direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Omgevingsvergunning zonnepark Berkenhofweg Groenlo
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.PBBUI2025-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Algemene gegevens bestemmingsplan

Omgevingsvergunning zonnepark Berkenhofweg Groenlo  
omgevingsvergunning  
juni 2021  
Inlichtingen:  
Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling en Beheer  
Telefoonnummer 0544-393535  

Hoofdstuk 2 Inleiding

2.1 Aanleiding en doel

De Nederlandse overheid heeft een grote ambitie op het gebied van duurzaamheid. In het Energieakkoord is afgesproken dat het aandeel hernieuwbare energieopwekking in 2020 14% moet zijn, en in 2023 16%. De provincie Gelderland heeft uitgesproken in 2050 een energieneutraal Gelderland te willen bereiken. Ook de gemeente Oost Gelre is ambitieus en heeft zich ten doel gesteld om energieneutraal te zijn in 2030.

De Achterhoek kiest nadrukkelijk voor een bijdrage aan duurzame energieproductie. De acht Achterhoekse gemeenten hebben een gezamenlijke ambitie: 'energieneutraal in 2030'. Energieneutraal' betekent dat er net zo veel duurzame energie wordt opgewekt als er wordt verbruikt. Dit is neergelegd in 'Het akkoord van Groenlo'. De gemeente Oost Gelre maakt onderdeel uit van de Achterhoek en 'Het akkoord van Groenlo'. Het plangebied ligt in een geschikt gebied voor grote zonnevelden volgens de provincie Gelderland.

Zonnepark De Zomereiken B.V. uit Doetinchem (Sunvest Ontwikkeling B.V. uit Utrecht in samenwerking met AGEM Ontwikkeling B.V. uit Doetinchem) heeft het initiatief genomen om een grondgebonden zonnepark te realiseren op een perceel grond gelegen aan de Berkenhofweg te Groenlo, waarbij het perceel kadastraal bekend is als gemeente Groenlo, sectie F, nummer 393 (ged.). De locatie is gelegen in de hoek tussen de Vredenseweg en de Berkenhofweg tegenover het agrarisch bedrijf van de eigenaar van de gronden voor deze ontwikkeling. Het plangebied is ongeveer 15 ha groot. Hiervan wordt circa 10,9 ha ingevuld met zonnepanelen, landschappelijke inpassing en visualisatie van het Rijksmonument. Het zonnepark wordt gerealiseerd voor een termijn van maximaal 25 jaar, op gronden met de huidige enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. De capaciteit van het zonnepark bedraagt ongeveer 13 MWp. Na afloop van de termijn van 25 jaar wordt het zonnepark volledig ontmanteld.

Voor het voorliggende plan is een inrichtingsplan opgesteld welke is opgenomen in de bijlagen van de toelichting van dit bestemmingsplan. Aangezien de ontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, moet een bestemmingsplanherziening plaatsvinden of een afwijking van het bestemmingsplan worden verleend door middel van een omgevingsvergunning Wabo. Door het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning Wabo hebben initiatiefnemers aangegeven de procedure om omgevingsvergunning Wabo (projectafwijking) te willen doorlopen.

Op de te ontwikkelen gronden is een circumvallatielinie uit de 17e eeuw gelegen. De linie is een archeologisch rijksmonument en hiervoor is een beschermingszone vastgesteld waarbinnen geen voor het bodem archief verstorende ingrepen mogen plaatsvinden. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is een archeologische monumentenvergunning noodzakelijk waarvoor de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het bevoegd gezag is. Initiatiefnemer heeft een omgevingsvergunning Wabo aangevraagd voor de gewenste ontwikkeling binnen de aangegeven beschermingszone. Deze aanvraag ligt voor bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

2.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Oost Gelre ten noord-oosten van de kern Groenlo en ten oosten van de provinciale weg N18. De directe omgeving van het plangebied is te omschrijven als 'gemengd gebied' met agrarische bedrijven en woonpercelen met daarnaast een enkel bosperceel. Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van het agrarisch bedrijf van de eigenaar van de te ontwikkelen gronden, gescheiden door de zandweg Vredenseweg. In het verlengde van het plangebied is aan de noordzijde een klootschietbaan gelegen. Ten noorden van het plangebied ligt de gemeentegrens met de gemeente Berkelland. Rondom het plangebied liggen erven en woningen. Een deel van deze woningen kijken richting het plangebied. Het perceel voor het zonnepark is kadastraal bekend gemeente Groenlo, sectie F, nummer 393 (ged.). Navolgende afbeelding toont de ligging van het plangebied in de omgeving en de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2025-VG01_0001.png"

Omgeving locatie zonnepark Zomereiken

2.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' welke door de gemeenteraad is vastgesteld op 18 december 2012. Daarnaast zijn een tweetal Reparatieplannen vastgesteld zijnde 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' vastgesteld op 15 juli 2014 en het 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' vastgesteld op 4 april 2017. Het plangebied is bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'. Daarnaast geldt voor een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 3' (de circumvallatielinie).

