Plan: | Omgevingsvergunning kleine windmolen Oude Aaltenseweg 41 Lichtenvoorde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1586.PBBUI2034-VG01 |
Omgevingsvergunning kleine windmolen Oude Aaltenseweg 41 Lichtenvoorde |
omgevingsvergunning |
Inlichtingen: |
Afdeling Omgeving |
Bij de gemeente Oost Gelre is een aanvraag voor een omgevingsvergunning binnen gekomen voor het realiseren van een werktuigenberging en een kleine windmolen op het perceel Oude Aaltenseweg 41 te Lichtenvoorde. Op het perceel is een in werking zijnd agrarisch bedrijf gevestigd. Ten behoeve van de eigen energievoorziening wordt binnen het agrarisch bouwvlak een kleine windmolen geplaatst. De windmolen heeft een ashoogte van maximaal 25 meter.
De werktuigenberging wordt binnen het agrarisch bouwvlak gerealiseerd en past binnen de regels van het geldend bestemmingsplan. De kleine windmolen past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied herziening Oude Aaltenseweg 41, 43 en 74 Lichtenvoorde'. Met een omgevingsvergunning met projectafwijking kan medewerking worden verleend aan dit plan.
Het perceel Oude Aaltenseweg 41 te Lichtenvoorde is gelegen ten zuiden van de bebouwde kom Lichtenvoorde in de nabijheid met de gemeentegrens van de gemeente Aalten. Op het perceel is een intensieve veehouderij gevestigd. Op het perceel zijn twee bedrijfswoningen aanwezig. In de directe nabijheid zijn hoofdzakelijk burgerwoningen aanwezig met een enkele agrarisch bedrijf. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Lichtenvoorde, sectie O, nummer 1631.
Omgeving plangebied. Oude Aaltenseweg 41 in de gele cirkel.
Locatie kleine windmolen bij gele pijl
Het perceel Oude Aaltenseweg 41 te Lichtenvoorde is gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied herziening Oude Aaltenseweg 41, 43 en 74 Lichtenvoorde' welke op 1 augustus 2014 door de gemeenteraad van Oost Gelre is vastgesteld. Voor zover van toepassing geldt tevens het 'Reparatieplan 2016' welke door de gemeenteraad van Oost Gelre is vastgesteld op 4 april 2017. Ingevolge het bestemmingsplan is het perceel gelegen in de bestemming 'Agrarisch' voorzien van een 'bouwvlak' met nadere functieaanduiding 'intensieve veehouderij' en de maatvoering 'maximum aantal wooneenheden' van 2. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1'.
Binnen de regels van het geldend bestemmingsplan zijn windturbines met een ashoogte van 15 meter 'bij recht' toegestaan. Nu de kleine windmolen een ashoogte krijgt van 25 meter past deze dus niet binnen de regels. Door middel van een procedure om omgevingsvergunning (projectafwijking) kan aan de realisatie van een kleine windmolen met een ashoogte van 25 meter worden meegewerkt.
Uitsnede uit geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011'
In Hoofdstuk 2 is de aanleiding en doel van de omgevingsvergunning uiteengezet. In Hoofdstuk 3 van de toelichting wordt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Tot slot volgt in Hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.
In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van het voorliggende plan beschreven.
Aan de Oude Aaltenseweg 41 Lichtenvoorde is een in werking zijnde agrarisch bedrijf gevestigd. Op het perceel zijn twee bedrijfswoningen aanwezig alsmede agrarische bedrijfsgebouwen. Daarnaast bevindt er zich een gebouw ten behoeve van de corsobouw. Alle aanwezige gebouwen bevinden zich binnen het agrarisch bouwvlak met een grootte van ongeveer 1,14 ha.
De eigenaar wil zijn bedrijf verduurzamen. Met de realisatie van een kleine windmolen zal het bedrijf nagenoeg zelf voorziend worden met betrekking tot elektriciteit. Op bijgevoegde tekening is aangegeven waar de molen gepland is. De plek is bewust achter op het erf gekozen, aansluitend aan de bestaande bebouwing, waardoor het erf compact en besloten blijft.
Daarnaast wordt er binnen het agrarisch bouwblok een werktuigenberging opgericht welke op onderstaande tekening is omschreven als 'wagenloods/voeropslagruimte'.
Uitsnede uit het verzoek oprichten kleine windmolen
Voor het gebied geldt een aantal juridische en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat die relevant zijn voor het plangebied.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met deze structuurvisie beoogt de Rijksoverheid een 'concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland' te realiseren in 2040. Er worden 13 nationale belangen benoemd waarvoor het Rijk zich verantwoordelijk stelt, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Het verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan provincies en gemeenten. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij de burgers en de bedrijven via gemeenten en provincies.
Conclusie
De SVIR legt geen beperkingen op ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. De planvoornemens zijn in lijn met het beleid zoals opgenomen in de SVIR.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.
Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.
Onderhavig plan is net buiten een gebied gelegen waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen, namelijk het Nationaal Landschap Winterswijk. Met het plan vindt geen aantasting van nationale belangen plaats.
Conclusie
Het Barro legt geen beperkingen op ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. De planvoornemens zijn in lijn met het beleid zoals opgenomen in het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Onderhavige ontwikkeling betreft realisatie van een kleine windmolen. In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, het gaat hier om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In dit geval is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het gaat om een kleinschalige ontwikkeling op een bestaand agrarisch perceel. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook, gezien de aard en omvang van het plan niet aan de orde.
Conclusie
Het Bro legt geen beperkingen op ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. De planvoornemens zijn in lijn met het beleid zoals opgenomen in het Bro.
De Structuurvisie Windenergie op land is een uitwerking van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In deze uitwerking presenteert het kabinet een ruimtelijk plan voor de doorgroei van windenergie op het grondgebied van Nederland (land en grote wateren, uitgezonderd de Noordzee). Doelstelling voor dit plan is om zodanige voorwaarden te scheppen dat in 2020 een opwekkingsvermogen van ten minste 6.000 megawatt (MW) aan windturbines operationeel is.
