direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
vastgesteld
NL.IMRO.1586.PBGRO003-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

Bij de gemeente is een verzoek ingekomen om op het perceel Marhulzenpad 3 te Groenlo een dagopvang voor honden mogelijk te maken. Het is de bedoeling om tijdens de vakantie periode honden van recreanten (van bijvoorbeeld het nabijgelegen vakantieverblijf Marveld) op te vangen.

De opvang van honden dient te worden beschouwd als een nevenactiviteit naast de hoofdactiviteit agrarisch welke op het perceel wordt uitgeoefend. De opvang van honden wordt niet beschouwd als een agrarische activiteit zodat deze activiteit niet past binnen het geldende bestemmingsplan. Er wordt daarom een planologische procedure doorlopen waarvoor voorliggende ruimtelijke onderbouwing is opgesteld.

1.1 Ligging projectgebied

Het projectgebied betreft het perceel aan de Marhulzenpad 3 te Groenlo, kadastraal bekend gemeente Groenlo, sectie F, nummer 300. Dit perceel ligt in het buitengebied ten oosten van de bebouwde kom van Groenlo. De nabije omgeving bestaat uit agrarische bedrijven en enkele burgerwoningen in het buitengebied.

In de directe nabijheid van het bedrijf, aan de rand van Groenlo, is camping Marveld gelegen. Vanuit de camping kan het bedrijf via een onverhard fietspad worden bereikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBGRO003-VG01_0001.png"

afbeelding 1 omgeving plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBGRO003-VG01_0002.png"

afbeelding 2 Marhulzenpad 3

1.2 Vigerend bestemmingsplan

Het projectgebied ligt in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 1982, met bestemming 'Agrarisch met landschapswaarden'. Het perceel is voorzien van een agrarisch bouwperceel. Verzoeker exploiteert een intensieve veehouderij in varkens.

In 2001 is een wijzigingprocedure gevolgd om het bestaande agrarisch bouwperceel te vergroten cq. te wijzigen om de bouw van een stal en kapschuur mogelijk te maken.

1.3 Gewenste situatie

Naast de hoofdactiviteit agrarisch wil men honden gaan opvangen. Hiervoor wordt een hondenkennel gerealiseerd met veertien hokken. De kennel wordt voorzien van een hekwerk. De teven en reckels worden gescheiden opgevangen.

Omdat de opvang van honden niet als een agrarische activiteit wordt beschouwd past deze activiteit niet binnen de agrarische bestemming. De opvang van honden kan als een nevenactiviteit naast de hoofdactiviteit agrarisch worden beschouwd. Wel is hiervoor een omgevingsvergunning nodig waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Middels een projectafwijking met een goede ruimtelijke onderbouwing, conform artikel 2.12. lid 1 onder a sub 3 van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo) kan medewerking worden verleend aan het realiseren van hondenopvang in strijd met het huidige bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBGRO003-VG01_0003.png"

Hoofdstuk 2 Beleidskader

Voor het projectgebied geldt een aantal juridische en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat.

2.1 Ruimtelijke verordening Gelderland

Op 15 december 2010 heeft de Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke verordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening komt in de plaats van het streekplan Gelderland 2005. Op de kaart bij de verordening is het plangebied gelegen in Waardevol landschap binnen het Nationaal Landschap Winterswijk. In de Verordening is aangegeven dat in genoemde gebieden slechts bestemmingen worden toegestaan, voor zover deze de kernkwaliteiten van het gebied, zoals vastgelegd in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten waardevolle landschappen" behouden of versterken.

Uitgewerkte kernkwaliteiten

De Nota Ruimte typeert het Nationaal Landschap Winterswijk als een kampen- en essenlandschap dat wordt gekenmerkt door een bijzondere kleinschalige openheid met een zeer groen karakter. Het zandplateau wordt doorsneden door kleine beekdalen en bevat ook nog enkele restanten van hoogveenontwikkeling en kleine boscomplexen. De weilanden en akkers, hier vaak kampen (eenmansessen), worden omzoomd door houtwallen.

