen in het centrum anders zijn verlopen. De sportvelden zijn niet naar de rand van het dorp verplaatst, waardoor er hier geen woningen zijn gerealiseerd. Dit maakt dat er nu al behoefte is aan de woningen die in De Tuinen ontwikkeld zullen worden.
Kaart Ursem uit Structuurvisie 2009-2020 (plangebied rood omkaderd)
Het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP) is in 2013 vastgesteld. Dit GVVP is een kaderstellend plan waarin een samenhangend beleid is vastgelegd ten aanzien van verkeer en vervoer. Het GVVP heeft een planperiode van 10 jaar (2013-2023).
Koggenland is een landelijke gemeente die gekarakteriseerd wordt door een samenhangend patroon van linten langs de dijken en kaden met bebouwing en beplanting, en daarachter een open overwegend agrarisch gebied met verspreid liggende bebouwing. De lintstructuren zijn belangrijke en duidelijk herkenbare cultuurhistorische elementen. De linten liggen zowel in het open buitengebied als in de kernen. Het beeld van de dorpslinten is nog steeds van grote waarde voor de herkenbaarheid van de ruimtelijke structuur in de gemeente Koggenland. De linten, en ook de daarop aansluitende ontwikkelingen, vormen een belangrijk aandachtspunt in de verkeerstructuur van de gemeente Koggenland.
Gemeente Koggenland hanteert Duurzaam Veilig als uitgangspunt binnen het te voeren beleid op het gebied van verkeer. Duurzaam Veilig is een visie op verkeer om verkeersonveiligheid zo veel mogelijk terug te dringen. Kern van deze visie is niet alleen de verkeersonveiligheid te bestrijden, maar deze te voorkomen door een wegsysteem te ontwerpen waarin evenwicht bestaat tussen drie elementen, namelijk: functie, vorm en gebruik.
Bij de inrichting van de wegen binnen het plangebied zal rekening worden gehouden met het beleid uit het GVVP.
Op basis van bovenstaande samenvattingen van de van belang zijnde beleidsnota's kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
Ursem ligt in het oude zeekleilandschap op de grens met het veenlandschap. Oorspronkelijk was er een landschap van wadden en kreken. Onder invloed van de getijden heeft er opslibbing van zand en klei plaatsgevonden. Nadat het gebied minder onder de directe invloed van de zee kwam te staan, heeft zich op de kleibodem een veenpakket ontwikkeld. Dat veenlandschap is ontgonnen vanaf de middeleeuwen.
De ontginning van het landschap rond Ursem is waarschijnlijk in de vroege middeleeuwen gestart vanuit het punt waar de waterlopen Noord Gouw en de Wijzend samen kwamen. De grond werd geschikt gemaakt voor landbouw door water af te voeren. Er werden sloten gegraven haaks op de hiervoor genoemde watergangen. Langs de ontginningsassen zelf, die evenwijdig aan de watergangen liepen, ontstond lintbebouwing. Om de gronden tegen de zee en het water uit de aangrenzende polders te beschermen, werden dijken aangelegd. Vaak vormden deze dijken de basis voor verdere ontginning, wat tot de kenmerkende dijklinten in dit gebied heeft geleid. De dijken zijn later (begin 13e eeuw) aaneengesloten tot de Westfriese Omringdijk.
De bebouwing van Ursem begint met drie bebouwingsclusters, op enige afstand van elkaar. Een kleine bebouwingsconcentratie op het punt waar de waterlopen samenkomen, lintbebouwing aan de noordzijde langs de Noorddijkerweg en aan de zuidzijde aan de Walingsdijk/Drechterlandsedijk. Op deze bebouwingsconcentraties na is het gebied nog open. De natuurlijke waterlopen, de haaks daarop gegraven ontwateringssloten en de kavels daartussen structureren dit open landschap. Deze situatie van drie bebouwingsconcentraties blijft vrij lang bestaan, pas in de eerste helft van de twintigste eeuw komt er echte verandering in de bebouwingsstructuur. De Ruijtersstraat tussen de Walingsdijk en de Noorddijkerweg biedt ruimte aan nieuwe woonbebouwing. Deze straat ligt op enige afstand van de Noorddijkerweg. Hierdoor blijft de watergang behouden en komt deze in een ruime groenzone tussen de woningen te liggen.
In de tweede helft van de 20e eeuw ontstaat de eerste grotere dorpsuitbreiding. Ten noorden van de Ruijtersstraat ontstaat een nieuwe woonbuurt rond de Ammerdorfferstraat. De ontwateringssloot en de Wijzend vormen de begrenzing. Door deze bebouwing verandert de structuur van Ursem behoorlijk. Van een dijklint met een los bebouwingscluster op afstand, ontwikkelt het dorp zich tot een aaneengesloten bebouwd gebied tussen de Wijzend en de Walingsdijk.
In de jaren zeventig is het grootste deel van Ursem overgegaan tot ruilverkaveling. Hierdoor ontstonden grotere, aaneengesloten agrarische kavels, met een betere ontsluiting. De weg De Leet is aangelegd tijdens deze ruilverkaveling. Doordat er ook haaks op De Leet verkaveld wordt, verdwijnt hier de kenmerkende noordoostgerichte kavelstructuur en wordt er een compleet nieuwe kavelrichting geïntroduceerd. Bovendien neemt de diversiteit en kleinschaligheid onder invloed van schaalvergroting hier sterk af.
In de jaren tachtig van de 20e eeuw volgen verdere grote uitbreidingen. Aan de westzijde ontstaat een grote woonwijk die de tot dan toe open ruimte tussen de Drechterlandsedijk en de Noorddijkerweg opvult en zo het zicht over het open landschap naar de kerk en de beide linten wegneemt. Oostwaarts vinden er ook dergelijke beeldbepalende ontwikkelingen plaats. Het water van de Wijzend verdwijnt tijdens de ruilverkaveling, evenals een groot deel van de Noord Gouw. Een derde ingrijpende ontwikkeling betreft de aanleg van het bedrijventerrein aan de noordzijde van de kern. Als gevolg hiervan is er vanaf nu sprake van een aaneengesloten bebouwingsstructuur die zich van de Walingsdijk (zuid) tot de Noorddijk (noord) uitstrekt.
Na de jaren tachtig komt het zwaartepunt van Ursem aan de oostzijde te liggen, met de sportvelden als centrale buffer. Hier verschijnt in de jaren negentig een woonbuurt rond de straat Zuidgouw. De bouwvelden volgen daarbij de richting van de oorspronkelijke kavelstructuur. De watergangen blijven behouden en bevinden zich steeds aan de achterzijde van de woningen. Vanaf 2000 verschijnt er een tweede schil aan de oostzijde, rond de straat Geesterland. Ook bij deze ontwikkeling is de oorspronkelijke kavelstructuur gevolgd en blijft een bestaande watergang gehandhaafd.
Kaart Ursem en omgeving in 1890 (plangebied rood omcirkeld) bron: www.topotijdreis.nl
Van de hiervoor beschreven ontstaansgeschiedenis van Ursem is nog veel te herkennen, zowel in een aantal structuren als in een aantal elementen.
Op basis van de ontstaansgeschiedenis en de huidige dorpsstructuur van Ursem, is de noordoostzijde een logische locatie voor de uitbreiding van het dorp. Ontwikkeling in dit gebied sluit aan op de meest recente uitbreidingen van Ursem. De uitbreidingen uit eerdere perioden, in andere delen van het dorp, blijven hierdoor duidelijk herkenbaar. Het wordt duidelijk dat Ursem-Oost in zijn geheel de nieuwste dorpsrand vormt.
Luchtfoto (plangebied rood omkaderd) bron: Google maps
Rondom het plangebied bevindt zich aan zowel de west- als zuidzijde een woonwijk. De jaren '60-'70 woonbuurt aan de westzijde toont zich met achterzijden, bestaande uit schuttingen aan een watergang en een brede groenstrook naar het plan De Tuinen. De nieuwere woningen aan de zuidzijde grenzen eveneens met de achterzijde aan een watergang, waarachter het plan begint. Aan deze zijde wordt ook de verbinding van de nieuwe ontsluitingsweg met Geesterland gemaakt.
Zuidgrens bestemmingsplan: bestaande bebouwing en zicht op de locatie van de aansluiting Geesterland - nieuwe ontsluitingsweg
De noord- en oostzijde worden begrensd door het open landschap en door De Leet met verspreide bebouwing. De noordzijde bestaat uit percelen met woningen en bedrijven in grotere bouwvolumes en op grotere kavels. Deze bebouwing is met de voorzijde naar De Leet gericht, en grenst dus eveneens met achterzijden aan het plan De Tuinen. De oostzijde tenslotte wordt voor een zeer groot deel begrensd door het perceel van een hoveniersbedrijf. Vanaf dit perceel geldt er een milieucontour van 100 meter, waarbinnen niet gebouwd kan worden. Naar het noorden en het oosten heeft het gebied contact met het open landschap. Naar het noorden toe vind dit plaats via doorzichten tussen de bebouwde percelen aan De Leet. Naar het oosten toe via een open gebied ten zuiden van het hoveniersbedrijf.