Conclusie
De Structuurvisie Windenergie op land legt geen beperkingen op ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. De planvoornemens zijn in lijn met het beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie Windenergie op land.
In juni 2019 is het Ontwerp van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI geeft de Rijksoverheid een langetermijnvisie op de ruimtelijke inrichting en de kwaliteit van de leefomgeving in Nederland. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Burgers worden beter betrokken en overheden trekken samen op. Zo moet er gekomen worden tot betere geïntegreerde keuzes. De NOVI geldt hiermee als kader voor andere planinstrumenten.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is groot. Om hiermee om te gaan beschrijft de NOVI nationale belangen waarop de Rijksoverheid wil sturen en richting wil geven. Deze komen samen in 4 prioriteiten: klimaatadaptatie en energietransitie, duurzaam economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Tot slot zijn er 3 afwegingsprincipes: een combinatie van functies gaat voor enkelvoudige functies, de kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal en het voorkomen van afwentelen op toekomstige generaties.
Conclusie
Het Novi op land legt geen beperkingen op ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. De planvoornemens zijn in lijn met het beleid zoals opgenomen in het Novi onder energietransitie en duurzaam economisch groeipotentieel.
De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 19 december 2018 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.
De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen. Denk hierbij aan nieuwe woningbouw, het oprichten van bedrijventerreinen, etcetera.
Situatie plangebied
Voor het plangebied geldt de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening 31 maart 2021. Voor het plangebied gelden hierbij de regels 'Landschap' met name 'Nationaal landschap buiten Gelders Natuurnetwerk, Groene Ontwikkelingszone en Nieuw Hollandse Waterlinie'.
Hiervoor geldt artikel 2.56 (ontwikkeling in Nationaal landschap)
Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage 'Kernkwaliteiten Nationale Landschappen', niet aantasten.
In afwijking van het eerste lid zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:
Daarnaast geldt artikel 2.62 (toelichting bestemmingsplan windturbines)
De toelichting bij een bestemmingsplan dat de oprichting van een windturbine of windturbinepark mogelijk maakt, besteedt aandacht aan:
Kernkwaliteiten Nationaal Landschap Winterswijk
Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen,
landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft,
Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde)
Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap;
Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden
De verspreid gelegen oude boerderijen hebben veelal een bijbehorende eenmanses.
Uitwerking
De kleine windmolen heeft een ashoogte van maximaal 25 meter. Deze wordt binnen een bestaand agrarisch bouwvlak geplaatst. Binnen dit agrarisch bouwvlak mogen agrarische bouwwwerken en -gebouwen worden opgericht. Ook wordt de kleine windmolen niet op een es geplaatst. Door het oprichten van een kleine windmolen worden de genoemde kernkwaliteiten voor het Nationaal Landschap Winterswijk niet aangetast.
Over de genoemde landschappelijke elementen is aandacht besteedt in hoofdstuk 5 'Uitvoeringsaspecten'. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de kleine windmolen geen significante efecten zal hebben op het landschap of de beleving hiervan.
Algemene conclusie
Het planvoornemen is in lijn met het provinciaal beleid.
Het doel van dit Milieubeleidsplan is het formuleren van een overkoepelende milieuambitie die de basis is voor andere (ruimtelijke) plannen. Voor alle milieuthema’s, instrumenten en deelgebieden zijn kansen voor het toekomstige Oost Gelrese milieubeleid gesignaleerd. De visie Oost Gelre 2020 behelst een ‘groene en duurzame gemeente’, met de daarbij behorende milieuambitie: in 2020 is de huidige (groene) kwaliteit van de leefomgeving in Oost Gelre behouden en waar mogelijk verbeterd, én heeft de gemeente zich aantoonbaar op een duurzame manier verder ontwikkeld. Mede in het kader hiervan zijn in samenwerking met de provincie Gelderland en de Regio Achterhoek zoekzones voor het opwekken van windenergie in de regio opgesteld. De plaats Lichtenvoorde of de gemeente Oost Gelre worden niet specifiek benoemd als zijnde zoekgebied, maar gebieden in de directe omgeving zoals Bredevoort, Aalten en Winterswijk wel. Lijnopstellingen voor windturbines in het buitengebied zijn daar mogelijk. Gezien dit beleid op de directe omgeving van toepassing is, in combinatie met het reeds beschreven beleid vanuit de provincie en de gemeente, en het feit dat het hier om slechts 1 kleine windturbine gaat en niet om lijnopstellingen van grote windturbines, wordt ervan uitgegaan dat beoogde locatie Oude Aaltenseweg 41 te Lichtenvoorde voor deze windturbine in lijn is met het milieubeleidsplan gemeente Oost Gelre 2010-2020.
Conclusie
Het planvoornemen is in lijn met het beleidsstuk milieubeleidsplan gemeente Oost Gelre 2010-2020.
In de economische visie 'Economie voorop!' wordt beschreven hoe de gemeente samen met ondernemers en bedrijven de Achterhoek aantrekkelijk wil behouden en maken voor de toekomst. Met een uitvoeringsagenda wil de gemeente ondernemers bieden waaraan zij behoefte hebben. Dit kan in de vorm van een flexibele omgang met de wet- en regelgeving, subsidiemogelijkheden, vestigingsmogelijkheden, samenwerkingsmogelijkheden alsmede uitbreidingsmogelijkheden. De gemeente richt zich daarbij ook op duurzaamheid en innovatie. 1 van de doelen luidt: 'een groene gemeente die investeert in duurzaamheid en landschap'. De gemeente heeft hierin een faciliterende rol.
Conclusie
Het planvoornemen sluit aan bij de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente en is hiermee in lijn met de economische visie Oost Gelre.
