direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uitwerkingsplan De Woerd 2e fase Groenlo
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.UPGRO501-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 2 Inleiding

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten

Hoofdstuk 5 Juridisch planbeschrijving

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 7 Inspraak en vooroverleg

Hoofdstuk 1 Algemene gegevens bestemmingsplan

Uitwerkingsplan De Woerd 2e fase Groenlo  
Vastgesteld  
 
Inlichtingen:  
Afdeling Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling  
Nardo Rondeel  
0544 - 393 482  

Hoofdstuk 2 Inleiding

2.1 Aanleiding

In het bestemmingsplan 'Woonwijken Groenlo' is een uitwerkingsverplichting opgenomen voor het gebied De Woerd in Groenlo. Dit plangebied is gelegen tussen Theo de Groenstraat en de Grolse Weiden. Een deel van het plangebied De Woerd is reeds bestemd. Voor het overige deel geldt een uitwerkingsverplichting.

Door Civicon bv Engineering en Concultancy is een herinrichting voor het plangebied De Woerd opgesteld. Door middel van dit uitwerkingsplan wordt de herinrichting bestemd.

2.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied is gelegen in de nieuwbouwwijk De Woerd. Deze woonwijk is welstandsvrij en al gedeeltelijk bestemd in het bestemmingsplan 'Woonwijken Groenlo'. Voor de rest van het plangebied geldt de uitwerkingsverplichting zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Woonwijken Groenlo'. Deze uitwerkingsverplichting geldt voor het plangebied gelegen tussen Theo de Groenstraat en de Grolse Weiden, ten zuiden van Asser Esch tot aan de bestaande begraafplaats.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1586.UPGRO501-VG01_0001.png"

Uitwerkingsgebied globaal aangegeven

2.3 Bestaande en nieuwe situatie

Het plangebied is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Woonwijken Groenlo' van 30 oktober 2012. Een deel van het plangebied is bestemd. In dit plangebied zijn een tweetal woningen gebouwd en is de infrastructuur aangelegd. Voor het overige deel geldt een uitwerkingsverplichting.

Het plangebied is bestemd voor vrijstaande en aaneengebouwde woningen. Voor een deel van het plangebied, de vrijstaande woningen, geldt geen welstandstoets. Dit wil zeggen dat er geen beeldkwaliteitsplan geldt en dat de welstandcommissie geen toets op het uiterlijk van de woning uitvoert. Daarnaast zijn de kavels flexibel. Dit wil zeggen dat de kavels in grootte kunnen varieren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.UPGRO501-VG01_0002.png"

Uitsnede plan De Woerd uit vigerend bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.UPGRO501-VG01_0003.png"

Herinrichting plangebied De Woerd

2.4 Uitwerkingsbepalingen

Hieronder zijn de uitwerkingsbepalingen opgenomen uit het moederplan bestemmingsplan 'Woonwijken Groenlo' van 30 oktober 2012.

Artikel 23 Wonen - Uit te werken 1

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Uit te werken 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, parkeervoorzieningen, erven en tuinen, groenvoorzieningen, water, verkeers- en verblijfsvoorzieningen.

23.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken de in lid 23.1 bedoelde bestemming uit met inachtneming van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening en de volgende uitwerkingsregels:

a. het maximaal aantal te bouwen woningen bedraagt:

1. 16 twee-aaneen woningen;

2. 10 vrijstaande woningen;

b. de goothoogte van woningen bedraagt maximaal 6 m;

c. de bouwhoogte van woningen bedraagt maximaal 11 m;

d. de minimaal te realiseren oppervlakte aan groenvoorzieningen en watervoorzieningen bedraagt 1.100 m2;

e. de afstand van de voorgevel van woningen tot de as van de weg mag niet minder bedragen dan 6 m;

f. woningen uitsluitend mogen worden gerealiseerd indien wordt voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de Wet geluidhinder;

g. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor fietsenstalling.

23.3 Bouwregels

Binnen deze bestemming mag uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een uitwerkingsplan dat rechtskracht heeft verkregen en krachtens het in een zodanig plan bepaalde.

23.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.3 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken voordat de bestemming overeenkomstig lid 23.3 is uitgewerkt en onherroepelijk is geworden mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a. de op te richten bebouwing in overeenstemming is met een reeds vastgesteld uitwerkingsplan of met een daarvoor gemaakt ontwerp, ofwel met een document zoals een concept- uitwerkingsplan, waaruit de inpasbaarheid in de integrale uitwerking redelijkerwijs onverzienbaar is;

b. belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijzen tegen het ontwerp van het uitwerkingsplan dan wel het bouwplan mondeling en/of schriftelijk kenbaar te maken.

2.5 Doel van het uitwerkingsplan

Het uitwerkingsplan De Woerd 2e fase Groenlo bestaat uit een verbeelding, regels en toelichting. De regels bevatten juridische regels over het gebruik van de ruimte. Deze regels geven aan of, en zo ja, hoe ruimte bebouwd mag worden en welke functies (bestemmingen) zijn toegestaan. De verbeelding geeft de exacte plaats van de bestemmingen aan, en verwijst naar de regels. De toelichting, tenslotte, is de onderbouwing van regels en verbeelding. Hierin wordt beschreven wat het doel is van het bestemmingsplan en wat de toekomstige ontwikkeling van het gebied is. Er wordt ingegaan op onderwerpen die voor de ontwikkeling van belang zijn zoals, indien van toepassing, de stedenbouwkundige structuur, de haalbaarheid van het plan en milieuhygiënische aspecten.

Hoofddoel van het uitwerkingsplan De Woerd 2e fase Groenlo is het opstellen van een actueel juridisch kader, op basis van de in het bestemmingsplan 'Woonwijken Groenlo' opgenomen uitwerkingsbepalingen.

