Plan: | Opslagterrein Van Eedenstraat (ong.) Lichtenvoorde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1586.PBLIC201-VG01 |
Opslagterrein Van Eedenstraat (ong.) Lichtenvoorde |
omgevingsvergunning |
Maart 2021 |
Inlichtingen: |
Afdeling Omgeving |
Telefoonnummer 0544 - 39 35 35 |
Op 22 oktober 2020 is bij de gemeente Oost Gelre een aanvraag om omgevingsvergunning ingekomen voor het wijzigen van het gebruik van een perceel grond aan de Van Eedenstraat (ong.) te Lichtenvoorde. Het perceel grond zal als personeelsparkeren en opslag van bedrijfsmaterialen die niet regelmatig gebruikt worden worden gebruikt ten behoeve van het aangrenzend bouwbedrijf aan de Mercatorstraat 9 te Lichtenvoorde. Op het perceel zal rondom een betonnen keerwand worden geplaatst. Aan de zijde van de Van Eedenstraat wordt aan de wegzijde een wadi aangelegd met groeninpassing.
Het perceel grond is gelegen aan de Van Eedenstraat (ong.) te Lichtenvoorde en is gelegen aan de achterzijde van het bestaande bouwbedrijf Mercatorstraat 9 te Lichtenvoorde. Het huidige perceel is in gebruik als weiland/tuin. Na herinrichting van dit perceel grond is dit perceel alleen bereikbaar via de bestaande in-/uitrit en eigen terrein van Mercatorstraat 9. In de directe omgeving zijn woningen van derden gelegen en dit perceel grenst aan het bestaande bedrijventerrein. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Lichtenvoorde, sectie I, nummer 5693.
Omgeving plangebied
Plangebied
In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van het voorliggende plan beschreven.
Het beoogde perceel aan de Van Eedenstraat is in eigendom van het bouwbedrijf aan de Mercatorstraat 9 te Lichtenvoorde. Dit beoogde perceel grenst aan de bedrijfslocatie van het bouwbedrijf. Het bouwbedrijf wil meer opslag van materiaal en materieel en dan met name het materiaal en materieel die niet vaak wordt gebruikt. Daarnaast wil men extra parkeerplaaten realiseren voor eigen personeel.
Het perceel aan de Van Eedenstraat (ong.) te Lichtenvoorde is gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Woonwijken Lichtenvoorde', vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre op 8 oktober 2013. Binnen dit bestemmingsplan is het perceel bestemd als 'Wonen'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.
In het geldende bestemmingsplan is geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het gebruik van het perceel te wijzigen. Door middel van een procedure om herziening van het bestemmingsplan of een omgevingsvergunning Wabo (projectafwijking) kan aan het verzoek worden meegewerkt. Door het indienen van een omgevingsvergunning Wabo heeft verzoeker aangegeven een procedure om omgevingsvergunning Wabo (projectafwijking) te willen doorlopen. Hierbij wordt de bestemming niet herzien maar wordt afgeweken van het gebruik van het perceel.
Het beoogde perceel aan de Van Eedenstraat (ong.) te Lichtenvoorde zal worden ingericht als opslagterrein en wordt grotendeels verhard. Rondom het terrein komt een betonnen keerwand welke mede dienst doet als akoestisch scherm. Aan de zijde van de Van Eedenstraat komt tussen de straat en de te plaatsen keerwand een robuuste strook met groeninpassing alsmede een wadi voor de opvang van het hemelwater afkomstig van dit nieuwe verharde terrein. De groeninpassing zal worden vormgegeven door plantensoorten die worden genoemd in de als bijlage bijgevoegde plantenlijst.
Het opslagterrein is alleen te bereiken via de in-/uitrit van het bestaande bedrijf Mercatorstraat 9 te Lichtenvoorde. Dit opslagterrein is dan ook ten behoeve van dit bedrijf. Op het terrein worden materialen en materieel opgeslagen die niet regelmatig gebruikt worden. Daarnaast worden parkeerplaaten aangelegd ten behoeve van het eigen personeel.