In dit beleidsstuk wordt beschreven, dat Oost Gelre samen met de Achterhoek een gedeelde ambitie heeft, namelijk energieneutraal zijn in 2030. Dit betekent dat er net zoveel energie duurzaam wordt opgewekt als dat er wordt verbruikt. Dit kan worden gerealiseerd door een mix van maatregelen zoals energiebesparing, windenergie, zonne-energie en energie uit biomassa. De volgende uitgangspunten worden bij het plaatsen van installaties voor hernieuwbare energie gehanteerd:
- draagvlak: de effecten van installaties voor hernieuwbare energie moeten zo optimaal mogelijk zijn. De initiatiefnemer dient altijd belangen van betrokkenen te verifiëren en deze belangen zo goed als mogelijk te implementeren;
- financiële participatie: dit betekent de mogelijkheid voor bewoners en bedrijven om te delen in de revenuen. Dit kan zijn door de aankoop van certificaten maar ook op andere manieren waarbij degenen die effect van de installatie ondervinden ook voordelen genieten. Het uitgangspunt van financiële participatie geldt voor windturbines hoger dan 25 m. Deze windturbine heeft een ashoogte van 25 m;
- landschappelijke inpassing: installaties voor hernieuwbare energie dienen zorgvuldig te worden ingepast. Bij de uitwerking van de landschappelijke inpassing wordt gewerkt vanuit de kenmerken van het betrokken landschapstype. Het ingediende landschapsplan gaat hier nader op in;
- economie: voor de realisering van installaties voor hernieuwbare energie worden bij voorkeur regionale bedrijven ingezet. Op deze manier blijven transportbewegingen beperkt en komt de lokale energietransitie ten gunste van de lokale economie. De windturbine wordt geproduceerd en vervoerd naar de projectlocatie. Er zal een vrachtwagenbeweging nodig zijn om de windmolen op de projectlocatie te brengen. De transportbewegingen zijn daardoor erg beperkt.
Daarnaast gelden voor kleine turbines (tot 25 m) de volgende uitgangspunten:
- binnen 100 m tot het bedrijf of woning: de windturbine is gepland naast een bestaand agrarisch bedrijfsgebouw van het bedrijf;
- niet in het Gelders Natuurnetwerk (GNN): op onderstaande afbeelding is te zien dat het plangebied niet binnen het GNN valt;
- niet op essen: de planlocatie ligt niet op een es;
- geen sprake van visuele hinder: er is geen sprake van visuele hinder, dit wordt nader toegelicht in de paragraaf Landschappelijke inpasbaarheid;
- geen sprake van slagschaduwhinder: hier is onderzoek naar uitgevoerd. Met mitigerende maatregelen kan slagschaduw in omliggende gevoelige objecten zoals woningen worden voorkomen;
- geen sprake van geluidshinder: voornoemde geldt ook voor mogelijke geluidhinder. De afstand tot aan de dichtstbijzijnde woningen is dermate groot dat er geen sprake zal zijn van geluidhinder;
- niet in komgebieden maar op het bedrijventerrein of het buitengebied: de turbine wordt geplaatst op een agrarisch bedrijf in het buitengebied.
Het plangebied, rode marker, ten opzichte van ecologische verbindingszones of GNN (bron: omgevingsverordening gelderland)
Conclusie
Het planvoornemen is in lijn met het beleidsstuk 'Installaties opwekking hernieuwbare energie Oost Gelre 2018'.
In Nederland vormt wind de grootste bron van duurzame energie. In 2019 werd 3 keer meer energie gewonnen uit wind dan uit zon. Een windturbine is in veel gevallen preferabel boven andere duurzame energiebronnen:
- de fysieke voetafdruk van een windturbine is beperkt. De omgeving onder een turbine blijft beschikbaar voor landbouw;
- windenergie is niet begrensd door grondstof-schaarste. De windturbine bestaat uit gangbare materialen. Aan het eind van zijn werkzame leven is de turbine goed recyclebaar;
- windenergie is de meest duurzame hernieuwbare energie. De energie die nodig is om een windturbine te fabriceren, transporteren en installeren en uiteindelijk weer af te breken en te recyclen, verdient een windturbine binnen enkele maanden terug. Daarna is alle stroom emissievrij. Per opgewekte kWh is er qua CO2-impact praktisch geen energietechniek die aan windturbines kan tippen. Zonne-energie, waterkracht en biomassa stoten per energie-eenheid stuk voor stuk meer broeikasgassen uit;
- het betreft een volwassen technologie met continue innovatie. De kinderziektes van windenergie zijn ondervangen en het evolueren van windturbines gaat stevig door.
Daarnaast hebben kleinschalige windturbines de volgende voordelen:
- met een kleine windturbine op eigen terrein wekken huishoudens en bedrijven zelfstandig energie op. Een kleine windturbine wordt achter de aansluiting aangesloten, de opgewekte stroom kan direct op de locatie worden gebruikt. Net als met zonnepanelen is de duurzame stroom te salderen met het eigen energieverbruik;
- een goed ontworpen kleine windturbine geeft ondernemers een groene imago-boost;
- windenergie wordt gelijkmatiger opgewekt dan zonne-energie. Hierdoor vindt er geen overbelasting van het elektriciteitsnetwerk plaats en sluit de opwek van windenergie vaak beter aan op het gemiddelde verbruikspatroon van een initiatiefnemer.
De opbrengst van de windturbine zal geheel ten goede komen voor de agrarische bedrijfsvoering. Het netwerk wordt hierdoor minder belast, er wordt namelijk minder stroom afgenomen.
Conclusie
Het planvoornemen past hiermee binnen de (toekomst)wensen van de gemeente Oost Gelre.