2.6 Procedure uitwerkingsplan

Conform artikel 3.9a Wro, doorloopt een uitwerkingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is vastgelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure houdt in dat het ontwerp-uitwerkingsplan wordt gepubliceerd in de lokale kranten Elna en Groenlose gids alsmede in de Staatscourant. Het ontwerpplan wordt voor zes weken ter inzage gelegd. Het ontwerp-uitwerkingsplan is ook digitaal raadpleegbaar op de gemeentelijke website en op de landelijke site www.ruimtelijkeplannen.nl. Belanghebbenden kunnen in die zes weken hun zienswijze kenbaar maken bij het bevoegd gezag. Na afloop van de inzagetermijn stelt het college van burgemeester en wethouders het uitwerkingsplan vast. Daarbij worden de ingediende zienswijzen betrokken. Tegen de vaststelling van een uitwerkingsplan staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

2.7 Leeswijzer plantoelichting

Om een visie te ontwikkelen op een plangebied is het enerzijds van belang om inzicht te krijgen in de verschijningsvorm en het functioneren van een gebied. Anderzijds is een inventarisatie van beleidsdocumenten nodig omdat deze documenten immers het kader vormen voor de toekomstige ontwikkeling van een gebied.

Hoofdstuk 2 gaat in op de bestaande ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied. De bestaande en gewenste situatie in het plangebied wordt geschetst. Daarnaast wordt aandacht besteedt aan de in het plangebied voorkomende functies.

In hoofdstuk 3 passeren de voor het plangebied relevante beleidsdocumenten de revue. In dit hoofdstuk worden internationale-, rijks-, provinciaal- en gemeentelijke beleidsdocumenten besproken.

Hoofdstuk 4 bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende onderzoeken. Het gaat hierbij om alle zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen.

In hoofdstuk 5 wordt aangegeven hoe de inventarisatie van de bestaande situatie, de beleidsdocumenten en onderzoeken zoals beschreven in de hoofdstukken 2, 3 en 4 vertaald zijn naar concrete ruimtelijk-functionele uitgangspunten.

In hoofdstuk 6 wordt de financieel-economische uitvoerbaarheid beschreven en wordt ingegaan op de mogelijkheid voor vooroverleg.

In hoofdstuk 7 wordt na het ontwerp-bestemmingsplan ingegaan op eventueel ingebrachte zienswijzen of participatie. Resultaten hiervan worden in bijlagen bijgevoegd en pas zichtbaar na vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische en beleidskaders van toepassing op het plangebied.

3.2 Internationaal niveau

3.2.1 Vogelrichtlijn

De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.

De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.

Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.

3.2.2 Habitatrichtlijn

De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.

Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.UPGRO501-VG01_0004.png"

3.2.3 Het verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer.Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten.In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen. De waarden kunnen niet geheel naar eigen inzicht tegen andere aspecten worden afgewogen.

3.2.4 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:

  • De vervuiler betaalt
  • De gebruiker betaalt
  • Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
  • Resultaatsverplichting in 2015
  • Stroomgebiedsbenadering)

Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving.De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Nota Ruimte

Op achtereenvolgens 17 mei 2005 en 17 januari 2006 hebben de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal ingestemd met de Nota Ruimte "Ruimte voor ontwikkeling". De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Het kabinet gaat daarbij uit van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en decentrale overheden. De Nota gaat uit van krachtige steden en een vitaal platteland. Krachtige steden zijn steden die veilig zijn, en die in alle opzichten voldoen aan de - steeds hogere - eisen die bewoners, bedrijven, instellingen, bezoekers en recreanten aan een stad stellen. De Nota Ruimte bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat, in overeenstemming met het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet, de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Een overzicht van de voornaamste doelen die het rijk hanteert, is in een bijlage aan de nota toegevoegd. De bij de nota horende uitvoeringsagenda biedt inzicht in de belangrijkste bij het beleid horende ruimtelijke investeringen en uitvoeringsacties. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. Uitgegaan wordt van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen het rijk en de decentrale overheden. Hiermee keert het beleid terug naar de eigenlijke uitgangspunten van het ruimtelijk rijksbeleid en verschuift het accent van 'ordening' naar 'ontwikkeling'. De Nota Ruimte is een integrale nota en brengt zo veel mogelijk rijksbeleid voor ruimtelijke onderwerpen in één nota en vervangt hiermee diverse Planologische Kernbeslissingen en ruimtelijk relevante rijksnota's. De hierin vervatte ruimtelijke strategie wordt wat betreft verkeer en vervoer uitgewerkt in de separate PKB Nota Mobiliteit. De economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten worden nader uitgewerkt in respectievelijk de Gebiedsgerichte Economische Perspectieven en het Actieplan Bedrijventerreinen, de Agenda Vitaal Platteland en het daarbij behorende Meerjarenprogramma Groene Ruimte en het actieprogramma voor ruimte en cultuur. In het nationaal ruimtelijk beleid richt het kabinet zich op:

  • Versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • Bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • Borging en ontwikkeling van belangrijke (intern)nationale ruimtelijke waarden;
  • Borging van de veiligheid.

In de Nota Ruimte wordt meer verantwoordelijkheid gegeven aan de decentrale overheden. Voor geheel Nederland is een basiskwaliteit geformuleerd waaraan voldaan moet worden. Een verdere verfijning wordt overgelaten aan de decentrale bestuurslagen. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze gebieden wil het Rijk een nadrukkelijke rol vervullen. Een en ander betekent dat de provincies en gemeenten in onderling overleg kunnen bepalen waar ontwikkelingen plaats kunnen vinden.In de Nota Ruimte heeft het rijk een aantal Nationale Landschappen aangewezen. Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerken de landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Voor nationale landschappen (twintig in totaal) geldt het uitgangspunt 'behoud door ontwikkeling': mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt ('ja, mits'-principe), zijn ruimtelijke ontwikkelingen binnen die landschappen mogelijk.