Onder het 'niet regelmatig gebruik' wordt verstaan het het materiaal en materieel die incidenteel worden gebruikt en die over een aaneengesloten periode van minimaal 6 weken opgeslagen staan.
Situering bestaand bedrijf met invuling beoogd perceel
Invulling beoogd perceel
Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.
De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.
De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als 'Speciale Beschermingszone' in het kader van de Vogelrichtlijn.
De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als 'Speciale Beschermingszone' in het kader van de Habitatrichtlijn.
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.
De archeologische waarden zijn opgenomen als dubbelbestemming in het geldende bestemmingsplan. Hier zijn Regels aan gesteld ter bescherming van mogelijke archeologische waarden. In hoofdstuk 4, paragraaf 4.5 wordt dit nader toegelicht.
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:
Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Een watertoets is beschreven in hoofdstuk 4 in paragraaf 4.2.
Algemene conclusie
De internationale regelgeving en/of de europese regelgeving is geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden en bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgenomen om het beleid uit de SVIR te verwezenlijken. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van de rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft gesteld.
Het wijzigen van het gebruik van een perceel grond voor opslag is niet opgenomen als een rijksambitie en dient lokaal te worden afgewogen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.
Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.
De uitgangspunten van het Barro zijn bij het opstellen van deze omgevingsvergunning betrokken.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Het wijzigen van het gebruik van een perceel grond is geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Op basis van eerdere uitspraken van de Raad van State blijkt dat soortgelijke projecten, die niet tot leegstand van bestaande bebouwing leiden, niet als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro kunnen worden aangemerkt. Een toets aan de Ladder is daarom niet van toepassing. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is wel ingegaan op de onderbouwing van de behoefte en de argumentatie achter de omvang en de locatie.
Behoefte, omvang en locatie
Vanuit initiatiefnemer bestaat er behoefte om zijn bedrijf uit te breiden. Niet bouwkundig maar door middel van opslag van materiaal en materieel. Daarnaast is er behoefte aan extra parkeerplaatsen ten behoeve van eigen personeel. Het beoogde perceel grenst aan het achterterrein van initiatiefnemer waardoor het beoogde perceel ook via dit eigen bedrijfsterrein wordt bereikt. Hierdoor is er geen behoefte aan een in-/uitrit voor dit perceel. De omvang van het beoogde perceel is nu al begrenst door prikkeldraad. Deze huidige omvang zal niet worden vergroot. Het beoogde perceel ligt op de overgang van een bedrijventerrein naar een woonwijk. In de omgeving komt zowel bedrijvigheid als wonen voor. Door het gewenste gebruik als opslagterrein is er sprake van een extensief bedrijfsmatig gebruik, wat prima past in een overgangsgebied van een bedrijventerrein naar een woonwijk.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders en regelgeving. Vanuit deze beleidsdocumenten en regelgeving zijn geen randvoorwaarden of uitgangspunten die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.
De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 19 december 2018 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.
In de Omgevingsvisie is de Gelderse Ladder opgenomen. De Gelderse Ladder wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. Als juridische basis voor de Gelderse Ladder gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking, genoemd in de vorige paragraaf 3.2.3. De juridische borging van de ladder is geregeld in de Bro en is niet nogmaals opgenomen in de provinciale verordening. Consequenties met betrekking tot de voorliggende ontwikkeling zijn dan ook hetzelfde.
De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen dus ook voor het wijzigen van het gebruik van een perceel. In de Omgevingsverordening wordt op grote schaal aangegeven welke mogelijkheden en kansen er zijn voor aangewezen gebieden. Denk hierbij aan aangewezen locaties voor windenergie of zonneparken maar ook waterbeheer, bedrijvigheid en wonen. Kleine ontwikkelingen op lokaal niveau worden hierin niet geregeld. Voor het gewijzigd gebruik van het beoogde perceel bestaan geen beperkingen overeenkomstig de Omgevingsvisie- en verordening.
