direct naar inhoud van Toelichting
Plan: woningsplitsing Slatmansweg 2 Groenlo
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.PBBUI2041-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene gegevens omgevingsvergunning

Woningsplitsing Slatmansweg 2 Groenlo  
omgevingsvergunning  
augustus 2022  
Inlichtingen:  
Afdeling Omgeving en Economie  

Hoofdstuk 2 Inleiding

2.1 Aanleiding en doel

Bij de gemeente Oost Gelre is een verzoek ingediend om op het perceel Slatmansweg 2 te Groenlo de bestaande woning te splitsen. Met voorliggende omgevingsvergunning kan medewerking worden verleend aan dit verzoek.

2.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het perceel Slatmansweg 2 is gelegen in het buitengebied van Groenlo. De directe omgeving bestaat voornamelijk uit agrarische gronden. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Groenlo, sectie E, nummers 497 en 498.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2041-VG01_0001.png" Omgeving plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2041-VG01_0002.png"

Perceel Slatmansweg 2 te Groenlo

2.3 Geldende bestemmingsplannen

Het perceel Slatmansweg 2 te Groenlo is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011', vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre op 18 december 2012, met bijbehorende reparatieplannen: 'Buitengebied Oost Gelre', vastgesteld op 15 juli 2014, en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016', vastgesteld op 4 april 2017.

Het perceel is bestemd als 'Wonen'. Er is één woning toegestaan. Daarnaast geldt de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik'.

In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij burgemeester en wethouders, onder voorwaarden, bevoegd zijn de gronden met de bestemming 'Wonen' te wijzigen. Het plan voldoet niet geheel aan de voorwaarden van deze wijzigingsbevoegdheid, maar door middel van een projectafwijking omgevingsvergunning kan alsnog medewerking worden verleend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2041-VG01_0003.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

Qua archeologie gelden voor het plangebied op basis van het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2', 'Waarde - archeologisch verwachtingsgebied 1' en 'Waarde - archeologisch verwachtingsgebied 2' .

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2041-VG01_0004.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2'

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2041-VG01_0005.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1'

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2041-VG01_0006.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2'

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bestaande en gewenste situatie

Op het perceel Slatmansweg 2 in Groenlo is een zogenoemde kangoeroewoning aanwezig: twee wooneenheden met een eigen voordeur onder één dak. De woningen zijn verbonden met een interne tussendeur. Verder zijn er een houtopslag, tuinhuis, garage en loods (opslagschuur) aanwezig. Het perceel wordt ontsloten door de Slatmansweg en het erf is toegankelijk via een inrit welke tussen de garage en het woonhuis is gesitueerd.

Het perceel heeft een totale grootte van ongeveer 8.200 m². De kangoeroewoning heeft een oppervlakte van ongeveer 491 m². De garage en loods hebben ieders een oppervlakte van ongeveer 150 m². Het tuinhuis heeft een oppervlakte van ongeveer 15 m² en de houtopslag heeft een oppervlakte van ongeveer 21 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2041-VG01_0007.png"

Luchtfoto bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2041-VG01_0008.png"

Verscheidene bouwwerken op het perceel

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2041-VG01_0009.png"

Beoogde inritten en kadastrale indeling

Met het plan wordt de woning gesplitst in twee delen genummerd als woonhuis 2 en woonhuis 2a. Zie ook bovenstaande afbeeldingen. Daarnaast wordt de oorspronkelijke inrit van het perceel opnieuw aangelegd en weer in gebruik genomen. De percelen worden dan ieders met door een eigen inrit toegankelijk.

Op termijn worden het tuinhuis en de houtopslag gesloopt. In de plaats daarvan is men voornemens een garage te bouwen. Deze ontwikkeling is nog in de schetsfase en maakt daarmee geen onderdeel uit van de aangevraagde activiteiten.

Na de ontwikkeling zullen er twee woningen op de twee percelen aanwezig zijn. De woning met nummer 2 behoudt de mogelijkheid middels de functieaanduiding 'agrarische medegebruik' om extra oppervlakte bijbehorende bouwwerken te ontplooien (te weten 250 m² t.o.v. 150 m²). De woning met nummer 2a krijgt als mogelijkheid 150 m² aan bijbehorende bouwwerken te bouwen, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.

