Plan: | Wijzigingsplan Papenweg 8b, 8c en 10 Lievelde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1586.WPLIE1001-VG01 |
Voor de percelen Papenweg 8b, 8c en 10 te Lievelde is een verzoek ingekomen voor wijziging van de bestemming 'Bedrijf' in de bestemming 'Wonen'. Op de percelen wordt in hoofdzaak gewoond waarbij nummers 8b en 8c nog een 'bedrijf aan huis' uitoefenen. Omdat er nu in hoofdzaak wordt gewoond en de aanwezige bedrijvigheid kleinschalig 'aan huis' is, is gevraagd om de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen in 'Wonen'.
De percelen Papenweg 8b, 8c en 10 te Lievelde zijn gelegen binnen de bebouwde kom van Lievelde. De percelen worden omringd door een drietal bedrijfsbestemmingen, woningen van derden en de achter de percelen gelegen spoorlijn Winterswijk - Zutphen. De percelen zijn kadastraal bekend gemeente Lichtenvoorde, sectie H, nummer 2515, 2559 en 2560 (perceel Papenweg 8b), sectie H, nummer 2514 (Papenweg 8c) en sectie H, nummer 2194 en 2216 (perceel Papenweg 10).
Omgeving plangebied
Percelen Papenweg 8b, 8c en 10 Lievelde
De percelen Papenweg 8b, 8c en 10 te Lievelde zijn gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Kern Lievelde 2015' welke op 6 februari 2018 door de gemeenteraad van Oost Gelre is vastgesteld.
Voor de percelen aan de Papenweg geldt de bestemming 'Bedrijf', voorzien van een bouwvlak met de maatvoeringen 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' en 'maximum bebouwingspercentage (%)'. De aanwezige bedrijfswoningen zijn daarnaast nog aangeduid als 'bedrijfswoning'. Voor de drie percelen gelden ook de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 3' en 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.
Binnen de regels van de bestemming 'Bedrijf' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, ingevolge artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, om de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. De regels van de in het bestemmingsplan opgenomen regels voor de bestemming 'Wonen' zijn van overeenkomstige toepassing.
De wijziging van de bestemming kan onder de volgende voorwaarden worden verleend, waarbij geen onevenredige aantasting mag ontstaan van:
Uitsnede uit geldend bestemmingsplan 'Kern Lievelde 2015'
In Hoofdstuk 1 is de aanleiding en doel van dit bp uiteengezet. In Hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. De historie en cultuurhistorie komt aan bod. Ook wordt inzicht gegeven in de opbouw van het plangebied met de daarbij behorende functies. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in Hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie vanuit ruimtelijk oogpunt en per functie, evenals de ontwikkelingen op basis van het vigerende beleid beschreven. Er wordt flexibiliteit geboden daar waar het kan. Rekening wordt gehouden met de dynamiek in het plangebied en ruimte voor 'reguliere' uitbreidingen en veranderingen.
Op het perceel Papenweg 8b is een woning aanwezig met een naastgelegen bouwwerk. Dit bouwwerk is in gebruik als bijbehorend bouwwerk bij de woning maar ook gedeeltelijk als bedrijfsruimte voor het aan huis gebonden bedrijf.
Ditzelfde geldt voor het naastgelegen perceel Papenweg 8c welke ook een bijbehorend bouwwerk bij de woning gedeeltelijk als bedrijfsruimte voor het aan huis gebonden bedrijf in gebruik heeft.
Het perceel Papenweg 10 is geheel als particulier in gebruik.
Aan de Papenweg zijn enkele andere bedrijven gelegen alsmede een enkele woonbestemming. De Papenweg is te beschouwen als een verbindingsweg tussen de doorgaande Lievelderweg en het buitengebied.
De drie percelen Papenweg 8b, 8c en 10 zijn allemaal particulier in gebruik waarbij bij de nummers 8b en 8c nog kleinschalige bedrijvigheid plaatsvindt in de vorm van een 'bedrijf aan huis'. Overeenkomstig het huidig gebruik hebben de eigenaren van de percelen aangegeven de bedrijfsbestemming te willen wijzigen naar wonen. Wel dienen bij een tweetal percelen het bedrijf aan huis te blijven bestaan.
Door de bedrijfsbestemming te wijzigen in een woonbestemming zal moeten worden beoordeeld of in de nabijheid gelegen bedrijven niet in hun toekomstge ontwikkelingen worden beperkt en omgekeerd of een goed woon- en leefklimaat in de woningen kan worden gegarandeerd. Dit wordt in de hierna aangegeven paragrafen nader omschreven.
Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.
De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als 'Speciale Beschermingszone'. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.
De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als 'Speciale Beschermingszone' in het kader van de Vogelrichtlijn.
De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als 'Speciale Beschermingszone' in het kader van de Habitatrichtlijn.
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.
In paragraaf 4.1 wordt hier verder op ingegaan.
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:
Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Het aspect water is nader toegelicht in paragraaf 4.3.
Algemene conclusie
De internationale regelgeving en/of de europese regelgeving is niet van toepassing of heeft geen negatieve gevolgen voor of op dit wijzigingsplan.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk wil ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Het verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan provincies en gemeenten. De SVIR doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor het voorliggende plan.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.
Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Onderhavige ontwikkeling betreft wijziging van een drietal bestemde bedrijfswoningen naar reguliere woningen. In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, het gaat hier om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Het betreft hier een bedrijfslocatie welke wordt herbestemd naar 'Wonen'. Bij een kleinschalige woningbouwontwikkeling is de ladder niet van toepassing. Waar de grens precies ligt, blijkt niet expliciet uit het Besluit ruimtelijk ordening. Op basis van jurisprudentie blijkt dat bij woningbouw in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Voorliggende ontwikkeling betreft de wijziging in bestemming van drie bestaande woningen. Nu er geen nieuwe woningen worden toegevoegd en het feit dat onder het aantal van 11 woningen wordt gebleven kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Afweging
Uit bovenstaande onderbouwing kan worden geconcludeerd dat de wijziging van de bestemming voor de drie percelen niet worden beschouwd als een stedelijke ontwikkeling zodat gesteld kan worden dat er geen sprake is van een duurzame verstedelijking.
Conclusie
Daarmee vormt de ladder van duurzame verstedelijking geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
Algemene conclusie
Het Rijksbeleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen die dit wijzigingsplan mogelijk maakt.
De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 1 januari 2018 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.
In de Omgevingsvisie is de Gelderse Ladder opgenomen. De Gelderse Ladder wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. Als juridische basis voor de Gelderse Ladder gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking, genoemd in de vorige paragraaf. De juridische borging van de ladder is geregeld in de Bro en is niet nogmaals opgenomen in de provinciale verordening. Consequenties met betrekking tot de voorliggende ontwikkeling zijn dan ook hetzelfde.
De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen. Nu het hier niet om nieuwe ontwikkelingen gaat maar alleen een wijziging in de bestemming, vormt de omgevingsvisie en -verordening geen belemmering voor de voorgenomen wijziging.
Conclusie
De Omgevingsvisie en -verordening vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen die dit wijzigingsplan mogelijk maakt.
Cultuur en erfgoed dragen bij aan de economie en de maatschappij. Zij dragen bij aan het toerisme en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners. Door de gemeenten Winterswijk, Aalten en Oost Gelre is gezamenlijk de erfgoednota opgesteld. Het beleven van erfgoed is een van de ambities in deze nota om daarmee het (economisch) rendement te vergroten.
Het doel van de nota is:
Het vaststellen van ambities voor de ontwikkeling en instandhouding van het erfgoed, zodat dit:
De wijziging in de bestemming, wat geen wijzigingen op de percelen als gevolg heeft, heeft dan ook geen negatieve gevolgen voor mogelijk erfgoed op de percelen.
De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld. Een demografische ontwikkeling in deze regio is dat het aantal inwoners in de komende periode langzaam maar zeker afneemt. In de Regionale Woonvisie wordt ingespeeld op die bevolkingsdaling en afname van het aantal huishoudens. Concreet betekent dit voor iedere gemeente in de Achterhoek dat de aangegeven bouwvolumes in de gemeentelijke woonvisies naar beneden bijgesteld moeten worden.
De gemeente Oost Gelre heeft een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 - 2025 waarin de regionale woonvisie in is verweven. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016.
De woonvisie Oost Gelre is een kernachtige en toegankelijke visie. De visie is vormgegeven op basis van een drietal thema's: kwantiteit & kwaliteit, beschikbaarheid & betaalbaarheid en wonen met zorg en welzijn. Bij ieder thema is aangegeven wat wordt gezien als ontwikkelingen, wat er bereikt moet worden en wat hiervoor moet worden gedaan. Voorafgaand hierop is ingegaan op de kwaliteiten van Oost Gelre, specifiek de verschillende kernen, en de maatschappelijke ontwikkelingen die het woonbeleid beïnvloeden. In een uitvoeringsprogramma is aangegeven welke activiteiten uit de woonvisie voortvloeien en wanneer en door wie deze worden uitgevoerd. De ruimtelijke uitvoeringmaatregelen zoals het stoplichtmodel, vijfsporenstrategie, sturingstabel en de richtlijnen voor nieuwe principe verzoeken zijn als bijlage bij het uitvoeringsprogramma gevoegd.
Bij het opstellen van dit wijzigingsplan voor wijziging van de bestemming 'Bedrijf' naar 'Wonen' is rekening gehouden met de vastgestelde woonvisie. Nu er geen nieuwe woningen bijkomen maar alleen de bestaande drie woningen worden herbestemd, wordt er voldaan aan het gestelde in de Woonvisie.
De leefbaarheid van de kleine kernen in de gemeente Oost Gelre staan onder druk. De bevolkingsopbouw verandert: jongeren trekken weg en de mensen die blijven worden steeds ouder. Daarnaast is het steeds moeilijker voorzieningen zoals scholen, winkel en (sport)verenigingen in stand te houden. De kleine kernen Harreveld, Lievelde, Mariënvelde, Vragender, Zieuwent en Zwolle willen niet afwachten, maar hebben de handen ineengeslagen. De dorpen hebben elkaar opgezocht en de vraag gesteld: hoe kunnen we ervoor zorgen dat onze kleine kernen ook in de toekomst leefbaar zijn ? Het antwoord op deze vraag is input voor het gemenetelijk beleid. De kleine kernen willen er samen met de gemeente voor zorgen dat de kleine kernen leefbaar zijn en blijven. Zo is het idee ontstaan om een bovendorpse leefbaarheidsvisie voor de kleine kernen op te stellen.