Het boogde perceel zal worden gebruikt voor buitenopslag van het op het perceel aansluitend bouwbedrijf welke is gelegen op het bedrijventerrein. Door het in gebruik nemen van dit perceel zal ook het bestaande bedrijventerrein uitbreiden.
In artikel 2.10 van de Omgevingsverordening is hiervoor het volgende opgenomen.
"Een bestemmingsplan maakt een nieuw bedrijventerrein of een uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein alleen mogelijk voor zover deze ontwikkeling past binnen het vigerende Regionaal programma werklocaties.
Als een ontwikkeling niet past binnen het vigerende Regionaal programma werklocaties, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie een nieuw bedrijventerrein of de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
Bij het maken van regionale afspraken over nieuwe bedrijventerreinen of uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen houden de gemeentebesturen rekening met artikel 2.11" (kadegebonden bedrijventerrein, hier niet van toepassing).
Regionaal programma werklocatie s (RPW)
Hiermee streven de Achterhoekse gemeenten en de provincie Gelderland naar een evenwichtige voorraad van werklocaties die bijdraagt aan een aantrekkelijk en duurzaam vestigingsklimaat. Om regionale economische ontwikkelingen op een adequate manier te kunnen faciliteren zijn voldoende werklocaties van de juiste kwaliteiten en op de juiste locaties gewenst. Een tekort aan werklocaties van voldoende kwaliteit beperkt immers de uitbreidings- en vestigingsmogelijkheden van bedrijven, terwijl, volgens de Ladder van Duurzame Verstedelijking, een overschot aan werklocaties de uitleg van nieuwe ontwikkelingen in de weg staat.
In de uitgangspunten is vastgelegd dat het beleid aangaande bedrijventerreinen in de Achterhoek bestaat uit drie stappen, namelijk:
1. Het op- en vaststellen van het RPW;
2. Het planologisch regelen van (nieuwe) locaties, inclusief toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking (die gebaseerd wordt op het resultaat van stap 1);
3. Het beoordelen van individuele initiatieven.
Met het afronden van het Regionaal Programma Werklocaties Achterhoek 2019-2023, is stap 1 afgerond. Hiermee worden tevens de regionale afspraken aangaande stap 2 en 3 vastgelegd. Deze afspraken luiden als volgt:
Het planologisch regelen van (nieuwe) locaties, inclusief toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor deze locatie zijn de volgende punten van toepassing:
Het beoordelen van individuele initiatieven
Toetsing
Het Regionaal Programma Werklocaties (RPW) is met name bedoeld voor het ontwikkelen van (nieuwe) bedrijventerreinen binnen de gemeenten van de Achterhoek. Er is binnen elke gemeente in de Achterhoek behoefte aan uitbreiding van de bedrijventerreinen waarvoor ruimte moet worden gemaakt. Het is aan de individuele gemeenten om te bepalen waar de uitbreiding kan plaatsvinden. Ook betere benutting van bestaande bedrijventerreinen kan bijdragen aan de taakstelling.
Het beoogde perceel gaat deel uitmaken van een al op het bedrijventerrein gevestigd bedrijf. Deze geringe uitbreiding van het bedrijventerrein, waar overigens geen bebouwing mogelijk is, past binnen de doelstellingen van het RPW. Daarbij past deze geringe uitbreiding binnen de in paragraaf 3.2.3 opgenomen Ladder.
Conclusie
Het wijzigen van het gebruik van een perceel wordt beschouwd als een lokale ontwikkeling die past binnen de uitgangspunten van de provinciale omgevingsvisie en -verordening.
Omgevingsvisie en -verordening vormen dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling die deze omgevingsvergunning mogelijk maakt.
Bestemmingsplan
Het voor buitenopslag relevante gemeentelijk beleid is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Oost Gelre'. Op basis van de gebruiksregels in dit bestemmingsplan is een buitenopslag hoger dan 4 meter of binnen 2 meter van de zijdelingse perceelsgrens niet toegestaan.