3.3.2 Nota mensen, wensen, wonen

De Nota 'Mensen, Wensen, Wonen' is de visie van het kabinet op het wonen in de 21e eeuw en is in november 2000 aangeboden aan de Tweede Kamer. Onder het motto 'Mensen, Wensen, Wonen' stelt de nota de burger centraal in het woonbeleid. Dat is nodig, want uit onderzoek is gebleken dat de woonwensen van de burger nog onvoldoende worden bediend. De kernthema's van de Nota zijn:

  • meer zeggenschap voor burgers over woning en woonomgeving;
  • kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities;
  • maatwerk in wonen voor mensen die zorg nodig hebben;
  • kwaliteit van wonen in steden vergroten;
  • meer ruimte voor 'groene' woonwensen.

Om meer aan de grote vraag naar landelijk wonen te kunnen voldoen, wordt voor de jaren tot 2010 extra ruimte bepleit voor 10.000 woningen in het landelijk gebied. De vraag naar kwaliteit wil deze nota onder andere bevorderen met de realisatie van het doel dat 30 % van de nieuwbouw in 2005-2010 met particulier opdrachtgeverschap van woonconsumenten tot stand komt. De woonvoorkeur bij deze doelgroep bestaat met name uit vrijstaande woningen in lage dichtheden in een kleinschalige suburbane setting.

3.3.3 Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4)

In 2001 verscheen de kabinetsnota 'Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid', beter bekend als het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4). In dit beleidsplan licht het kabinet het te voeren milieubeleid toe. Het NMP4 wil een eind maken aan het afwentelen van milieulasten op de generaties na ons en op mensen in arme landen. Want met de huidige manier van produceren en consumeren schuiven we nog steeds onze milieulasten door naar anderen. Deze nota gaat uit van doelstellingen voor 2030 - 'gezond en veilig leven in een aantrekkelijke omgeving temidden van vitale natuur, zonder biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten' - en beschrijft welke maatregelen nodig zijn om deze te bereiken. Het oplossen van zeven hardnekkige milieuproblemen (verlies biodiversiteit, klimaatverandering, overexploitatie natuurlijke hulpbronnen, bedreigingen voor gezondheid en externe veiligheid, aantasting leefomgeving en mogelijk onbeheersbare risico's) staat centraal. De oplossingen om de genoemde milieuproblemen aan te pakken en de genoemden ambities te bereiken zijn:

  • Systeeminnovatie naar duurzaamheid
  • Transitie naar een duurzame energiehuishouding;
  • Transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen;
  • Transitie naar een duurzame landbouw.
  • Beleidsvernieuwing stoffen
  • Beleidsvernieuwing externe veiligheid;
  • Beleidsvernieuwing milieu en gezondheid;
  • Vernieuwing van het milieubeleid voor de leefomgeving.

3.3.4 Natuurbeleid

In de Nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur (Nota natuur, bos en landschap in de 21e eeuw, NBL-21) wordt het beleid voor de komende tien jaar geschetst. Deze nota draagt bij aan een meer samenhangend natuurbeleid en vervangt vier groene nota's (Natuurbeleidsplan, Nota Landschap, Bosbeleidsplan en Strategisch plan van aanpak biodiversiteit). Verder biedt de nota het kader voor behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit in onder meer landbouw, visserij, toerisme en water.

De term 'Ecologische Hoofd Structuur' (EHS) werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De EHS is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur (plant en dier) in feite voorrang heeft en bestaat uit uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat de natuurgebieden hun waarde verliezen. In deze gebieden mogen in principe geen ruimtelijke ingrepen plaatsvinden. Op de PKB-kaart van het Natuurbeleidsplan over de ecologische hoofdstructuur stond de Groenlose Slinge als te ontwikkelen of te versterken verbindingszone aangegeven.

De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur en bestaat uit:

  • Bestaande natuurgebieden, reservaten en natuurontwikkelingsgebieden en robuuste verbindingen.
  • Landbouwgebieden met mogelijkheden voor agrarisch natuurbeheer (beheersgebieden).
  • Grote wateren (zoals de kustzone van de Noordzee, het IJsselmeer en de Waddenzee).

De EHS moet in 2018 klaar zijn. Kleinere natuurgebieden, kleine bosjes, sloten, rietkragen et cetera maken geen deel uit van de EHS, maar dragen uiteraard wel bij aan de natuurkwaliteit van stad en platteland. Het Rijk gaat ervan uit dat deze in voldoende mate door andere partijen (gemeente, waterschappen, grondeigenaren en dergelijke) worden beschermd.

Vervolgens hebben de provincies in hun streekplannen meer concrete grenzen voor de EHS vastgelegd. De provincies bepalen zelf de contouren. De gemeenten wordt verzocht om de gebieden in het bestemmingsplan de juiste juridische bescherming te geven.

3.3.5 Vierde Nota Waterhuishouding

De Vierde Nota Waterhuishouding zet de strategie door van integraal waterbeheer die is ingezet in de Derde Nota Waterhuishouding. De wateroverlast die in de negentiger jaren is ontstaan heeft echter tot het inzicht geleid dat maatregelen, die herhaling moeten voorkomen, meer inhouden dan het verhogen van dijken. De Vierde Nota Waterhuishouding pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.

3.3.6 Watertoets

In een bestemmingsplan dient volgens artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening een waterparagraaf te worden opgenomen. Het doel van deze 'watertoets' is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. De waterhuishouding bestaat uit de overheidszorg die zich richt op het op en in de bodem vrij aanwezige water, met het oog op de daarbij behorende belangen. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) worden ook de gevolgen van het plan voor de waterkwaliteit en verdroging onderzocht.

3.3.7 Flora en Fauna

Sinds 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de gebieden waar deze richtlijnen betrekking op hebben. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3).In verband daarmee heeft de gemeente een inventarisatie laten verrichten teneinde duidelijk te krijgen welke ecologische waarde het plangebied vertegenwoordigt.