Doelstellingen van de leefbaarheidsvisie:
De leefbaarheidsvisie is uitgangspunt geweest bij het opstellen van de coalitienota voor het college van burgemeester en wethouders. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is, waar mogelijk, rekening gehouden met deze leefbaarheidsvisie.
Door de herindeling is de afstand tussen burgers en de gemeente vaak (gevoelsmatig) groter geworden. Zeker in het buitengebied waar de fysieke afstand groter is, kunnen met name dorpsbelangen- organisaties het idee hebben dat de relatie tussen de gemeente en hun organisatie met de komst van de herindeling veranderd is. Vrijwel alle dorpsbelangenorganisaties maken zich zorgen over de problemen in de landbouw en de gevolgen hiervan voor de leefbaarheid van het platteland. Ook de vergrijzing van de bevolking is een thema waar velen bezorgd over zijn. Alle dorpsbelangenorganisaties zien het als hun taak om met de gemeente te praten naar aanleiding van actuele vragen en problemen. Vooral de kleinere belangenorganisaties werken op deze manier, omdat zij vinden dat dit het beste past bij de geringe omvang van hun dorp. Echter steeds meer dorpsbelangenorganisaties (vooral uit de iets grotere dorpen) werken daarnaast met een dorpsplan en gebruiken dit plan als agenda voor overleg met de gemeente. Zo heeft men regelmatig contact met de gemeente. In het kader van de nieuw gevormde gemeente dient men zich echter af te vragen of het huidige dienstenaanbod (nog) past bij de kleine kernen. Om eveneens afstand tussen burger en bestuur te verkleinen en de leefbaarheid in de kleine kernen te behouden c.q. te versterken is daarom een gemeentelijk actief beleid hierop belangrijk.
Dorpsbelangenorganisaties proberen de negatieve ontwikkelingen in hun dorp te keren. Dus elk thema wat hierover gaat, zou een gemeentelijk beleidsthema kunnen zijn. In het raadsprogramma zorden de thema's wonen (zoals betaalbare woningen voor jongeren in de kleine kernen) en economie (met werkgelegenheid en bedrijvigheid in de kleine kernen) al uitdrukkelijk in dit verband besproken. Maar ook de instandhouding van de basisvoorzieningen is een belangrijk thema in het leefbaarheidsaspect. Veel dorpsbelangenorganisaties maken zich sterk voor onderhoud of nieuwbouw van het dorpshuis, of de sporthal, omdat een ontmoetingsruimte de voorwaarden schept voor een intensief gemeenschapsleven. Ook voorzieningen zoals het behoud van scholen, winkels en huisartsenposten, als mede transport en veiligheid zijn belangrijke thema's in kleine kernen. De gemeente kan hierop anticiperen door middel van het verlenen van subsidies en door het stellen van subsidievoorwaarden.
De wijziging in de gevraagde bestemming past in de beleidsdoelen uit genoemde Nota kleine kernen.
Algemene conclusie
Het Gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen die dit wijzigingsplan mogelijk maakt.
De Erfgoedwet bevat de implementatie in de Nederlandse wetgeving van het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologich erfgoed, (ook wel het verdrag van Malta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het Verdrag in 1992 door verschillende EU-lidstaten is ondertekend). De Erfgioedwet verploicht gemeneten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
IWAK en AMK
Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IWAK) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld.
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.
Situatie plangebied
Uit de beleidskaart blijkt dat deel van het plangebied gelegen aan de Papenweg 8b, 8c en 10 kan worden aangemerkt als:
2. AWV categorie 6 (geomorfologische eenheden met een plaggendek, gebieden met een hoge archeologische verwachting):
a. eventuele archeologische resten afgedekt door >50 cm dik plaggendek en daardoor waarschijnlijk goed geconserveerd. Streven naar behoud in huidige staat. Bodemingrepen dieper dan bouwvoor of bekende bodemverstoring vermijden;
b. indien behoud niet mogelijk is, dan bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 100 m2 vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek.
Uitsnede uit gemeentelijke beleidskaart:
Paars is AWV cat. 5 met rode lijn mogelijke circumvallatielinie
Rood is AWV cat. 6.
De archeologische beleidsadvieskaart, zoals voornoemd in beschreven, is vertaald als dubbelbestemming in het geldende bestemmingsplan voor de kern Lievelde. Voor de drie percelen gelden dan ook de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 3' (op bovengenoemde kaart aangegeven paarse vlak) en 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' (op bovengenoemde kaart aangegeven rode vlak).
In de Regels van het bestemmingspan is aangegeven dat "de voor 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem. Tevens zijn de gronden bestemd voor de bescherming en instandhouding van de "Grolse Linie 1627".
Hiervoor geldt dat "bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning onderdeel bouwen voor het oprichten van bouwwerken de aanvrager een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld".
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Hiervoor geldt dat 'bij een aanvraag om omgevingsvergunning onderdeel bouwen waarbij sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 100 m2 de aanvrager een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld'.