Beleidsregels Wabo
De raad heeft in zijn vergadering van 2 november 2010 de beleidsregels Wabo vastgesteld waarin categorieën van gevallen zijn aangewezen waarin een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) van de raad niet is vereist. Wel heeft de raad besloten op de hoogte te willen blijven van ingekomen verzoeken om omgevingsvergunning Wabo, onderdeel planologie, door ingekomen verzoeken als kennisgeving te behandelen in het presidium. Indien nodig kan het presidium beslissen alsnog de aanvraag om een projectafwijking te behandelen in de raad.
Aan deze vergunning kan meegewerkt worden via een omgevingsvergunningaanvraag met een zogenaamde projectafwijking. Op basis van de Beleidsregels Wabo, is het mogelijk om op basis van categorie 10: "wijzigen van het gebruik van gronden", een projectafwijking hiervoor te verlenen.
Door middel van de aanvraag om omgevingsvergunning Wabo geeft verzoeker aan een procedure om projectafwijking Wabo te willen volgen.
Het verzoek voldoet aan de beleidsregels Wabo.
Het presidium is op 16 november 2020 akkoord gegaan met het gebruik van de algemene verklaring van geen bedenkingen uit haar beleid van 2 november 2010.
Voorwaarden aan de projectafwijking
Op basis van beleid en onderzoeksresultaten zullen aan de projectafwijking o.a. de volgende voorwaarden worden verbonden:
Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het internationale-, nationale-, provinciale- en gemeentelijke beleidskaders.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet nagegaan worden of de bodem geschikt is voor de beoogde nieuwe functie. Belangrijke vraag daarbij is om na te gaan of er gebouwen worden opgericht die gebruikt gaan worden als verblijfplaats voor mensen. Het gaat hier om de uitbreiding van de buitenopslag. Er wordt niet gebouwd en er worden geen verblijfplaatsen voor personen opgericht. Bovendien is er geen sprake van vrijkomende grond die moet worden afgevoerd naar elders.
Het is daarom niet noodzakelijk een verkennend bodemonderzoek uit te voeren.
Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt "Anders omgaan met water" vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De toets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik van de grond in het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied. Voorbeelden van deze aspecten zijn: veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit. Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren" staat hierbij centraal. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvaten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem.
In het waterbeheersplan heeft het waterschap Rijn en IJssel deze beleidsdoelstellingen uitgewerkt en vormgegeven voor zijn waterbeheer. Het waterschap streeft naar schoon water, levend water en functioneel water. Het watersysteem dient optimaal afgestemd te zijn op de ruimtelijke functies van een gebied. Aandachtspunten zijn het verbeteren van waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen. In het stedelijke gebied is de waterhuishouding in eerste instantie gericht op het voorkomen van (grond)wateroverlast.
Thema | Toetsvraag | Relevant |
HOOFDTHEMA'S | ||
Veiligheid |
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? 2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? |
Nee Nee |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak? 2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Ja Nee Nee |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? 3. Is in het plangebied sprake van kwel? 4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? |
Nee Nee Nee Nee |
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied? |
Nee Nee Nee |
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Volksgezondheid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? | Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? |
Nee Nee |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
AANDACHTSTHEMA'S | ||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Het opslagterrein wordt verhard. Dit heeft consequenties voor met name de afvoer van het hemelwater. Dit aspect is nader bekeken.
Wateroverlast (oppervlaktewater)
Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.
Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met 887 m2. Dit nieuwe verharde oppervlak wordt niet aangesloten op het rioolstelsel. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Het hemelwater wordt ter plaatse geïnfiltreerd/geborgen in een nieuw aan te leggen wadi aan de zijde van de Van Eedenstraat. De wadi krijgt een oppervlakte van 60 m2 waarin ongeveer 26 m3 hemelwater in kan worden opgevangen. Op deze wijze kan regenbui T=10+10% (40mm) worden opgevangen in het plangebied en vertraagd worden afgevoerd. In extreme situaties zou bui T=100+10% tot aan maaiveld of op maaiveld geborgen kunnen worden zonder dat er waterschade optreedt.