In het kader van voorgenomen ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, zie bijlage. In het landschappelijk inpassingsplan is aan de hand van een analyse van het omringende landschap een plan bedacht om de kleine windmolen goed in te passen in het landschap en waar mogelijk het landschap te versterken. Daarvoor is het plan afgestemd op het landschapstype en is er aansluiting gezocht bij de bestaande waarden van het landschap in de directe omgeving.
Het agrarisch perceel Oude Aaltenseweg 41 Lichtenvoorde en de directe omgeving wordt tot het kampenlandschap gerekend, welke direct ten westen van het erf overgaat in het broek- en goorontginningslandschap. Het kampenlandschap is een oud agrarisch cultuurlandschap. Het kampenlandschap rondom het plangebied bestond uit een kleinschalig, besloten landschap met een afwisseling van akkers (kampen) en graslanden. Percelen waren vaak omzoomd door houtige beplanting, vermoedelijk elzensingels en struweelhagen met meidoorn en sleedoorn. Als gevolg van ruilverkaveling is het oorspronkelijke kampenlandschap drastisch aangetast en verwijzen de ontginningswegen, de oude erven en sommige houtwallen en kleine bosjes nog naar het oude landschap.
De realisatie van een kleine windmolen met een ashoogte van 25 meter op een agrarisch bouwperceel en in de directe nabijheid van bestaande bedrijfsbebouwing, tast het kampenlandschap niet aan.
Het concrete plan bestaat uit het plaatsen van een werktuigenberging binnen het agrarisch bouwperceel en een kleine windmolen op het erf van het in werking zijnde agrarisch perceel Oude Aaltenseweg 41 te Lichtenvoorde. De kleine windmolen heeft een ashoogte van 25 meter met een rotordiameter van ongeveer 16 meter. De tiphoogte bedraagt dan ongeveer 41 meter. De kleine windmolen heeft een simpel uiterlijk bestaande uit een mast en drie rotorbladen. Anders dan bij de grote windturbines past deze kleine windmolen goed bij de schaal van een boerenerf en de bebouwing, zoals stallen, schuren en silo's. De beperkte hoogte draagt in algemene zin ook bij aan weinig zichthinder. Om de plaatsing mogelijk te maken wordt er een fundering op locatie en een kabelgleuf van locatie naar de meterkast in de stal gegraven.
De voorgenomen locatie van de kleine windmolen in het bouwvlak is zorgvuldig gekozen. Bij inpassing van de kleine windmolen is rekening gehouden met verschillende aspecten. De kleine windmolen staat binnen het agrarisch bouwvlak in de directe nabijheid van de aanwezige agrarische bebouwing. Hierdoor vormt de windmolen samen met de bebouwing één erf. Er is rekening gehouden met voldoende afstand vanaf de bebouwing. Op de gekozen locaties ondervindt de kleine windmolen zo min mogelijk hinder van de bebouwing en begroeiing rondom het erf en is de dominante windtoevoer, vanuit het zuidwesten, vrij. Op deze locatie zal de windmolen voldoende opbrengst genereren om rendabel te zijn.
De windmolen komt te liggen op een afstand van 150 meter van de dichtstbijzijnde woningen Oude Aaltenseweg 74 en Oude Aaltenseweg 39. De aan de achterzijde van het agrarisch perceel aanwezige woningen G.J. Doorninkweg 8 en 8b komen te liggen op respectievelijk 335 meter en 290 meter. Door het open karakter van het landschap zal de windmolen vanaf de G.J. Doorninkweg zichtbaar zijn. Vanaf de Oude Aaltenseweg zal de windmolen enigszins worden gecamoufleert door de rijen bomen langs deze openbare weg.
Slagschaduw
Slagschaduw van de wieken van een windmolen, groot of klein, wordt als hinderlijk ervaren. Met name omliggende woningen dienen hiervoor te worden beschermd. Om te bepalen of er slagschaduw kan optreden in de omliggende woningen, maar ook in de woningen van het bedrijf zelf, wordt er een slagschaduw onderzoek uitgevoerd.
Onderzoek
In artikel 3.12 van de Activiteitenregeling is voorgeschreven dat een turbine moet zijn voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voor zover de afstand tussen de turbine en het gevoelig object minder bedraagt dan twaalf maal de rotordiameter (12RD) en wanneer gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten slagschaduw kan optreden (17 maal 20 minuten). In het uitgevoerde onderzoek zijn deze grenswaarden op de strengst mogelijke manier geinterpreteert: maximale toegestane slagschaduwbelasting is 5 uur en 40 minuten.
Door onderzoeksbureau Bosch & van Rijn is een slagschaduwonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn verwoord in een onderzoeksrapport versie 2 d.d. 22 november 2021, welke als bijlage is bijgevoegd. Hierin wordt hetvolgende geconcludeerd:
In dit onderzoek is voor de beoogde windturbine aan de Oude Aaltenseweg 41 te Lichtenvoorde de verwachte jaarlijkse hoeveelheid slagschaduw onderzocht bij nabijgelegen gevoelige objecten. De beoogde windturbine heeft een ashoogte van 25 meter, een rotordiameter van 20,4 meter en daarmee een tiphoogte van 35,2 me-ter.
Uit de rekenresultaten blijkt dat mitigerende maatregelen nodig zijn om aan de wettelijk norm te voldoen. Er zijn twee gevoelige objecten die meer dan 5 uur en 40 minuten slagschaduw ontvangen.
De berekende verwachte jaarlijkse stilstand om aan de norm te voldoen is ca. 41 uur per jaar, oftewel 0,5% van de jaarlijkse draaiuren. Een dergelijke geringe stil-stand brengt rendabele exploitatie niet in gevaar.
Mitigerende maatregelen
Uit voornoemd onderzoek volgt dat er een tweetal woningen zijn, Oude Aaltenseweg 41 en 43 te Lichtenvoorde, die meer dan de maximale toegestane slagschaduw van 5 uur en 40 minuten per jaar ondervinden. Hiervoor dienen mitigerende maatregelen plaats te vinden waarbij slagschaduw op voornoemde gevoelige objecten zoveel mogelijk wordt voorkomen. Dit kan door middel van een stilstandvoorziening. Dit is opgenomen in het besluit omgevingsvergunning.