In het Streekplan Gelderland 2005 is Winterswijk aangeduid als Waardevol Landschap. De volgende kernkwaliteiten worden in het streekplan beschreven:

- Kleinschalig, organisch begroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen (oostelijk helft kleinschaliger dan westelijke helft);

- Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde);

- Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes;

- Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden;

- Historisch nederzettingspatroon en vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

In de vorm van een streekplanuitwerking heeft de provincie het beleid en de begrenzing van de Nationale Landschappen bepaald. Hierin zijn de kernkwaliteiten voor het waardevol landschap Winterswijk als volgt uitgewerkt:

Kleinschalig, organisch begroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft

- De kleinschaligheid is deels te herleiden tot de kleinschalige geologie en geomorfologie van het Oost-Nederlands Plateau, die sterk afwijkt van het aanliggende dekzandlandschap: met heel karakteristieke structuren van kleine ingesneden beken op korte afstand van elkaar.

- De veel voorkomende NSW-landgoederen (Natuurschoonwet-landgoederen) met hun landerijen zijn karakteristiek voor het landschap. De afwisseling van natuur, bos en landschap en agrarisch gebruik zijn in ecologisch opzicht van grote waarde en geven het gebied het aanzien van een economisch, levend landschap. De landbouw speelt een belangrijke rol in het beheer van het landschap. In het oudhoevige landschap dragen de landgoederen bij aan een besloten, gevarieerd karakter, met een nog sterk aanwezige cultuurhistorische identiteit. In het jonge ontginningenlandschap heeft landgoedvorming plaatselijk eveneens een gevarieerd karakter doen ontstaan, maar hier ontbreken de oude bouwvallen (essen) en oude boerderijen, en valt de strakke, rechte verkavelingsstructuur op. Het grondgebruik, de afwisseling van grasland en akkerbouw naast de houtwalstructuren en de bossen geven het gebied zijn karakteristieke eigenschappen en vormen tezamen een waardevol agrarisch cultuurlandschap. De landbouw is een onmisbare activiteit in het geheel.

- De koeien in de wei vormen een onmisbaar element in het landschap voor onder andere de genietende, recreërende en rustzoekende recreant.

- In de westelijke helft komt tussen de plateaurand Aalten-Groenlo en Winterswijk een komvormige laagte voor waar een afwijkend landschap is ontstaan op voormalig broek en veen. Dit jongere landschap is eveneens kleinschalig maar kent niet de afwisseling met beken, oude bouwlanden en hoeven. Dezelfde soort jongere landschappen komen voor aan de noordrand (o.a. Meddosche veld en Masterveld).

Rijk aan microreliëf (steilranden, essen, eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde)

- De terrasrand ligt tussen Aalten en Groenlo. Bovenop de rand komen grote open escomplexen voor: tussen Aalten en Barlo en bij Vragender, en verspreid talloze kleinere essen; het patroon is grillig met veel gebogen wegen en esranden. Op de terrasrand komen ook jongere heideontginningen met rechthoekige patronen voor, zoals Schaarsheide en Vragenderveld met heel andere patroonkenmerken.

De hoge ligging nodigde in het verleden militaire activiteiten uit waaraan de Besselinkschans bij Lievelde en de vestingstad Groenlo met zijn circumvallatielinie uit de tachtigjarige oorlog nog herinnert.

- Essen, eenmansessen met steilranden komen overal in het gebied voor behalve in de jongere heide-, broek- en veenontginningen.

Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes

- De structuur van beken en beekjes die samenstromen in de Groenlose Slinge en de Bovenslinge wordt bepaald door de ondergrond en menselijke activiteit.

- langs de beken zijn veel kleine tot middelgrote (loof)bossen gelegen. Op hogere plaatsen langs de beken is het natuurlijke reliëf opgehoogd tot esdekken.

Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden

- Voor de essen zie boven bij 'rijk aan microreliëf'.

- Bijzondere broek- en veengebieden zijn het Korenburgerveen en omgeving en het Wooldsche Veen, die getuigen van kleinschalige turfwinning.

Historiche nederzettingspatroon vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen

- De enige grote nederzetting in het gebied zelf is Winterswijk dat als een spin in een web van wegen zit. Aan de westrand van het gebied en het plateau liggen Groenlo, Lichtenvoorde en Aalten.

- De vele gehuchten liggen verspreid in het land, de meeste bestaan uit oude en jongere gebouwen, van oorsprong veelal hoeven, in een karakteristieke losse structuur gegroepeerd bij of rond essen en esjes en in veel gevallen aan een beek.

- de verspreid gelegen oude boerderijen hebben veelal een bijbehorende eenmanses.