3.2 Landschappelijke inpassing

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing is een plan voor erfinpassing en landschapsversterking opgesteld (zie Bijlage 1 bij de toelichting). Hieruit blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt en dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2041-VG01_0010.png" Landschappelijke inpassing van het erf

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2041-VG01_0011.png"

Weergave van vakken (A) waarin wordt aangeplant; tussen de vakken blijft er ruimte over om het uitzicht te behouden

Hoofdstuk 4 Beleid

Voor het gebied geldt een aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat.

4.1 Internationaal niveau

4.1.1 Vogelrichtlijn


De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.

Het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.

4.1.2 Habitatrichtlijn


De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.

Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.

4.1.3 Het verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.

In paragraaf 5.1 wordt beschreven hoe in dit plan met archeologische waarden wordt omgegaan.

4.1.4 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan.

De watertoets staat beschreven in paragraaf 5.3.

4.1.5 Algemene conclusie

De internationale regelgeving en/of de Europese regelgeving vormt/vormen geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk wil ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Het verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan provincies en gemeenten. De SVIR doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor het voorliggende plan.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vormt het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

De uitgangspunten van het Barro zijn bij het opstellen van dit wijzigingsplan betrokken.

4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.

De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied.

Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt - onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Onderhavige ontwikkeling betreft het slopen van bebouwing en het toevoegen van een woning. In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht. Het gaat daarbij om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het betreft in voorliggend plan het toevoegen van een woning. Planologisch is in de bestaande situatie sprake van één woning waar in totaal één woning aan wordt toegevoegd. Bij een kleinschalige woningbouwontwikkeling is de ladder niet van toepassing. Waar de grens precies ligt, blijkt niet expliciet uit het Besluit ruimtelijk ordening. Echter, op basis van jurisprudentie blijkt dat bij woningbouw in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wanneer meer dan elf woningen gerealiseerd worden. Voorliggend plan betreft het toevoegen van één woning, waardoor sprake is van een dusdanig kleinschalige woningbouwontwikkeling dat in dit geval geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Uit bovenstaande onderbouwing kan worden geconcludeerd dat het toevoegen van een woning niet wordt beschouwd als een stedelijke ontwikkeling. Daarmee vormt de ladder van duurzame verstedelijking geen belemmering voor voorliggend plan.

4.2.4 Algemene conclusie

Het Rijksbeleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie en -verordening

De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 19 december 2018 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.

In de Omgevingsvisie is de Gelderse Ladder opgenomen. De Gelderse Ladder wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. Als juridische basis voor de Gelderse Ladder gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking, genoemd in paragraaf 4.2.3. De juridische borging van de ladder is geregeld in het Bro en is niet nogmaals opgenomen in de provinciale verordening.

De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.

In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen dus ook voor het toevoegen van woningen. In de omgevingsverordening wordt aangegeven dat er een regionale woonagenda door Gedeputeerde Staten moet zijn vastgesteld. De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld om in te spelen op de veranderde behoefte. In het najaar van 2019 is de Regionale Woonagenda op onderdelen aangepast. Daarmee wordt vooruitgelopen op de nieuwe Regionale Woonagenda. Het beleidskader is in lijn met de Koers Ruimte voor goed wonen van de provincie en met het provinciale coalitieakkoord.  

Daarnaast heeft de gemeente Oost Gelre een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 - 2025. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016. In paragraaf 4.4.1  wordt deze woonvisie nader toegelicht.

Conclusie

Het toevoegen van een woning past in de regionale woonagenda en de daarbij opgestelde woonvisie voor de gemeente Oost Gelre. Hiermee wordt voldaan aan de regels uit de provinciale omgevingsverordening.

Omgevingsvisie en -verordening vormen dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling die dit wijzigingsplan mogelijk maakt.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Woonvisie Oost Gelre

De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld. Een demografische ontwikkeling in deze regio is dat het aantal inwoners in de komende periode langzaam maar zeker afneemt. In de Regionale Woonvisie wordt ingespeeld op die bevolkingsdaling en afname van het aantal huishoudens. Concreet betekent dit voor iedere gemeente in de Achterhoek dat de aangegeven bouwvolumes in de gemeentelijke woonvisies naar beneden bijgesteld moeten worden.