Binnen de Regels van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' is geen ruimte voor realisatie van een zonnepark. Door middel van een procedure om herziening van het bestemmingsplan of afwijking van het bestemmingsplan middels een omgevingsvergunning Wabo (projectafwijking) wordt de realisatie van het zonnepark in de huidige bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' mogelijk gemaakt. Door het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning heeft verzoeker aangegeven de procedure om omgevingsvergunning Wabo te willen doorlopen. Hierbij zal de huidige agrarische bestemming niet wijzigen, alleen het gebruik hiervan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2025-VG01_0002.png"

Uitsnede uit bestemmingsplan met locatie voor zonnepark in cirkel aangegeven

2.3.1 Behoud landschappelijke en natuurwaarden

In het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' is aangegeven dat de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' mede zijn bestemd voor het 'behoud van landschappelijke en natuurwaarden'. In het geldend bestemmingsplan is aangegeven wat hieronder wordt verstaan.

Onder het doel 'behoud van landschappelijke en natuurwaarden':

  • 1. is de instandhouding begrepen van de landschappelijke - en natuurwaarden behorend tot de volgende landschapstyperingen:
    • a. landbouwgronden met cultuurhistorisch bepaalde kleinschalige akkercomplexen, waaronder begrepen de Vragender es en Lievelder es, het natte en oude heide- en broekontginningenlandschap rond het Vragender Veld, Lievelder Veld en het Zwolsche Veld en het kampenlandschap rond Zwolle en rond Harreveld;
    • b. landbouwgronden met een oorspronkelijke kavelstructuur (strokenverkaveling), ontsloten via kronkelende wegen en gescheiden van andere kavels door middel van wallen of singels met opgaande eiken en hakhout van berk, els en eik en rijbeplanting in los plantverband van zomereik, soms beuk, berk of andere soorten als wilg of populier;
    • c. landbouwgronden grenzend aan waterafhankelijke natuurgebieden, waarbij het agrarisch gebruik van de gronden niet mag leiden tot veranderingen in de grondwatersituatie, oppervlaktewaterpeilen en waterkwaliteit;
    • d. (kleinschalige) hoogteverschillen, zoals steilranden (oude essen) en het terras en terrasrand Aalten–Eibergen;
    • e. de grotere open ruimtes, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - openheid';
    • f. kleinschalige besloten ruimtes;
    • g. rustige omstandigheden en onverharde wegen;
    • h. beplantingselementen zoals houtwallen, houtsingels, hagen, bosjes, boomgroepen, solitaire monumentale en waardevolle bomen, weg- en erfbeplanting;

2. zijn de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied 'Korenburgerveen' alsmede bouwwerken ten behoeve van onderhoud en beheer en het behouden en versterken van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk mede begrepen.

In hoofdstuk 3, paragraaf 3.3 is het landschappelijk inpassingsplan omschreven. Het document landschappelijk inpassingsplan is als bijlage 6 bijgevoegd. In dit landschappelijk inpassingsplan zijn de landschappelijke en natuurwaarden omschreven en hoe deze worden versterkt in het landschap. Het plangebied is niet gelegen in het Nationaal Landschap Winterswijk zodat hier geen rekening mee hoeft te worden gehouden.

2.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 is de aanleiding en doel van deze omgevingsvergunning uiteengezet. In Hoofdstuk 3 van de toelichting wordt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. De historie en omgevingsaspecten komen hier aan bod. Ook wordt inzicht gegeven in de opbouw van het plangebied met de daarbij behorende functies. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 5 gaat over de uitvoeringsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Tot slot volgt in Hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie vanuit ruimtelijk oogpunt en per functie, evenals de ontwikkelingen op basis van het vigerende beleid beschreven. Er wordt flexibiliteit geboden daar waar het kan. Rekening wordt gehouden met de dynamiek in het plangebied en ruimte voor 'reguliere' uitbreidingen en veranderingen.

3.1 Bestaande situatie

3.1.1 Historie

Geomorfologisch werd het landschap gevormd op oude terrasresten ontstaan buiten de ijstijden. Iets noordelijker ligt een dalvormige laagte die wel in een glaciale periode ontstaan is en later het dal van de Leerinkbeek geworden is. Tevens zijn er kleine stukken dekzand uit postglaciale tijd (permafrost). Bodemkundig zijn het Humuspodzolen, afgewisseld met dekzand en bouwlanddekken aan de randen van de toenmalige woeste gronden.

De hoogteligging neemt af in Noordwestelijke richting, het is een aflopend terras tussen de dalen van de Leerinkbeek en de Groenlosche Slinge. Waterstaatkundig ligt het plangebied op een waterscheiding en watert het in het noorden af naar de Leerinkbeek/Huppelsche beek, en in het zuiden naar de Groenlosche Slinge.

Het perceel maakt deel uit van een landschap dat in de eerste helft van de 19e eeuw een nog niet ontgonnen gedeelte van het Zwolsche veld was, een heidegebied met schapendriften en zandwegen. In de 17e eeuw lag hier de Grolse linie met een redoute binnen het plangebied en een fort (later schietbaan) bij het bosje ten westen van het plangebied. De aanwezigheid hiervan is in het bodemarchief teruggevonden.