De overheid wil de hoeveelheid stikstof in de natuur (stikstofdepositie) terugdringen. Daarvoor introduceerde zij in 2015 het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Dit programma was ook gericht op het versterken van de natuur en het maakte tegelijkertijd economische ontwikkeling mogelijk. Dit deed het PAS door:
Op deze manier bood het PAS ruimte aan nieuwe activiteiten die stikstof uitstoten.
Per 15 oktober 2020 is een aangepaste versie van het rekenprogramma Aerius beschikbaar. Met behulp hiervan kan de stikstofuitstoot van een planontwikkeling worden berekend. Heeft de planontwikkeling geen toename van stikstof op nabij gelegen natuurgebieden tot gevolg dan kan aan de planontwikkeling worden meegewerkt.
Door Locis adviseurs te Varsseveld zijn berekeningen in de aanleg- en gebruiksfase uitgevoerd met het programma Aerius, versie 2020. Daar is een stikstofparagraaf bijgevoegd. Uit deze paragraaf wordt geconcludeerd dat uitbreiding van het buitenterrein bij het bouwbedrijf ten behoeve van opslag en parkeren niet resulteert in een nadelig effect op de instandhoudings-doelstellingen van beschermd Natura 2000-gebieden. Een vergunning of ontheffing van de provincie in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.
De stikstofparagraaf met berekeningen van 19 oktober 2020 zijn als bijlage bijgevoegd.
Conclusie
Er zijn geen gevolgen te verwachten voor omliggende Natura 2000-gebieden van de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de provinciale omgevingsvisie en -verordening.
Gebiedsbescherming
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.
Natura 2000
Natura 2000-gebieden zijn door de Europese Unie (EU) aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Binnen deze gebieden mogen geen significant negatieve effecten optreden vanwege nieuwe ontwikkelingen.
Afbeelding Ligging Natura 2000-gebieden binnen de gemeente en in de omgeving, bron http://natura2000.eea.europa.eu/
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Voor een groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Situatie plangebied
De beoogde locatie aan de Van Eedenstraat te Lichtenvoorde en het beoogde gebruik ervan als opslagterrein voor het naastliggende bouwbedrijf maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Daarnaast is de beoogde locatie op ongeveer 3,6 km van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Korenburgerveen gelegen. Gezien deze ruime afstand zal het gebruik van het perceel als opslagterrein voor bedrijfsmaterialen die niet regelmatig gebruikt worden geen negatieve gevolgen hebben voor dit Natura 2000-gebied.
Het beoogde perceel is nu in gebruik als weiland cq. tuin. Dit perceel wordt met regelmaat gemaaid zodat het niet is te verwachten dat er hier dier- en plantsoorten aanwezig zijn die beschermd zijn. Onderzoek hiernaar is dan ook niet noodzakelijk.
PAS
De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Bij planologische ontwikkelingen moet dan ook worden aangetoond dat het project of plan geen significant schadelijke effecten heeft op de Natura 2000-gebieden.
In paragraaf 4.3 is al geconstateerd dat bij de aanleg en bij het gebruik van het perceel geen toename van stikstofuitstoot zal zijn. Voor de uitgebreidere beschrijving van de PAS wordt naar voornoemde paragraaf verwezen.
Conclusie
De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.
Wettelijk kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Archeologie
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.
Nieuw Archeologiebeleid
Op 14 april 2020 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre nieuw archeologisch beleid vastgesteld met titel 'Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre, een actualisatie van de archeologische waarden-, verwachtings- en beleidskaart'. Dit nieuwe beleid is nog niet opgenomen in de geldende bestemmingsplannen zodat dit nieuwe beleid dient ter nadere motivering bij plannen die afwijken van het bestemmingsplan.
Een wijziging ten opzichte van het in het bestemmingsplan opgenomen is de mate van oppervlakte waarbij een verkennend archeologisch onderzoek nodig is. In het bestemmingsplan worden oppervlaktematen van 100 m2 en 2.500 m2 genoemd. Het nieuwe Archeologiebeleid heeft deze oppervlakten verruimd van 100 m2 naar 250 m2 en van 2.500 m2 naar 5.000 m2.