Conclusie archeologie
De gronden aan de Papenweg zijn voorzien van een dubbelbestemming waarvoor Regels gelden die betrekking hebben op het plegen van onderzoek in de bodem bij het oprichten van bouwwerken, zoals deze Regels zijn opgenomen in het geldende bestemmingsplan. In onderhavig geval is geen sprake van uit te voeren bouwwerkzaamheden en gaan geen ingrepen in de bodem plaatsvinden. Een nader archeologisch onderzoek is hierbij dan ook niet aan de orde.
Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:
Op het perceel Papenweg 8b is sprake van cultuurhistorie nu de "Grolse Linie 1627" (circumvallatielinie) is gelegen in dit perceel. Dit is gebleken uit een eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek in dit perceel. De cultuurhistorische waarden worden door dit wijzigingsplan niet aangetast of bedreigd nu er alleen sprake is van wijziging van de bestemming.
Conclusie cultuurhistorie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen wijziging van het bestemmigplan.
Wettelijk kader
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.
Situatie plangebied
In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Momenteel zijn de percelen bestemd voor bedrijven uit de categorie 1 en 2. Daarbij zijn bedrijfswoningen toegestaan. Op de percelen Papenweg 8b en 8c zijn bedrijven aan huis gevestigd. Op het perceel Papenweg 10 heeft nooit bedrijvigheid plaatsgevonden. Door nu de bestemming 'Bedrijf' voor deze percelen te wijzigen in de bestemming 'Wonen' zal niets wijzigen aan het huidig gebruik op de percelen. Naast het wonen mogen de bedrijven aan huis worden voortgezet. Nieuwe bedrijven kunnen zich op deze percelen niet meer vestigen na wijziging van de bestemming.
Een verkennend bodemonderzoek voor deze locaties is dan ook niet noodzakelijk. Bij mogelijke verkoop van de percelen zal een schone grondverklaring nodig zijn en zal alsnog een verkennend bodemonderzoek moeten plaatsvinden.
Conclusie bodem
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen wijziging van de bestemming.
Wettelijk kader
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.
De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:
Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:
Situatie plangebied
Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld. Het bestemmingsplan wijzigt alleen de bestemming. Het gebruik op de percelen zal niet wijzigen. Hierdoor zijn een aantal thema's minder relevant.
Thema | Toetsvraag | Rele- vant |
Hoofdthema's | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? | Nee |
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? | Nee | |
Riolering en afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? | Nee |
2. Ligt in het plangebied een persleiding van Waterschap Rijn en IJssel? | Nee | |
3. Ligt in of nabij het plangebied een rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap? | Nee | |
Wateroverlast | 1. Is sprake van toename van verhard oppervlak? | Nee |
(oppervlaktewater) | 2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? | Nee |
3. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laaggelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? | Nee | |
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? | Nee |
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? | Nee | |
3. Is in het plangebied sprake van kwel? | Nee | |
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? | Nee | |
Oppervlaktewaterkwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? | Nee |
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? | Nee | |
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een strategisch actiegebied? | Nee | |
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt in het plangebied een beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? | Nee |
2. Bevinden zich of komen er functies in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee | |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur? | Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte ecologische verbindingzone? | Nee |
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur? | Nee | |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn van het waterschap? | Nee |
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Nee | |
Aandachtsthema's | ||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Tabel: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's
In bovenstaand tabel is geen enkele vraag met 'ja' beantwoord. Hierdoor is het thema 'water' voor dit wijzigingsplan niet relevant.
Conclusie water
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen wijziging van de bestemming.
Wettelijk kader
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Naast het wettelijk kader van de Wet geluidhinder moet ook een afweging gemaakt worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Gemeente Oost Gelre heeft in regionaal verband geluidsbeleid ontwikkeld, om de stilte als kwaliteit van de Achterhoek te versterken en richting te geven aan het geluidsaspect in bestemmingsplannen, vergunningen en dergelijke.
Bij nieuwe activiteiten dient de geluidsbelasting te voldoen aan de streefwaarden. Een goed akoestisch leefklimaat kan soms ten koste gaan van nieuwe (te luidruchtige) activiteiten.
Verkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs wegen geluidszones. In buitenstedelijk gebied geldt voor wegen, bestaande uit vijf of meer rijstroken een zone van 600 m, voor drie of vier rijstroken een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Voor wegen binnen de bebouwde kom geldt een zone van 200 m. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie met een geluidsgevoelige bestemming onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting. Een aantal wegen heeft geen zone, te weten:
Het plangebied is gelegen aan de Papenweg te Lievelde. In de directe nabijheid van het plangebied is de Lievelderweg gelegen, de doorgaande weg door de kern Lievelde. Voor beide wegen geldt een maximum snelheid van 30 km/uur waardoor deze wegen geen zone hebben en een onderzoek naar de optredende geluidsbelasting van het wegverkeer niet noodzakelijk is.
Railverkeerlawaai
De bovengenoemde voorwaarden gelden ook voor gevoelige objecten gelegen aan spoorlijnen. Ingevolge artikel 107 Wet geluidhinder, hoofdstuk VII gelden de bepalingen zoals geregeld in hoofdstuk VI en bevindt zich er zich ook een zone aan weerszijden van een spoorlijn. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB is van overeenkomstige toepassing.
De Wet geluidhinder maakt geen onderscheid tussen bedrijfswoningen en woningen van particulieren. Bij realisatie van de gebouwde bedrijfswoning heeft een referentiekader plaatsgevonden met recent een daarvoor uitgevoerd akoestisch onderzoek bij het voormalig Dumecoterrein.