De gemeente Oost Gelre heeft een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 - 2025 waarin de regionale woonvisie is verweven. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016.

De woonvisie Oost Gelre is een kernachtige en toegankelijke visie. De visie is vormgegeven op basis van een drietal thema's: kwantiteit & kwaliteit, beschikbaarheid & betaalbaarheid en wonen met zorg en welzijn. Bij ieder thema is aangegeven wat wordt gezien als ontwikkelingen, wat er bereikt moet worden en wat hiervoor moet worden gedaan.

Bij voorliggend wijzigingsplan is rekening gehouden met de vastgestelde woonvisie. Het toevoegen van één woning heeft consequenties voor het woningaantal zoals opgenomen in de Woonvisie. Deze extra wooneenheid op het perceel past binnen de gereserveerde aantallen. Hiermee wordt dan ook voldaan aan het gestelde in de Woonvisie.

4.4.2 Geldend bestemmingsplan

Het perceel Harreveldseweg 12 te Zieuwent is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011', vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre op 18 december 2012, met bijbehorende reparatieplannen: 'Buitengebied Oost Gelre', vastgesteld op 15 juli 2014, en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016', vastgesteld op 4 april 2017.

Het perceel is bestemd als 'Wonen'. Er is één woning toegestaan. Daarnaast geldt de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' en de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachtingswaarde 1'. Zie ook paragraaf 2.3.

4.4.3 Landschapsontwikkelingsplan 'Groen licht voor het landschap'

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd en biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuishoren en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. De visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'

De planlocatie ligt in het landschapsensemble 'Het Zieuwent' met als uitgangspunt: Koppel de historische karakteristiek aan het eigentijdse gemengd bedrijf. Breng het water terug in de haarvaten tussen de buurtschappe met kerkepaden, overlopers en elzensingels.

Op te poetsen parels:

  • bliksembomen en andere solitaire bomen;
  • Werenfriduskerk en boerderijen;
  • kapelletjes;
  • bestaande kleine natuurgebiedjes o.a. aan Schoolpad + Witte Riete;
  • steilranden;
  • typerende erfbeplantingen;
  • voorbeelden van landsschapskunst;
  • plekken om te verpozen eventueel met bankjes.

Te behouden en stimuleren landschapselementen:

  • nieuwe kerkepaden en espaden met knotes, knoteik of knotwilg;
  • steilrandbeplantingen langs essen;
  • overloopweides: lagere vochtige weides met elzensingels;
  • overloopbroeken: lagere percelen met bosjes of grienden.

Deze uitgangspunten zijn, voor zover van toepassing, verwerkt in het voor deze locatie opgestelde landschappelijk inpassingsplan, zie Bijlage 1 bij de toelichting.

4.4.4 Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre

De nota ‘Parkeernormen gemeente Oost Gelre’ is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma. In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd.

Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen. Zie paragraaf 5.12 voor de toetsing van voorliggend plan aan deze nota.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

5.1 Archeologie en cultuurhistorie

5.1.1 Archeologie

De Erfgoedwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden (zie ook paragraaf 5.1.1).

Op 14 april 2020 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre nieuw archeologisch beleid vastgesteld met de titel 'Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre, een actualisatie van de archeologische waarden-, verwachtings- en beleidskaart'. Deze actualisatie betreft het bijwerken van de bestaande archeologische vindplaatsen-, verwachtings- en beleidskaart uit 2008 alsmede het bijwerken van de achterliggende databestanden met nieuwe/aanvullende archeologische, historische en landschappelijke gegevens en inzichten.

Situatie plangebied

Qua archeologie gelden voor het plangebied op basis van het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2', 'Waarde - archeologisch verwachtingsgebied 1' en 'Waarde - archeologisch verwachtingsgebied 2'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Het grootste deel van het plangebied heeft 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2' . Hierin geldt dat archeologisch onderzoek nodig is bij werkzaamheden dieper dan 30 cm onder maaiveld en een oppvlakte van gelijk aan of groter dan 50 m2. Een aanzienlijk kleiner deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - archeologisch verwachtingsgebied 1', waarbij geldt dat bij werkzaamheden dieper dan 30 cm onder maaiveld en met een oppervlakte gelijk aan of groter dan 250 m2 archeologisch onderzoek nodig is. Tot slot heeft een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - archeologisch verwachtingsgebied 2', waarbij geldt dat bij werkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en met een oppervlakte gelijk aan of groter dan 250 m² archeologisch onderzoek nodig is.