Zicht op het plangebied vanaf de zuidzijde
Plangebied gezien vanaf De Leet, met de watergang die de westelijke grens vormt aan de rechterkant
Het plangebied zelf bestaat nu uit grasland. In het gebied is de ontstaansgeschiedenis te herkennen in de kavelrichtingen. De aangrenzende woonwijk aan de zuidzijde en het landschap ten zuiden van het plangebied kennen beide een verkaveling conform de oorspronkelijke noordoost gerichte ontginningsstructuur, haaks op de inmiddels verdwenen watergangen. Het plangebied zelf is onderdeel geweest van de ruilverkaveling en kent dan ook een verkavelingsstructuur haaks op De Leet.
In dit hoofdstuk wordt het stedenbouwkundig plan uiteengezet en beschreven aan de hand van een aantal aspecten.
Het stedenbouwkundig plan geeft de beoogde ontwikkeling weer. De plannen zullen na vaststelling van het bestemmingsplan verder uitgewerkt worden. De woningbouwplannen en de inrichting van de openbare ruimte zullen in overeenstemming zijn met de regels en de verbeelding (het juridisch bindende deel) van het onderhavige bestemmingsplan.
In het stedenbouwkundig plan voor het gehele gebied van De Tuinen is gekozen voor een combinatie van de oude landschapsstructuur in noordoostrichting met de nieuwe landschapsstructuur haaks op De Leet. Hierdoor ontstaat er een speelse opzet, terwijl er ook een efficiënte verkaveling mogelijk is en grote onbruikbare hoeken worden vermeden. De ontmoeting van deze twee verschillende landschapsrichtingen is aanleiding voor bijzondere elementen in het plan. Verder komt er een nieuwe weg die de straat Geesterland met De Leet verbindt en die de ontsluiting voor heel Ursem Oost vormt.
Stedenbouwkundig plan De Tuinen (plangebied rood omkaderd) bron: Ruimtelijke verkenning Uitbreiding Ursem, bureau SAB, d.d. 7 april 2014, bewerking Vollmer & Partners
Door deze hoofdstructuur worden er relaties gelegd naar alle randen. Een groene ruimte centraal in de wijk vormt het schakelpunt waar deze zichtlijnen en de beide landschapsrichtingen samenkomen. Deze groene ruimte vormt een toegevoegde kwaliteit en sluit aan op de andere Ursemse wijken, waar ook steeds woningen rond een groene ruimte zijn gegroepeerd.
Belangrijk voor het plan is de noordelijke rand langs De Leet. Gezien het huidige karakter met verspreide bebouwing, het open landschap ten noorden van De Leet en de functie als dorpsontsluiting is deze zone bepalend voor het aanzicht van de nieuwe wijk en de dorpsrand. Aan het lint van De Leet worden daarom nieuwe voorkanten gemaakt. Hier is het ritme van de bestaande extensieve bebouwing met tweekappers of vrijstaande woningen op ruime kavels overgenomen. Daarachter is gekozen voor straatjes haaks op De Leet, waaraan wordt gewoond. Deze straatjes, die tot diep in de wijk doorlopen, zorgen voor zichtrelaties tussen woonomgeving en landschap en dienen tevens als doorsteek voor langzaam verkeer.
De oostelijke rand ligt in de zone van de milieucontour en blijft daarom vrij van bebouwing. Dit gebied krijgt een inrichting als groenblauwe zone. Die zone vormt enerzijds een ruimtelijke buffer naar het hoveniersbedrijf en fungeert anderzijds als speelruimte en uitloopgebied voor de nieuwe wijk. De ontsluitingsweg loopt langs deze groenblauwe zone, afwisselend evenwijdig en haaks op de oude landschapsrichting en parallel aan de bestaande brede watergang. De groene buffer is ook op basis van de landschapsrichtingen ingericht.
De woningen maken een front naar de groenblauwe zone bij het hoveniersbedrijf en de ontsluitingsweg. In de zuidoosthoek is een smal bouwblok voorzien dat aan een zijde een front maakt naar de groene buffer rondom het hoveniersbedrijf en aan de andere zijde naar het open landschap.
Aan de zuidwestzijde vormt een groene zone de overgang naar bestaand bebouwd gebied. In deze zone is een bestaand groengebied met elzensingels en houtwallen opgenomen. Het nieuwe woongebied wordt zo geheel door groen omgeven, waardoor er zachte overgangen gemaakt worden naar de omringende bestaande bebouwing van Ursem en naar het open polderlandschap.
De bijzondere punten in de stedenbouwkundige structuur zijn voorzien van bebouwingsaccenten. Daarbij gaat het om de beide uiteinden van de ontsluitingsweg tussen Geesterland en De Leet en om twee accenten in de zuid- en westelijke groenzone die het einde van de zichtlijn naar de centrale groene ruimte markeren. Het accent bij de entree vanaf Geesterland is ruim in het groen gezet. Dit bijzondere punt binnen de structuur vormt zo een representatieve entree tot de wijk en gaat op fraaie wijze relaties aan met zowel Geesterland, de ontsluitingsweg, de groene buffer en watergang aan de zuidzijde en de groenblauwe zone aan de oostrand.
Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan valt de nieuwe ontsluitingsweg, met aan de oostzijde daarvan de groenblauwe zone en aan de westzijde een strook met woningen. Verder wordt er een deel van het lint langs De Leet mogelijk gemaakt en de woningen in de zuidoosthoek, onder de groenblauwe zone.
Het plan De Tuinen voorziet vrijwel uitsluitend in de behoefte van de kern Ursem. Dit betekent dat het woningbouwprogramma concreet afgestemd wordt op die behoefte, die onder meer blijkt uit de registratie van woningzoekenden uit Ursem. In de zomer van 2017 wordt een woningonderzoek gedaan onder de inwoners van Ursem, aan de hand daarvan zal het definitieve programma voor de eerste fase bepaald worden. Om zo optimaal mogelijk de woningmarkt te kunnen bedienen zullen zoveel mogelijk categorieën woningen en woningtypes worden aangeboden. Dit varieert van sociale huur en koop in de vorm van meergezinswoningen, grondgebonden middenwoningen, hoekwoningen, (kleine) 2-onder-1-kapwoningen, grotere 2-onder-1-kapwoningen, vrijstaande projectmatige woningen en vrije kavels. Hierbij wordt uitgegaan van de verdeling 30% sociaal, 30% middelduur, 30% duur en 10% vrije kavels in een mix over het gebied. De hoofdstructuur is echter dermate flexibel dat daarbinnen met deze categorieën geschoven kan worden. Voorwaarde daarbij is dat er per fase een mix aan woningtypen gerealiseerd wordt.
Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van circa 60 woningen mogelijk, waarbij de verdeling over de verschillende woningtypen nagestreefd wordt. In de zuidoosthoek van het plangebied is ruimte voor collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO). Hier kunnen maximaal 15 woningen worden gerealiseerd. Deze zijn vrij in de keuze van het woningtype en worden niet meegerekend in de differentiatie van de wijk. De CPO-woningen zullen verder wel voldoen aan de voorwaarden uit het bestemmingsplan en beeldkwaliteitsplan.
In deze paragraaf wordt aangegeven hoe de ontwikkeling zich verhoudt tot de ladder voor duurzame verstedelijking en tot het provinciale beleid. In de paragraven 4.5 en 4.6 wordt gemotiveerd op welke manier de ontwikkeling is ingepast in het Westfriese landschap.
De aanleiding voor de realisatie van de nieuwe woningen in De Tuinen is het aanpassen van de plannen voor het Centrumgebied van Ursem. Als gevolg van verschillende ontwikkelingen (marktsituatie, wijziging inzichten, inspraakreacties etc) is de geplande uitplaatsing van de sportverenigingen (tennis en voetbal) van de baan. In plaats hiervan zijn de voetbalvelden gedeeltelijk uitgevoerd in kunstgras en op de vrijkomende locatie is een brede school ontwikkeld in samenhang met voor- en naschoolse opvang, kinderdagverblijf, peuterspeelzaal en schoolbibliotheek. Voor deze voorzieningen is het van belang dat ze centraal in de wijk liggen en niet aan de periferie van de kern.
Dit heeft tot gevolg dat de geplande 100 woningen uit de gemeentelijke Structuurvisie 2009 - 2020 hier niet meer gerealiseerd kunnen worden. Om toch te kunnen voorzien in de woningbehoefte van Koggenland in het algemeen en Ursem in het bijzonder is er voor gekozen deze woningen toe te voegen aan de locatie De Tuinen (Ursem Oost). Deze locatie krijgt hierdoor een omvang van 170 woningen, grotendeels buiten het Bestaand Stedelijk Gebied (BSG). Het totaal aantal woningen voor Ursem neemt als gevolg van deze verschuiving niet toe.
