direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Lievelderweg 26, Lichtenvoorde
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.PBLIC106-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Algemene gegevens ruimtelijke onderbouwing

Lievelderweg 26, Lichtenvoorde  
omgevingsvergunning  
maart 2021  

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk kader

2.1 Aanleiding

Op 20 april 2020 is bij de gemeente Oost Gelre een aanvraag om omgevingsvergunning ingekomen voor de bouw van een nieuwe woning aan de Lievelderweg 26 te Lichtenvoorde. Ter plaatse van de aangevraagde woning bevindt zich nu het verharde voorterrein van een bedrijf. De eigenaar van de kavel heeft een verzoek ingediend om op dit voorterrein een nieuwe woning te mogen oprichten waarbij tevens een deel van het bedrijfspand wordt gesloopt.

2.2 Ligging en begrenzing

De woning komt te staan aan de Lievelderweg 26 te Lichtenvoorde. De Lievelderweg is een ontsluitingsweg van Lichtenvoorde in noordoostelijke richting. De straat heeft een woonfunctie aan de westzijde en aan de oostzijde bevindt zich een gebied met gemengde functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBLIC106-VG01_0001.png"

Omgeving plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBLIC106-VG01_0002.png"

Plangebied

2.3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van het voorliggende plan beschreven.

2.3.1 Aanleiding

Op het perceel Lievelderweg 26 staat momenteel een bedrijf met een verhard voorterrein. Ter plaatse van de aangevraagde woning bevindt zich nu het verharde voorterrein van een bedrijf. De eigenaar van de kavel heeft een verzoek ingediend om op dit voorterrein een nieuwe woning te mogen oprichten waarbij tevens een deel van het bedrijfspand wordt gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBLIC106-VG01_0003.png"

Huidige situatie perceel

2.3.2 Geldende bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Woonwijken Lichtenvoorde'. Het perceel heeft de bestemming 'Bedrijf'. Ter plaatse mag een bedrijf gevestigd zijn van milieucategorie 1 of 2. Met een bouwvlak is aangegeven waar de bedrijfsgebouwen gebouwd mogen worden. De maximaal toegestane bouwhoogte is 8 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBLIC106-VG01_0004.png"

Op het perceel ligt daarnaast de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'. Voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 geldt een archeologische onderzoeksplicht.

2.3.3 Gewenste situatie

Er is een plan ingediend voor een nieuwe woning op het perceel Lievelderweg 26. Het plan beslaat het perceel kadastraat bekend als sectie I, nummer 360. Het bouwplan past niet in het geldende bestemmingsplan, aangezien dat geen woning toestaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBLIC106-VG01_0005.png"

Situering nieuwe woning

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBLIC106-VG01_0006.png"

Impressie nieuwe woning


De bovenkant van de begane grondvloer van de nieuwe woning bevindt zich op 1,10 meter hoogte waardoor het soutterain ook voorzien kan worden van ramen voor de daglichttoetreding. De nieuwe woning komt in de bestaande rooilijn van de naastgelegen woningen te staan. De woning wordt voorzien van een lessenaarskap met een maximale hoogte van 7,8 meter hoog. De afstand tot de perceelsgrens aan de zijde van de Lievelderweg 24 is minimaal 3 meter. De afstand van de woning aan de Lievelderweg tot aan de perceelsgrens is ongeveer 2 meter. De aangebouwde erker aan de woning aan de zijde van het voorliggend initiatief is op een kleinere afstand gelegen. Binnen de reguliere bestemmingen van de gemeente Oost Gelre geldt voor vrijstaande woningen dat de de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 meter dient te bedragen. De afstand van 3 meter van de nieuwe vrijstaande woning voldoet daar ruimschoots aan en wordt dan ook ruimtelijk aanvaardbaar geacht.