Ter hoogte van het voormalige Dumeco terrein is berekend dat de invallende geluidbelasting voor railverkeer op ongeveer 32 meter uit het hart van het spoor 53 dB bedraagt. Ingevolge de Wet geluidhinder mag deze geluidbelasting 55 dB zijn.
De gerealiseerde woningen aan de Papenweg zijn op ongeveer 75 meter van het spoor gelegen. De invallende geluidbelasting voor railverkeer zal op deze afstand de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijden. Aanvullend akoestisch onderzoek naar het railverkeerlaaai is dan ook niet noodzakelijk.
Industrielawaai
In de Wgh is bepaald dat rond industrieterreinen waarop bepaalde, krachtens Het Besluit omgevingsrecht (BOR) aangewezen, inrichtingen zijn gevestigd of zich mogen vestigen (grote lawaaimakers), een geluidszone moet zijn vastgesteld. Met deze zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel lawaaimakers als aan woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Lawaaimakers kunnen aan de ene kant hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen, te veel oprukken naar de lawaaimakers. Buiten deze geluidszone mag de geluidsbelasting door industrielawaai niet meer bedragen dan 50 dB(A) (de voorkeursgrenswaarde industrielawaai).
Op het bedrijventerrein aan de Papenweg, waarop de bedrijfswoningen zich bevinden, zijn geen grote lawaaimakers toegestaan en hier is dan ook geen sprake van een gezoneerd industrieterrein (bedrijventerrein).
Het bestaande bedrijf Papenweg 6, 8 te Lievelde is een categorie 2 bedrijf die overeenkomstig de bestemming (bedrijven tot met categorie 2) daar is gevestigd. Dergelijke bedrijven kunnen een geringe overlast geven aan de omliggende omgeving. In onderhavig geval wordt de om te zetten bedrijfswoning afgeschermd door bestaande bebouwing waardoor geluidsoverlast van de werkzaamheden bij het bedrijf gering zal zijn.
De indirecte hinder, aan- en afvoerbewegingen van auto's, busjes en enkele vrachtwagen bewegingen, kunnen tot enige overlast leiden. Nu de woning op 25 m van de bestaande inrit is gelegen zal deze afstand groot genoeg zijn om veel overlast te ondervinden van de aan- en afvoerbewegingen.
Aan de overzijde van het plangebied is bedrijvigheid aanwezig, Papenweg 3, ook bedoeld voor categorie 1 en 2 bedrijven. De te wijzigen bedrijfswoningen zijn op minimaal 25 m van de dichtstbijzijnde bebouwing gelegen. Deze bebouwing is in gebruik als kantoorruimte voor het achter gelegen groenvoorzieningenbedrijf. Deze afstand wordt voldoende geacht om geen geluidsoverlast van de bedrijfsactiviteiten op dit perceel te ondervinden.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen directe belemmering voor de voorgenomen wijziging van de bestemming.
Wettelijk kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m³, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Situatie plangebied
Drie bestaande bedrijfswoningen op een bedrijventerrein worden gewijizgd naar de bestemming 'Wonen'. Hiermee komen een drietal 'bedrijven' te vervallen inclusief de daarbij behorende bedrijfsactiviteiten, aan- en afvoerbewegingen van auto's, vrachtverkeer en daarbij behorende laad en los activiteiten. Nu deze activiteiten niet meer plaats gaan vinden, of in mindere mate, komt dit ten goede van de Luchtkwaliteit op perceelsniveau maar ook in de directe omgeving.
De locatie ligt bovendien op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen. De achter de percelen liggende railverkeer wordt gebruikt voor personenvevoer en is bestaand. Er is dan ook geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden.
De voorgenomen ontwikkeling draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen wijziging van het bestemming.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Darnaast dient rekening te worden gehouden met de provinciale omgevingsvisie en -verordening.
Gebiedsbescherming
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.
Natura 2000
Natura 2000-gebieden zijn door de Europese Unie (EU) aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Binnen deze gebieden mogen geen significant negatieve effecten optreden vanwege nieuwe ontwikkelingen.
Afbeelding Ligging Natura 2000-gebieden binnen de gemeente en in de omgeving, bron http://natura2000.eea.europa.eu/
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Voor een groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Situatie plangebied
Op de percelen vinden geen wijzigingen plaats qua bebouwing. Ook vindt geen sloop plaats. De mogelijk voorkomende dier- en plantensoorten worden dan ook niet bedreigd. De percelen zijn wel gelegen in de Groene Ontwikkelingszone zoals opgenomen in de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland. Nu bedrijfsactiviteiten, of toekomstige bedrijfsactiviteiten door het wijzigen van de bedrijfsbestemming naar wonen, komen te vervallen waaronder het aangegeven bouwvlak, zal dit een positieve bijdrage leveren aan de doelstellingen die zijn gesteld voor versterking en behoud van de groene ontwikkelingszone. Een vergunning ingevolge de Wet natuurbescherming is dan ook niet noodzakelijk.
PAS
De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Bij planologische ontwikkelingen moet dan ook worden aangetoond dat het project of plan geen significant schadelijke effecten heeft op de Natura 2000-gebieden.