Voor het beoogde perceel aan de Van Eedenstraat (ong.) te Lichtenvoorde geldt, ingevolge het vastgestelde bestemmingsplan 'Woonwijken Lichtenvoorde', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2
Streven naar behoud in huidige staat. Bodemingrepen dieper dan bouwvoor of bekende bodemverstoring vermijden. Indien behoud niet mogelijk is, dan bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 5.000 m2 vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek.
Het huidige weiland cq. tuin heeft een oppervlakte van 994 m2. Het terrein wordt verhard maar er zullen geen grondwerkzaamheden plaatsvinden. De oppervlaktemaat van 5.000 m2 wordt niet overschreden. Aanvullend archeologisch onderzoek is dan ook niet nodig.
Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:
Het beoogde perceel aan de Van Eedenstraat ong. te Lichtenvoorde heeft geen historisch-geografische of stedenbouwkundige waarden. Architectuurhistorische waarden, cultuurhistorische waarden of monumenten zijn niet aanwezig. De gemeentelijke erfgoednota is niet van toepassing bij de boogde ontwikkeling op dit perceel.
Conclusie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Naast het wettelijk kader van de Wet geluidhinder moet ook een afweging gemaakt worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Planlocatie
Op het beoogd perceel wordt geen geluidsgevoelig object opgericht zoals bijv. een woning. Wel dient te worden beoordeeld of omliggende geluidsgevoelige bestemmingen overlast kunnen ervaren en of er wel een goed woon- en leefklimaat in deze woningen kan worden gegarandeerd.
Akoestisch onderzoek
Door Adviesburo Van der Boom is een onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting afkomstig van het bouwbedrijf en het achterliggende opslagterrein op de omliggende woningen van derden. De uitkomsten hiervan zijn opgenomen in een akoestisch rapport met nummer 20-095, d.d. 31 augustus 2020. Dit rapport is als bijlage bijgevoegd.
In het rapport is de volgende conclusie opgenomen:
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT t.g.v. alle activiteiten bij het bedrijf bedraagt in de immissiepunten 1 - 10 bij de woningen hooguit 40 dB(A) overdag. Daarmee worden de grenswaarden niet overschreden. De bijdrage van de uitbreiding is gering.
De maximale geluidniveaus LAmax t.g.v. het laden/lossenbedragen in de immissiepunten bij de woningen bedragen 75 dB(A) overdag. Deze pieken zijn het gevolg van laad- en losactiviteiten. Zonder deze activiteiten liggen de maximale geluidniveaus niet hoger dan 70 dB(A). Daarmee worden de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit niet overschreden. In de RO-toets wordt de bijdrage van de uitbreiding getoetst. Deze ligt in punt 9 boven de richtwaarde van 70 dB(A) zodat daarmee niet aan de eisen wordt voldaan. Geluidbeperkende voorzieningen zijn noodzakelijk om aan de eisen in de RO-toets te voldoen.
Wanneer een 1,8 m hoog scherm wordt geplaatst tussen het nieuwe opslagterrein en de woning Van Eerdenstraat 4 (punt 9) nemen de piekniveaus zodanig af dat ook in punt 9 aan de eis kan worden voldaan.
De 50-dB(A)-contour t.g.v. verkeer van en naar de inrichting ligt op minder dan 2 m van de wegas. De geluidbelasting op de woningen langs de weg - binnen de invloedssfeer van het bedrijf - ligt onder de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).
Akoestische maatregelen
Zoals in het akoestisch rapport is aangegeven dient er een scherm met een minimale hoogte van 1,8 m te worden geplaatst aan de zijde van de Van Eerdenstraat 4 te Lichtenvoorde. Aan drie zijden van het opslagterrein wordt een betonnen keerwand geplaatst met een hoogte van 1,8 m. Hierdoor zal worden voldaan aan de gestelde grenswaarden en richtwaarden zoals genoemd in het Activiteitenbesluit.
Conclusie
Nu er akoestische maatregelen worden getroffen rondom het opslagterrein kan worden voldaan aan de in het Activiteitenbesluit genoemde grenswaarden en richtwaarden. Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Binnen de locatie zijn parkeerplaatsen aanwezig. Daarnaast worden op het beoogde opslagterrein extra parkeerplaaten gerealiseerd voor met name het eigen personeel.