Het betreft in voorliggend plan een woningsplitsing. Daarmee worden slechts de bestaande gebouwen planoligisch voor wat betreft gebruik gewijzigd. Derhalve vinden geen ingrepen in de gronden plaats welke tot last zouden zijn van het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Voor de landschappelijke inpassing is archeologie mogelijk een aandachtspunt, hoewel de aanleg van groen minimaal is voor wat betreft oppervlakte. In dit geval wordt dan ook meegegeven om bij archeologische vondsten dit te melden bij de daarvoor bevoegde instantie.

Conclusie archeologie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor voorliggend plan.

5.1.2 Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek. Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:

  • de historisch-geografische waarden (cultuurlandschap, structuren/lijnen en bijzondere punten);
  • de historisch-stedenbouwkundige waarden (stedenbouwkundige opbouw en identiteit);
  • de architectuurhistorische waarden (waardevolle kenmerken van gebouwen).

De intentie van het bevoegd gezag is gericht op behoud van bestaande traditionele boerderijen. De bestaande woning en overige opstallen zijn niet aangemerkt als karakteristiek en/of monumentaal. Het plan heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor de cultuurhistorie.

Conclusie cultuurhistorie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit plan.

5.2 Bodem

Wettelijk kader

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.

Situatie plangebied

In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.

De Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) heeft geadviseerd met betrekking tot het aspect bodem. Omdat het hier alleen gaat om een inpandige woningsplitsing en geen sprake is van grondingrepen is het uitvoeren van bodemonderzoek niet nodig.

Conclusie bodem

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.

5.3 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Sinds kort kan hiervoor gebruik gemaakt worden van de Digitale Watertoets via www.dewatertoets.nl. Voor voorliggend plan is hiervoor gebruik gemaakt.

Situatie plangebied

De Digitale Watertoets wijst uit dat de voorliggende ruimtelijke activiteit geen waterbelangen raakt. Het betreft immers alleen een functieverandering van bestaande gebouwen en gronden. Derhalve is overleg met het waterschap niet nodig. Mochten er echter in de toekomst wijzigingen in het plan voordoen, dan kan de Digitale Watertoets opnieuw doorlopen worden.

De uitkomst van de Digitale Watertoets is bijgevoegd als Bijlage 2 bij deze ruimtelijke onderbouwing.

Conclusie water

Het aspect water vormt geen belemmering voor dit plan.

5.4 Geur

Ten aanzien van het aspect geur bij ruimtelijke besluitvorming is het belangrijk dat (1) een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd, en (2) iemands belangen niet onevenredig worden geschaad. Om hieraan te voldoen is het nodig voldoende afstand te houden tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten, zoals woningen.

Ter beoordeling van geurhinder van veehouderijen gelden de volgende kaders:

  • Wet geurhinder en veehouderij (voor vergunningplichtige bedrijven);
  • Activiteitenbesluit milieubeheer (voor meldingsplichtige bedrijven);
  • Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008.

Situatie plangebied

De Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) heeft geadviseerd met betrekking tot het aspect geur. De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats buiten de bebouwde kom. In de omgeving van de locatie Slatmansweg 2 bevinden zich geen veehouderijen, met uitzondering van een bestaand agrarisch bijgebouw en paardenbak op de locatie Slatmansweg 3. Het betreft hier hobbymatige activiteiten waarvoor geen afstandseisen gelden op grond van de milieuwetgeving. De bestaande woning Slatmansweg 2 ligt bovendien dichterbij deze paardenbak en het agrarisch bijgebouw dan de door woningsplitsing te realiseren extra woning.

Het bovenstaande betekent dat omliggende veehouderijen niet worden belemmerd door de aangevraagde woningsplitsing. Verder mag hier door de situering van de bestaande woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden verondersteld.

Conclusie

De geur afkomstig van veehouderijen vormt geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

De VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een hulpmiddel voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen bij en rondom bedrijven. De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.