De afstand tot de perceelsgrens aan de zijde van de Lievelderweg 28 is een kleine 8 meter. De afstand van de woning aan de Lievelderweg 28 tot aan de perceelsgrens is ongeveer 2 meter. Ook aan deze zijde is er sprake van een ruimtelijk aanvaardbare afstand tot de bestaande woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBLIC106-VG01_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBLIC106-VG01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBLIC106-VG01_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBLIC106-VG01_0010.png"

Gevelbeelden

2.3.4 Stedenbouw en welstand

De Lievelderweg ter plaatse van het initiatief is een gemengd gebied met is een straat met ter plaatse van het initiatief een gat in de straatwand doordat de gevel van het bestaand bedrijf verder terugligt van de straat dan de naastgelegen woningen. Door realisatie van het initiatief wordt dit gat in de straatwand opgevuld met een logische functie; een woning.

Het plan is op 14 mei 2020 voorgelegd aan Welstand en zij hebben positief geadviseerd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat die relevant zijn voor het plangebied.

3.2 Provinciaal beleid

In de provinciale omgevingsverordening zijn regels opgenomen om de provinciale ruimtelijke belangen veilig te stellen. Eén van deze provinciale belangen is het toevoegen van nieuwe woningen aan de woningvoorraad.

In artikel 2.2.1.1 (Nieuwe woonlocaties) is het volgende bepaald over nieuwe woningen:

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Met deze omgevingsvergunning met projectafwijking (deze vergunningen worden gelijk gesteld met bestemmingsplannen) wordt een nieuwe woning mogelijk. Het initiatief is gebaseerd op een principebesluit uit 2013 dat betrekking had op 2 woningen op de locatie waar nu 1 woning voor is aangevraagd. Aan het principebesluit was destijds nog geen geldigheidsduur aan verbonden. Om intrekking van dat principebesluit te voorkomen, heeft initiatiefnemer desgevraagd de benodigde stukken aangeleverd. Vervolgens heeft initiatiefnemer de verdere benodigde onderzoeken uitgevoerd en de bouwaanvraag ingediend. Los van het voorgaande, past het initiatief binnen het beleid van de Menukaart zoals die gehanteerd wordt voor dergelijke initiatieven (zie ook paragraaf 3.3).

3.3 Gemeentelijk beleid

In de gemeentelijke Woonvisie is het gemeentelijk beleid voor woningen vastgelegd. Het initiatief is niet meegenomen in de kwanitatieve aantallen. Als het initiatief nu getoetst zou worden aan de Menukaart zoals die gehanteerd wordt bij initiatieven binnen de kernen Lichtenvoorde en Groenlo, zou het initiatief daar aan voldoen. Het betreft een inbreidingslocatie in gemengd gebied en waar legale bebouwing aanwezig is. Aangezien er in het traject van de Menukaart nog ruimte is voor initiatieven in Lichtenvoorde, zou op grond van dat beleidsstuk ook medewerking aan het initiatief worden verleend. Zoals in paragraaf 2.3.4 al is aangegeven, is het initiatief om ter plaatse van het gat in de gevelwand van de Lievelderweg 26 een woning te realiseren een logische invulling. Stedenbouwkundig is medewerking dan ook wenselijk.

Het ingediende bouwplan past niet in het geldende bestemmingsplan. Het ingediende plan voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld bij de eerste beoordeling van het verzoek.

Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten

4.1 Bodemonderzoek

De initiatiefnemers hebben een verkennend bodemonderzoek laten uitvoeren. Doel van dit onderzoek is om de algemene bodemkwaliteit te bepalen en na te gaan of de bodemkwaliteit voldoende is voor het beoogde gebruik als woning. Een rapport van het verkennend onderzoek is als bijlage 1 bij voorliggende ruimtelijke onderbouwing gevoegd.

Uit het onderzoek blijkt dat de bodem op de locatie een lichte tot sterke bijmenging met baksteen bevat. Plaatselijk is een laag aanwezig welke volledig uit baksteen bestaat. In een tweetal mengmonsters is een licht verhoogd gehalte minerale olie aangetroffen. In het grondwater is een lichte verontreiniging aangetroffen van barium.

Dit betekent dat bij indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit, de grond in de laag van 0,2-2,0 m-mv wordt geclassificeerd als ‘niet toepasbaar’. Omdat er volgens de Wet Bodembescherming enkel licht verhoogde gehalten zijn aangetroffen, is aanvullend onderzoek of een bodemsanering niet verplicht. Eventuele vrijkomende grond kan niet zonder meer worden toegepast en moet mogelijk afgevoerd worden naar een erkende verwerker.