Aan het eind van de 19e eeuw zien we de eerste ontginningen van dit gebied in kaart gebracht. Velden zijn door een perceelgrens, vaak met beplanting soms alleen met een greppel, afgescheiden van de woeste grond. De Berkenhofweg is aangelegd als ontsluiting. Het lijkt dat de (iets minder vochtige) gronden aan de Ruiterweg, Wolvenkamerweg en Berkenhof gelijktijdig in cultuur worden gebracht. Opvallend is de richting – zuidwest-noordoost – van de Berkenhofweg die gerelateerd lijkt aan de oudere wegstructuur van de Winterswijkseweg en de Boksveenweg.

Op de kaart van 1950 zijn erven – o.m. Berkenhof – zichtbaar langs de Berkenhofweg en zijn de percelen in gebruik als weiland. De Berkenhofweg – nog een zandweg - is beplant met bomen. Beplantingen zijn dan ook nog ruimschoots als perceelsgrens aanwezig. Kleine stukjes bos zijn vermoedelijk geriefhoutbosjes bij de erven.

Deze situatie is nog vrijwel onveranderd op de kaart van 1975, maar wel is te zien dat al veel perceelgrensbeplantingen zijn verdwenen. Op de kaart van 2000 zijn vrijwel alle perceelgrens- beplantingen verdwenen. Er zijn dan een groot aantal erven bijgekomen wat het gevolg is van een betere waterhuishouding en intensiever landbouwmethoden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2025-VG01_0003.png"

Afbeelding: kaart Grolse linie (Rijksmonument www.pdok.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2025-VG01_0004.png"

Afbeelding: topografische kaart uit 1900 (Bron: www.topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2025-VG01_0005.png"

Afbeelding: topografische kaart uit 1950 (Bron: www.topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2025-VG01_0006.png"

Afbeelding: topografische kaart uit 1975 (Bron: www.topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2025-VG01_0007.png"

Afbeelding: topografische kaart uit 2000 (Bron: www.topotijdreis.nl)

3.1.2 Grolse linie

De Grolse linie krijgt aandacht op steeds meer plekken rondom Groenlo, o.m. bij De Laarberg maar ook bij de Franse en Engelse schans. Er is voor de vormgeving hiervan een beeldkwaliteitsplan opgesteld met voorstellen voor meubilair en aankleding. Oogmerk voor een steeds verdere reconstructie is dat Groenlo zich voor haar ‘city branding’ identificeert met de circumvallatielinie en het beleg in 1627. De linie is een Rijksmonument en hiervoor is een beschermingszone vastgesteld waarbinnen geen voor het bodem archief verstorende ingrepen mogen plaatsvinden.

Op meer en meer plaatsen wordt onderzoek gedaan naar het precieze verloop van de linie door geofysisch onderzoek en wordt gekeken of de reconstructie van de circumvallatielinie kan meeliften met nieuwe ontwikkelingen in het gebied. Dit is tevens voor het plangebied het geval en uit de resultaten van het onderzoek is waarneembaar dat de linie het plangebied oversteekt met een dubbele linie en dat binnen het plangebied, tegen de klootschietbaan aan, een redoute heeft gelegen. Reconstructie hiervan is op basis van het verrichte onderzoek mogelijk. Niet eerder is een redoute in de linie opnieuw zichtbaar gemaakt.

3.1.3 Omgeving

Het plangebied ligt in het landelijk gebied, nabij Groenlo. Momenteel is het gebied nog steeds agrarisch – met vergrote erven maar nog met zandwegen. Aan de westzijde van de N18 is een groot bedrijventerrein De Laarberg ontwikkeld dat verder uitbreidt in westelijke richting. Het gebied ten oosten van de N18 zal agrarisch blijven maar heeft daarnaast ook ecologische en recreatieve potenties. Evenwijdig aan de Berkenhofweg is een klootschietbaan aangelegd. Het plangebied is afwisselend in gebruik als gras- en als bouwland (maïs). Er staan twee vrijstaande Zomereiken op het plangebied die overgebleven zijn van eerdere houtsingels op de perceelsgrenzen.

Aangrenzend aan het plangebied zijn aan de noordzijde van de Berkenhofweg een drietal woningen gelegen. Aan de westzijde ligt het nog in werking zijnde agrarisch bedrijf van de eigenaar van de te ontwikkelen gronden. Aan de zuidzijde van het plangebied zijn ook een tweetal woonpercelen gelegen met een enkel agrarisch bedrijf. De omgeving is te omschrijven als 'gemengd gebied' met woonpercelen en agrarische bedrijven.

Het plangebied is bereikbaar via de Berkenhofweg welke bij de aanwezige woningen overgaat van een asfaltweg naar zandweg. Het agrarisch bedrijf van initiatiefnemer is gelegen aan een aftakking van de doorgaande Vredenseweg voorzien van zand (zandweg).