Voor de motivatie van de voorgenomen ontwikkeling van de woningen in relatie tot de regionale en lokale kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte zijn er de volgende argumenten.
In het kader van de prealabele vraag die de gemeente aan de provincie heeft gesteld is door Gedeputeerde Staten (GS) bij brief van 5 november 2014 aangegeven dat het plan De Tuinen, zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht, past in de regionale behoefte.
In het rapport Regionaal onderzoek vraaggestuurde woningbouwprogrammering 2013 - 2020 (Companen) is ter zake het volgende opgenomen: 'De gemeente Koggenland heeft nut en noodzaak van het Plan De Tuinen voldoende aangetoond. Dit plan is besproken in de ARO. De ARO was positief over het plan.'
De uitgangspunten voor de ontwikkeling van het plan De Tuinen voor wat betreft aantallen woningen, typen woningen en verdeling tussen de verschillende typen is nog steeds uitgangspunt voor het plan. Het gaat hierbij om het uitgangspunt dat van alle nieuwe woningen 60% betaalbaar is en 40% duur. De 60% betaalbaar bestaat uit 30% sociaal (koop en huur) en 30% middelduur.
In het kader van de geactualiseerde Woonvisie en de nieuwe RAP heeft de regio West-Friesland ook een Afwegingskader vastgesteld op basis waarvan nieuwe woningbouwplannen worden beoordeeld. Getoetst aan dit Afwegingskader voldoet het plan De Tuinen ook aan de gestelde eisen.
Het plan past binnen het gemeentelijk randtotaal en wordt gerealiseerd in een van de krachtige kernen binnen de gemeente Koggenland.
Het plan past binnen de regionale behoefte. In kwantitatief opzicht aangezien het plan in overeenstemming is met de regionale prognose (het plan maakt onderdeel uit van de regionale woningbouwprogrammering die is afgestemd op de regionale prognose).
In kwalitatief opzicht omdat het voldoet aan de afgesproken verdeling van betaalbaar en duur. Verder geeft het plan invulling aan een centrum-dorps woonmilieu. Uit het Vraaggestuurd Bouwen onderzoek van de provincie uit 2012 en uit het regionale vraaggestuurde woningbouwprogrammering 2013 - 2020 van Companen blijkt dat er in deze regio vraag is naar dit woonmilieu. Het gekozen woonmilieu past dus bij de behoefte. Hiermee is het plan in overeenstemming met de provinciale woonvisie.
Om tot de keuze voor het toevoegen van de woningen op de locatie van De Tuinen te komen is er gekeken naar de gebieden die beschikbaar zijn voor woningbouw. Op basis van het onderzoek Ruimte voor woningbouw binnen BSG is er met de provincie gesproken over mogelijkheden voor de realisatie van het plan De Tuinen binnen BSG. Hierbij is gekeken naar diverse binnenstedelijke locaties binnen de gemeente, waaronder bedrijventerreinen, schoollocaties, volkstuinen en sportterreinen. Op basis van het Kernenbeleid wordt er in Koggenland in de hoofdkernen en enkele subkernen gefaseerd gebouwd voor de eigen behoefte op basis van de aanwezige vraag. Uit het onderzoek Vraaggestuurd Bouwen blijkt dat er tussen de bouwplannen in de verschillende kernen in Koggenland geen of nauwelijks sprake is van enige concurrentie en de verhuisgeneigdheid tussen de verschillende dorpen laag is. Uit het onderzoek Ruimte voor woningbouw binnen BSG en de beoordeling van de verschillende opties, blijkt dat er in (de overige kernen binnen) Koggenland geen alternatieve locaties aanwezig zijn. De gemeente Koggenland heeft in het verleden tot op de dag van vandaag een actief beleid gevoerd op het gebied van dorpsvernieuwing, sanering en herstructurering hetgeen heeft geleid tot invulling van een groot aantal locaties met woningbouw binnen Bestaand Stedelijk Gebied in vrijwel alle kernen. Mede om deze reden zijn er nu niet of nauwelijks nog potentiële inbreilocaties beschikbaar.
Binnen BSG in de kern Ursem zelf zijn er in 2014 twee schoollocaties vrijgekomen. Op 1 locatie is vervangende woningbouw in uitvoering. De andere locatie ligt in het oude centrum en grenst aan een verzorgingstehuis. Deze locatie is in voorbereiding, de gemeente wil deze locatie reserveren voor mogelijke zorgfuncties. De gemeente is van mening dat deze locaties ongeschikt zijn voor de realisatie van de het gewenste woningbouwprogramma zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht.
Vanwege de gehechtheid van de bewoners aan het dorp wil de gemeente de woningbehoefte van Ursem binnen de kern zelf oplossen. Er is daarom gekeken naar de beste locatie buiten BSG. Op basis van de ontstaansgeschiedenis, de cultuurhistorische waarden en de huidige dorpsstructuur van Ursem, is de noordoostzijde een logische locatie voor de uitbreiding van het dorp.
Verder uitbreiden in zuidoostelijke richting, zoals tot nu toe is gebeurd, neemt nog verder het zicht op de Walingsdijk weg. Er zijn hier nog veel structuren en bebouwingselementen aanwezig, die door nieuwe bebouwing zouden verdwijnen. In het zuiden is er geen ruimte, evenmin als in het westen. Aan de noordwestzijde is er wel weer ruimte, maar komt een uitbreiding altijd in het zicht vanaf de Noorddijkerweg naar de Drechterlandse Dijk te liggen. Aan de noordzijde tenslotte (overzijde van De Leet) komt een uitbreiding in het zicht naar het buurtschap Noorddijk te liggen. De conclusie is daarom dat de noordoostzijde het meest geschikt is voor uitbreiding. Daar bevinden zich al de meest recente uitbreidingen en door schaalvergroting zijn de oude landschapslijnen verdwenen en niet meer herkenbaar. Het is de enige locatie waar een uitbreiding niet verstorend werkt op de zichtrelatie tussen het open landschap en de historische linten. Het gebied ligt al half ingesloten tussen bebouwing. Door de uitbreiding ontstaat er een compacte kombebouwing. Bovendien levert de huidige situatie met achterkantsituaties langs de rand van het bestaande dorp een rommelig beeld op. Ontwikkeling op deze locatie biedt een kans om deze situatie te verbeteren en de doprsrand zodoende fraaier vorm te geven.
Verder kan de problematische ontsluiting aan die kant van het dorp worden verbeterd. De verkeerssituatie in Ursem-Oost is niet optimaal, terwijl er zich wel het zwaartepunt van de woningbouw bevindt. De nieuwe uitbreiding zorgt voor een nieuwe ontsluiting van het dorp op De Leet, die de verkeerssituatie voor de gehele oostzijde verbeterd.
Conclusie
Het woningbouwplan 'De Tuinen' is opgenomen in de regionale woonvisie van West-Friesland en het nieuwe regionale actieprogramma Wonen West-Friesland. Daarnaast is het plan beoordeeld in het regionale onderzoek vraaggestuurde woningbouwprogrammering 2013 - 2020 van bureau Companen. Het plan voorziet in de lokale en de regionale woningbehoefte in zowel kwantitatief als kwalitatief opzicht. Hiermee wordt voldaan aan de eerste stap van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Over de keuze voor de locatie buiten BSG en invulling van het plan De Tuinen is uitgebreid overleg gevoerd de provincie Noord-Holland en met de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling. Zowel GS als de ARO heeft het plan positief beoordeeld. Door de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg voor de oostzijde van het dorp draagt het plan bij aan een goede ontsluiting van Ursem. Hiermee wordt voldaan aan stap twee en drie van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Belangrijk onderdeel van het plan vormt de ontsluitingsweg richting De Leet. Deze weg is niet alleen een ontsluiting voor plan De Tuinen maar tevens voor de achterliggende woonwijk en het nieuw ontwikkelde centrumgebied. Als gevolg van de verschillende ontwikkelingen in het verleden en het intensiever worden van het autoverkeer is een uitermate ongewenste situatie ontstaan waarbij de afwikkeling van het verkeer door de bestaande woonwijken moet plaatsvinden. Het verkeer uit de oostelijke woonwijken moet eerst via een lus de hele wijk door, voordat het bij de ontsluitingswegen van het dorp aankomt. Die route heeft op veel plaatsen een relatief smal profiel en er wordt geparkeerd op de rijbaan. Dit heeft een negatieve invloed op de verkeersveiligheid en de leefbaarheid binnen de bestaande wijken. Om aan die ongewenste situatie een einde te maken zal de wijkontsluitingsweg Geesterland rechtstreeks worden doorgetrokken naar De Leet. Deze weg ontlast de smalle linten.
De nieuwe weg komt te liggen aan de buitenzijde van het woningbouwplan. De ontsluitingsweg heeft een geknikte verloop gekregen. Dit zorgt zowel verkeerstechnisch als ruimtelijk voor de beste inpassing. Langs deze hoofdroute zijn verhoogde stoepen aangebracht. Vanaf de ontsluitingsweg zijn alle woonstraten te bereiken.