Wanneer één van de in het geding zijnde kernkwaliteiten worden aangetast, maar andere kernkwaliteiten worden versterkt, en er over het geheel genomen sprake is van versterking van de kernkwaliteiten, kan dit acceptabel zijn. Bij toepassing van deze benadering kan het nodig zijn om het plangebied te vergroten om tot een acceptabele uitkomst te kunnen komen. Dat is niet het geval bij aantasting van onvervangbare en/of zeldzame kernkwaliteiten als karakteristieke openheid of sommige verkavelingspatronen. Algemene regels zijn hiervoor niet te geven: het is maatwerk dat Gedeputeerde Staten van geval tot geval zullen beoordelen.

Ingevolge de Streekplanuitwerking Kernkwaliteiten Waardevolle Landschappen (als bijlage bijgevoegd) is onderhavige locatie gelegen in deelgebied 3 waarbij alle vijf genoemde kernkwaliteiten moeten worden beoordeeld. Daarnaast is ingevolge het bestemmingspan "Buitengebied 1982 en 1995" een landschapswaardering voor het plangebied en omgeving aanwezig welke is gewaardeerd als:

b: houtopstanden;

h: kleinschalige hoogteverschillen;

v: rustige omstandigheden en/of onverharde wegen;

w: waterhuishouding.

Het verzoek is gericht tot vergroting van het bestaande agrarisch bouwperceel waarna nieuwbouw van bedrijfsgebouwen en aanverwante agrarische bouwwerken worden opgericht. Om de kernkwaliteiten te handhaven of zelfs te versterken en om de in het bestemmingsplan aangegeven landschaps- waarderingen te respecteren is door verzoeker een landschappelijk inpassingsplan ingediend. Daarbij is aangesloten bij het landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Oost Gelre "Groen licht voor het landschap".

Landschapsplan

Op grond van het LOP is het perceel gelegen in het ensemble Zwols Slingerland. Dit landschap bestaat uit bossen afgewisseld met weidse uitzichten over glooiingen met weide en akkers. Dit geeft het landschap hier en daar een landgoedachtige uitstraling. Vergeleken met de Bosstatistiek van 1940 is de oppervlakte bos gehalveerd. Daardoor is het gebied een stuk opener geworden. Toentertijd lag er bos in het hele landschap langs zowel de Groenlose als de Aaltense Slinge. Het waren voor het overgrote deel eikenbossen. De Slinge is goeddeels rechtgetrokken. De meanderende Slinge vormde vroeger een deel van de toenmalige gemeentegrens tussen Eibergen en Groenlo.

De wegen kronkelen langs de glooiingen en lopen dood op een erf of lopen eroverheen naar het volgende erf op de volgende glooiing. Er zijn maar enkele doorgaande wegen. Vanuit Groenlo zijn die alleen via een omweg te bereiken.

Verhoogd in het landschap liggen grote boerderijen, met namen die duiden op de allure van grote gemengde bedrijven. De ensembles van hoeve met erf, eenmanses, weides en bos zijn hier en daar nog te herkennen, hoewel de oorspronkelijke houtwallen en singels om de eenmansessen vaak zijn verdwenen.

Dicht bij Groenlo zijn deze karakteristieke ensembles van Slinge en zijloopjes, glooiingen, verspreide erven, kronkelende, niet-doorgaande wegen en eikenbossen, amper nog te herkennen. Details zijn nog wel herkenbaar in het verstedelijkte gebied langs de N18. Dit landschapsbeeld loopt door in het gebied ten noorden van Groenlo richting Beltrum, dat echter niet meer op het plateau ligt en waar vanouds de eikenbossen ontbreken.

Bij de ontwikkeling van het inrichtingsplan is rekening gehouden met het karakter van de Zwols Slingerland. Initiatiefnemer heeft een erfbeplantingsplan laten opstellen. Door de in dit rapport aangegeven toegepaste beplanting, die aansluit bij zijn omgeving, worden de kernkwaliteiten van het landschap niet aangetast maar wordt de kleinschalige nevenactiviteit, gezien de geringe omvang van het geheel, in de toekomst een onderdeel van dit landschap.

Door bovengenoemde landschappelijke inpassing zullen de aanwezige kernkwaliteiten niet worden aangetast en worden de aangewezen landschapswaarderingen niet aangetast of verstoord.

2.2 Gemeentelijk beleid

Het functieveranderingbeleid van de regio Achterhoek is er op gericht om verpaupering van bestaande gebouwen in het buitengebied te voorkomen. Dit kan door het slopen van gebouwen of bestaande gebouwen een andere functie te geven.