Het bodemonderzoek is getoetst door de ODA en geconcludeerd wordt dat het onderzoek voldoet aan de kwaliteitseisen en is uitgevoerd door een erkend bureau. Uit de toetsing aan de normkaders volgt dat sprake is van een afwijkende bodemkwaliteit. Het gaat om verhoogde gehalten minerale olie (niet toepasbaar). Derhalve worden aan de vergunningsprocedure de volgende voorwaarden verbonden om te zorgen dat de bodemsituatie geschikt wordt gemaakt:

  • a. de locatie wordt volledig voorzien van bebouwing en/of aaneengesloten verharding (bestrating), en/of;
  • b. de locatie wordt voorzien van een leeflaag met een dikte van minimaal 1 meter die in stand moet worden gehouden. Conform het besluit bodemkwaliteit voldoet de kwaliteit van de grond van 0-0,5 m-mv aan de achtergrondwaarde en dieper dan 0,5 m-mv minimaal aan de kwaliteit Wonen, en/of;
  • c. de verontreinigde grond met minerale olie wordt op milieuhygiënische wijze verwijderd en afgevoerd naar een erkend verwerker.

Deze voorwaarden zullen worden overgenomen in de vergunning.

4.2 Watertoets

Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt "Anders omgaan met water" vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De toets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik van de grond in het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied. Voorbeelden van deze aspecten zijn: veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit. Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren" staat hierbij centraal. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvaten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem.

In het waterbeheersplan heeft het waterschap Rijn en IJssel deze beleidsdoelstellingen uitgewerkt en vormgegeven voor zijn waterbeheer. Het waterschap streeft naar schoon water, levend water en functioneel water. Het watersysteem dient optimaal afgestemd te zijn op de ruimtelijke functies van een gebied. Aandachtspunten zijn het verbeteren van waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen. In het stedelijke gebied is de waterhuishouding in eerste instantie gericht op het voorkomen van (grond)wateroverlast.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid
 
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
Nee

Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee
Nee

Nee
 
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  
Nee

Nee

Nee
Nee  
Oppervlakte-
waterkwaliteit
 
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  
Nee

Nee
Nee
 
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee

 
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?   Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
Nee
Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
AANDACHTSTHEMA'S  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee
 
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Het perceel is momenteel al bebouwd; er is een bedrijf aanwezig. Voor de rest is het deel van het perceel waar de woning gerealiseerd wordt, reeds verhard. Gelet op de afwijkende bodemkwaliteit, zal hierin geen wijziging plaatsvinden met het voorliggende initiatief.

4.3 Flora en Fauna

In verband met deze ruimtelijke ontwikkeling is het noodzakelijk om onderzoek uit te voeren naar relevante soorten in het kader van de Flora- en faunawet (het onderzoek is uitgevoerd op basis van de destijds nog geldende Flora- en faunawet die sinds 1 januari 2017 is opgegaan in de Wet natuurbescherming). Het plangebied is gelegen in een bebouwd gebied, waarbij een nieuw gebouw wordt opgericht.

Door EcoTierra is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Er is in het onderzoeksgebied gekeken naar de aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, rust- en voortplantingslocaties die door de uitvoering van de voorgenomen activiteiten vernield of verstoord worden. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteit een negatief effect heeft op beschermd leefgebied van dieren in de directe omgeving van het plangebied.

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een Natura2000-gebied. Ten aanzien van flora geldt dat er binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten zijn aangetroffen. Voor wat betreft vogels zijn er geen jaarrond beschermde nesten aanwezig en het plangebied betreft geen foerageergebied. Bij de ingrepen dient rekening te worden gehouden met broedende vogels nabij het plangebied.

Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten van grondgebonden zoogdieren of van niet-vrijgestelde nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn geen vaste verblijf- en/of voortplantingsplaatsen van vleermuizen aanwezig binnen het plangebied. Er zullen door de ingreep geen essentiële foerageergebieden of vliegroutes verloren gaan. Van amfibieën, reptielen en vissen zijn geen vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van niet-vrijgestelde nationaal beschermde soorten aangetroffen. Dit geldt ook voor ongewervelden/ overige soorten.