De gemeente Koggenland hanteert het GVVP als richtlijn bij het vaststellen van parkeernormen bij nieuwe ontwikkelingen. Dat betekent dat de gemeente afhankelijk van de specifieke ontwikkelingen in samenspraak met betrokkenen tot vaststelling van een parkeernorm komt (maatwerk). Voor De Tuinen is de parkeernorm bepaald op 1,8 parkeerplaats per woning. Voor het plangebied van onderhavig bestemmingsplan met ruimte voor maximaal 60 woningen komt dit neer op:
60 x 1,8 = 108 parkeerplaatsen.
Bij de woningtypen vrijstaand, twee-onder-een-kap en geschakelde woningen wordt er zoveel mogelijk op eigen terrein geparkeerd. Voor de rijwoningen geldt dat parkeren zoveel mogelijk plaatsvindt in met hagen omzoomde parkeerkoffers. Parkeervakken langs wegen bestaan hoofdzakelijk uit korte clusters. Doorgaande parkeerstroken worden zoveel mogelijk voorkomen.
De aanleg van parkeerplaatsen (voor personenauto's, grotere voertuigen en gehandicaptenparkeren) geschiedt overeenkomstig de geldende richtlijnen uit het GVVP en met inachtneming van de landelijk geldende normen.
Haaks parkeren wordt bij voorkeur alleen toegepast op erftoegangswegen (verblijfsgebieden).
De benodigde minimale ruimte bedraagt:
Langsparkeren kan plaatsvinden op erftoegangswegen (verblijfsgebieden) en gebiedsontsluitingswegen. De benodigde minimale ruimte voor openbaar langsparkeren is:
Bij toepassing van de parkeerkencijfers wordt minimaal het aandeel 'bezoekersparkeren' in de openbare ruimte gerealiseerd (0,3 parkeerplaats per woning). Om loopafstanden te beperken, wordt aanbevolen parkeergelegenheid zo veel mogelijk te spreiden.
Bij de verdere uitwerking van het stedenbouwkundig plan wordt het aantal en type van woningen definitief gemaakt. Hierbij zal dan worden voldaan aan bovenstaande uitgangspunten voor het parkeren.
Het ontwerp van De Tuinen zorgt voor een volledige groene omkadering van het gebied. Aan de oost- en zuidzijde in de vorm van groene buffers, aan de westzijde in de vorm van het bestaande groen en aan de noordzijde in de vorm van de groenbermen aan De Leet en het aangrenzende landschap. De bestaande houtwallen en elzensingels aan de west- en zuidzijde blijven zoveel mogelijk behouden. Doordat de groene buffers ook als uitloopgebied fungeren schept dit de mogelijkheid om een 'groen omloopje' om de wijk te maken. Een belangrijke kwaliteit voor de nieuwe woonomgeving.
Deze groene randen vormen overgangszones, die zachte overgangen maken naar de omringende bestaande bebouwing van Ursem en naar het open polderlandschap. Zichtlijnen op het weidse landschap vormen een wezenlijk onderdeel van het plan en liggen veelal in het verlengde van de woonstraten. Het wonen in de polder is zo beleefbaar tot in het hart van de woonbuurt. Op deze manier wordt het plan verankerd en ingepast in het landschap.
In het plangebied van dit bestemmingsplan bevindt zich de groene buffer aan de oostzijde, die een overgang vormt naar het open polderlandschap. Deze parkzone wordt ook op basis van de landschapsrichtingen ingericht. Er komt minimale verharding en groene zachte oevers. Binnen de parkzone is er ruimte voor speel- en spelaanleidingen. Deze worden zoveel mogelijk natuurlijk uitgewerkt en geïntegreerd in het groen en langs het water. Een landelijk laantje met wilgen erlangs vormt de fysieke overgang van de parkzone naar het landelijk gebied.
Aan de zuidzijde van het plangebied wordt de aansluiting van de nieuwe ontsluitingsweg op de bestaande wijk omgeven door het groen van de zuidelijke buffer. Deze groenzone tussen bebouwd gebied en de nieuwe woonbuurt krijgt een natuurlijk en waterrijk milieu en sluit aan bij het karakter van het nabijgelegen bestaande groengebied. Het maakt gebruik van gebiedseigen landschapselementen zoals open water, drassige oevermilieus en inheemse boomsoorten.
De waterstructuur in De Tuinen bestaat voor een groot deel uit de bestaande watergangen. Daarnaast wordt er voornamelijk in de groengebieden water toegevoegd. Met name in de parkzone is er veel ruimte voor water, waarmee in de watercompensatie van het plan wordt voorzien. De bestaande primaire watergang blijft behouden, deze is van belang voor de waterhuishouding van de polder. Deze watergang wordt ingezet als ruimtelijke- en privéwoonkwaliteit, door er achtertuinen aan te situeren. Op de plaatsen waar de straten het water kruisen, is de watergang te ervaren vanuit de openbare ruimte.
Hiermee wordt aangesloten op de waterstructuur van Ursem, die nauw samenhangt met de cultuurhistorische ontstaanswijze. De watergangen zijn veelal de oorspronkelijke afwateringssloten, die al bij de ontginning van het landschap zijn gegraven. Deze watergangen met groene ruimten liggen inmiddels steeds aan de achterzijden van woningen.
Een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient aan de eisen voor duurzaam bouwen te voldoen. De gemeente Koggenland richt zich voor duurzaamheid vooral op het duurzaam opwekken van energie. De gemeente wil daarom het bouwen van energieneutrale woningen en gebouwen stimuleren. Er wordt naar gestreefd om eerder dan 2020 energieneutrale gebouwen te realiseren. Voor een deel zal de gemeente dit doen als opdrachtgever, onder andere als gemeentelijk woningbedrijf. Daarnaast zijn er projecten waarbij de gemeente een rol speelt als vergunningverlener, toezichthouder en mogelijk uitgever van de grond. De doelstelling wordt dan gerealiseerd door prestatieafspraken te maken met bouwpartijen. Dit vormt een onderdeel van het totale pakket aan afspraken over een te ontwikkelen locatie.
Voor dit plan wordt gestreefd naar een energieneutrale wijk. Voor de projectmatige woningen wordt een EPC-norm van 0,2 afgesproken, voor de overige woningen wordt er gestreefd naar een EPC-norm van 0,2. Binnen de regels voor de bestemmingen van dit bestemmingsplan is er voldoende ruimte opgenomen voor het aanbrengen van zonnepanelen, zonnecollectoren, e.d. Ook is in de bestemmingsomschrijving kleinschalige duurzame energiewinning opgenomen.
Door de opzet van het plan met veel ruimte voor groen en water is er voldoende mogelijkheid tot waterbuffering wat de waterrobuustheid en klimaatbestendigheid voor de toekomst groter maakt.
Aan het bestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan gekoppeld. Het beeldkwaliteitsplan wil de kwaliteit waarborgen en verbeelden die uit de ruimtelijke verkenning en het stedenbouwkundig plan voor De Tuinen spreekt. Het vormt het toetsingskader voor de Welstand bij verdere uitwerking van het plan. In het beeldkwaliteitsplan worden verschillende themagebieden onderscheiden. Binnen elk van deze themagebieden wordt ingegaan op architectonische kenmerken, kleur- en materiaalgebruik van de bebouwing, erfafscheidingen, hoekoplossingen van de woningen die aansluiten op het openbaar gebied en de inrichting van de openbare ruimte.
Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen als bijlage 1 van de Regels van dit bestemmingsplan en wordt aangehaald in de Regels, waarmee de juridische koppeling tussen beeldkwaliteitsplan en bestemmingsplan ontstaat. Daarmee is het beeldkwaliteitsplan geborgd in het bestemmingsplan.
Voor het bestemmingsplan is een aantal milieuaspecten, van belang voor het plangebied, nader bekeken. Aandacht is besteed aan geluidhinder afkomstig van wegverkeer, bedrijven en milieuzonering, bodem, externe veiligheid en luchtkwaliteit. Daarnaast is aandacht besteed aan de aspecten ecologie, archeologie en is een waterparagraaf opgenomen.
Het bestemmingsplan maakt de bouw van woningen (geluidgevoelige bestemmingen) mogelijk. Verder is in het bestemmingsplan een nieuwe ontsluitingsweg tussen de bestaande wegen De Leet en Geesterland voor het woongebied opgenomen.
Volgens de Wet geluidhinder dient te worden getoetst aan de regelgeving en de grenswaarden van de Wet geluidhinder. De nieuw te bouwen woningen zijn geprojecteerd binnen de bebouwde kom en een aantal hiervan ligt binnen de zone van de bestaande weg De Leet, waar 60 km/uur gereden mag worden. Voor de overige binnen het plangebied gelegen wegen geldt een maximum snelheid van 30 km/uur, ook voor de nieuwe ontsluitingsweg. Deze wegen hebben van rechtswege geen geluidzone.