Door Natuurbank Overijssel is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld met nummer 3624A versie 1.0, d.d. 23-09-2021. Deze is als bijlage bijgevoegd.
Hoogstam fruitbomen
Er worden zeven hoogstam fruitbomen geplant. Dit mogen appel- en/of perenbomen zijn. Als plantmateriaal worden bomen met een omtrek van 12-14 cm gebruikt. De bomen worden voorzien van een boompaal met boomband. Geadviseerd wordt om oude rassen te gebruiken. Deze zijn robuuster zal ‘moderne’ gekweekte rassen.
Scheerhaag
Langs de buitenzijde van de tuin van de bedrijfswoning wordt een scheerhaag geplant. Deze haag bestaat uit aanplant van beuk, haagbeuk, meidoorn, veldesdoorn of liguster. De haag bestaat uit vier stuks plantsoen per strekkende meter haag. Als plantmateriaal wordt 3 jarig plantsoen gebruikt (80-120cm). De haag wordt minstens 1 meter hoog.
De onderbouwing voor deze inpassing is omschreven in het bijgevoegde landschappelijk inpassingsplan.
In het kader van voorgenomen ontwikkeling worden maatregelen getroffen om de kleine windmolen landschappelijk in te passen. Dit aspect vormt geen belemmering voor uitvoering van dit plan.
Het bestemmingsplan, waarin ruimtelijke belangen worden geborgd, is het resultaat van een integrale ruimtelijke afweging. In deze integrale afweging worden ook alle milieuonderwerpen meegewogen, los van de wettelijke verplichtingen van de milieueffectrapportage. Welke milieuonderwerpen vanuit een duurzame ruimtelijke ordening voor een plangebied van belang zijn, moet per plan in beeld worden gebracht. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied en de opgave en eventuele wettelijke eisen.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Ad.a: Wanneer uit een toets blijkt dat de activiteit (mogelijk) significante negatieve effecten tot gevolg heeft, dan kan een vergunning alleen worden verleend als uit een passende beoordeling blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast. Onderdeel van de passende beoordeling vormt de ADC-toets. De ADC-toets houdt een onderzoek naar Alternatieven, het aantonen van Dwingende redenen van openbaar belang en het vooraf en tijdig treffen van Compenserende maatregelen.
Het Natura 2000-gebied, het Korenburgerveen, is gelegen op ruim 5 km van de beoogde windmolen en heeft geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor dit Natura 2000-gebied, ook mede gezien de relatief grote afstand. Een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.
Ad.b en c.: een kleine windmolen wordt niet als zodanig genoemd in de onderdelen C en D van de bijlage van het besluit milieueffectrapportage genoemde kolommen 3 en 4. Een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht is dan ook niet nodig.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Voor elk besluit dat betrekking heeft op activiteiten(en) die voorkomen op de D-lijst (kolom 2) die onder de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Het realiseren van een kleine windmolen wordt niet genoemd in kolom 2 van de D-lijst in het Besluit m.e.r., zodat een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is.
Conclusie
Een milieueffectrapportage, zowel -plicht, -beoordeling als -vormvrij, is niet nodig nu het gewenste initiatief op plangebied niet benoemd worden in de onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Daarnaast is een passende beoordeling op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied niet noodzakelijk.
Archeologie
Wettelijk kader
De Erfgoedwet bevat de implementatie in de Nederlandse wetgeving van het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, (ook wel het verdrag van Malta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het Verdrag in 1992 door verschillende EU-lidstaten is ondertekend). De Erfgoedwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
IWAK en AMK
Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IWAK) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld.
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.
Situatie plangebied
Ingevolge het geldende bestemmingsplan, zoals beschreven in paragraaf 2.3, geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Op basis van deze dubbelbestemming moet bij een omgevingsvergunning voor bouwen een rapport worden overlegd over de aanwezige archeologische waarden. Dit geldt bij het verrichten van bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 100 m². Voor het plaatsen van de windturbines wordt tot circa 0,60 m diepte grond verzet, maar er worden geen bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m² verricht. Ingevolge het geldend bestemmingsplan hoeft er geen archeologisch rapport te worden overlegd.
Nieuw archeologiebeleid
Op 14 april 2020 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre nieuw archeologisch beleid vastgesteld met titel 'Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre, een actualisatie van de archeologische waarden-, verwachtings- en beleidskaart'. Dit nieuwe beleid is momenteel als ontwerp bestemmingsplan beschikbaar en ter inzage gelegd. Er dient dus te worden getoetst aan dit nieuwe archeologisch beleid.
Ingevolge het ontwerpbestemmingsplan Parapluplan Archeologie is het perceel gelegen in AWG categorie 4: "Bekende archeologische vindplaats. Streven naar behoud in huidige staat; inventariserend archeologisch onderzoek is verplicht als oppervlakte van de ingreep groter is dan 50 m² én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm -Mv".
De te plaatsen windmolen wordt gefundeerd en wordt bevestigd aan een in de bodem te plaatsen bodemplaat. Deze bodemplaat zal naar alle waarschijnlijk 1,00 m diep worden gerealiseerd met een oppervlakte van ongeveer 36 m2. Hierbij wordt dus alleen de voornoemde diepte overschreden maar niet de oppervlakte. Een aanvullend archeologisch onderzoek op basis van het ontwerpbestemmingsplan Parapluplan Archeologie is dan ook niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:
Het agrarisch perceel Oude Aaltenseweg 41 Lichtenvoorde en de directe omgeving wordt tot het kampenlandschap gerekend, welke direct ten westen van het erf overgaat in het broek- en goorontginningslandschap. Het kampenlandschap is een oud agrarisch cultuurlandschap. Het kampenlandschap rondom het plangebied bestond uit een kleinschalig, besloten landschap met een afwisseling van akkers (kampen) en graslanden. Percelen waren vaak omzoomd door houtige beplanting, vermoedelijk elzensingels en struweelhagen met meidoorn en sleedoorn. Als gevolg van ruilverkaveling is het oorspronkelijke kampenlandschap drastisch aangetast en verwijzen de ontginningswegen, de oude erven en sommige houtwallen en kleine bosjes nog naar het oude landschap.