Situatie plangebied

De Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) heeft geadviseerd met betrekking tot het aspect bedrijven en milieuzonering. In deze situatie is sprake van een rustig buitengebied. In de directe omgeving bevinden zich geen bedrijven. Een eindje verderop bevindt zich een nutsvoorziening (op ruimschoots voldoende afstand). Aan de overzijde van de Slatmansweg bevindt zich een rijbak en agrarisch bijgebouwd. Voor zover bekend is hierbij sprake van hobbymatige activiteiten. Daarvoor gelden geen richtafstanden. Bovendien ligt de bestaande woning Slatmansweg 2 dichterbij dan de door woningsplitsing te realiseren extra woning. Deze functie wordt daarom niet belemmerd en het woon- en leefklimaat is aanvaardbaar.

Conclusie

Het onderwerp bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling.

5.6 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs wegen geluidszones. In buitenstedelijk gebied geldt voor wegen, bestaande uit vijf of meer rijstroken een zone van 600 m, voor drie of vier rijstroken een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Voor wegen binnen de bebouwde kom geldt een zone van 200 m. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie met een geluidsgevoelige bestemming onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting. Een aantal wegen heeft geen zone, te weten:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

Situatie plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Slatmansweg te Groenlo. De Slatmansweg is een weg met één rijstrook in het buitengebied van de gemeente Oost Gelre waarvoor een geluidzone geldt van 250 m. Nu de woning binnen deze geluidzone zijn gelegen is een nader onderzoek naar het wegverkeerslawaai noodzakelijk.

De Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) heeft geadviseerd met betrekking tot dit aspect en heeft in een vooradvies aangegeven dat wegverkeerslawaai binnen de normen valt en daarmee geen belemmering vormt voor de te verlenen vergunning

Railverkeer- en industrieel lawaai zijn niet van toepassing op dit plangebied aangezien beide niet in de directe nabijheid van het plangebied aanwezig zijn.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen directe belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.

5.7 Stikstof

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden beoordeeld of de gewenste ontwikkeling geen nadelige gevolgen heeft voor de natuurherstelmaatregelen in Natura 2000-gebieden. Stikstof heeft hier namelijk een negatieve invloed op.

Voorliggend plan maakt het mogelijk een woning toe te voegen op het perceel gelegen aan de Slatmansweg 2 te Groenlo. In de omgeving van deze locatie bevinden zich meerdere Natura 2000-gebieden waar sprake is van een te hoge belasting met stikstof. Het meest dichtstbij gelegen gebied is het Korenburgerveen (op een afstand van circa 4.400 meter van de projectlocatie).

Het aantal verkeersbewegingen neemt in de aangevraagde situatie slechts in zeer beperkte mate toe. De ontwikkeling vindt bovendien plaats op een afstand van circa 4,4 kilometer van Natura 2000-gebieden. De toename aan stikstofdepositie is in dit geval op basis van ervaringscijfers als verwaarloosbaar klein te beschouwen, zodat nadelige gevolgen op Natura 2000-gebieden bij voorbaat zijn uit te sluiten.

Vanwege de afstand tot Natura 2000-gebieden zijn andere effecten dan stikstof niet te verwachten. Het enige andere mogelijke effect op grotere afstand van een Natura 2000-gebied hangt samen met (grootschalige) grondwateronttrekking of andere hydrologische maatregelen. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het is in dit geval bij voorbaat duidelijk dat de aangevraagde situatie niet leidt tot negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden. Een passende beoordeling is daarom niet nodig.

Conclusie

Voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied en leiden daarom niet tot wettelijke consequenties. Het aspect stikstof vormt dan ook geen belemmering voor dit plan.

 

5.8 Luchtkwaliteit

De Nederlandse wetgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in de Wet milieubeheer ('Wet luchtkwaliteit'). Als een project 'niet in betekenende mate' (nibm) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan is geen toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit nodig. De nibm-bijdrage komt overeen met 3% van de norm voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide. Dit komt neer op 1,2 µg/m3.