Bij het oprichten van nieuwe woningen (geluidgevoelige bestemmingen) langs een bestaande weg moet de geluidsbelasting worden getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Na een gemotiveerde afweging kan in de situatie nieuwe woning bij een bestaande weg een hogere waarde worden verleend tot een maximum grenswaarde van 63 dB Lden. Binnen de wettelijke zone rond de bestaande weg De Leet is een aantal geluidsgevoelige bestemmingen gelegen. Deze nieuwe woningen vallen binnen de zone waar de geluidbelasting tussen 48 en 53 dB ligt. De voorkeursgrenswaarde wordt hiermee met maximaal 5 dB overschreden. De maximaal toelaatbare waarde van 63 dB wordt hiermee niet overschreden.
Uitsnede kaart geluidsbelasting gemeente Koggenland (plangebied rood omkaderd)
Er is een onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai ter plaatse van de geplande woonbestemmingen langs De Leet (Wegverkeerslawaai ter hoogte van woningbouwplan De Tuinen te Ursem, Onderzoek in het kader van het opstellen van een bestemmingsplan, Peutz, 3 april 2017, bijlage 1). Het doel van het onderzoek is het bepalen van de optredende geluidbelasting ten gevolge van De Leet ter plaatse van de geplande woonbestemmingen en deze te toetsen aan de geluidgrenswaarden uit de Wet geluidhinder (Wgh). Daarnaast zal de optredende geluidbelasting worden beoordeeld in het kader van het akoestisch woon- en leefklimaat. Uit het onderzoek blijkt dat de berekende geluidbelasting (Lden) ten gevolge van De Leet ten hoogste 51 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh bedraagt. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh voor De Leet met 3 dB overschreden.
Bronmaatregelen aan de weg teneinde de optredende geluidbelasting te reduceren, zoals het toepassen van stil asfalt, zal de geluidbelasting kunnen reduceren tot ten hoogste 48 dB. Teneinde de geluidbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde kan daarnaast een geluidscherm langs De Leet worden geplaatst. Dit geluidscherm dient dan ten minste 150 meter lang en 4 meter hoog te zijn. Deze maatregelen hebben een dusdanig hoge investering tegenover een relatief kleine geluidreductie dat deze maatregelen als niet realistisch worden geacht. Indien mogelijk, kan tevens de locatie van de woningbouwplan worden verplaatst om de geluidbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarden. Teneinde de geluidbelasting te reduceren tot 48 dB dient de minimale afstand tussen de gevels en de sloot circa 25 meter te bedragen. Dit lijkt vanuit het aanzicht met de gevellijn van de reeds bestaande bebouwing (waar een gelijkwaardige geluidbelasting optreedt) niet wenselijk.
Teneinde de geplande woningen te realiseren dient een hogere waarde te worden vastgesteld. Deze hogere waarde dient voor de eerstelijnsbebouwing 51 dB te bedragen.
Voor de beoordeling van de optredende geluidbelasting in het kader van het woon- en leefklimaat is gebruik gemaakt van de kwaliteitstabel geluid van het RIVM. De berekende gesommeerde geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer bedraagt ten hoogste 56 dB exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Uit de kwaliteitsindicatietabel blijkt dat voor het woningbouwplan sprake is van een matig akoestisch buitenklimaat. Middels een redelijk standaard gevelopbouw kan eenvoudig een goed akoestisch binnenklimaat worden gerealiseerd. Daarnaast bedraagt de geluidbelasting aan de zuidzijde van de geplande woningen minder dan de voorkeursgrenswaarde. Hiermee kan gesteld worden dat aan de zuidzijde een goed akoestisch woon- en leefklimaat heerst.
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat er vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen bestaan voor realisatie van (de woonbestemming voor) het woningbouwplan De Tuinen fase 1 aan De Leet te Ursem.
Conclusie
Burgemeester en wethouders van Koggenland hebben ten behoeve van het woningbouwproject De Tuinen fase 1 gelegen tussen de percelen De Leet 8 en 12 te Ursem op 29 augustus 2017 hogere grenswaarden voor wegverkeersgeluid vastgesteld. Hiermee vormt het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering voor de ontwikkeling van De Tuinen fase 1. Een goed akoestisch binnenklimaat wordt door maatregelen aan de woning gewaarborgd. Overige geluidsaspecten, zoals spoorweglawaai, industrielawaai en/of vliegtuiglawaai, zijn voor het onderhavige plan niet van toepassing.
Er is een quickscan in het kader van de huidige natuurwetgeving voor het plangebied uitgevoerd, omdat het mogelijk is dat binnen het plangebied soorten voorkomen die beschermd zijn onder de Wet Natuurbescherming (WNB) of dat het plan gevolgen heeft voor nabij gelegen beschermde gebieden (Rapport Perceel 'De Tuinen' te Ursem, Toetsing in het kader van de natuurwetgeving door Van der Goes en Groot, ecologisch onderzoeks- en adviesbureau (G&G-advies QS2017-02) van 24 mei 2017, bijlage 2).
In deze quickscan wordt voor de beschermde soorten onder de Wet Natuurbescherming geconcludeerd:
Gezien de aard van de plannen, de reikwijdte daarvan en de locatie van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden is op voorhand uit te sluiten dat andere natuurwetgeving aan de orde is dan die hierboven is beschreven.
Er heeft een aanvullend onderzoek naar de rugstreeppad plaatsgevonden (Rapport De Tuinen te Ursem, Inventarisatie Rugstreeppad in 2017 door Van der Goes en Groot, ecologisch onderzoeks- en adviesbureau (G&G-rapport QS2017-14) van 17 augustus 2017, bijlage 3). Het doel van dit onderzoek is inzicht te krijgen in de aanwezigheid van de Rugstreeppad en zijn voortplantingslocaties. Om voortplantingsplaatsen van de Rugstreeppad op het spoor te komen is op twee avonden in mei geluisterd naar kooractiviteit. Tijdens deze bezoeken zijn geen Rugstreeppadden gehoord. Om de aanwezigheid van de soort uit te sluiten is midden juli nogmaals bij geschikte omstandigheden een luisterronde uitgevoerd. Ook hierbij zijn geen Rugstreeppadden gehoord. Er werden tijdens de voorjaarsrondes wel enkele Bastaardkikkers vastgesteld. De aangetroffen Bastaardkikker behoort tot de beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Voor deze soort gelden geen verbodsbepalingen als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing is voor deze soorten niet nodig.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.
Sinds 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht. Hierin zijn de regels voor het (her)gebruik van grond, bouwstoffen en baggerspecie beschreven. Met het Besluit is een nieuwe stap gezet in de richting van duurzaam bodemheer. Hergebruik van grond, bouwstoffen en baggerspecie wordt zo veel mogelijk gestimuleerd. Gemeenten zijn het bevoegd gezag. Om conform het Besluit op een duurzame manier vorm te kunnen geven aan grondverzet, dient een gemeente te beschikken over een:
Met de nota bodembeheer scheppen de gemeenten meer mogelijkheden voor vrij grondverzet. Van vrij grondverzet is sprake als voorafgaand aan het grondverzet de kwaliteit van de grond niet hoeft te worden vastgesteld. De bodemkwaliteitskaart, in combinatie met een vooronderzoek volgens de NEN 5725, mag dan als bewijsmiddel dienen voor de chemische kwaliteit van de toe te passen grond.
Het plangebied heeft op de bodemfunctieklassenkaart de bodemfunctie wonen. Op de bodemkwaliteitskaart ligt het plangebied in de bodemkwaliteitszone Wonen na 1980 en industrie. Op de ontgravingskaart/toepassingskaart is de verwachte ontgravingskwaliteit/toepassingseis Landbouw/natuur. Deze is geschikt voor de functie wonen.
Uitsnede bodemfunctieklassenkaart (plangebied rood omkaderd) bron: www.rudnhn.nl
Uitsnede bodemkwaliteitszones (plangebied rood omkaderd) bron: www.rudnhn.nl
Uitsnede ontgravingskaart (plangebied rood omkaderd) bron: www.rudnhn.nl
In de bodembeheernota wordt in de grondstromenmatrix voor vrij grondverzet voor de combinatie ontgraven – toepassen voor Wonen na 1980 en industrie aangegeven dat vrij grondverzet toepasbaar is (groen).
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan. Het vooronderzoek volgens de NEN 5725 zal worden uitgevoerd bij de aanvraag van de omgevingsvergunningen.
Er is uitgebreid archeologisch onderzoek gedaan naar het plangebied vanwege de ligging van een deel van het plangebied binnen een archeologisch waardevol (verwachtings)gebied. In de zuidwest-hoek van het plangebied zijn de intacte resten van een middeleeuwse woonkern uit de 13e eeuw aanwezig.