De bedrijfsbestemmingen op de drie percelen worden gewijzigd naar wonen. De bedrijfsactiviteiten op de percelen kunnen een bijdrage leveren aan de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Dit geldt mede door de vervoersbewegingen van aan- en afvoer van goederen, bezoekers etc. Dit alles komt grotendeels te vervallen. Hierdoor kan worden onderbouwd dat in de gewenste nieuwe woonbestemming er minder uitstoot van stikstofdepositie zal zijn dan in een bedrijfsbestemming. Dit komt ten goede aan de Natura 2000-gebieden. Aanvullend onderzoek naar de uitstoot van stikstof is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de voorgenomen wijziging van de bestemming.
Kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is (dit is niet altijd de werkelijke gevel, maar de plek waar de gevel van de woning volgens het bestemmingsplan inclusief vergunningvrij bouwen mogelijk is). De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.
Belemmering bedrijven en woon- en leefklimaat
Een klein deel van het aanwezige bedrijventerrein blijft als zodanig in gebruik. Hier is een aannemersbedrijf gevestigd. Om te bepalen of het bedrijf door de wijziging in de naastgelegen bestemming niet wordt belemmerd in haar toekomstige ontwikkelingen is bekeken naar de minimale afstand welke een dergelijk bedrijf aan moet houden ten opzichte van gevoelige objecten zoals woningen. In de Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' is een richtafstand opgenomen van 30 m om geen overlast van het onderliggend bedrijf te ondervinden en omgekeerd dat bij deze afstand de toekomstige ontwikkelingen van het bedrijf zijn gewaarborgd.
Gemotiveerd kan hiervan worden afgeweken.
De dichtstbijzijnde woningen zijn Papenweg 8b en Lievelderweg 153. Lievelderweg 153 is bestemd als 'Wonen' en is gelegen op ongeveer 20 m van de dichtstbijzijnde bebouwing op de bedrijfsbestemming. Papenweg 8b is gelegen op ongeveer 35 m van de dichtstbijzijnde bebouwing op de bedrijfsbestemming. Nu de bestaande woonbestemming al dichter op de bedrijfsbestemming is gelegen is dit de eerst beperkende factor bij toekomstige uitbreidingen van het perceel. Nu de bedrijfsbestemming op Papenweg 8b wordt vervangen door een woonbestemming zal dit niet de eerstbeperkende factor zijn zodat de toekomstige ontwikkelingen van het bedrijf niet door de wijziging van de bestemming worden beperkt maar door de al aanwezige woonbestemming Lievelderweg 153.
Een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd nu er al bestaande bebouwing is gelegen tussen de bedrijfsbestemming en de woonbestemmingen. Dit geldt voor zowel Papenweg 8b als de bestaande woonbestemming Lievelderweg 153.
Naast de woning Papenweg 10 is een bedrijfsperceel gelegen, Papenweg 14, bestemd voor categorie 3.2 bedrijven. Hiervoor geldt, ingevolge de Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' een minimale afstand van 100 m tot aan de gevel van gevoelige objecten zoals woningen. De werkelijke afstand, gemeten vanaf de rand van het bouwvlak van het bedrijf tot aan de gevel van de dichtsbijzijnde woning Papenweg 10, is 115 m.
Een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd nu er voldoende afstand ligt tussen het bedrijf Papenweg 14 en de dichtstbijzijnde woning Papenweg 10.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen wijziging van de bestemming.
Wettelijk kader
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:
In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.
Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid
De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten. Het externe veiligheidsbeleid is samengevat in onderstaand figuur.
Situatie plangebied
Het plangebied is gelegen op het bedrijventerrein in Lievelde. In de directe nabijheid van het plangebied zijn andere bedrijven gelegen alsmede enkele burgerwoningen. De omliggende bedrijven zijn geen bedrijven welke gevaar, schade of hinder voor de leefomgeving zullen veroorzaken. In deze bedrijven worden geen gevaarlijke en/of ontplofbare stoffen opgeslagen of verhandeld.
De spoorlijn Winterswijk – Zutphen, waar de percelen aan grenzen, is geen spoorlijn voor de vervoer van gevaarlijke stoffen zodat ook hier geen gevaar van wordt ondervonden.
Onderzoek naar externe veiligheid is in onderhavig geval niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan.
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Papenweg. Dit is een ontsluitingsweg, gelegen in de kern van Lievelde, naar het buitengebied. Aan deze weg zijn enkele bedrijven gelegen met een redelijk aantal verkeersbewegingen. Het huidige verkeer voor de drie woningen maakt hiervan deel uit. Door wijziging van de bestemming zal het verkeer in de Papenweg niet toenemen.
Parkeren
Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre
De nota ‘Parkeernormen gemeente Oost Gelre’ is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma.
In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd.
Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeer-plaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen.
De basis voor deze Nota Parkeernormen is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.
Op basis van het autobezit in Oost Gelre is ervoor gekozen om de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt te hanteren. Bij de toekomstige werkwijze bij het aanvragen van een omgevingsvergunning wordt de gemiddelde norm gehanteerd voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen. De normen zijn opgenomen in de nota. De parkeernormen zijn opgenomen per functie, onderverdeeld naar de stedelijke zones: centrum Groenlo en Lichtenvoorde, schil rond centrum Groenlo en Lichtenvoorde, rest bebouwde kom (overige gebieden binnen de bebouwde kom van Groenlo en Lichtenvoorde evenals de kernen Zieuwent, Mariënvelde, Harreveld, Vragender en Lievelde) en buitengebied. In de normering is rekening gehouden met een aandeel van bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. In de nota zijn ook richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld maatvoering van de parkeerplaatsen en de locatie van de parkeerplaatsen. Verder is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
Aanvulling
Binnen het plangebied is voldoende parkeergelegenheid aanwezig op eigen terrein.