Conclusie van het onderzoek is dan ook dat er in de onderzochte situatie geen procedurele gevolgen zijn ten gevolge van de voorgenomen ingrepen. Nader onderzoek naar soorten is niet noodzakelijk en een ontheffing in het kader van de Wnb (soorten) evenmin. Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft. Daarnaast is de zorgplicht altijd van toepassing.

Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 2 van de voorliggende onderbouwing.

4.4 Archeologie

Het te ontwikkelen perceel is gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Dit wil zeggen dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en meer dan 100 m2 groot er een inventariserend archeologisch onderzoek moet plaatsvinden.

Er is door KSP Archeologie een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (karterende fase) uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen als bijlage 3 van voorliggende ruimtelijke onderbouwing. Uit het uitgevoerde booronderzoek blijkt dat de bodem op de locatie diep verstoord is. Ook zijn geen archeologische indicatoren, zoals vondsten, aangetroffen. De kans dat er op de locatie een intacte archeologische vindplaats aanwezig is, is daardoor minimaal. Een archeologisch vervolgonderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Een nader onderzoek is daarom niet nodig. Wel geldt te allen tijde de zorgplicht:

Wel dient bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentwet 1988) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze Minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het dient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Oost Gelre hiervan direct in kennis te stellen.

4.5 Geluid

4.5.1 Normen Wet geluidhinder

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen voor geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) is de Wet geluidhinder van toepassing. De Wet geluidhinder kent drie geluidbronnen waarvoor geluidzones gelden:

  • 1. railverkeerslawaai;
  • 2. wegverkeerslawaai:
  • 3. industrielawaai.

Wanneer een ontwikkeling in een zone valt zoals aangegeven in de Wet geluidhinder, moet akoestisch aantonen dat aan de grenswaarden in deze wet wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan deze grenswaarden, dan kunnen Burgemeester en Wethouders onder voorwaarden de mogelijkheid hogere grenswaarden vast te stellen. Hierbij wordt een procedure doorlopen die aan de eisen van de Wet geluidhinder moet voldoen.

Railverkeerslawaai

In de omgeving van het plan bevindt zich geen spoorweg. Het onderdeel railverkeerslawaai van de Wet geluidhinder is niet van toepassing.

Industrielawaai

In de omgeving van het plan bevindt zich een gezoneerd industrieterrein, de Kamp. Het onderdeel industrielawaai van de Wet geluidhinder is van toepassing. De situatie omtrent industrielawaai is onderzocht. Uit het akoestisch onderzoek, dat als bijlage 4 bij voorliggende onderbouwing is gevoegd, blijkt dat de gevelbelasting als gevolg van industrielawaai de voorkeursgrenswaarde maar op 1 gevel overschrijdt. Dat is de noordgevel van de woning waar de geluidbelasting op verdiepinghoogte 53 dB(A) bedraagt. Deze gevel is echter uitgevoerd in het ontwerp uitgevoerd als dove waardoor er geen toets hoeft plaats te vinden op de Wet geluidhinder.

Verkeerslawaai

In de omgeving van het plan bevinden zich gemeentelijke, provinciale en rijkswegen.

Zonebreedte voor een weg, bestaande uit   stedelijk gebied   buitenstedelijk gebied  
een of twee rijstroken of een of twee sporen   200 meter   250 meter  
drie of meer rijstroken of drie of meer sporen   350 meter   400 meter  

Voor wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt geen wettelijke geluidzone.

Voor een ontwikkeling binnen de zone van overige wegen moet akoestisch onderzoek aantonen dat het verkeerslawaai op de gevel van (bijvoorbeeld) de woning voldoet aan de grenswaarde uit de Wet geluidhinder

Voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen binnen een zone geldt een voorkeurswaarde van ten hoogste 48 dB.

Bij het niet kunnen voldoen aan deze grenswaarde bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid hogere grenswaarden vast te stellen. Het College van Burgemeester en Wethouders is hiervoor bevoegd.