3.3.8 Nota Belvedere

In 1999 is de Nota Belvedère verschenen. Doel van de nota is de cultuurhistorische identiteit meer richtinggevend te laten zijn voor de inrichting van de ruimte. Deze doelstelling wordt in de nota geconcretiseerd in een breed scala van te ondernemen acties op rijks-, regionaal- en lokaal niveau. In het kader van de nota is een landsdekkend overzicht gemaakt van de cultuurhistorisch meest waardevol geachte steden en gebieden: de Cultuurhistorische Waardenkaart van Nederland (ook wel Belvédèrekaart genoemd).

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. Hierbij is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Belangrijke uitgangspunten van de Wro zijn het duidelijke onderscheid tussen beleid, normstelling en uitvoering en het beginsel dat normstelling plaatsvindt door het meest geschikte overheidsorgaan. Normstelling op een hoger niveau vindt plaats indien een beleidsonderdeel niet op doelmatige of doeltreffende wijze door een lager overheidsorgaan kan worden behartigd, gezien de aard van de betrokken taak of de schaal waarop een aangelegenheid moet worden geregeld. Voor de formulering van het provinciale ruimtelijke beleid is de provinciale structuurvisie ingevolge artikel 2.2 Wro voor het streekplan in de plaats gekomen. Het streekplan Gelderland 2005 heeft op grond van het overgangsrecht de status gekregen van structuurvisie ingevolge artikel 2.2 lid 1 van de Wro. Daarnaast kunnen, indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen. Op 25 november 2008 is door de provincie besloten voor een aantal onderwerpen, conform de Wro-agenda, de voorbereiding van de ruimtelijke verordening ter hand te nemen. Daarnaast is ook het Rijk bezig algemene regels neer te leggen in het "Ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (hierna te noemen Amvb). In deze Amvb worden zowel rechtstreeks, richting de gemeentebesturen, werkende algemene regels neergelegd (algemene regels ter zake van bestemmingsplannen) als ook algemene regels die door de provincie in de verordening neergelegd dienen te worden (algemene regels te stellen door provincies). Op grond hiervan zijn naast de reeds uit de Wro-agenda voortvloeiende onderwerpen nog enkele andere onderwerpen in de verordening opgenomen, te weten: verstedelijking (wonen en werken) buiten bestaand bebouwd gebied, hergebruik van bebouwing in het buitengebied en nationale landschappen. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. In het verleden diende ieder bestemmingsplan door GS te worden goedgekeurd. Onder de Wro is het instrument van de goedkeuring komen te vervallen en heeft dit plaats gemaakt voor algemene regels. Gemeenten dienen deze algemene regels weliswaar in hun bestemmingsplannen te verwerken, maar behouden enige vrijheid in de wijze waarop zij dit doen. Deze algemene regels betreffen alleen onderwerpen met een duidelijk provinciaal c.q. nationaal belang.

Op 15 december 2010 heeft de Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke verordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening vormt samen met het streekplan Gelderland 2005 het ruimtelijk beleid.

Op 27 juni 2012 heeft Provinciale Staten van Gelderland de eerste herziening van voornoemde verordening vastgesteld.

Relatie plangebied

Verstedelijking

Ingevolge de provinciale verordening valt het plan onder hoofdstuk 2 Verstedelijking, artikel 2, paragraaf 2.2, onder a. Hierin is aangegeven dat nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken slechts is toegestaan binnen bestaand bebouwd gebied.

In onderhavig geval wordt aangesloten bij de regels die behoren bij de uit te werken bestemming voor Wonen, zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Woonwijken Groenlo. De in de uit te werken bestemming Wonen genoemde aantallen worden in dit uitwerkingsplan gerespecteerd. Het aantal woningen zal eerder minder zijn dan de aangegeven aantallen. De woningen in dit uitwerkingsplan passen dan ook binnen de regels van de provinciale verordening.

Conclusie

Het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot aantasting van de genoemde aspecten in de Ruimtelijke verordening Gelderland. Het plan voldoet hierbij aan de Ruimtelijke verordening Gelderland.

3.4.2 Streekplan

Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. De nieuwe Wet ruimtelijke ordening kent geen streekplannen meer, maar een structuurvisie, met een zelfbindende werking. Dat wil zeggen dat ze geen juridische status hebben en geen rechtstreekse doorwerking naar gemeentelijke plannen. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Op de streekplankaart is Gelderland onderverdeeld in een 'groenblauw' raamwerk, een 'rood' raamwerk en een multifunctioneel gebied. Het multifunctioneel gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht. De vitaliteit van de multifunctionele gebieden wordt bevorderd door planologische beleidsvrijheid voor samenwerkende gemeenten onder meer gericht op vitale steden en dorpen: elke regio heeft buiten een stedelijk netwerk of een regionaal centrum vele verspreid liggende steden, dorpen en buurtschappen die tezamen het voorzieningenniveau bepalen. In en bij deze bebouwde gebieden moet de regionale behoefte aan 'dorps' wonen geaccommodeerd kunnen worden.

De gemeente Oost Gelre ligt in de regio Achterhoek. De Achterhoek wordt gekenmerkt door een zeer aantrekkelijk afwisselend landschap, met deels ook een sterke industriële oriëntatie; in het regionaal centrum Doetinchem en in de andere steden en dorpen langs de Oude IJssel, maar ook in de diverse kernen als Winterswijk, Aalten, Eibergen, Groenlo, 's Heerenberg, Varsseveld. Het ontwikkelingsperspectief is er een van groeien op eigen kracht, regionaal maatwerk en het benutten van de historische en karakteristieke verweving van functies en de economische diversiteit (symbiose landbouw en nijverheid; verbrede plattelandsontwikkeling). De grootste dynamiek concentreert zich rond de as Doetinchem- Oude IJssel en de as Varsseveld-Groenlo. Voor de streekplanperiode bedraagt de verstedelijkingsopgave voor deze regio 10.000 woningen. In het streekplan krijgen gemeenten en regio's een grote beleidsvrijheid om die verstedelijkingsopgave in te vullen. Het beleid voor woningbouw is in dat perspectief meer gericht op kwaliteit dan op kwantiteit, waarbij het accent van de provinciale beleidsambities overigens op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied ligt.

Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Om krachtige steden en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten "bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur" en het "organiseren in stedelijke netwerken". Bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Bundeling in Gelderland heeft tot doel:

  • handhaving/versterking van de economische en culturele functie van de steden
  • behoud/versterking van het draagvlak voor stedelijke voorzieningen
  • een gedifferentieerde bevolkingssamenstelling in steden bevorderen ter vermindering van probleemcumulatie
  • kansen te bieden voor combinatie van arbeid/scholing, ontspanning en zorgtaken
  • optimale benutting van infrastructuur, kansen voor openbaar vervoer en fietsgebruik.

In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen 'bestaand bebouwd gebied' en 'stedelijke uitbreiding'. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor zijn nodig:

  • een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen.
  • het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en –knelpunten door een duurzame planontwikkeling.
  • door kwalitatief woonbeleid bevorderen dat woonmilieus en de kwaliteit van de woningen aansluiten op de vraag van de inwoners van Gelderland.
  • intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen.
  • optimalisering van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied: meer gebruik van de verticale dimensie (hoogte, diepte) en van de tijdsdimensie (meervoudig gebruik van dezelfde gebouwde ruimte).

Bij transformaties (functieverandering van plekken) in bestaand bebouwd gebied gelden de volgende aanknopingspunten:

  • bij gunstige openbaar vervoer locaties: passende publieksfuncties;
  • bij gunstige weglocaties: gemengde of specifieke (werk)functies (met goede wegontsluiting)
  • hinderlijke/verouderde werkfuncties in de woonomgeving transformeren naar woonfuncties.

Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is, dat de gemeenten – samenwerkend in de onderscheiden (WGR-) regio's – voorzien in een aanbod aan woningen, dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). Het KWP wordt periodiek bijgesteld om de afstemming tussen de (kwalitatieve) vraag en aanbod op de woningmarkt te actualiseren. Benadrukt wordt dat het aanbod aan woningen en woonmilieus beter moet aansluiten bij de voorkeuren van bewoners. Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus centrum-stedelijk en landelijk wonen.

3.4.3 Derde Waterhuishoudingsplan (WHP3)

Het 'Derde Waterhuishoudingsplan 2005-2009 (WHP3)', dat op 14 februari 2005 in werking is getreden, wordt richting gegeven aan de inrichting en het beheer van de waterhuishouding in Gelderland. Het Waterhuishoudingsplan schetst de mogelijkheden om de kansen van water voor mens en natuur goed te benutten in Gelderland. Naast kansen voor verbetering van de kwaliteit van onze leefomgeving zijn er ook maatregelen noodzakelijk om veiligheid te blijven bieden tegen overstroming met rivierwater en om wateroverlast na hevige regenval te voorkomen. De noodzaak voor deze maatregelen is groot nu de gevolgen van de klimaatverandering zichtbaar worden, met naar verwachting vaker droge zomers en natte winters. Het streefbeeld voor de lange termijn is dat in 2030 het waterbeheer volledig op orde is ten behoeve van de maatschappelijke functies. Voor deze functies zal door de waterschappen het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) worden bepaald.De wensen ten aanzien van de waterhuishouding zijn per stroomgebied aangegeven, waarbij uitgangspunt is dat de knelpunten van een stroomgebied in principe binnen dat stroomgebied worden opgelost. De waterhuishouding van Groenlo maakt deel uit van de 'Stroomgebiedvisie Achterhoek-Liemers'. In het Waterhuishoudingsplan wordt ingegaan op de visie voor de lange en middellange termijn. Daarnaast wordt aangegeven wat er heel concreet in de planperiode) zal worden opgepakt. Gedurende de planperiode 2005-2009 wordt met name ingezet op de uitvoering van een zestal speerpunten. Drie speerpunten gaan over maatregelen die in Gelderland in het algemeen nodig zijn en drie over extra maatregelen in actiegebieden. Groenlo bevindt zich niet in een actiegebied. Wel geldt het basisbeleid dat provinciebreed nodig is.

3.4.4 Waterplan Gelderland 2010-2015

Het Waterplan dat op 9 december 2008 door Gedeputeerde Staten is vastgesteld, wordt de opvolger van het huidige derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het ontwerp Waterplan is tegelijk opgesteld met de ontwerp water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

3.4.5 Gelders Milieuplan 3

In het Gelderse Milieuplan ligt de nadruk vooral op een gezonde, schone en veilige leefomgeving voor mens en natuur. De provincie wil een leefomgeving die de huidige en toekomstige generaties kansen biedt om veilig en gezond te wonen, te werken en te recreëren. Om dit te bereiken zijn maatregelen nodig die de milieuverontreiniging tegen gaan. De maatregelen betreffen het verkeer en vervoer, het bedrijfsleven, de landbouw en het wonen.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Cultuurhistorie

Op 16 december 2008 heeft de gemeenteraad de Cultuurhistorische gebiedsbeschrijving vastgesteld. Naast een beschrijvende nota maakt hier ook een waarderende nota onderdeel van uit. Deze nota heeft de titel "Tussen kunst en kitsch". Naast de beschrijving dient deze waarderende nota als inspiratiebron om gebieden te beschermen dan wel te ontwikkelen.
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.

3.5.2 Woonvisie

De gemeente Oost Gelre is een aantrekkelijke gemeente om in te wonen en te werken. Deze kwaliteiten worden in grote mate bepaald door de gunstige regionale ligging, het diverse aanbod van woonmilieu's, de situering in een aantrekkelijke en veilige leefomgeving en het hoge niveau van voorzieningen en bedrijven. De strategie voor de ruimtelijke invulling van de woningbouw in Oost Gelre op de lange termijn is in eerste instantie gericht op het beheer en versterken van de bestaande woongebieden. Hierbij wordt eerst gekozen voor inbreiding (bouwen binnen de bebouwde kom) en herstructurering, zonder dat de kern volledig dichtslibt. Niet elke open ruimte moet volgebouwd worden.