Situatie plangebied

Binnen en rondom deze locatie is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. De regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' (nibm) is in dit geval van toepassing. De aanvraag heeft betrekking op één woning. De grens in de regeling ligt bij 1.500 woningen met een enkele ontsluitingsweg of 3.000 woningen met twee ontsluitingswegen. De aanvraag blijft daar ruimschoots onder. Een berekening van de gevolgen voor de luchtkwaliteit is daarom niet nodig.

De ruimtelijke procedure heeft geen betrekking op de ontwikkeling van een gevoelige bestemming als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Deze gevoelige bestemmingen zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen. Nu dit niet aan de orde is, hoeft geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit plaats te vinden.

Conclusie

Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een gevoelige bestemming. Er is geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

5.9 Milieueffectrapportage

Het bestemmingsplan, waarin ruimtelijke belangen worden geborgd, is het resultaat van een integrale ruimtelijke afweging. In deze integrale afweging worden ook alle milieuonderwerpen meegewogen, los van de wettelijke verplichtingen van de milieueffectrapportage. De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven.

Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • a. Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan), waarbij een m.e.r.-plicht ontstaat wanneer een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is;
  • b. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3), waarbij een m.e.r.-plicht ontstaat voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen);
  • c. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4), waarbij een m.e.r.-(beoordelings)plicht ontstaat voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

Ad. a: Wanneer uit een toets blijkt dat de activiteit (mogelijk) significante negatieve effecten tot gevolg heeft, dan kan een vergunning alleen worden verleend als uit een passende beoordeling blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast.

Het Natura 2000-gebied, het Korenburgerveen, is gelegen op ruim 4,4 kilometer van het plangebied (zie ook paragraaf 5.10). Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, wordt in voorliggend geval een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied uitgesloten. Een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

Ad. b en c.: Het toevoegen van een woning wordt niet als zodanig genoemd in de onderdelen C en D (kolommen 3 en 4). Een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht is dan ook niet nodig.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor elk besluit dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (kolom 2) die onder de drempelwaarden vallen, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Het toevoegen van een woning wordt niet genoemd in kolom 2 van de D-lijst in het Besluit m.e.r. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

In voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe projecten gerealiseerd waarvoor een verplicht MER of een beoordelings-MER noodzakelijk is. Tevens is geen sprake van een situatie zoals bedoeld in de bijlage bij het Besluit mer. Een vormvrije mer-beoordeling is dan ook niet nodig.

5.10 Natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de provinciale omgevingsvisie en -verordening.

5.10.1 Gebiedsbescherming

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kennen formeel geen externe werking.

Natura 2000

Natura 2000-gebieden zijn door de Europese Unie (EU) aangewezen op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Binnen deze gebieden mogen geen significant negatieve effecten optreden vanwege nieuwe ontwikkelingen.

5.10.2 Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Voor een groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

5.10.3 Situatie plangebied

Er vinden geen wijzigingen op het percel plaats. Er vinden geen sloop- en/of bouwwerkzaamheden aan de reeds aanwezige woningen plaats. Het plangebied is gelegen op 4,4 km van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Het Korenburgerveen'. Er vindt hierdoor geen aantasting plaats van gebieden en soorten welke bescherming behoeven.

5.10.4 Conclusie

De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor dit plan.

5.11 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven, tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden toegestaan. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid

De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Met deze beleidsvisie geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.

Situatie plangebied

Nabij het plangebied is geen weg gelegen die is aangemerkt als een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Ook is geen sprake van een nabijgelegen spoor waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Daarnaast zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen bedrijven aanwezig welke gevaar, schade of hinder voor de leefomgeving zullen veroorzaken.

Op het perceel Slatmansweg 2 te Groenlo worden ook geen gevaarlijke en/of ontplofbare stoffen opgeslagen of verhandeld zodat aanvullend onderzoek naar externe veiligheid niet noodzakelijk is.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.

5.12 Verkeer en parkeren

Het plangebied wordt ontsloten via de Slatmansweg. Dit is een doorgaande weg in het buitengebied. Meerdere woningen van derden worden ontsloten via deze weg. Het verkeer naar en afkomstig van het plangebied maakt hier deel van uit. Door het toevoegen van een woning zal het verkeer op de Harreveldseweg minimaal toenemen. Daarnaast is binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid aanwezig op eigen terrein.