Hoogste toelaatbare geluidsbelasting   stedelijk gebied   buitenstedelijk gebied  
Woningen nieuw gelijk met wegaanleg   58 dB   53 dB  
nieuwe woning bij agrarisch bedrijf    nvt   58 dB  
nieuwe woning / bestaande weg   63 dB   53 dB  
Vervangende nieuwbouw   68 dB   58 dB  
bestaande woning / nieuwe weg   63 dB   58 dB  

Het plangebied ligt op een afstand van ruim 700 meter van de Hamelandweg (provinciale weg) en ruim 800 meter van de N18 / Europaweg (rijksweg). Het plangebied valt dus buiten de zones van deze wegen. Het plangebied ligt wel in de zone van de Lievelderweg. Dit is een 50 km weg met asfaltverharding. Uit het in bijlage 4 bijgevoegde onderzoek blijkt dat de geluidbelasting van wegverkeerslawaai op de oostgevel ten hoogste 41 dB bedraagt. Dit voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. De geluidbelasting op de noord- en zuidgevel bedraagt tot 51-52 dB en op de westgevel zelfs tot 55 dB. Deze waarden overschrijden weliswaar de voorkeusgrenswaarde, maar niet de maximale geluidbelasting van 63 dB waarvoor een hogere waarde kan worden verleend. Het initiatief betreft immers een nieuwe woning bij een reeds bestaande weg. Op 10 juni 2020 is er een aanvraag ingekomen tot verlening van een hogere grenswaarde. Omdat zowel de noord- als de oostgevel worden uitgevoerd als een zogeheten dove gevel, ziet de aanvraag uitsluitend op de zuid- en de westgevel. Op 16 maart 2021 heeft het college deze hogere grenswaarde inzake wegverkeerslawaai op de te bouwen woning als gevolg van de Lievelderweg vastgesteld.

Aanvullend op het akoestisch onderzoek is een onderzoek uitgevoerd naar de gevelwering. Dat onderzoek is als bijlage 5 bij de voorliggende onderbouwing gevoegd. Daaruit blijkt dat, na het treffen van maatregelen, de woning kan voldoen aan het wettelijke binnenniveau van 33 dB. Tevens is er op dat onderzoek een aanvullende notitie opgesteld (bijlage 6 bij voorliggende onderbouwing) waaruit blijkt dat er een geluidluw geveldeel aanwezig is aan de woning.

4.5.2 Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Afgewogen moet worden of er in en om de geluidgevoelige objecten een goed woon- en leefklimaat blijft gegarandeerd. Dit aspect speelt wanneer geluidgevoelige objecten en geluid producerende objecten als bedrijven en wegen in elkaars nabijheid worden gerealiseerd. Om hierover een goed oordeel te kunnen vormen dient te worden bepaald wanneer sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Wanneer een gemeente geluidbeleid heeft vastgesteld kunnen daarin geluidnormen zijn opgenomen. Voor rail- en wegverkeerslawaai kan aansluiting worden gezocht bij de normen in de Wet geluidhinder. Ook als er sprake is van een industrieterrein in of rond een plangebied kent de Wet geluidhinder normen. Voor het overige lawaai van bedrijven kennen de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Activiteitenbesluit en de Handleiding Industrielawaai en vergunningverlening regels en normen.

Uit vaste jurisprudentie blijkt dat bij ruimtelijke plannen verder moet worden gekeken dan de normen uit de diverse wetten. De VNG-publicatie “bedrijven en milieuzonering” is hiervoor een hulpmiddel. Wanneer aan de richtafstanden van deze publicatie wordt voldaan is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Wordt niet voldaan aan de richtafstanden dan dient de situatie akoestisch te worden bepaald en afgewogen.

Bij de afweging of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ook in een nieuwe situatie aanwezig blijft, moet worden betrokken:

  • 4. de aard van het plan;
  • 5. de bestaande aard van de omgeving en/of het referentieniveau van het achtergrondgeluid;
  • 6. de verandering in geluidsbelasting die de nieuwe situatie voortbrengt;
  • 7. de geluidsbelasting op de woning of het geluidsgevoelige object in de nieuwe situatie;
  • 8. cumulatie van verschillende geluidsbronnen;
  • 9. de geluidsnormen die eventueel worden opgelegd aan omliggende bedrijven.

Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan gelden voor het te realiseren plan, maar geldt ook voor de omgeving van het plan.

4.5.3 Gemeentelijk geluidbeleid

Bij ruimtelijke procedures moet breder worden getoetst dan alleen dit Geluidbeleid. Ten aanzien van het woon- en leefklimaat wordt in eerste instantie getoetst aan de VNG Brochure. Als aan deze brochure wordt voldaan kan worden gesteld dat wat betreft geluid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is. Kan niet worden voldaan aan de brochure dan kan dit geluidbeleid een aanvullend toetsingskader bieden. Voor een toets van het initiatief aan de VNG Brochure, wordt verwezen naar paragraaf 4.6 van de motivering. Daaruit blijkt dat voldaan kan worden aan de brochure.

4.5.4 Conclusie

De Wet geluidhinder is van toepassing voor wegverkeerslawaai. Voor 2 gevels van de woning zal een hogere grenswaarde worden verleend en 2 gevels worden als zogehete dove gevel uitgevoerd. De geluidwering van de gevels is, na aanvullende maatregelen, dermate dat wordt voldaan aan het wettelijke binnenniveau. Op grond van het gestelde in het geluidbeleid is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Voor het onderwerp 'bedrijven en milieuzonering' heeft de Omgevingsdienst Achterhoek een advies uitgebracht. Dat advies is als bijlage 7 bij voorliggende onderbouwing gevoegd. Uit het advies blijkt dat de aangevraagde ontwikkeling plaatsvindt binnen de richtafstanden van een slachterij en een motorfietsenhandel (inclusief reparatie). Uit gericht onderzoek naar het onderdeel geluid (zie paragraaf 4.5) en nadere bestudering van het onderdeel geur blijkt dat gemotiveerd aan deze richtafstand voorbij kan worden gegaan. Hierbij geldt wel de voorwaarde dat de noord- en oostgevel van de aangevraagde woning worden uitgevoerd als dove gevels. Daar is in de aanvraag voor een omgevingsvergunning ook sprake van. In dat geval werkt de ontwikkeling niet belemmerend voor omliggende bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning is niet in het geding. Het onderwerp bedrijven en milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling.

4.7 Verkeer en parkeren

Op het perceel wordt een woning toegevoegd. Er blijft nog voldoende, reeds verharde, ruimte over op het perceel om de benodigde twee parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren.

4.8 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit is afhankelijk van de mate van verontreiniging door diverse luchtverontreinigende stoffen waarbij de voornaamste bronnen van luchtverontreiniging het wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw zijn. Deze stoffen zijn zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), lood, koolmonoxide (CO), fijn stof (PM10), en benzeen (C6H6) Vanuit Europese richtlijnen wordt aangegeven welke luchtkwaliteitsnormen voor deze stoffen gelden. In Nederland zijn deze richtlijnen sinds 15 november 2007 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer middels een wetswijziging van hoofdstuk 5 (milieukwaliteitseisen) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, beter bekend als de Wet Luchtkwaliteit.

Artikel 5.16 lid 1 en 2 van de Wet milieubeheer geeft aan dat bestuursorganen bevoegdheden of wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de luchtkwaliteit kunnen uitoefenen of toepassen, tenzij:

  • 10. het aannemelijk is gemaakt dat het uitoefenen van deze bevoegdheden niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde;
  • 11. het aannemelijk is gemaakt dat de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft of bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  • 12. het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen;
  • 13. de uitoefening dan wel toepassing is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12 lid 1 of artikel 5.13 lid 1 vastgesteld programma.

De hierboven aangegeven grenswaarden zijn in de onder staande tabel aangegeven

Stof   Grenswaarde  
SO2   350 µg/ m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 24 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
  125 µg/ m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 3 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
NO2   200 µg/ m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
  40 µg/ m³ als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010  
PM10   40 µg/ m³ als jaargemiddelde concentratie  
  50 µg/ m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
Lood   0,5 µg/ m³ als jaargemiddelde concentratie  
CO   10.000 µg/ m³ als 8 uursgemiddelde concentratie  
C6H6   10 µg/ m³ tot 1-1-2010 en 5 µg/ m³ na 1-1-2010 als jaargemiddelde concentratie  

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen):

Dit Besluit NIBM, legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. De systematiek voor het bepalen of een project NIBM is voor het grootste gedeelte geregeld in de regeling niet in betekende mate (luchtkwaliteitseisen).

De Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).

Deze Ministeriële Regeling, verder aan te duiden als de Regeling NIBM, geeft voor een aantal categorieën van projecten een - getalsmatige - invulling aan de NIBM-grens. Het gaat ondermeer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Als een project binnen de - getalsmatige - begrenzing van de Regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de 3% grens en de grenswaarden nodig en kan doorgaan zonder dat extra maatregelen worden genomen. Voor woningbouw is het huidige 3% criterium 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Met de voorgenomen ontwikkeling neemt het aantal woningen met 1 toe. Het gaat hier dus om minder woningen dan het hier genoemde criterium, waardoor het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen. Er is geen sprake van ontoelaatbare luchtverontreiniging als gevolg van de ontwikkelingen aan de Lievelderweg 26 te Lichtenvoorde.

4.9 Externe veiligheid

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het BEVI heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het BEVI legt veiligheidsafstanden vast tussen bedrijven die risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen verrichten (zoals LPG-tankstations en chemische fabrieken) en zogenoemde kwetsbare objecten (zoals woningen en scholen). Tevens beperkt het BEVI het totale aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven gevestigd. In de directe omgeving van het plangebied is een Rijksweg (N18) gelegen die is aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBLIC106-VG01_0011.png"

Uitsnede Risicokaart

Route voor gevaarlijke stoffen

In de nabijheid van de Middachtenstraat ligt de N18 (Twenteroute). Dit betreft een doorgaande weg waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De Middachtenstraat ligt op een kleine 850 meter afstand van de N18. Deze afstand is ruim voldoende om geen gevaar op te leveren.

Inrichtingen

In de directe omgeving van de locatie Lievelderweg 26 bevinden zich geen Bevi-bedrijven. Ook vanuit het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimte en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.

De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is slachthuis AGRI 4+ aan de Nijverheidsstraat 15. Het gaat om een propaantank van 5 m3. Volgens het activiteitenbesluit hoort hier een risicocontour bij van 20 meter.

In dit geval heeft deze propaantank geen invloedsgebied dat over het plangebied valt.

Externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de afwijking van het bestemmingsplan en de daarmee gepaard gaande realisatie van de woning.

Hoofdstuk 5 Economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid

5.1 Haalbaarheid

Het plan is een particulier initiatief. De kosten voor de uitvoering zijn voor rekening van de aanvragers. De gemeente werkt mee aan het plan door een omgevingsvergunning te verlenen.

5.2 Exploitatieplan

Met het voorliggende plan wordt de oprichting van een nieuwe woning mogelijk gemaakt. Met de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten over het verhaal van kosten voor onder meer de exploitatie en eventuele planschade.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.3.1 Inspraak

Voor het plan wordt de uitgebreide procedure doorlopen zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat de ontwerp-projectafwijking met het ontwerp-besluit voor een periode van zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder kan gedurende deze periode een zienswijze indienen.

Het ontwerp-besluit met bijbehorende stukken heeft van 11 december 2020 tot en met 21 januari 2021 ter inzage gelegen. In deze periode is 1 zienswijze ingediend. Deze zienswijze is samengevat en van reactie voorzien in de 'Nota Inhoud en beantwoording zienswijzen en wijzigingen' behorende bij de omgevingsvergunning ex 2.12 lid 1, sub a onder 3o Wabo “Lievelderweg 26 Lichtenvoorde”. Deze Nota is als bijlage 8 bij de voorliggende ruimtelijke onderbouwing gevoegd.

5.3.2 Artikel 3.1.1.-overleg

Volgens artikel 6.18 van het Besluit Omgevingsrecht is voor de projectafwijking (artikel 2.12. eerste lid a, onder 3) overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening van toepassing. Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan (en een vergunning met projectafwijking) overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De waterparagraaf is voor vooroverleg toegestuurd aan het waterschap. Het waterschap is akkoord gegaan met de waterparagraaf. Er is geen provinciaal belang in het geding.