De ontwikkeling of herstructurering van dorpen en steden is een langdurig en complex proces. Zo ook voor de kernen in Oost Gelre. In het proces spelen vele partijen een rol die allemaal zorg dragen voor de kwaliteit van het plan.

Het volkshuisvestingsbeleid van de gemeente Oost Gelre zal, gezien het bovenstaande, de komende jaren met name gericht zijn op de aandachtsgroepen starters en senioren. Het streven is dat 60% tot 70% van de nieuwbouw bestemd zal zijn voor deze doelgroepen.

In regionaal verband zijn er afspraken over aantallen te bouwen woningen. Voor onderhavig plangebied geldt dat er geen woningen worden toegevoegd ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan Woonwijken Groenlo. Dit plan past hierbij binnen de beleidsbepalingen in de Woonvisie.

3.5.3 Bestemmingsplan Woonwijken Groenlo

Op de locatie geldt nu het bestemmingsplan voor de Woonwijken Groenlo, dat in oktober 2012 is vastgesteld. Qua bestemmingen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de regels die in dat bestemmingsplan zijn opgenomen.

Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten

4.1 Watertoets

Het waterbeleid van rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering
(primaire waterkering, regionale waterkering of kade)?
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een
rivier?  
Nee

Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan
2500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan
500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen
gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes?  
Ja

Nee

Nee
Nee
 
Oppervlaktewater-kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater
geloosd?  
Nee  
Grondwater-
overlast
 
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de
ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?  
Nee

Nee
Nee  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een
drinkwateronttrekking?  
Nee  
Inrichting en beheer
 
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of
beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Ja

Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functie, in of nabij het plangebied die
milieuhygienische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen
(zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte
natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee

Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Een tweetal thema's zijn met ja beantwoord en dienen nadere toelichting.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.

Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Het hemelwater wordt ter plaatse geïnfiltreerd/geborgen in wadi's. Op deze wijze kan regenbui T=10+10% (40mm) worden opgevangen in het plangebied en vertraagd worden afgevoerd. In extreme situaties zou bui T=100+10% tot aan maaiveld of op maaiveld geborgen kunnen worden zonder dat er waterschade optreedt.

Bij inrichting van het plangebied is het waterschap Rijn en IJssel betrokken geweest als adviseur. Zij hebben met het moederplan (bestemmingsplan Woonwijken Groenlo) ingestemd.

Inrichting en beheer

Het beheer en onderhoud van het watersysteem dient met het reguliere onderhoudsmaterieel van het waterschap mogelijk te zijn. Daarnaast dienen wijzigingen aan het watersysteem en werkzaamheden in de keurzone met een watervergunning te worden uitgevoerd.

Het plangebied is op ruim 250 meter gelegen van een watergang in eigendom en beheer van het waterschap Rijn en IJssel. De voorgenomen ontwikkelingen zijn geen belemmering voor het reguliere beheer en onderhoud van het watersysteem.

4.2 Bodem

Voor het plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek bestaat uit een verkennend bodemonderzoek welke is verwoord in een rapport met nummer MT.29081. Dit rapport is als bijlage bijgevoegd.

Uit het bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat er op basis van de onderzoeksresultaten, met uitzondering van perceel kadastraal bekend gemeente Groenlo, sectie A nr. 3036, geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie en wijziging van het bestemmingsplan bestaan. Ten behoeve van de verwerking van de vrijkomende grond wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit bodemkwaliteit.

Ter plaatse van het perceel kadastraal bekend gemeente Groenlo, sectie A nr. 3036 zal vervolgonderzoek naar asbest (conform NEN 5707) moeten worden uitgevoerd. Dit perceel is gelegen buiten de plangrenzen van dit uitwerkingsplan zodat een vervolgonderzoek voor dit plan niet noodzakelijk is.

4.3 Flora en Fauna

Sinds 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de gebieden waar deze richtlijnen betrekking op hebben. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid

Gelet op de staat en toestand van het plangebied kan van een wezenlijke ecologische waarde van dit gebied niet worden gesproken.

4.4 Cultuurhistorie en archeologie

Voor het plangebied De Woerd is in 2004 een vooronderzoek in de vorm van een bureau-, boor- en cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd. Op basis van dit vooronderzoek is voor het plangebied een hoge archeologische verwachting toegekend. Binnen het plangebied werden archeologische resten verwacht uit alle archeologische perioden, vanaf het Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd. De voorgenomen werkzaamheden zullen de bodem dermate verstoren, dat eventuele archeologische resten ernstig aangetast of vernietigd zullen worden. Het bijbehorend rapport is als bijlage bijgevoegd.

Ten behoeve van bovengenoemde heeft er in het plangebied een inventariserende veldonderzoek (IVO) plaatsgevonden in de vorm van proefsleuven. Hiervan is een evaluatierapport dd. 10 september 2010 opgesteld die ook als bijlage is bijgevoegd.

Gevonden archeologische vondsten zijn zeker gesteld. Vervolg onderzoek is niet noodzakelijk. Mocht bij graafwerkzaamheden alsnog waardevolle vondsten worden aangetroffen dan geldt de algemene zorgplicht.

Wettelijke meldingsplicht

Te allen tijde dient de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1998) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze Minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort.

4.5 Wegverkeers- en industrielawaai

Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij een plan waarin een geluidgevoelig object wordt mogelijk gemaakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Voorliggend plan maakt gevoelige objecten mogelijk (woningen) in plan De Woerd te Groenlo.

In plan De Woerd geldt een snelheidregime van 30 km/h. Op basis van de Wgh hebben wegen met een snelheidsregime van 30 km/h geen geluidzone. Dit betekent dat hiervoor geen akoestisch onderzoek uitgevoerd hoeft te worden.

Ingevolge de Wet geluidhinder hebben wegen een geluidzone. In deze zone biedt de Wet geluidhinder bescherming aan geluidsgevoelige bestemmingen. Het basisbeschermingsniveau of de voorkeursgrenswaarde voor woningen is 48 dB. Door middel van een akoestisch onderzoek moet worden aangegeven of de woningen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) kunnen voldoen.