Het perceel is gelegen in Multifunctioneel gebied met landschapswaarden en is niet karakteristiek of monumentaal. Daarbij is de activiteit als nevenfunctie te omschrijven als 'Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie, zoals weergegeven in de indicatieve bedrijvenlijst'. In de indicatieve bedrijvenlijst is onder 'Overige dienstverlening' de functie 'dierenasiel/-pension' opgenomen. Conform het functieveranderingsbeleid is dan genoemde nevenfunctie naast de agrarische hoofdfunctie toegestaan tot een maximale oppervlakte van 750 m2. In onderhavig geval zal een oppervlakte van 735 m2 voor de opvang van de honden worden gebruikt. Wel dient er te worden verevend. Gezien de kleinschalige activiteit is besloten om de landschappelijke inpassing als de verevening te beschouwen.

In een anterieure overeenkomst wordt met verzoeker een afspraak gemaakt om de verevening uit te voeren.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Watertoets

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering
(primaire waterkering, regionale waterkering of kade)?
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een
rivier?  
Nee

Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan
2500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan
500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen
gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes?  
Nee

Nee

Nee
Nee
 
Oppervlaktewater-kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater
geloosd?  
Nee  
Grondwater-
overlast
 
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de
ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?  
Nee

Nee
Nee  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een
drinkwateronttrekking?  
Nee  
Inrichting en beheer
 
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of
beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functie, in of nabij het plangebied die
milieuhygienische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen
(zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte
natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee

Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Wateroverlast

Met het verlenen van medewerking aan voorliggend plan, wordt ongeveer 88 m2 extra verharding mogelijk gemaakt. Er komen hondenhokken wat als extra bebouwing kan worden beschouwd. Het hemelwater, afkomstig van deze hokken, zal in de omliggende bodem infiltreren. Dit plan heeft geen (negatieve) gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie.

3.2 Bodem

Onderzoek naar de bodemgesteldheid dient te geschieden indien er een verblijfsruimte voor personen wordt opgericht. Een opvangshelter voor honden is niet aan te merken als een verblijfsruimte voor personen zodat onderzoek naar de gesteldheid van de bodem niet noodzakelijk is.

Ten behoeve van de verwerking van eventueel vrijkomende grond wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit bodemkwaliteit.

3.3 Flora en fauna

De natuur in Nederland wordt beschermd via de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en de Natuurbeschermingswet 1998 de gebiedsbescherming.

Het plangebied ligt niet in de buurt van beschermd natuur gebied. Gebiedsbescherming is dan ook niet aan de orde.

Een klein gedeelte van het gebied wordt verhard door middel van het plaatsen van hokken. De overige ruimte blijft ongerept. Gezien de kleinschalige ingreep en de kleine gevolgen voor het plangebied is een flora- en fauna onderzoek niet noodzakelijk. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet behoeft niet te worden aangevraagd.

Zorgplicht

Op basis van de zorgplicht artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood.

3.4 Cultuurhistorie en archeologie

Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingswaarde-kaart, heeft het deel van het plangebeid waar de hondenkennel wordt gerealiseerd een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd als bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan 100 m2plaatsvinden. Met voorliggend plan is hiervan geen sprake. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

3.5 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij een plan waarin een geluidgevoelig object wordt mogelijk gemaakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.

Een hondenkennel is geen geluidsgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek in het kader van het wegverkeerslawaai hoeft daarom niet uitgevoerd te worden.

3.6 Geluidsoverlast

Het blaffen van honden kan geluidsoverlast met zich meebrengen. Om te bepalen of sprake kan zijn van geluidsoverlast en/of welke maatregelen er getroffen zou moeten worden om geluidsoverlast te voorkomen is in opdracht van initiatiefnemer een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn verwoord in een akoestisch rapport met nummer 10-267 van 4 november 2010.

Uit het rapport is op te maken dat op aangegeven immisisepunten de voorkeursgrenswaarden voor het Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) niet wordt overschreden. Ditzelfde geldt voor de maximale geluidniveaus.

In het rapport is aangegeven dat nieuwe initiatieven rekening moeten houden met de best beschikbare technieken. In onderhavig geval kunnen de Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau naar beneden worden gebracht door de toepassing van akoestische schermen. De investering hiervan weegt echter niet op tegen de geringe reductie van het geluidsniveau.

De opvang van honden zal geschieden in de dagperiode oftewel in de periode van 07.00 uur tot 19.00 uur. Het akoestisch rapport is uitgegaan van de te verwachten geluidniveaus in deze periode. De voorkeursgrenswaarde van het LAr,LT en het maximale geluidsniveau in de avond- en nachtperiode worden waarschijnlijk overschreden. Hier is echter geen onderzoek naar gedaan.