Door het in gebruik nemen van het opslagterrein zullen de verkeersbewegingen niet toenemen.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ontwikkelingen als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (nibm) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).
De buitenopslag blijft binnen de normen van het Besluit niet in betekenende mate omdat er geen sprake is van een bouwproject en de verkeersaantrekkende werking naar alle redelijkheid niet toeneemt.
Het beoogde perceel voor de opslag van materiaal en materieel is ten behoeve van het bouwbedrijf dat is gevestigd aan Mercatorstraat 9 te Lichtenvoorde. Ingevolge de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering valt een dergelijk bedrijf in categorie 2. Ingevolge voornoemde VNG-publicatie gelden voor categorie 2 bedrijven een minimale afstand van 30 m tot aan gevoelige objecten zoals bijv. woningen waarbij deze afstand wordt bepaald door het aspect geluid.
Deze afstand van 30 m geldt voor de activiteiten die een bouwbedrijf met name intern in een gebouw uitvoerd. Nu het bouwbedrijf al in het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Oost Gelre' is opgenomen en hier met deze omgevingsvergunning geen wijzigingen worden aangebracht is een verdergaande toetsing op dit aspect aan de richtafstanden en een beschouwing van het woon- en leefklimaat dus niet relevant en kan achterwege blijven. De overwegingen voor dit aspect worden geacht te zijn gemaakt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Het nieuwe opslagterrein is ten behoeve van dit bouwbedrijf en zal ook aan de minimale afstand van 30 m moeten voldoen. Wel kan hier gemotiveerd van worden afgeweken.
De omliggende woningen zijn op ten hoogste 20 m van dit opslagterrein gelegen. Zoals aangegeven wordt deze minimale afstand van 30 m bepaald door het aspect geluid. In paragraaf 4.6 is het onderdeel geluid beschreven waarin is aangegeven dat, om te kunnen voldoen aan de in het Activiteitenbesluit opgenomen grenswaarden en richtwaarden, er een akoestische afscherming moet plaatsvinden om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen in de omliggende woningen. Dit woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd door het plaatsen van een akoestische afscherming van minimaal 1,8 m hoog rondom het opslagterrein. Het opslagterrein wordt rondom afgeschermd door het plaatsen van een betonnen keerwand van 1,8 m hoog. Hierdoor wordt voldaan aan de eerder genoemde grenswaarden en richtwaarden op de omliggende woningen. Hierdoor kan worden afgeweken van de minimale afstand van 30 m nu blijkt dat door het aanbrengen van een akoestisch scherm in de omliggende woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Conclusie
Het opslagterrein levert strijdigheid op met het gestelde in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' maar door het plaatsen van een akoestisch scherm kan van de minimale afstand van 30 m worden afgeweken nu blijkt dat door deze akoestische maatregel een goed woon- en leefklimaat in de omliggende woningen kan worden gegarandeerd.
Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het BEVI heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het BEVI legt veiligheidsafstanden vast tussen bedrijven die risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen verrichten (zoals LPG-tankstations en chemische fabrieken) en zogenoemde kwetsbare objecten (zoals woningen en scholen). Tevens beperkt het BEVI het totale aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf.
Met behulp van de provinciale risicokaart is gekeken welke risico's zich in de directe omgeving van het bedrijf en/of opslagterrein bevinden. In de directe omgeving bevinden zich geen bedrijven met een risicocontour of een transportroute voor gevaarlijke stoffen.
Toestaan opslag op de perceelgrens:
Het toestaan van opslag tot op de perceelgrens is een aspect wat niet onder externe veiligheid valt. Wel dienen er maatregelen te worden getroffen die er voor zorgen dat het omvallen van goederen buiten het perceel op de aangrenzende gronden onmogelijk wordt gemaakt. In het omgevingsbesluit zal hier een voorschrift voor worden ogenomen om de hoogte van de opslag te beperken.