De drukke N18, beter bekend als de Twenteroute, ligt in de nabijheid van het plangebied. Voor deze weg geldt een planologische zone van 250 meter. Het plangebied is op ruim 400 meter gelegen van deze weg. Nader akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Industrielawaai

Het plangebied De Woerd is gelegen in de directe nabijheid van het industrieterrein Den Sliem te Groenlo. Op dit industrieterrein zijn 'grote lawaaimakers' toegestaan zodat dit industrieterrein, op basis van de Wet geluidhinder, is gezoneerd. Dit wil zeggen dat er rond het industrieterrein een zone is gelegen waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Het bouwen van geluidsgevoelige objecten in de aangegeven zone is niet aan te raden maar wel toegestaan. Wel dient het bevoegd gezag dan een ontheffing te verlenen voor de hogere geluidsbelasting dan 50 dB(A) op deze nieuwe woningen.

Het plangebied De Woerd is gelegen buiten de geluidszone van 50 dB(A) zodat er geen hogere waarde voor het geluid noodzakelijk is.

4.6 Luchtkwaliteit

Algemeen
De luchtkwaliteit is afhankelijk van de mate van verontreiniging door diverse luchtveronreinigende stoffen waarbij de voornaamste bronnen van luchtverontreiniging het wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw zijn. Vanuit Europese richtlijnen wordt aangegeven welke luchtkwaliteitsnormen voor deze stoffen gelden. In Nederland zijn deze richtlijnen sinds 15 november 2007 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer middels een wetswijziging van hoofdstuk 5 (milieukwaliteitseisen) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)

Het 'Besluit niet in betekenende mate' (NIBM), legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO²) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zovel OM10 als NO².

De systematiek voor het bepalen of een project NIBM is voor het grootste gedeelte geregeld in de regeling niet betekende mate (luchtkwaliteitseisen). Deze ministeriële regeling, verder aan de te duiden als regeling NIBM, geeft voor een aantal categorieën van projecten een -getalsmatige- invulling aan de NIBM-grens. Het gaat onder meer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Als een project binnen de -getalsmatige- begrenzing van de Regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de 3% grens en de grenswaarde nodig en kan het project doorgaan zonder dat extra maatregelen behoeven te worden genomen.

Resultaten onderzoek

Voor woningbouw is het huidige 3% criterium 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Het aantal van 1 woning in het plangebied is beduidend minder dan het hierboven vermelde criterium. Dit maakt het aannemelijk dat de woningen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen in de Wet luchtkwaliteit.

Conclusie

De slotconclusie in dit geval kan niet anders zijn dan dat de bouw van de in dit plangebied opgenomen woningen niet leidt tot een ontoelaatbare luchtverontreiniging.

4.7 Geur

Het plangebied is niet gelegen binnen een geurcontour van enig bedrijf, zodat dit aspect geen consequenties heeft voor de realisatie van het plan.

4.8 Externe veiligheid

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het BEVI heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het BEVI legt veiligheidsafstanden vast tussen bedrijven die risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen verrichten (zoals LPG-tankstations en chemische fabrieken) en zogenoemde kwetsbare objecten (zoals woningen en scholen). Tevens beperkt het BEVI het totale aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven gevestigd.

In de directe omgeving van het plangebied is een weg aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De afstand van deze weg tot aan het plangebied bedraagt ruim 400 meter zodat er niet getoetst hoeft te worden aan de normen uit de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen'.

4.9 Overige beperkingen

Parkeren

Parkeren dient te geschieden op eigen terrein. Bij de inrichting van het terrein dient hier zoveel mogelijk rekening mee te worden gehouden.

Overig

Er zijn in de nabije omgeving geen functies aanwezig die hinder zouden kunnen veroorzaken op het nieuwbouwplan. Tevens is er andersom geen hinder te verwachten van de te bouwen woningen op de aangrenzende functies.

Hoofdstuk 5 Juridisch planbeschrijving

5.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden van de regels, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Oost Gelre. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridisch bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

5.2 Juridische planopzet

Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Denk hierbij aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, de monitoring van beleid en de handhaving.

De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels. De regels van het bestemmingsplan vallen conform het SVBP in de volgende 4 hoofdstukken uiteen:

5.2.1 Inleidende bepalingen

Begrippen (artikel 1)

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van de begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. Bij toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Wijze van meten (artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden. Een aantal bepalingen zijn op grond van de SVBP 2012 dwingend voorgeschreven.

5.2.2 Bestemmingsbepalingen

Voor zover van toepassing zijn de bestemmingen zoals genoemd in het moederplan (bestemmingsplan Woonwijken Groenlo) overgenomen. Het gaat hierbij om de bestemmingen:

Groen - 1 (artikel 3 van de regels)

Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, landschappelijke waarden, nutsvoorzieningen en straatmeubilair, voet- en fietspaden, waterlopen, -berging en -infiltratievoorzieningen, (dag)recreatieve mogelijkheden in de open lucht en speelvoorzieningen.

Tuin (artikel 4 van de regels)

Deze gronden zijn bestemd voor tuinen bij de woningen. In deze bestemming zijn uitbouwen aan de woning onder voorwaarden mogelijk alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 5 van de regels)

In deze bestemming zijn de gronden bestemd voor wegen, straten en pleinen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen en fietsenstallingen, groenvoorzieningen, ondergrondse afvalcontainers, waterlopen, -berging en -infiltratievoorzieningen, geluidswerende voorzieningen alsmede nutsvoorzieningen en straatmeubilair.

Wonen - 1 (artikel 6 van de regels)

Deze bestemming maakt het wonen in bouwwerken mogelijk. Wel dienen de bouwwerken in de aangegeven bouwvlakken te worden gebouwd. In deze bestemming zijn vrijstaande woningen als twee-aaneen gebouwde woningen mogelijk.