In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen, waarin wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Expliciet is aangegeven dat ook een rechtsopvolger het kader kan vormen. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.
In de parkeernota is ook aangesloten op de bepalingen die waren opgenomen in de bouwverordening, maar door de recente wetswijziging zijn vervallen. Voor specifieke gevallen is een afwijkingsbevoegdheid (onder voorwaarden) opgenomen. Door het laten doorwerken van deze parkeerbepaling in alle geldende plannen is het wegvallen van de parkeerregels door de wetswijziging, hersteld.
Conclusie
Verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het planvoornemen. Er wordt gebruik gemaakt van bestaande in- en uitritten ontsloten via de Papenweg. Parkeren geschiedt op eigen terrein.
In het geldende bestemmingsplan 'Kern Lievelde 2015' is binnen de regels van de bestemming 'Bedrijf' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, ingevolge artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, om de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. De regels van de in het bestemmingsplan opgenomen regels voor de bestemming 'Wonen' zijn van overeenkomstige toepassing.
De wijziging van de bestemming kan onder de volgende voorwaarden worden verleend, waarbij geen onevenredige aantasting mag ontstaan van:
In bovenstaande hoofdstukken en paragrafen is een omschrijving gegeven van de voorgenomen wijzigingen en de consequenties hiervan op vastgestede beleidsnormen, bedrijvigheid en het woon- en leefomgeving in de directe omgeving van het te wijzigen plangebied. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen wijzigingen het straat en bebouwingsbeeld niet aantasten (er vinden geen wijzigingen in bebouwing plaats), er geen consequenties zijn voor het milieu, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en dat de woningen passen in het gemeentelijk woningbouwprogramma (er worden geen nieuwe woningen toegevoegd).
De voorgenomen wijziging van het bestemmingplan voldoet hierbij aan de voorwaarden zoals genoemd in de wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan.
De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voorliggende bestemmingsplan is een conserverend plan (wat betekent dat het huidige gebruik en de huidige verschijningsvorm als uitgangspunt dienen). De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.
Het digitale bestemmingsplan 'NL.IMRO.1586.WPLIE1001' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.WPLIE1001 met bijbehorende regels.
Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt.
Op de verbeelding worden tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Regels
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de wijze van meten. Dit betreft het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met bijvoorbeeld luifels, ventilatiekanalen, schoorstenen en kroonlijsten. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de (dubbel) bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen.
Bestemmingsregeling
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het is mogelijk dat bestaande, legale gebouwen afwijken. Onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ zoals deze is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals deze bij de gemeente bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het Bestemmingsplan Buitengebied.
Specifieke gebruiksregels
In sommige bestemmingen is het noodzakelijk om het gebruik zoals toegelaten in de bestemmingsomschrijvingen nader te specificeren. Ter nadere toelichting is in sommige bestemmingen aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval vallen onder strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo.
Afwijken van de bouw- of gebruiksregels
Afwijkingen bij een omgevingsvergunning worden gebruikt om een bestemmingsplan flexibel te maken. Er is bijvoorbeeld een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om af te kunnen wijken van de opgenomen maatvoeringen, met een maximum van 10%.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Op grond van de Wro is het mogelijk om ter bescherming van de functies in bestemmingsplan, een omgevingsvergunningstelsel op te nemen waarmee bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig worden. In het bestemmingsplan geldt bijvoorbeeld voor de gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' een omgevingsvergunningplicht.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene parkeerregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
Bedrijf
Binnen de kern Lievelde zijn verspreid enkele bedrijven aanwezig, deze zijn bestemd als 'Bedrijf'. Deze bedrijven zijn veelal gelieerd aan de bouwsector, groensector en de autobranche.
Het uitgangspunt van de bestemming “bedrijf” is dat bedrijven zijn toegestaan tot maximaal categorie 2 uit de als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit zijn bedrijven die weinig overlast veroorzaken en daardoor te combineren zijn met de woonfuncties in de omgeving. Een bestaand bedrijf uit een hogere categorie zal specifiek bestemd zijn en/of voorzien zijn van een hogere categorie.
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de genoemde milieucategorieën, teneinde bedrijven toe te staan die ontbreken op de bedrijvenlijst, danwel zich in een hogere milieucategorie bevinden, en die geen onevenredige inbreuk maken op het woon- en leefmilieu van de omgeving.
Bestaande bedrijfswoningen zijn positief bestemd door middel van de aanduiding “bedrijfswoning”.
Tuin
Deze bestemming geldt met name voor de voortuinen van woningen. Op gronden met deze bestemming mag beperkt gebouwd worden, zoals een erker of een luifel.
Wonen
Deze bestemming geldt voor alle woningen in het plangebied en de bijbehorende achtertuinen. De hoofdfunctie in deze gebieden is wonen, maar een aan huis gebonden (dienstverlenend) beroep is ook toegestaan. Hierbij geldt dat de woning in overwegende mate de woonfunctie moet behouden en het beroep moet passen in de woonomgeving.