3.1.4 Ondergrond

De ondergrond (bodem) van het plangebied bestaat uit een veldpodzolbodem (leemarm en zwak lemig fijn zand) met een grondwaterstand tussen de 30 en 140 centimeter onder maaiveld.

3.1.5 Hoogteligging

Het plangebied ligt tussen de 29,4 en 29,7 meter boven NAP. De omliggende wegen liggen iets hoger dan het plangebied.

3.1.6 Beplanting

Een zonneveld in het landelijk gebied is een nieuwe vorm van grondgebruik die bijdraagt aan de noodzakelijk energietransitie. Het gaat om grondgebruik met een duur van ca. 25 jaar.

Zakelijk landschap was bij de transitie van woeste grond naar landbouwgebied ook karakteristiek. De openheid van het huidige landschap verdient waardering en verwijst naar de openheid in het verleden (veld). De twee bestaande Zomereiken zijn overgebleven van de vroegere houtsingels op de kavelgrenzen en verlenen ook kwaliteit aan het landschap.

De aanwezigheid van de Grolse Linie is een belangrijke kans om zowel reconstructie ervan mogelijk te maken als wel om het zonnepark een recreatieve en educatieve betekenis te geven. Het is mogelijk het redoute wat hier gelegen heeft te ontwikkelen in overeenstemming met de in het beeldkwaliteitsplan geformuleerde wensen. Vanaf de Vredenseweg zal dit voor passerende fietsers en wandelaars toegankelijk gemaakt kunnen worden met een afstappunt en informatiepanelen.

Door een groene rand om het perceel aan te leggen als struweelsingel die afwisselend tussen 3 en 6m breed is en tussen 1,5 en 3m hoogte wordt gehouden (met op plekken doorgroeiende bomen) draagt het park bij aan de ruimtelijke en landschappelijke beleving vanuit de omgeving. Deze groene rand sluit ook aan bij het gebruik van het naastgelegen perceel als klootschietbaan. De aanleg van groen struweel is bovendien een herstel van in het verleden veel aanwezige kavelgrensbeplanting en heeft grote ecologische waarde o.m. voor wild en vogels.

Door natte natuur te ontwikkelen langs de oostzijde wordt de biodiversiteit op het plangebied vergroot. Door de vegetatie onder en rond de opstelling extensief te beheren neemt de variatie aan soorten en milieus nog verder toe. Het goed beheren van de beplanting is van betekenis voor de omwonenden, maar ook voor de duurzaamheid en de ecologische kwaliteit.

3.1.7 Watersysteem

Aan de zuid-oostzijde van het plangebied loopt een watergang. Deze watergang is voor een groot deel in beheer van het Waterschap Rijn en IJssel. In het landschappelijk inpassingsplan is aangegeven dat de oever van deze watergang, aan de zijde van het zonnepark, wordt ingericht met een natuurvriendelijke oever met een losse struweelhaag. Hierdoor komt het onderhoudspad voor deze watergang aan de zijde van het zonnepark te vervallen. Dit is voor het Waterschap geen wenselijke situatie. Het Waterschap geeft aan dat voor alle werkzaamheden op en rond een watergang, welke is aangegeven op een leggerkaart, binnen de kern- en beschermingszone een watervergunning nodig is. Hierin worden afspraken gemaakt over de herinrichting van deze watergang en hoe onderhoud hiervan dient plaats te vinden in de nieuwe gewenste situatie. Hiervoor dient initiatiefnemer een watervergunning bij het Waterschap aan te vragen.

3.1.8 Ontsluiting

Het park wordt ontsloten vanaf de Vredenseweg aan de zuidzijde van het park en aan de westzijde van het park, naast de klootschietbaan, met voorzieningen om fietsen te parkeren en een infotafel met informatie over historie, landschap, ecologie en duurzaamheid, en vanwaar bezoekers naar het monument kunnen lopen.

3.2 Gewenste situatie

Binnen het plangebied komt een zonnepark inclusief landschappelijke inpassing met een netto oppervlak van ca. 10,9 ha en een totaal vermogen van ongeveer 13 MWp. Hiermee kunnen ca. 3.000 huishoudens van stroom worden voorzien en wordt de uitstoot van 4.500 kg CO2 per jaar vermeden. Het plan levert daarmee een bijdrage aan de duurzaamheidsambities van de gemeente Oost Gelre. Om het zonnepark in te passen in het landschap is een landschapsplan opgesteld welke als bijlage is bijgevoegd. In paragraaf 3.3 zijn de belangrijkste aspecten van het plan omscheven. Een uitgebreide toelichting op het zonnepark is te raadplegen in het als bijlage bijgevoegd landschapsplan.

In de directe nabijheid van het plangebied zijn enkele woonpercelen gelegen. Op wat grotere afstand bevinden zich enkele agrarische bedrijven alsmede woonpercelen. Er dient te worden beoordeeld wat de impact van het zonnepark op de directe omgeving zal zijn. Dit wordt in de hierna aangegeven hoofdstukken en paragrafen omschreven.