Tussen 24 september en 2 oktober 2012 is door Archeologie West-Friesland een kleinschalig archeologisch onderzoek uitgevoerd net buiten de bebouwde kom van het dorp Ursem (West-Friese Archeologische Rapporten 51, De schaduw van Hooge Werffe, Archeologisch onderzoek langs een vergeten middeleeuwse bewoningsas aan de Zuidergouw in Ursem, gemeente Koggenland, 2013). De aanleiding voor het onderzoek is de geplande herontwikkeling van en nieuwbouw binnen het gebied. Een groot deel van het bodemarchief zal door de geplande bouwwerkzaamheden worden verstoord. Hiertoe werd in augustus 2006 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Hierin werd een gespecificeerd verwachtingsmodel opgesteld waarbij de verwachting hoog was voor bewoningssporen, ophogingen, andere sporen en vondstmateriaal uit de Middeleeuwen. De verwachting was met name hoog voor het gebied rondom de Zuidgouw, waarvan werd vermoed dat hierlangs tussen de 10e eeuw (of nog eerder) en de 12e/13e eeuw werd gewoond. Men adviseerde een booronderzoek om te bepalen tot welke diepte de bodem was verstoord en om te kijken of er aanwijzingen waren voor de aanwezigheid van archeologische waarden.
In navolging van het advies werd in 2007 een karterend booronderzoek uitgevoerd. In aanvulling daarop vond een oppervlaktekartering plaats op een deel van de onderzochte percelen. Hierbij werden grote hoeveelheden aardewerk uit voornamelijk de 12e en 13e eeuw verzameld. Uit het booronderzoek bleek dat ter hoogte van de grootste vondstconcentratie een restant van het oorspronkelijke veen in de bodem aanwezig was. Men concludeerde dat het veen mogelijk bewaard was gebleven door de aanwezigheid van ophogingslagen die oorspronkelijk op het veen kunnen hebben gelegen. Door het gewicht van deze ophogingen zou de bodem ter plaatse meer zijn ingeklonken. De ophogingslagen van klei en zand zouden bovendien een conserverende werking hebben, waardoor het veen niet oxideerde. Tijdens de ruilverkavelingen is veel van de oorspronkelijke bodemopbouw verstoord, maar mogelijk bleven de diepere delen intact. Het advies luidde om, wanneer behoud in situ geen optie was, ter hoogte van het intacte veen een proefsleuvenonderzoek uit te voeren.
Op 29 juni 2011 is een Programma van Eisen (PvE) voor het archeologisch onderzoek opgesteld.
Het onderzoek uit 2012 is conform dit PvE uitgevoerd. De enige afwijking hierop is dat het sleuvenonderzoek zich alleen richtte op het oostelijke van de twee percelen. Uit het onderzoek is gebleken dat het hoogteverschil wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van veen. Doordat de locatie in het verleden intensief is gebruikt en/of bewoond, werd het natuurlijke veen in de bodem gedrukt en geconserveerd. Door de met de ruilverkaveling gepaard gaande peilverlaging zakte de in de ondergrond aanwezige klei sterker in dan het geconserveerde veenpakket. Hierdoor kwam het maaiveld ter hoogte van het aanwezige veen enkele decimeters hoger te liggen dan het omringende gebied. Het advies is om rekening te houden met mogelijk archeologische waarden in het genoemde gebied. Mochten er in de toekomst plannen ontstaan om dit deel te ontwikkelen dan zal het archeologisch onderzocht moeten worden. Aan de hand van een beperkt karterend booronderzoek kan de aanwezigheid van de veenlaag vrij simpel worden aangetoond. Een eventuele vindplaats zal zich uitstrekken binnen de grenzen van de veenlaag.
Nu er daadwerkelijk met de ontwikkeling van het gebied begonnen wordt is aan Archeologie West-Friesland advies gevraagd. In dit advies (Archeologisch Advies voor De Tuinen fase 1, Ursem, gemeente Koggenland, nr. 17005, S. Gerritsen & C. Soonius, 19-01-2017, bijlage 4) wordt aangegeven dat de oostelijke helft van de middeleeuwse woonkern voor een groot deel is onderzocht in 2012 en voor een klein deel nog in de bodem aanwezig is. Aanvullend archeologisch onderzoek van dit deel zal weinig tot geen nieuwe informatie opleveren. Daarom wordt het oostelijk deel van de woonkern (het deel dat binnen dit plangebied valt) vrijgegeven met betrekking tot het aspect archeologie. De overige delen van het plangebied waren al vrijgegeven. Archeologische waardevolle resten worden hier niet verwacht op basis van de aanwezige bodemverstoringen en/of de geologische gesteldheid van de bodem.
Hierdoor hoeft er geen dubbelbestemming waarde-archeologie te worden opgenomen binnen het bestemmingsplan woningbouwlocatie De Tuinen (fase 1).
Beleidskaart archeologie bij Archeologisch Advies voor De Tuinen fase 1
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
Water en ruimtelijke ordening zijn in toenemende mate met elkaar verweven. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. In het bestemmingsplan moet daarom een waterparagraaf worden opgenomen. Voor nieuwe ruimtelijke plannen geldt bovendien de 'watertoets' die verplicht tot overleg met de waterbeheerder over voorgenomen ontwikkelingen, voordat een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht.
In de startovereenkomst Waterbeleid voor de 21e eeuw en in het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben de gezamenlijke overheden bepaald dat water een sturend principe moet zijn in de ruimtelijke ordening. Hierbij wordt het waterneutraal principe gehanteerd. Concreet houdt dit in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij het verhard oppervlak toeneemt en/of waarbij het waterbergend vermogen afneemt, er maatregelen worden getroffen om de negatieve effecten op te kunnen heffen. Uitgangspunt is dat dit plaatsvindt in het plangebied.
Om veiligheid te creëren en schade door wateroverlast en droogte te voorkomen is gekozen voor een drietrapsstrategie bij de keuze van maatregelen. Deze drietrapsstrategie krijgt een verplichtend karakter voor alle overheden:
Daarnaast is er het Deltaprogramma 2015: Nederland veilig en leefbaar in de 21e eeuw, een nationaal programma met beslissingen en strategieën die Nederland de komende decennia moeten beschermen tegen hoogwater en moeten zorgen voor voldoende zoetwater. Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten gaan aan de slag om Nederland robuuster in te richten en de extremen van het klimaat veerkrachtig op te vangen. Voor nieuwbouw is hierbij van belang het punt ruimtelijke inrichting: alle overheden gaan gezamenlijk en systematisch aan het werk om de bebouwde omgeving bij (her)ontwikkeling beter bestand te maken tegen hitte, droogte, wateroverlast en eventuele overstromingen. Dit betekent steden en dorpen waterbestendig inrichten en het water waar nodig de ruimte te geven. Dat kan bijvoorbeeld door het opvangen van water op waterpleinen, drijvende woningen, meer groen of verplaatsing van vitale infrastructuur. In 2050 moet heel Nederland meer klimaatbestendig zijn ingericht.
De mogelijkheden van afkoppelen dienen zoveel mogelijk benut te worden. Regenwater van schoon verhard oppervlak kan geloosd worden op het oppervlaktewater en belast daarmee niet de afvalwaterzuivering. Bij afkoppeling is het noodzakelijk om gebruik te maken van duurzame materialen.
Voor het plangebied is uitgegaan van een afkoppeling van het hemelwater (HWA), zowel van de openbare weg als van de bebouwing. Dit zal worden geloosd op het oppervlaktewater. Doelstelling is om zo veel mogelijk van het verharde oppervlak niet aan te koppelen. Voor de riolering wordt uitgegaan van de aanleg van een gescheiden stelsel.
Watercompensatie
Verantwoordelijk voor het waterbeheer in het plangebied is Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Voor het opstellen van het bestemmingsplan is contact gezocht met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het Hoogheemraadschap heeft een aantal gegevens aangeleverd, die in het bestemmingsplan vertaald zijn.
Het realiseren van nieuwbouw op niet verharde grond heeft effecten voor de waterhuishouding. Om deze effecten, zoals versnelde waterafvoer, te nivelleren dient nieuw verhard oppervlak gecompenseerd te worden door extra wateroppervlak, berekend op basis van de toename van het verharde oppervlak.
Omdat het plan voor De Tuinen nog flexibel is in de uitwerking kan het daadwerkelijk aan te leggen verhard oppervlak in de openbare ruimte en de uitgeefbare grond (waarvan de helft wordt meegerekend als verhard oppervlak) nog niet aangegeven worden. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft op basis van de gegevenheden van het plangebied een compensatiepercentage vastgesteld van 7% van de toename van verhard oppervlak. Hierbij is uitgegaan van een peilstijging van 0,57 meter die statistisch eens in de 25 jaar kan voorkomen, een bemalingscapaciteit van 16,3 mm/dag, een drooglegging van 1,40 meter en de grondsoort klei binnen het peilgebied 6180-05 (NAP -4,10 m). Bestaand water dat gedempt wordt dient 100% gecompenseerd te worden.