In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen een hoofdgebouw (de woning) en bij het hoofdgebouw behorende bijbehorende bouwwerken.
Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, terwijl bijbehorende bouwwerken zowel binnen als buiten het bouwvlak zijn toegestaan, op minimaal 1 m achter de voorgevel van de woning.
De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de woning is op de verbeelding aangeduid evenals de toegestane bouwwijze(n) (vrijstaand).
Er zijn een tweetal bedrijven aan huis aanwezig. Deze bestaande functies zijn direct toegestaan naast de woonfunctie. De bedrijven zijn in de bestaande bijgebouwen gevestigd. De toegekende oppervlakten voor een bedrijf aan huis zijn specifiek in de planregels opgenomen.
Archeologie
Bestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' en 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 3'
Deze bestemmingen betreffen de te beschermen archeologische waarden. De betrokken gronden zijn op de verbeelding aangegeven. Dit is gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.
In het wijzigingsplan komen twee categorieën voor:
Bestemming | Categorie gemeentelijke archeologische beleidskaart en bijbehorend beleid |
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2 |
AWG categorie 6: Onder voorwaarden bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 100 m² inventariserend archeologisch onderzoek |
Waarde - Archeologisch waardevol gebied 3 | AWG categorie 5: Onder voorwaarden bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv ongeacht de omvang inventariserend archeologisch onderzoek |
Er zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk te laten vervallen of van categorie te veranderen.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat bij opeenvolgende bouwaanvragen waarbij een bepaalde oppervlakte aan grond als voorwaarde is geformuleerd, dezelfde grond opnieuw bij de afweging omtrent vergunningverlening wordt betrokken. De anti-dubbeltelbepaling wordt conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overgenomen in het bestemmingsplan.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn regels opgenomen ten behoeve van overschrijdingen van de bouwgrenzen. Tevens is een vervangende bouwregel opgenomen ten behoeve van bestaande bebouwing die afwijkt van de in de regels en op de verbeelding opgenomen maatvoering.
Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan. Het verbod om gronden en bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan te gebruiken is geregeld in de Wabo, ex art. 2.1 lid 1 sub c.
Algemene parkeerregels
In artikel 'Algemene parkeerregels' is de regeling voor parkeren opgenomen. Op basis hiervan kan als voorwaarde voor vergunningverlening een parkeernorm worden opgelegd. In de regeling wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.
Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is onder andere geregeld dat nutsvoorzieningen kunnen worden gerealiseerd tot een maximum van 75 m³. Tevens is overschrijding van de hoogten en oppervlakten tot een maximum percentage van 10% mogelijk. Verder is afwijking mogelijk voor zendmasten en onder voorwaarden verschuiving van bijvoorbeeld bouwgrenzen.
Algemene wijzigingsregels
In de algemene wijzigingsregels is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het in geringe mate aanpassen van het plan indien bij een definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat voor een juiste verwezenlijking van het plan de bestemmingsgrens of bouwgrens of bouwvlakken dient te verschuiven. Daarnaast kunnen hiermee gebouwen van openbare nut worden opgericht
Aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden gekoppeld.
Parkeerregelgeving
In artikel 11 is de regeling voor parkeren opgenomen. Op basis hiervan kan als voorwaarde voor vergunningverlening een parkeernorm worden opgelegd. In de regeling wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In het bestemmingsplan is het overgangsrecht conform het Bro opgenomen. De peildata voor bouwen en gebruiken zijn gelijkgetrokken en gelegd op de datum waarop het bestemmingsplan in werking treedt.
Slotregel
In de slotregel is aangegeven onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald.
Overleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In onderhavig plan zijn geen rijks- en/of provinciale belangen die rechtstreeks door dit wijzigingsplan worden geschaad. Een vooroverleg is dan ook niet noodzakelijk. Wel wordt een ontwerp-wijzigingsplan aan de overlegpartners toegezonden.
Zienswijzen
Het ontwerp wijzigingsplan wordt op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd. Het ontwerp wijzigingsplan heeft ter inzage gelegen van 4 oktober 2019 tot en met 14 november 2019. Gedurende deze inzagetermijn zijn er een tweetal zienswijzen ingekomen. De zienswijzen zijn verwoord en beantwoord in de 'Nota Inhoud en beantwoording zienswijzen'. De zienswijzen hebben tot gevolg dat er wijzigingen in de planregels zijn aangebracht. Het wijzigingsplan kan gewijzigd worden vastgesteld.
Exploitatieplan
Conform artikel 6.12, eerste lid Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen, tenzij conform artikel 6.12, tweede lid, onder a, het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. De gemeente heeft aangegeven de plankosten voor de wijzigingsprocedure voor eigen rekening te nemen zodat de kosten gedekt zijn en een aanvullende overeenkomst niet noodzakelijk is.
Planschade
Een belanghebbende kan, na een besluit tot vaststellen van een bestemmingsplan, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid Wro genoemde oorzaak (artikel 6.1 Wro). Eventuele planschade wordt verhaald op de initiatiefnemer(s).
Conclusie
Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op verzoek van initiatiefnemer(s). De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten komen voor rekening van de gemeente. Een exploitatieplan is niet nodig. Een planschade overeenkomst wordt overeengekomen.