3.2.1 Initiatief voor een zonnepark

Het initiatief is genomen om een grondgebonden zonnepark op te richten op een perceel grond gelegen aan de Berkenhofweg te Groenlo en kadastraal bekend gemeente Groenlo, sectie F, nummer 393 (gedeeltelijk). Het plangebied is bruto circa 15 ha groot. Hiervan wordt netto circa 10,9 ha ingevuld met zonnepanelen, landschappelijke inpassing en visualiseren van het Rijksmonument. Het totaal vermogen van het zonnepark zal ongeveer 13 MWp zijn. Hiermee levert dit zonnepark een substantiële bijdrage aan de duurzaamheidsambities van de gemeente Oost Gelre.

Het realiseren van zonneparken is noodzakelijk om de genoemde overheidsdoelstellingen te behalen. Het alleen toestaan van zonnepanelen op daken is niet voldoende. Er zijn diverse redenen waarom veel daken niet geschikt zijn. Ook zijn er nog vele ogenschijnlijk geschikte daken die uiteindelijk toch niet geschikt blijken te zijn. Dit komt bijvoorbeeld door esthetische bezwaren, de aanwezigheid van rieten daken, constructietechnische bezwaren, te klein dakoppervlak en hinderlijke schaduw.

Om het zonnepark in te passen in het landschap is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. In paragraaf 3.3 is hiervan een korte toelichting gegeven. Een uitgebreide toelichting op het zonnepark is te raadplegen in de als bijlage 6 bijgevoegd landschappelijk inpassingsplan.

3.2.2 Nadere onderbouwing behoefte aan een zonnepark

De gemeente Oost Gelre wil in 2030 energieneutraal zijn. Dit betekent dat net zoveel energie wordt opgewekt als dat wordt verbruikt. De gemeenteraad heeft hiervoor de 'Uitvoeringsagenda Energietransitie' vastgesteld. Daarin staan concrete planen om de ambitie van 2030 te halen: Oost Gelre energieneutraal. Dit aan de hand van kleinschalige initiatieven, zoals woning isoleren, enerziezuinige apparaten gebruiken, led-verlichting, minder gas verbruiken, zonnepanelen plaatsen of een warmtepomp of grootschalige initiatieven zoals zonneparken of installaties voor biomassa.

In december 2018 heeft de gemeenteraad het 'Beleid installaties opwekking hernieuwbare energie Oost Gelre' en 'Uitvoeringsprogramma voor grootschalige opwekking van hernieuwbare energie' vastgesteld.

Aan de hand van voornoemd beleid en het daarbij behorend uitvoeringsprogramma wordt een grootschalig zonnepark ontwikkeld om aan de doelstellingen voor 2030 te kunnen voldoen.

Opwekking elektriciteit

Voor de gemeente Oost Gelre is de doelstelling voor 2030 voor de opwekking van elektriciteit in totaal 167 GWh. Er wordt meer opgewekt dan de doelstelling op basis van het besparingspercentage, omdat er een verschuiving plaats zal vinden van gas naar elektriciteit (t.w. 15 GWh). Op basis van de uitgangspunten van de regionale uitvoeringsagenda is de benodigde hoeveelheid elektriciteit als volgt onder te verdelen naar de verschillende type installaties. De hoeveelheid 'zon op daken' bij huishoudens is niet opgenomen in onderstaande tabel. Deze maken onderdeel uit van de energiebesparing op kleine schaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2025-VG01_0008.png"

Alleen het bedekken van daken is onvoldoende om te voldoen aan de doelstelling om energieneutraal te zijn in 2030. De zonneparken hebben een groot aandeel aan deze genoemde doelstelling, zoals ook uit bovenstaande tabel blijkt. De aanleg van een zonnepark met een opbrengst van 12,34 MWp is dan ook nodig om voor een groot deel bij te dragen aan de doelstelling om in 2030 energieneutraal te zijn

3.2.3 De locatiekeuze

Een zonnepark met een dergelijke omvang is niet te realiseren op gronden binnen de kernen van de gemeente Oost Gelre. Er zijn geen gronden met een dergelijke omvang binnen de kernen beschikbaar, waarbij de realisatie ook financieel uitvoerbaar is. Over het algemeen is er reeds bebouwing (of zijn andere functies) aanwezig, of is de betreffende grond voorzien voor andere functies die niet kunnen wijken, of samen kunnen gaan, met de realisatie van een zonnepark.

Het voorliggende plangebied is gelegen op een plek waarbij de realisatie financieel uitvoerbaar is en een zonnepark goed inpasbaar is (ruimtelijk en landschappelijk). Financieel is het essentieel dat het zonnepark binnen een relatief korte afstand wordt aangesloten op het elektriciteitsnet. Dit is hier het geval nu er een onderstation is gelegen op het bedrijventerrein De Laarberg. Ook is het bijvoorbeeld van belang dat er weinig tot geen schaduw is, zoals in het voorliggend plangebied. Daarnaast betreft het plangebied geen natuurgebied en is deze niet gelegen op een es. Op de gekozen locatie is het zonnepark ook goed te bereiken en kan het zicht voor omwonenden op de zonnepanelen goed worden voorkomen door landschappelijke maatregelen te nemen.