Wonen - 2 (artikel 7 van de regels)

In deze bestemming zijn alleen vrijstaande woningen mogelijk. Ook hier zijn de woningen alleen mogelijk in de aangegeven bouwvlakken. De regels zijn in deze bestemming zo opgesteld dat sprake is van welstandsvrij bouwen. Een bestaande recreatiewoning wordt ook als vrijstaande woning bestemd. Ook hier is de woning in een bouwvlak geplaatst.

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde - 2 (artikel 8 van de regels)

Deze bestemming wordt aangeduid als dubbelbestemming. De gronden in de bestemming zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van cultuurhistorische waarden en archeologische vondsten in de bodem.

5.2.3 Algemene bepalingen

Artikel 9 Dubbeltelbepaling

In de regels is een juridisch waterdichte definitie opgenomen, waar, na het lezen ervan niet meteen duidelijk is wat de achtergrond van die definitie is. In 'gewoon' Nederlands wordt bedoeld, dat er na het volledig benutten van bouwmogelijkheden van een erf, er niet door het vervolgens verkleinen van de erfoppervlakte, vanwege de verschuiving van de erfgrens, daarop een nieuwe c.q. grotere bouwmogelijkheid voor een naburig erf ontstaat. Met de dubbeltelbepaling wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

Artikel 10 t/m 13 Algemene afwijkings-, wijzigings-, gebruiks- en procedureregels

Het bestemmingsplan als bindende verordening is opgebouwd uit objectief vastgelegde ruimtelijke begrenzingen. Tot op de letter en de millimeter zijn de mogelijkheden en onmogelijkheden voor het bouwen en het gebruik vastgelegd. De ruimtelijke begrenzing is een afgeleide van kadastrale gegevens en de lijnen van de grootschalige basiskaart. De gegevens in combinatie met planontwikkelingen, kunnen in de praktijk maatafwijkingen opleveren. Ook kan, gelet op voortschrijdende ontwikkelingen toch behoefte zijn aan een grotere hoogte van bouwwerken ten behoeve van algemeen nut. Starheid van bestemmingsregels mag niet de oorzaak zijn van gekunstelde oplossingen, waarmee de kwalitatieve doelstelling van het bestemmingsplan niet gediend is. Binnen een kader van bescherming van belangen, is door middel van dit artikel enigermate van flexibiliteit mogelijk.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsbepalingen

Overgangsbepalingen zijn van toepassing op situaties (gebruik) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan van het nieuwe plan afwijken, dan wel op basis van een geldige bouwvergunning nog gebouwd mogen worden (bouwwerken). Met deze overgangsregels wordt duidelijk dat die afwijking toegestaan is, maar wel begrensd is tot de bestaande afwijking. Dus de bestaande afwijking qua gebruik mag niet vergroot worden en het bouwwerk mag alleen maar goed onderhouden worden en niet volledig worden herbouwd. Het overgangsrecht is nadrukkelijk niet bedoeld voor bouwwerken die een gebruik kennen dat onrechtmatig is op het moment van het van kracht worden van dit uitwerkingsplan.

Artikel 15 Slotregel

Dit artikel geeft aan op welke wijze dit bestemmingsplan kan worden aangehaald.

5.2.5 Bijlage

In bijlage 1 van de regels is vastgelegd welke soort 'aan huis gebonden bedrijven' zijn toegestaan indien de desbetreffende bestemming dit mogelijk maakt. Vanuit mileuoverwegingen zowel als vanuit ruimtelijke overwegingen is het niet wenselijk alle soorten van 'aan huis gebonden bedrijven' toe te laten. Daarom is een lijst 'aan huis gebonden bedrijven' bij de regels toegevoegd met alleen categorie 1 bedrijven erop. Deze bedrijven hebben een lage belasting voor het milieu en zijn geen ruimtelijke belemmering voor haar omgeving.

5.3 Hoofdopzet verbeelding

De verbeelding op de plankaart geeft het plangebied weer waarop dit uitwerkingsplan van toepassing is. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven, de dubbelbestemmingen alsmede de van toepassing zijnde aanduidingen. Een legenda maakt deel uit van de verbeelding. De verbeelding voldoet aan het gestelde zoals genoemd in de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2012 (SVBP 2012).

5.4 Handhaving

Met dit plan wordt beoogd een voor de burgers duidelijk en herkenbaar beleid te formuleren. Op grond daarvan mag dan ook van de gemeente verwacht worden dat er door haar wordt opgetreden als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Immers, de ruimtelijke kwaliteit van het gebied loopt gevaar als er in strijd met het bestemmingsplan wordt gebouwd of indien het gebouwde in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Het achterwege laten van handhaving of het niet goed uitvoeren ervan kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de veiligheid.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het uitwerkingsplan heeft geen financiële consequenties voor de gemeente. De Woerd maakt onderdeel uit van de gemeentelijke grondexploitatie. De gemeente ontwikkelt het plan en geeft de kavels uit. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak

Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegen van 4 april 2014 tot en met 15 mei 2014. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingekomen.

6.2.2 Artikel 3.1.1.-overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Ter voldoening hieraan zou het voorontwerp bestemmingsplan worden toegezonden aan de provincie Gelderland en het waterschap Rijn en IJssel. Echter door het ontbreken van provinciaal belang, zoals genoemd in de provinciale verordening, is er geen voorontwerp bestemmingsplan aan de provincie toegezonden. Dit geldt hetzelfde voor het waterschap omdat er geen wijzigingen in het plangebied worden aangebracht waardoor de waterhuishouding verstoord zou kunnen worden is ook geen voorontwerp bestemmingsplan toegezonden aan het waterschap.

Beide diensten kunnen reageren op het ontwerp bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Inspraak en vooroverleg

Over het voorontwerp van dit uitwerkingsplan wordt, overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening, gelegenheid tot Inspraak geboden.

De resultaten van zowel het Overleg als de Inspraak zullen in het uitwerkingsplan worden verwerkt.