De realisatie van een kleine windmolen met een ashoogte van 25 meter op een agrarisch bouwperceel en in de directe nabijheid van bestaande bedrijfsbebouwing, tast het kampenlandschap niet aan. Historisch stedenbouwkundige waarden zijn niet in de directe nabijheid van het plangebied gelegen evenals architectuurhistorische waarden.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.
Wettelijk kader
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.
Situatie plangebied
Voor het plaatsen van de windturbine wordt tot circa 0,60 m diepte grond verzet. De grond wordt niet verplaatst. De grond die wordt uitgegraven, wordt na het plaatsen van de fundering op de fundering aangebracht. Voor tijdelijke uitname van grond stelt het Besluit bodemkwaliteit in artikel 36, derde lid, dat wanneer grond niet wordt bewerkt en op dezelfde plaats onder dezelfde condities opnieuw en in dezelfde toepassing wordt teruggebracht, dit toegestaan is zonder kwaliteitsbepaling (artikel 38 en 40), toetsing aan de functie (onder andere artikel 59) en melding (artikel 42). Overige bepalingen van het Besluit bodemkwaliteit (Bkb) en andere wetgeving zoals de Wet bodembescherming (Wbb), Arbo-regelgeving, Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Waterwet (Ww) blijven bij tijdelijke uitname onverminderd van kracht. Denk hierbij aan:
- functionaliteit (artikel 5 Bbk): dat wil zeggen dat sprake moet zijn van een nuttige toepassing, geen grotere hoeveelheid wordt toegepast dan volgens gangbare maatstaven nodig is voor het functioneren van de toepassing en dat de toepassing volgens gangbare maatstaven nodig is op de plaats waar deze plaatsvindt, of onder de omstandigheden waarin deze plaatsvindt;
- zorgplicht bodem (artikel 13 Wbb) en zorgplicht oppervlaktewater (artikel 7 Bbk). Het is bijvoorbeeld niet toegestaan om asbesthoudende grond terug te plaatsen indien er bij ontgraving asbest is geconstateerd;
- bij tijdelijke uitname kunnen grond of baggerspecie worden getransporteerd. Als dit binnen de grenzen van een werk gebeurt (geen transport over de openbare weg) is het niet nodig dat hierbij schriftelijke bescheiden aanwezig zijn. Als het transport naar een tijdelijke opslag buiten de grenzen van het werk plaatsvindt, is de aanwezigheid van schriftelijke bescheiden wel noodzakelijk. Een oorspronkelijk toegepaste bouwstof, ontgraven grond of baggerspecie wordt veelal als een afvalstof gezien. In dat geval moet het transport zijn vergezeld van een begeleidingsbrief.
Om zekerheidshalve meer te weten te komen over de bodemkwaliteit is het Bodemloket geraadpleegd. Er zijn geen verdachte bodemactiviteiten bekend op of rondom het bedrijf. Momenteel is de grond landbouwgrond. De locatie heeft in ieder geval vanaf 1900 één en dezelfde functie gehad. Dit onderstreept dat het niet waarschijnlijk is dat er op deze locatie verdachte activiteiten waren.
Conclusie
Het onderdeel bodem is in lijn met de geldende wet- en regelgeving. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de totstandkoming van het plan.
Wettelijk kader
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.
De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:
Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:
Situatie plangebied
Een klein deel van de grond zal worden verhard met een bodemplaat welke als fundering dient voor de te plaatsen kleine windmolen. De geringe oppervlakte hiervan, circa 36 m2, zal geen significante bijdrage leveren aan mogelijke wateroverlast in of nabij het perceel.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.
Wettelijk kader
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Naast het wettelijk kader van de Wet geluidhinder moet ook een afweging gemaakt worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast mogen toekomstige ontwikkelingen van aanwezige bedijven niet worden belemmmerd.
Situatie plangebied
Het in werking hebben van een windturbine valt onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Conform het Activiteitenbesluit (artikel 3.14a) mag de jaargemiddelde geluidbelasting vanwege 1 of meerdere windturbines ten hoogste 47 dB Lden (gemiddelde over het etmaal) en 41 dB Lnight (tussen 23.00 uur en 07.00 uur) bedragen.
Praktijkervaringen leert ons dat kleine windmolens met een ashoogte van 25 meter op een afstand van 150 meter tot aan geluidgevoelige objecten onder de voornoemde geluidwaarden blijft. Om te bepalen of hieraan wordt voldaan is er door het adviesbureau TecMap een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn verwoord in een akoestisch rapport met nummer 20210212-1, dd. 25 november 2021 welke als bijlage is bijgevoegd.
Het onderzoeksbureau concludeert in het akoestisch rapport dat voldaan kan worden aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit (artikel 3.14a).
Dit akoestisch rapport is beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). De ODA geeft hetvolgende aan:
Akoestisch onderzoek 25 november 2021 opgesteld door Tecmap.
De bijgeleverde informatie betreft een Lely Aircon molen met een wiekdiameter van 7,6 meter. Volgens deze informatie is het bronniveau hooguit 94 dB(A) bij de hoge windsnelheden.
In het akoestisch onderzoek is de molen achter de stallen geprojecteerd en heeft een ashoogte van 25 meter en wieken met een lengte van 16 meter.
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde eisen voor windturbines.