3.2.4 Technische gegevens zonnepark

Binnen het plangebied worden zuid georiënteerde zonnepanelen toegepast. De panelen krijgen een hoogte van maximaal 1,5 m en er wordt rekening gehouden met voldoende afstand tussen de panelen. Tussen de afzonderlijke panelen worden openingen van ca. 1 cm gelaten ten behoeve van het doorlaten van regenwater naar de er onder groeiende vegetatie. Hierdoor bestaat er genoeg licht- en hemelwatertoetreding naar de grond onder de panelen. Dit komt ten goede aan een rijk bodemleven en biedt de mogelijkheid voor kruidige vegetatie onder de zonnepanelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2025-VG01_0009.png"

Weergave van de constructie

Inkoopstation en transformatoren

Het onopvallend inpassen van het inkoopstation en de transformatoren heeft de voorkeur. Het inkoopstation en de transformatoren komen aan de rand van het zonnepark te liggen aan de zuid -oostzijde van het plangebied en worden geplaatst tussen de zonnepanelen en de groene inpassingsstrook.

Om de stroom op het openbare net te kunnen koppelen is een inkoopstation nodig en compacte (lage) trafostations. De trafostations worden aan de rand van het zonnepark geplaatst en zijn maximaal 2,5 m hoog. Het inkoopstation wordt geplaatst op de positie waar de netbeheerder de netaansluiting levert, in onderhavig geval in het zuidelijkste punt van het plangebied. De aansluiting van de netbeheerder kan met het dichtstbijzijnde HS/MS (hoog- en middenspanning) station verbonden worden. Er worden kabels ingegraven tussen de trafostations. De kabels worden aangebracht op vorstvrije diepte van 1 m onder het maaiveld. Een inkoopstation is maximaal 3 m hoog.

De installaties hebben een onopvallende donkere kleurstelling. Het benodigde aantal transformatoren is opgenomen in de technische overzichtstekening welke als bijlage is bijgevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2025-VG01_0010.png"

Figuur: referentiebeeld inkoopstation

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2025-VG01_0011.png"

Figuur: referentiebeeld trafostation

Beveiliging

Het zonnepark zal binnen de beplanting worden omheind door een neutraal gekleurd staalraster met passende palen. De hoogte van het hekwerk wordt maximaal 2 meter. Hierdoor zal de omgeving het hekwerk zo min mogelijk ervaren. Aan de binnenzijde van deze rand van hekwerk en struweel loopt een grasbaan van 3,5m als onderhoudspad ten behoeve van de exploitatie.

Opruimplicht

In de exploitatiebegroting van het zonnepark wordt een voorziening opgenomen ten behoeve van de kosten van ontmanteling van het zonnepark. Opgemerkt wordt dat de materialen waaruit de zonnepanelen en de onderconstructuie bestaan waardevol genoeg zijn om te recyclen. Naast de genoemde voorziening die getroffen wordt garandeert deze 'recyclewaarde' dat het zonnepark wordt opgeruimd.

De opruimplicht geldt overigens niet voor de in het landschappelijk inpassingplan aangegeven te behouden landschapselementen en het gehele of een deel van de Grolse Linie.

3.2.5 Inrichtingsplan zonnepark

Ten behoeve van een zorgvuldige inpassing is een inrichtingsplan opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan. Het landschappelijk inpassingsplan is bijgevoegd in de bijlage van de toelichting van dit bestemmingsplan. In dit inpassingsplan zijn ook dwarsdoorsnedes opgenomen. Een weergave van het inrichtingsplan is in onderstaande afbeelding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2025-VG01_0012.png"

Afbeelding: inrichtingsplan zonnepark Zomereiken

3.2.6 Bouwfase

De bouw van het project is afhankelijk van de vergunningen. Het leggen van de panelen zal enkele maanden in beslag nemen. Daarnaast moet het zonnepark worden aangesloten op het net. Deze werkzaamheden kunnen in totaal 0,5 tot 1 jaar in beslag nemen.

3.2.7 Operationele fase

Zodra het zonnepark gerealiseerd is zal het beheerd gaan worden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het onderhoud van de systemen, maar ook het monitoren van het zonnepark en diverse administratieve werkzaamheden. Het terrein wordt onderhouden door het maaien van de gronden. De looptijd van het zonnepark betreft 25 jaar. Aan het einde van de looptijd wordt de grond weer opgeleverd zoals hij in gebruik was met uitzondering van de aangelegde landschapselementen en de gehele of een deel van de reconstructie van de Grolse Linie. Het zonnepark wordt na een exploitatieperiode van 25 jaar volledig ontmanteld.

3.2.8 Financiering

De ontwikkeling van zonneparken doen de initiatiefnemers voor eigen rekening en risico. Daarbij wordt SDE+ subsidie aangevraagd die voor dit type projecten is bedoeld.

3.3 Landschappelijke inpassing

Het Landschapsplan is mede tot stand gekomen na overleg met het Gelders Genootschap en de landschappelijke adviseur van de gemeente Oost Gelre. Ook omwonenden hebben de gelegenheid gehad om mee te denken met het plan.