Conclusie

Verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het plan. Er wordt gebruikgemaakt van bestaande in- en uitritten ontsloten via de Harreveldseweg. Parkeren geschiedt op eigen terrein.

5.13 Kabels en leidingen

Er zijn binnen het plangebied geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig.

 

Hoofdstuk 6 Toetsing van het plan aan het beleid

Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling is er geen sprake van een karakteristieke boerderijwoning, dit door eerdere verbouwingen in de loop van de jaren '80 van de vorige eeuw. Hierdoor kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid uit het vastgestelde bestemmingsplan 'Consolidatieplan Buitengebied Oost Gelre 2018' met bijbehorende Reparatieplannen. Wel past het verzoek binnen het vastgestelde beleid 'Beleid woningsplitsingen Oost Gelre 2021'. Middels een afwijkingsprocedure van het bestemmingsplan op grond van een aanvraag omgevingsvergunning (projectafwijking) kan alsnog medewerking worden verleend aan het verzoek.

De voorgenomen ontwikkeling wordt getoetst aan de voorwaarden uit het vastgestelde beleid. De onderzoeksresultaten uit het vorige hoofdstuk worden hierin meegenomen.

Voorwaarde 1: met woningsplitsing mag in een bestaande woning één keer maximaal één extra woning worden gerealiseerd voor de huisvesting van één huishouden. Na splitsing zijn er dan 2 zelfstandige woningen, elk voor de huisvesting van één huishouden.

De aangevraagde ontwikkeling voldoet op dit punt. Met de ontwikkeling worden 2 zelfstandige wooneenheden gerealiseerd.

Voorwaarde 2: het gebouw waarin de bestaande woning aanwezig is heeft een inhoud van minimaal 600 m³. De maximale gezamenlijke inhoud van de na splitsing aanwezige woningen bedraagt 850 m³. De woningen hebben een minimale bruto vloeroppervlakte van 55 m².

De aangevraagde ontwikkeling voldoet op dit punt. De bestaande woning heeft een inhoud van meer dan 600 m³. De maximale gezamenlijke inhoud is na splitsing dan hoger dan de voorwaarde. Er wordt echter niets aan de woning gewijzigd; het betreft de bestaande inhoud van het pand. Derhalve kan op dit punt medewerking worden verleend. Ten aanzien van het bruto vloeroppervlakte voldoen de woningen eveneens.

Voorwaarde 3: het splitsen van het pand in 2 zelfstandige woningen leidt niet tot belemmering of aantasting van bestaande functies en waarden in de omgeving. Ook moet er sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De aangevraagde ontwikkeling voldoet op dit punt. Eventuele belemmering of aantasting van bestaande functies en waarden in de omgeving zijn besproken en uitgelegd in het genoemde in hoofdstuk 5 'Uitvoeringsaspecten'. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van onevenredige belemmering of aantasting van bestaande functies en waarden in de omgeving.

Voorwaarde 4: nieuwbouw mag onder voorwaarden.

Deze voorwaarde is niet van toepassing. Met het plan is geen sprake van nieuwbouw.

Voorwaarde 5: bij splitsing van een bedrijfswoning moet van beide woningen een bewoner werkzaam zijn in het bedrijf.

Deze voorwaarde is niet van toepassing. Met het plan is geen sprake van splitsing van een bedrijfswoning.

Voorwaarde 6: als sprake is van splitsing van een monumentaal pand, dan moet duidelijk zijn dat de splitsing niet ten koste gaat van de waarden van het monument.

Deze voorwaarde is niet van toepassing. Met het plan is geen sprake van splitsing van een monumentaal pand.

Voorwaarde 7: voldaan wordt aan de van toepassing zijnde voorschriften uit het Bouwbesluit.

De aangevraagde ontwikkeling voldoet op dit punt. Ten aanzien van de bouwvergunning is uitvoerig getoetst aan het Bouwbesluit. Er zijn geen strijdigheden met de van toepassing zijnde voorschriften uit het Bouwbesluit.

Voorwaarde 8: wens: de splitsing van het pand in 2 zelfstandige woningen gaat gepaard met een verduurzaming van het gehele gebouw (bestaande woning en nieuwe woning) naar minimaal energie- label B.