Het netto plangebied van het bestemmingsplan (fase 1 van De Tuinen) is 29.000 m². Als globaal gerekend wordt dat hiervan 50% wordt verhard betekent dit een toename van verhard oppervlak van 14.500 m². Compensatie van 7% houdt in dat er 1020 m² aan water toegevoegd moet worden. In de bestemming groen wordt ca. 3300 m² water gerealiseerd. Dit is ruimschoots voldoende voor de compensatieverplichting. Het restant gaat in de waterbank voor het resterende deel van De Tuinen dat in de toekomst wordt ontwikkeld. Het hoogheemraadschap heeft hiermee ingestemd.
Keur
Elk waterschap stelt een keur vast waarin de gebods- en verbodsbepalingen zijn opgenomen die het waterschap nodig oordeelt ter uitvoering van zijn taak: de waterstaatkundige verzorging van het beheersgebied. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zorgt voor voldoende en schoon water in de sloten en meren van Noord-Holland ten noorden van het Noordzeekanaal. Om dat doel te bereiken stelt het hoogheemraadschap eisen aan het onderhoud van de wateren. Het is van belang dat de wateren blijven bestaan, de juiste afmetingen hebben en worden onderhouden.
De legger is onlosmakelijk verbonden met de Keur Hoogheemraadschap Holland Noorderkwartier en algemene regels bij de keur. In de keur staat wat er wel en niet mag en wat moet. In de legger staat waar de keur van toepassing is en is gedetailleerd vastgelegd wie wat in hoeverre moet onderhouden.
Uitsnede leggerkaart Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (plangebied rood omkaderd) bron: www.hhnk.nl
Primair zijn de wateren die van belang zijn voor de aan- en afvoer van water en waterberging op regionaal en polderniveau. Het zijn wateren met een belangrijke publieke functie. Secundair is een stelsel van wateren die van belang zijn voor de aan- en afvoer van water en waterberging op perceelniveau met diverse belanghebbenden. Wateren dus met een beperkte publieke functie.
In de Legger Wateren is beschreven wie onderhoudsplichtig is. De primaire wateren worden over het algemeen onderhouden door het hoogheemraadschap zelf; dit betreft dan het buitengewoon onderhoud, het onderhoud nat en het baggeren. De secundaire en tertiaire wateren worden onderhouden door de aanliggende eigenaren.
Het plangebied heeft aan de west- en zuidzijde een waterloop liggen die volgens de leggerkaart van het hoogheemraadschap een primaire waterloop is. De overige waterlopen rondom het plangebied zijn secundair. De primaire waterloop heeft de bestemming 'Water' gekregen. In de regels bij deze bestemming wordt aangegeven dat voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in of aan het water de waterbeheerder schriftelijk een positief advies moet hebben uitgebracht.
Conclusie
Het stedenbouwkundig plan is in het kader van de watertoets voorgelegd aan het hoogheemraadschap (watertoets d.d. 8 juni 2017).
Er wordt voldaan aan de compensatieverplichting in dit peilgebied, het aspect water vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
De Wet luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. De aanleiding tot het vervangen van het besluit Luchtkwaliteit is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. Met de nieuwe Wet luchtkwaliteit en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. De uitvoeringregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (amvb) en ministeriele regelingen (mr) die gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit in werking zijn getreden.
Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer geeft aan hoe en onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden kunnen uitoefenen in relatie tot luchtkwaliteitseisen. Als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarde wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering meer voor het uitoefenen van de bevoegdheid.
De nieuwe wettelijke regels zijn uitgewerkt in de volgende regelingen:
Gelijktijdig met het in werking treden van de nieuwe Wet luchtkwaliteit is de AMvB 'Niet in betekende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriele regeling 'niet in betekende mate' (Regeling NIBM) in werking getreden. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging als de 1% grens niet wordt overschreden. De 1% grens is gedefinieerd als 1% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Per 1 augustus 2009 is de definitie van NIBM verschoven naar 3% van de grenswaarde. Vanaf 1 januari 2015 dient tevens te worden getoetst aan de grenswaarde voor PM2,5. De grenswaarde voor de jaargemiddelde PM2,5 concentratie bedraagt 25 µg/m³.
Projecten die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn onder andere:
Bovenstaande projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Door het bureau Goudappel Coffeng is in 2006 voor de gehele gemeente onderzoek gedaan naar de geluidshinder en luchtkwaliteit ten gevolge van het wegverkeer. Dit onderzoek is in 2010 en 2015 geactualiseerd (Rapport Actualisatie rekenmodellen wegverkeerslawaai en luchtkwaliteit gemeente Koggenland 2015, Rapportnummer V 1213-1-RA, Peutz, 6 oktober 2015, zie bijlage 5).
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat op geen enkele locatie in Koggenland, nu en in de toekomst, sprake is van overschrijding van de maximumnormen die gelden voor luchtkwaliteit. De Tuinen valt onder de projecten die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging (woningbouwlocaties met niet meer dan 500 nieuwe woningen). Het onderhavige bouwplan voldoet aan de Wet luchtkwaliteit en er zijn op het gebied van luchtkwaliteit geen belemmeringen te verwachten.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het voor bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Voor het bepalen van de milieuzonering is gebruikgemaakt van de handreiking Bedrijven en milieuzonering (maart 2009) van de VNG. Richtafstanden gelden ten aanzien van de hinderaspecten geluid-, stof- en geurhinder en gevaar en kunnen worden gezien als de afstand waarbij onaanvaardbare hinder van een milieubelastende activiteit voor gevoelige functies kan worden uitgesloten. In gebieden waar een menging van functies voorkomt, wordt uitgegaan van een kleinere richtafstand.
De gewenste activiteit op de planlocatie is wonen. In de nabijheid van het plangebied zijn hoofdzakelijk bestaande woningen gesitueerd. Langs De Leet liggen een aantal (agrarische) bedrijven. Hiervan vormt alleen het hoveniersbedrijf aan De Leet 10a een beperking voor het plangebied. Het bedrijf ligt ten oosten van het plangebied en heeft een composteringsinstallatie waarvoor een hindercirkel geldt. Deze wordt hieronder nader toegelicht.
Geur
De situatie voor het plangebied is te vergelijken met het regime van omgevingstype 'rustige woonwijk'. De geldende richtafstanden bij een omgevingstype 'rustige woonwijk', conform de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', voor de gewenste activiteit ten opzichte van het naastgelegen agrarisch bedrijf met composteringsinstallatie (C3) aan De Leet 10a, zijn weergegeven in onderstaande tabel.
nr. | geur | stof | geluid | gevaar | grootsteafstand | |
C0 | Composteerbedrijven: | |||||
C1 | niet-belucht v.c. < 5.000 ton/jr |
300 | 100 | 50 | 10 | 300 |
C2 | niet-belucht v.c. 5.000 tot 20.000 ton/jr |
700 | 300 | 100 | 30 | 700 |
C3 | belucht v.c. < 20.000 ton/jr |
100 | 100 | 100 | 10 | 100 |
C4 | belucht v.c. > 20.000 ton/jr |
200 | 200 | 100 | 30 | 200 |
C5 | GFT in gesloten gebouw | 200 | 50 | 100 | 100 R | 200 |
Richtafstanden ten opzichte van rustige woonwijk o.b.v. handleiding Bedrijven en milieuzonering VNG
Voor de activiteiten aan De Leet 10a geldt ten aanzien van het aspect geur bij een omgevingstype 'rustige woonwijk' een aan te houden richtafstand van 100 meter. Door het opnemen van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' in het bestemmingsplan, waarbinnen geen woningen gerealiseerd mogen worden, wordt ervoor gezorgd dat de afstand tussen de composteringsinstallatie aan De Leet 10a en de gevels van de woningen in het plangebied 100 meter bedraagt. Hiermee wordt aan de minimale richtafstand voldaan.
Conclusie
Het plangebied betreft een woongebied. De bedrijven buiten het plangebied bevinden zich op voldoende afstand van de toekomstige woningen en vormen daardoor geen belemmering. Door middel van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' wordt gezorgd voor een voldoende afstand tussen de composteringsinstallatie van het hoveniersbedrijf en de nieuwe woningen. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
Bij de invloed van de externe veiligheid binnen het bestemmingsplan wordt bezien in hoeverre de veiligheidsrisico's door de gewenste bestemmingen worden overschreden. Het gaat hierbij om risico's door stationaire (inrichtinggebonden) activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's door het transport van gevaarlijke stoffen. In beide gevallen wordt de afweging gebaseerd op de omvang van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, de mogelijke effecten die optreden en de kans dat die effecten ook daadwerkelijk manifest worden.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar die een persoon op een bepaalde plaats heeft om dodelijk getroffen te worden door enig ongeval ten gevolge van een bepaalde activiteit, indien de persoon zich continu maximaal blootstelt aan de schadelijke gevolgen van het ongeval. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat een bepaald aantal personen dodelijk getroffen wordt door enig ongeval ten gevolge van een bepaalde activiteit, waarbij van de feitelijke omgevingssituatie wordt uitgegaan. Nieuwe (beperkt) kwetsbare bestemmingen mogen niet voorkomen op plaatsen waar het plaatsgebonden risico groter is dan 10-6 per jaar. De normen voor het plaatsgebonden risico zijn bedoeld als grenswaarden volgens de Wet milieubeheer. Dit houdt onder meer in dat er sprake is van een resultaatsverplichting om te voldoen aan de norm. Voor het groepsrisico is geen wettelijke norm vastgelegd maar wordt uitgegaan van een oriënterende waarde. Dit houdt in dat er een inspanningsverplichting is om te voldoen aan de norm. Het bevoegd gezag kan zo nodig, mits gemotiveerd en na belangenafweging, afwijken van deze norm.