Het landschappelijk inpassingsplan is hieronder kort toegelicht. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar het in de bijlage 6 van deze onderbouwing opgenomen Landschappelijk inpassingsplan. Hierin zijn tevens doorsnee profielen en vogelvluchtperspectieven opgenomen van zowel het zonnepark als de te reconstrueren Grolse Linie.

Beeld

Rondom het zonnepark wordt een hekwerk geplaatst van 2 m hoog. Dit hekwerk is passend in het landschap en faunapasseerbaar. Aan de buitenzijde van het hekwerk wordt een struweelhaag aangelegd bestaande uit streekeigen struikvormers met op een aantal plaatsen hoger opgaande houtsoorten met een breedte varierend van 3 tot 5m breed. Aan de zijde van de Berkenhofweg wordt deze struweel 5 tot 6m breed. De zonnepanelen krijgen een donkere kleur en er wordt één type paneel toegepast. De hoogte van de panelen is maximaal 1,50 m waarmee de panelen onder ooghoogte komen te liggen.

In het park wordt een gedeelte van de Grolse Linie gereconstrueerd. De wallen worden tot de oorspronkelijke hoogte opgebracht. De grond hiervoor wordt door lichte afgraving van de toplaag van het hele veld verkregen De grachten worden niet uitgegraven, maar het redoute wordt door middel van grijs split visueel aangeduid. De wallen zullen nabij de perceelsgrens loodrecht worden beëindigd en met een cortenstalen plaat worden afgewerkt. Er wordt ook een cortenstalen trap geplaatst om op de verhoging binnen het redoute te komen, welke als uitzichtpunt dient. Bij de redoute komen twee vlaggenmasten met windvanen. De vanen zullen geluidsarm zijn. De toegang naar het monument wordt mogelijk gemaakt door een half verhard pad (grindleem) dat begint aan de Vredenseweg en eindigt bij het redoute. Aan de Vredenseweg zal een afstappunt met een fiets-parkeerbalk en een informatietafel worden ingericht. Het monument zal van de naastliggende klootschietbaan worden afgescheiden door een laag raster met palen (1,2m hoogte).

Beheer ondergrond

Bij de redoute blijven twee Zomereiken gehandhaafd met daarom heen een weide, deels binnen het hek van het zonnepark, deels – als ligweide – er buiten. De vegetatie onder en rond het zonnepark wordt door maaien en indien mogelijk door beweiding met schapen extensief onderhouden, zodanig dat er zich een biodiverse vegetatie kan ontwikkelen. In de groene randen van het park en rond het monument zal een bloemrijk graslandtype worden ontwikkeld ten behoeve van kleine zoogdieren, insecten en vogels (o.m. Vleermuizen, Steenuil en Huismus). Hier zal selectief worden gemaaid (buiten het bloei- en zaadseizoen) en zal maaisel worden afgevoerd. Ten behoeve van de toegankelijkheid van kleine dieren (bijv. Das) zal de onderkant van het staalraster 10cm boven de grond worden aangebracht.

Langs de gehele watergang aan de zuidzijde zal de oever worden afgeflauwd om de gradiënt van nat naar droog te versterken zodat de diversiteit aan natte natuur hier toeneemt.

Beheer van struweel en haag

Beplantingsmateriaal wordt aangeplant als bosplantsoen, maat 80-100. Het beheer van de beplanting is in de aanloopfase jaarlijks schoonhouden en licht snoeien en na 3 jaar terugzetten en dunnen met een cyclus van 3-5 jaar afhankelijk van de groeikracht. De beplanting zal het uitzicht over het landschap en het zicht vanaf het monument niet belemmeren. Bij het snoeien kunnen takken bij voldoende breedte op rillen in de beplanting verwerkt worden.

Ecologie

De Landschappelijke inpassing rondom het zonnepark draagt bij aan de volgende toegevoegde waarden:

- Het behouden van twee goed ontwikkelde Zomereiken als landschappelijk beeldbepalende bomen en schuilgelegenheid voor vogels en insecten.

- Het aanbrengen van een struweelsingel rondom het park van 6m breedte, bestaande uit passende streekeigen soorten als Meidoorn, Wegedoorn, Sleedoorn, Kornoelje, Wilde roos etc. Ook deze struweelsingels zijn een refugium voor vogels (akkervogels), kleine zoogdieren, reptielen en amfibieën.

- Het inzaaien met een bloemrijk grasmengsel van het monument en de toegangsweg hier naar toe. Hier kan incidenteel een schaapskudde weiden.

- Het verhogen van de variatie in vochtigheid door het ontwikkelen van een gradiëntrijke natuurvriendelijke oever langs een groot deel van de belangrijkste watergang (ca. 300m) op een oever gericht op het zuiden. Dit komt ten goede aan amfibieën en vissen en aan oever- en waterplanten.