Het plan voorziet niet in verduurzaming van het gehele gebouw (bestaande woning en nieuwe woning). Er worden geen grote bouwkundige aanpassingen voorzien. Daarmee is van verduurzaming derhalve geen sprake en wordt niet voldaan aan deze voorwaarde. Gezien het beleid hiervan aangeeft dat het een wens is en geen vereiste, kan met het plan alsnog ingestemd worden.

Voorwaarde 9: tenminste één van de 2 zelfstandige woningen die na splitsing ontstaat is levensloopbestendig. Dat wil zeggen dat alle voorzieningen bereikbaar zijn voor mensen met een lichamelijke beperking. Indien uit een bouwtechnische onderbouwing blijkt dat een levensloopbestendige inrichting van geen van beide woningen mogelijk is, ontheffing van deze voorwaarde wordt verleend.

Het plan voldoet aan deze voorwaarde. Met de splitsing wordt in principe een geheel levensloopbestendige woning gecreëerd. De nieuwe woning heeft alle benodigde voorzieningen op de begane grond, zoals een woonkamer, slaapkamer, douche, toilet en keuken. Daarnaast is er ook een bovenverdieping met ruimte voor berging of slaapkamers, maar deze zitten levensloopbestendig gebruik van de begane grond niet in de weg.

Voorwaarde 10: de na splitsing ontstane woningen hebben gezamenlijk recht op maximaal 150 m² aan bijbehorende bouwwerken.

Het plan voldoet aan deze voorwaarde. Met het plan worden geen gebouwen uitgebreid of extra gebouwd. Voor de woningen blijven de huidige bijbehorende bouwwerken in stand. Deze bedragen meer dan 150 m², maar zijn bestaand en worden niet uitgebreid. Derhalve is het plan in overeenstemming met deze voorwaarde.

Voorwaarde 11: de woningsplitsing draagt bij aan de versterking van het omliggende landschap. Dit moet blijken uit een door de gemeente goedgekeurd (samenhangend) erf- en landschappelijk inrichtingsplan. Daarbij moet ook aandacht zijn voor een natuur inclusieve en klimaat adaptieve inrichting van erf en bebouwing, en de positie en verdeling van bijbehorende bouwwerken. Het erfinrichtings- plan moet uitgevoerd zijn binnen 1 jaar nadat de extra woning door middel van woningsplitsing gereed is. Het erfinrichtingsplan moet nadien ook in stand blijven.

Het plan voldoet aan deze voorwaarde. Er is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, welke als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing is gevoegd. Met een anterieure overeenkomst is verzekerd dat het inpassingsplan wordt uitgevoerd en in stand blijft.

Voorwaarde 12: parkeren moet op eigen terrein.

Het plan voldoet aan deze voorwaarde. Het bestaande terrein voorziet door middels van de aanwezige erfverharding en parkeerplaatsen al in de norm voor parkeren.

Conclusie

Uit bovenstaande blijkt dat de beoogde planontwikkeling voldoet aan het vastgestelde beleid, waardoor de omgevingsvergunning verleend kan worden.

Hoofdstuk 7 Economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Het project en bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst met verzoeker afgesloten inzake planschade. Burgemeester en wethouders achten het plan dan ook economisch uitvoerbaar.

7.2 Exploitatieplan

De omgevingsvergunning voorziet in de realisatie van een extra woning. Burgemeester en Wethouders mogen op grond van artikel 6.12 Wro afzien van een exploitatieplan indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Met verzoeker is een anterieure overeenkomst gesloten waarin is opgenomen dat de te maken kosten, waaronder eventuele planschade, voor rekening van verzoeker komen. Voor het plan hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.3.1 Inspraak

Voor het plan is de uitgebreide procedure doorlopen zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat het ontwerp omgevingsvergunning voor een periode van zes weken ter inzage heeft gelegen. Een ieder kon gedurende deze periode een zienswijze indienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

7.3.2 Artikel 3.1.1.-overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Binnen het plan zijn geen nationale en provinciale belangen in het geding. Vooroverleg met de Vrom-inspectie en de provincie Gelderland is dan ook geen verplichting. De Digitale Watertoets heeft aangegeven dat er geen belangen van het waterschap geschaadt worden.