Uit de berekeningen blijkt dat de jaargemiddelde geluidbelasting ten hoogste 32 dB Lden en 26 dB Lnight bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de geluidnormering van 47 dB Lden en van 41 dB Lnight op de gevel van een gevoelig gebouw.
Conclusie
De te realiseren kleine windmolen aan de Oude Aaltenseweg 41 te Lichtenvoorde zal geen geluidsoverlast veroorzaken bij omliggende gevoelige objecten.
Wettelijk kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m³, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Situatie plangebied
De kleine windmolen is emissievrij. Daarnaast leidt de aanlegfase niet tot een toename in het aantal verkeersbewegingen. De windmolen leidt in de gebruiksfase niet tot negatieve effecten op de luchtkwaliteit. Het onderdeel luchtkwaliteit is hiermee in lijn met de voorwaarden van artikel 5.16, lid 1 Wet milieubeheer.
Conclusie
De kleine windmolen voldoet dus aan de geldende grenswaarden voor luchtkwaliteit uit de Wet milieubeheer.
Kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is (dit is niet altijd de werkelijke gevel, maar de plek waar de gevel van de woning volgens het bestemmingsplan inclusief vergunningvrij bouwen mogelijk is). De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.
Situatie plangebied
In het Handboek 'Bedrijven en Milieuzonering' is aangegeven dat voor windmolens met een wiekdiameter van 20 m een minimale afstand van 100 m geldt, waarbij het aspect 'geluid' deze grootste afstand maakt. Een windmolen met een ashoogte van 25 m zal ongeveer een wiekdiameter hebben van 16 meter.
De dichtstbijzijnde woning is gelegen op ongeveer 150 meter zodat aan de minimale afstand van 100 m tot aan omliggende woningen wordt voldaan.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de provinciale omgevingsvisie en -verordening.
Onderzoek
Door Natuurbank Overijssel is een quickscan Natuurwaarden onderzoek uitgevoerd. De resultaten heirvan zijn opgenomen in een onderzoeksrapport 3624 versie 1.0, d.d. 19-08-2021 welke als bijlage is bijgevoegd.
Gebiedsbescherming
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.
Natura 2000
Natura 2000-gebieden zijn door de Europese Unie (EU) aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Binnen deze gebieden mogen geen significant negatieve effecten optreden vanwege nieuwe ontwikkelingen.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de begrenzing van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Natura 2000-gebied Korenburgerveen. Dit gebied ligt op minimaal 4,86 kilometer afstand van het plangebied. Andere Natura 2000-gebieden liggen op grotere afstand van het plangebied.
Afbeelding Ligging Natura 2000-gebieden binnen de gemeente en in de omgeving, bron http://natura2000.eea.europa.eu/
Het plangebied ligt op relatief grote afstand (> 4 km) van omliggende Natura 2000-gebieden en is niet direct zichtbaar vanuit deze gebieden. Van optische verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden is derhalve geen sprake. Van verstoring door geluid of licht tijdens de bouwfase is gelet op de grote afstand tot omliggende Natura 2000-gebieden eveneens geen sprake. Relevante stikstofeffecten tijdens de bouw kunnen op voorhand worden uitgesloten. De aanlegwerkzaamheden zijn beperkt tot hooguit enkele dagen. In een dergelijk kort tijdsbestek treedt geen zodanige accumulatie aan stikstof in omliggende Natura 2000-gebieden op dat hierdoor sprake zo kunnen zijn van een merkbare verslechtering van de kwaliteit van voor stikstof gevoelige habitats (van soorten). Overigens geldt per 1 juli 2021 een vrijstelling van de onderzoeksplicht voor werkzaamheden die mogelijk leiden tot toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied omdat er een vrijstelling geldt van de vergunningplicht voor (tijdelijke) bouwprojecten, indien er een toename van stikstofdepositie optreedt in Natura 2000-gebied, gedurende de ontwikkelfase.
Gelet op de locatie van de molen, aan de rand van het erf van een agrarisch bedrijf zijn ook geen structurele vliegbewegingen van vogels uit omliggende Natura 2000-gebieden over de molenlocatie aan de orde. Overigens zijn geen instandhoudingsdoelen vastgesteld voor de Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied. Significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden kunnen op voorhand met zekerheid worden uitgesloten. Het aanvragen van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.
Stikstof
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden beoordeeld of de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft die leiden tot aantasting van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Bij planologische ontwikkelingen moet dan ook worden aangetoond dat het project of plan geen significant schadelijke effecten heeft op de Natura 2000-gebieden.
Met behulp van het programma Aerius kan de stikstofuitstoot van een planontwikkeling worden berekend. Heeft de planontwikkeling geen toename van stikstof op nabij gelegen natuurgebieden tot gevolg dan kan aan de planontwikkeling worden meegewerkt.
Deze vergunning maakt het mogelijk een kleine windmolen te realiseren bij een agrarisch bedrijf.
Het plangebied ligt op relatief grote afstand (> 4 km) van omliggende Natura 2000-gebieden en is niet direct zichtbaar vanuit deze gebieden. Van optische verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden is derhalve geen sprake. Van verstoring door geluid of licht tijdens de bouwfase is gelet op de grote afstand tot omliggende Natura 2000-gebieden eveneens geen sprake. Relevante stikstofeffecten tijdens de bouw kunnen op voorhand worden uitgesloten. De aanlegwerkzaamheden zijn beperkt tot hooguit enkele dagen. In een dergelijk kort tijdsbestek treedt geen zodanige accumulatie aan stikstof in omliggende Natura 2000-gebieden op dat hierdoor sprake zo kunnen zijn van een merkbare verslechtering van de kwaliteit van voor stikstof gevoelige habitats (van soorten).
Ligging Natura 2000-gebieden ten opzichte van het plangebied (rode stip) (bron: ruimtelijke plannen).