3.7 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit is afhankelijk van de mate van verontreiniging door diverse luchtverontreinigende stoffen waarbij de voornaamste bronnen van luchtverontreiniging het wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw zijn. Deze stoffen zijn zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), lood, koolmonoxide (CO), fijn stof (PM10), en benzeen (C6H6) Vanuit Europese richtlijnen wordt aangegeven welke luchtkwaliteitsnormen voor deze stoffen gelden. In Nederland zijn deze richtlijnen sinds 15 november 2007 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer middels een wetswijziging van hoofdstuk 5 (milieukwaliteitseisen) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, beter bekend als de Wet Luchtkwaliteit.

Artikel 5.16 lid 1 en 2 van de Wet milieubeheer geeft aan dat bestuursorganen bevoegdheden of wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de luchtkwaliteit kunnen uitoefenen of toepassen, tenzij:

  • 1. het aannemelijk is gemaakt dat het uitoefenen van deze bevoegdheden niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit opgenomen grenswaarde;
  • 2. het aannemelijk is gemaakt dat de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft of bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  • 3. het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen;
  • 4. de uitoefening dan wel toepassing is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12 lid 1 of artikel 5.13 lid 1 vastgesteld programma.

De hierboven aangegeven grenswaarden zijn in de onder staande tabel aangegeven

Stof   Grenswaarde  
SO2   350 µg/m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 24 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
  125 µg/m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 3 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
NO2   200 µg/m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
  40 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010  
PM10   40 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie  
  50 µg/m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
Lood   0,5 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie  
CO   10.000 µg/m³ als 8 uursgemiddelde concentratie  
C6H6   10 µg/m³ tot 1-1-2010 en 5 µg/m³ na 1-1-2010 als jaargemiddelde concentratie  

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Het voorliggende plan heeft echter geen groot negatief effect op de lokale luchtkwaliteit, waardoor aannemelijk is gemaakt dat de concentratie in de buitenlucht van de boven genoemde stoffen ten minste gelijk blijft en de nieuwe activiteiten niet leiden tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde. Er is geen sprake van ontoelaatbare luchtverontreiniging.

3.8 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader bij vergunningverlening voor geur, veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen. Deze wet geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object.

Opvang van honden wordt niet beschouwd als een geurgevoelig object en de honden op zich vormen geen toetsingskader voor de Wgv. Het aspect geur is derhalve geen beperkende factor voor medewerking aan het initiatief.

3.9 Externe veiligheid

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het BEVI legt veiligheidsafstanden vast tussen bedrijven die risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen verrichten (zoals LPG-tankstations en chemische fabrieken) en zogenoemde (beperkt) kwetsbare objecten (zoals woningen en scholen). Tevens beperkt het BEVI het totale aantal aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf.

In de directe omgeving van het projectgebied zijn geen risicovolle bedrijven gevestigd. Ook liggen er geen wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Anderzijds maakt het project geen risicobron mogelijk.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

Voor het perceel Marhulzenpad 3 te Groenlo is een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend voor het houden van varkens. De inrichting wordt beschouwd als een intensieve veehouderij.

In onderhavig geval worden honden van derden gehouden. De opvang van de honden wordt als een nevenactiviteit naast de hoofdactiviteit het houden van varkens beschouwd.

De honden zijn afkomstig van derden en worden in de dagperiode in de kennel gehouden. In de avond- en nachtperiode, welke loopt van 19.00 uur tot en met 07.00 uur, mogen geen honden in de kennel worden gehouden. In de kennel worden de teven en de rekkels gescheiden van elkaar gehouden. Er zijn in totaal 14 hokken voor de honden beschikbaar.

Vervoersbewegingen vinden in de dagperiode plaats. Het gaat hierbij om het brengen en halen van honden en het brengen van voer. Dit gebeurt veelal met personenauto's of kleine bestelwagens.

Om de hondenkennel in het landschap te laten passen wordt de kennel landschappelijk ingepast. Hiervoor is een Plantplan ingediend welke als bijlage bij deze onderbouwing is gevoegd.

Hoofdstuk 5 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Het project en bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst afgesloten met verzoeker inzake planschade en landschappelijke inpassing op het perceel.

Het bestemmingsplan voorziet niet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerp besluit ligt samen met de ruimtelijke onderbouwing zes weken ter inzage. Gedurende deze periode heeft een ieder de gelegenheid om een zienswijze omtrent het plan naar voren te brengen.

Binnen deze periode zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.