Het opslagterrein is bedoeld voor de opslag van bedrijfsmaterialen die niet regelmatig gebruikt worden en het parkeren van voertuigen. In het omgevingsbesluit zal worden opgenomen wat onder 'niet regelmatig gebruikt' wordt verstaan. Opslag van gevaarlijke stoffen en gasflessen op dit opslagtrerrein zijn niet toegstaan. Ook dit wordt als voorschrift in het omgevingsbesluit opgenomen.
Conclusie:
Het toestaan van buitenopslag is geen aspect wat onder externe veiligheid valt. In het omgevingsbesluit worden voorschriften opgenomen voor wat betreft de hoogte van de opslag. Daarnaast is opslag van gevaarlijke stoffen en gasflessen niet toegestaan. In het omgevingsbesluit wordt tevens opgenomen wat onder 'niet regelmatig gebruikt' wordt verstaan.
In paragraaf 4.10 is aangegeven welke materialen en materieel op het opslagterrein mag worden opgeslagen nu er in het omgevingsbesluit hiervoor een beschrijving wordt opgenomen ('niet regelmatig gebruikt'). Nu ook de opslag van gevaarlijke stoffen en gasflessen niet zijn toegestaan is de verwachting dat er geen risico verhogende zaken m.b.t. de brandveiligheid te verwachten zijn. Het is vooral “gezond verstand” en de verantwoordelijkheid van de ondernemer dat er geen brandonveilige situatie ontstaat.
Voordat er een verzoek om omgevingsvergunning Wabo voor de ontwikkeling op het beoogd perceel is ingediend, zijn omwonenden persoonlijk geinformeerd en is het plan gepresenteerd. De reacties van de omwonenden zijn in een verslag opgenomen. Ook de door het bedrijf te nemen maatregelen naar aanleiding van de gemaakte opmerkingen zijn in dit verslag opgenomen. Het verslag van 1 mei 2020 is als bijlage bijgevoegd.
Daarnaast zijn er een aantal omwonenden, de in eerste instantie niet zij geinformeerd, alsnog geinformeerd. De reacties hiervan zijn in een aanvullende brief opgenomen. Deze brief van 11 juni 2020 is als aanvulling op de omgevingsdialoog ook als bijlage bijgevoegd.
Het project en bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst afgesloten met verzoeker inzake planschade.
De omgevingsvergunning voorziet in wijziging van een perceel grond ten behoeve van de opslag van materialen en materieel welke niet regelmatig gebruikt worden. Daarbij vindt parkeren van motorvoertuigen plaats van het eigen personeel. Het verharden van het perceel en plaatsen van keerwanden is geen bouwactiviteit zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Wel dienen de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderzins verzekerd te zijn. Met verzoeker is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is opgenomen dat de te maken kosten, waaronder eventuele planschade, voor rekening van verzoeker zijn. Burgemeester en wethouders achten het plan economisch uitvoerbaar.
Voor het plan wordt de uitgebreide procedure doorlopen zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat de ontwerp omgevingsvergunning voor een periode van zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder kan gedurende deze periode een zienswijze indienen. Het ontwerp heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegen van 11 december 2020 tot en met 21 januari 2021. Gedurende deze termijn is er een zienswijze ingekomen.
Deze zienswijze is verwoord en beantwoord in de Nota 'Inhoud en beantwoording zienswijzen en ambtelijke wijzigingen' welke als bijlage is bijgevoegd.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Binnen het plan zijn geen nationale en provinciale belangen in het geding. Vooroverleg met de Vrom-inspectie en de provincie Gelderland is dan ook geen verplichting. Daarnaast zijn er geen wateraspecten in het geding waardoor er vooroverleg moet worden gevoerd met het Waterschap Rijn en IJssel.
In de ontwerpfase zijn de diensten van provincie en het Waterschap door middel van een kennisgeving op de hoogte gebracht van de ontwerp omgevingsvergunning. Gedurende de inzage termijn zijn er geen zienswijzen en/of op- en/of aanmerkingen ingekomen van deze diensten.