GNN- en GO-gebieden
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of Groene Ontwikkelingszone (GO). Het dichtstbij gelegen gebied, dat tot de Groene Ontwikkelingszone behoort, ligt op 1,06 kilometer afstand van het plangebied. Aangezien het plangebied buiten de begrenzing van het NNN/GO ligt en de Omgevingsverordening van Gelderland geen bepalingen ten aanzien van externe werking kent, is nadere toetsing aan de bepalingen uit de Omgevingsverordening van Gelderland ten aanzien van het NNN niet noodzakelijk. Gelet op de kleinschaligheid van de voorgenomen ingreep (reguliere bouwwerkzaamheden van een kleine windmolen) wordt een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het GNN/GO overigens ook niet verwacht.
Rode marker is plangebied. Groene gebieden is GNN of GO.
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Voor een groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
De conclusie uit het onderzoeksrapport over de soortenbescherming luidt als volgt:
De voorgenomen plaatsing van een kleine windmolen op het erf aan de Oude Aaltenseweg 41 te Lichtenvoorde leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van Natura 2000. Een nadere effectbeoordeling in de vorm van een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.
De voorgenomen plaatsing van een kleine windmolen op het erf aan de Oude Aaltenseweg 41 te Lichtenvoorde leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van beschermde soorten. Geconcludeerd wordt dat de kans op aanvaring met de windmolen voor alle vogelsoorten en vleermuizen niet voorzienbaar is. Van het opzettelijk doden van vogels of vleermuizen in de zin van artikel 3.1 en 3.5 Wet natuurbescherming is geen sprake. Nader veldonderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.
Voor het beschadigen/vernielen van de rust- en voortplantingsplaats geldt een vrijstelling van de
verbodsbepalingen. Om te voorkomen dat deze dieren (opzettelijk) gedood worden, dienen ze weggevangen te worden en elders weer losgelaten te worden (zie tabel onder voor toepasbare vangmiddelen). De betekenis van het plangebied als foerageergebied is niet beschermd, aantasting leidt niet tot wettelijke consequenties.
Mits er geen grondgebonden zoogdieren (opzettelijk) gedood worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood worden, dient een ontheffing van de verbodsbepalingen (doden) aangevraagd te worden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Wnb.
De voorgenomen plaatsing van een kleine windmolen en werktuigenberging op het erf aan de Oude Aaltenseweg 41 te Lichtenvoorde leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de vigerende Omgevingsverordening van de provincie Gelderland ten aanzien van het Gelders Natuurnetwerk & Groene Ontwikkelingszone. Verdere toetsing in de vorm van een “Nee, tenzij-toets” is niet aan de orde.
Conclusie
De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.
Wettelijk kader
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), geeft aan welke activiteiten risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:
In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.
Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid
De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten. Het externe veiligheidsbeleid is samengevat in onderstaand figuur.
Situatie plangebied
De kleine windmolen worden geplaatst op eigen terrein, niet in openbaar gebied. Wieken zouden bijvoorbeeld van de windturbines kunnen vallen en hierdoor een risico kunnen vormen voor de omgeving. De windturbines worden geplaatst naast de binnen het agrarisch bouwvlak aanwezige bedirjfsbebouwing waar geen structurele aanwezigheid van personen is. Risico op ongevallen die door de windturbines veroorzaakt zouden kunnen worden is hierdoor verwaarloosbaar klein.
Conclusie
Het planvoornemen leidt niet tot een verandering van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico en is in lijn met de geldende regelgeving voor externe veiligheid, te weten het Bevi en het Revi. Ook wordt de plaatsing van een kleine windmolen niet gekarakteriseerd als een (beperkt) kwetsbaar object, zodat nader onderzoek naar externe veiligheid niet nodig is.
In de aanlegfase is sprake van werkzaamheden van een anatal dagen met beperkt materiaal. Het bestaande wegennet op en rondom het bedrijf functioneert voldoende voor deze verkeersafwikkeling. Door de komst van de kleine windmolen is in de gebruiksfase geen sprake van verkeer aantrekkende werking.
Conclusie
Het onderdeel verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de totstandkoming van het plan.
Gezien vanaf het maaiveld gaan de kleine windmolen circa 1,00 m diepte de grond in. Tot die diepte is voor de agrarische functie de grond al regelmatig geroerd. Het risico op het aantreffen van NGE is daarmee uit te sluiten. Het aspect niet gesprongen explosieven is daarmee niet relevant voor onderhavig plan.
Het project en bijbehorende procedure zijn voor en risico van verzoeker en heeft hiervoor een sluitende begroting opgesteld.
Een belanghebbende kan, na een besluit tot verlening van de omgevingsvergunning Wabo, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid Wro genoemde oorzaak. Eventuele planschade wordt verhaald op de initiatiefnemer. Dit is opgenomen in de met initiatiefnemer overeengekomen anterieure overeenkomst.
Op de vergunningsaanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure (artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) van toepassing. De omgevingsvergunning planologisch afwijken wordt ingediend bij het College van burgemeester en wethouders (hierna: het college). Het college publiceert de ontvangst van de aanvraag. De omgevingsvergunning kent een proceduretijd van 6 maanden, waarna het college de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kan vaststellen. De omgevingsvergunning ligt gedurende een periode van 6 weken ter inzage. De vergunning wordt bekend gemaakt in het Gemeenteblad en de gebruikelijke lokale media. Gedurende de ter inzage legging kan een ieder een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren brengen bij de gemeente. De gemeente reageert op de zienswijzen in een reactienota.
Gedurende de inzageperiode van 12 november 2021 tot en met 23 december 2021 zijn geen zienswijzen ontvangen.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Binnen het plan zijn geen nationale en provinciale belangen in het geding. Vooroverleg met de provincie Gelderland is dan ook geen verplichting. Daarnaast zijn er geen wateraspecten in het geding waardoor er vooroverleg moet worden gevoerd met het Waterschap Rijn en IJssel.