Uitsnede risicokaart (plangebied rood omkaderd) bron: www.risicokaart.nl
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die gevaarlijke stoffen aanwezig hebben en gebruiken op een wijze en in een omvang zodanig dat er relevante gevaarlijke effecten zijn te verwachten nabij de nieuw op te richten kwetsbare objecten. In Ursem ligt een tankstation met LPG vulpunt. Deze ligt op een afstand van ca. 700 meter van het plangebied. De risicoafstand (PR 10-6) is 25 meter, de afstand tot de grens van het invloedsgebied verantwoording groepsrisico is 150 meter. Overschrijding van risiconormen is derhalve niet aan de orde.
Bij beïnvloeding door het transport van gevaarlijke stoffen wordt het transport per water, per weg, per spoor en per buisleiding beschouwd. Gelet op de afwezigheid van spoorlijnen, water en (grote) buisleidingen binnen het plangebied, vormen deze drie vormen van transport van gevaarlijke stoffen geen relevant gegeven voor dit bestemmingsplan. Door de regionale brandweer Noord-Holland Noord is een nota opgesteld betreffende het vervoer van gevaarlijke stoffen door Koggenland. In deze nota wordt gesteld dat binnen de gemeente Koggenland geen knelpunten aanwezig zijn ten aanzien van externe veiligheid en het vervoer van gevaarlijke stoffen langs De Leet.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012). Het vaststellen van een digitale versie is per 1 januari 2010 verplicht. De digitale versie is de juridisch bindende versie. Er blijft een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan bestaan.
Bestemmingsplan 'Ursem De Tuinen 1e fase' bestaat uit een verbeelding, de regels (inclusief bijlagen) en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast. Bij de regels is het Beeldkwaliteitsplan De Tuinen, Vollmer & Partners, 21 april 2017 als bijlage 1 toegevoegd.
Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Ursem De Tuinen 1e fase' zijn opgebouwd conform de door het SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In de inleidende regels zijn alle gehanteerde begrippen nader omschreven (artikel 1). Ook is omschreven hoe er gemeten dient te worden (artikel 2). Door het geven van begripsomschrijvingen en aanwijzingen voor het meten, wordt de interpretatievrijheid verkleind en daardoor de duidelijkheid en rechtszekerheid vergroot.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In de artikelen 3 t/m 10 is, per artikel, een bestemmingsomschrijving gegeven en zijn de bouwregels opgenomen.
De bestemming 'Groen' (artikel 3) omvat de groenblauwe zone aan de oostzijde van het plangebied, naast alle bermen, groenstroken en taluds. Ook de aanleg van diverse speelvoorzieningen is mogelijk binnen deze bestemming. Daarnaast is binnen deze bestemming de mogelijkheid voor realisatie van openbare kunst en nutsvoorzieningen opgenomen.
De bestemming 'Verkeer' (artikel 4) heeft betrekking op de nieuwe ontsluitingsweg door De Tuinen. Hier is de mogelijkheid opgenomen voor de aanleg van voetpaden en (vrijliggende) fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water. Tevens is binnen deze bestemming de mogelijkheid voor realisatie van openbare kunst en nutsvoorzieningen opgenomen.
Alle waterlopen e.d. zijn opgenomen binnen de bestemming 'Water' (artikel 5).
Met de bestemming 'Woongebied' (artikel 6 t/m 10) worden de woningen mogelijk gemaakt. De bestemming Woongebied is een globale bestemming. Het exacte aantal woningen en de precieze ligging is nog niet bekend, daarom is gekozen voor de bestemming Woongebied in plaats van Wonen. Hierdoor is het mogelijk om behalve woningen ook de bijbehorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, groen en water mogelijk te maken.
Binnen de bestemming Woongebied wordt een aantal randvoorwaarden meegegeven zoals de maximaal toegestane bouwhoogte, de afstand van het hoofdgebouw tot de perceelsgrenzen, het maximum aantal woningen en de typen woningen die toegestaan zijn. Binnen deze randvoorwaarden kunnen verschillende plannen uitgevoerd worden, waardoor het stedenbouwkundig plan flexibel uitgewerkt kan worden. Deze randvoorwaarden verschillen per themagebied uit het beeldkwaliteitsplan voor De Tuinen, dat als bijlage 1 in de regels is opgenomen, daarom zijn er meerdere bestemmingen Woongebied opgenomen.
Binnen de bestemming 'Woongebied - 3' is een specifieke functieaanduiding voor landschappelijke inpassing opgenomen, die erop gericht is de overgang van de privé kavels naar het omringende landschap op een verantwoorde wijze te laten overlopen. Er wordt een verplichting opgenomen een beplanting die voldoet aan een aantal voorwaarden te realiseren op de perceelsgrens grenzend aan de bestemming Water of de oostelijke plangrens. Deze eisen zijn opgenomen in het beeldkwaliteitsplan waarnaar in de regels van 'Woongebied - 3' wordt verwezen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
De algemene regels omvatten een anti-dubbeltelregel (artikel 11), algemene bouwregels (artikel 12), algemene gebruiksregels (artikel 13), algemene aanduidingsregels (artikel 14), algemene afwijkingsregels (artikel 15) en algemene wijzigingsregels (artikel 16).
In de algemene bouwregels is aangegeven wat het maximale aantal woningen in het plangebied mag zijn. Er is ten aanzien van het bouwen een regeling opgenomen voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen tot maximaal 1,5 m. Daarnaast zijn er regels met betrekking tot parkeren opgenomen.
In de algemene gebruiksregels wordt aangegeven wat er onder strijdig gebruik wordt verstaan.
In de algemene aanduidingsregels zijn de voorwaarden met betrekking tot de geurzone van het hoveniersbedrijf aangegeven.
In de algemene afwijkingsregels staat vermeldt welke algemene wijzigingen ten opzichte van het bestemmingsplan zijn toegestaan.
De algemene wijzigingsregels zijn opgenomen om de bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen met maximaal 10 m te verschuiven.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hierin zijn de overgangsregels ten aanzien van bouwwerken en ten aanzien van het gebruik opgenomen (artikel 17). De regels eindigen met de slotregel, waarin de titel is opgenomen waaronder de regels kunnen worden aangehaald (artikel 18).
De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
De gemeente is eigenaar van de grond en heeft het gebied zelf in ontwikkeling. Voor de locatie is een exploitatieopzet gemaakt, op basis waarvan een grondexploitatie wordt uitgewerkt. De exploitatieopzet is gebaseerd op marktconforme uitgangspunten en ervaringscijfers ten aanzien van de aanlegkosten van de infrastructuur, plankosten en dergelijke en opbrengsten door uitgifte van bouwpercelen. Op basis van de exploitatieopzet wordt krediet aangevraagd bij de raad. Op basis van de overlegde cijfers kan aangegeven worden dat het plan financieel uitvoerbaar is.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de openbare ruimte, woningbouw categorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Voor dit bestemmingsplan is geen exploitatieplan of een anterieure overeenkomst nodig omdat de gemeente het gebied zelf ontwikkeld. De kosten worden verhaald door de uitgifte van bouwpercelen. Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Ursem De Tuinen 1e fase' naar verschillende overleginstanties gezonden. De provincie Noord-Holland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hebben een reactie gestuurd. De overlegreacties zijn samengevat en van een reactie voorzien in de Nota van beantwoording inspraak en overleg. De nota is opgenomen in bijlage 6 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is niet gewijzigd naar aanleiding van deze reacties.
Met betrekking tot het voorontwerp bestemmingsplan heeft inspraak plaatsgevonden. Hiervoor heeft het plan met ingang van 1 mei 2017 gedurende vier weken ter inzage gelegen. In totaal zijn vier inspraakreacties ontvangen. In bijlage 6 is een samenvatting en beantwoording van de ingekomen reacties opgenomen. Het bestemmingsplan is niet gewijzigd naar aanleiding van deze reacties.
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient de kennisgeving, als bedoeld in artikel 3:12 van de Awb, ook in de Staatscourant te worden geplaatst en via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.
Met ingang van 18 september 2017 heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.