- Het voeren van een efficiënt extensief beheer, gericht op het benutten van de eigen natuurlijke processen en het beperken van ingrepen tot het nodige. Het gewenste eindbeeld is een landschappelijke struweelkamer vergelijkbaar met vroegere hakhoutbosjes maar lager door vaker onderhoud. Bij onderhoud zal ook gelet worden op het minimaal verstoren van broedperioden (vogels) en bloeitijden (grassen).

- Recreatie is extensief en aan de informatievoorziening over park en monument zal ook informatie worden toegevoegd over natuur en landschap.

Ontsluiting

Het voorgenomen plan heeft geen grote gevolgen voor het verkeer en het parkeren. Ten behoeve van het beheer (en tijdens de aanleg- en ontmantelingsfase) moet het zonnepark bereikbaar zijn. Dit gebeurt via het bestaande wegennet. De bedrijfstoegang tot het park en het inkoopstation zullen aan de zuidpunt langs de Vredenseweg gesitueerd worden. Er worden geen parkeergelegenheden voor bezoekers gerealiseerd, omdat het zonnepark niet openbaar toegankelijk wordt. Aan de Vredenseweg zal een afstappunt met een fiets-parkeerbalk en een informatietafel worden ingericht ten behoeve van de gereconstrueerde Grolse Linie welke wel openbaar toegankelijk is. De beheerpaden binnen het park blijven graspaden.

Hoofdstuk 4 Beleid

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.

4.1 Internationaal niveau

4.1.1 Vogelrichtlijn

De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als 'Speciale Beschermingszone'. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.


De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de 'Speciale Beschermingszones', ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van 'Speciale Beschermingszones' worden volgens de richtlijn getoetst.


Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als 'Speciale Beschermingszone' in het kader van de Vogelrichtlijn.

4.1.2 Habitatrichtlijn

De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.


Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als 'Speciale Beschermingszone' in het kader van de Habitatrichtlijn.

4.1.3 Het verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.

De archeologische waarden zijn opgenomen als dubbelbestemming in het geldende bestemmingsplan. Hier zijn Regels aan gesteld ter bescherming van mogelijke archeologische waarden. In hoofdstuk 5, paragraaf 5.6 wordt dit nader toegelicht.

4.1.4 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:

  • De vervuiler betaalt
  • De gebruiker betaalt
  • Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
  • Resultaatsverplichting in 2015
  • Stroomgebiedsbenadering)

Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

Een watertoets is beschreven in hoofdstuk 5 in paragraaf 5.3. 

Algemene conclusie

De internationale regelgeving en/of de europese regelgeving is geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden en bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgenomen om het beleid uit de SVIR te verwezenlijken. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van de rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft gesteld.

Relevant voor het voorliggende plan is dat de vraag naar elektriciteit zal blijven groeien. Vanwege de ambities voor beperking van de CO2-uitstoot is een transitie naar duurzame, hernieuwbare energievoorziening nodig. Voor het opwekken van energie zal voldoende ruimte gereserveerd moeten worden. Het aandeel van duurzame energiebronnen (zoals zon) in de totale energievoorziening moet omhoog en deze hebben relatief veel ruimte nodig. In de SVIR wordt de ambitie uitgesproken dat Nederland in 2040 een robuust internationaal energienetwerk kent en dat de energietransitie vergevorderd is. Het onderhavige plan volgt daarmee de lijn van de SVIR en doet daarbij geen afbreuk aan de overige nationale belangen.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau, in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.

Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.

De uitgangspunten van het Barro zijn bij het opstellen van deze omgevingsvergunning betrokken.

4.2.3 Besluit ruimtelijke ordening

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe 'Laddersystematiek' geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.

De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Het aanleggen van een zonnepark op het voorziene perceel is geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Op basis van eerdere uitspraken van de Raad van State blijkt dat soortgelijke projecten, die niet tot leegstand van bestaande bebouwing leiden, niet als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro kunnen worden aangemerkt. Voorbeelden hiervan zijn de aanleg van een weg, windpark of een hoogspanningsleiding. Ook de Rechtbank Overijssel heeft in april 2018 geoordeeld dat een zonnepark geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft (zaaknummer ak_zwo_17_2460 en ak_zwo_17_2461). In hoger beroep is dit door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 23 januari 2019 bekrachtigt cq. bevestigd (zaaknummer 201804681/1/A1). Een toets aan de Ladder is daarom niet van toepassing. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is wel ingegaan op de onderbouwing van de behoefte en de argumentatie achter de omvang en de locatie.

Behoefte, omvang en locatie

Er bestaat een behoefte om te komen tot een duurzame energievoorziening. Deze behoefte staat o.a. aangegeven in de Omgevingsvisie van de Provincie Gelderland. Zowel de provincie als de gemeente willen zich profileren als duurzame overheidsinstanties.

Binnen bestaand bebouwd gebied zijn geen locaties bechikbaar met een omvang van aaneensluitend circa 11 ha grond. Binnen de bebouwde kom is wel ruimte voor zonnepanelen op daken. De daken zijn veelal in particulier eigendom, waardoor de eventuele realisatie van zonnepanelen afhankelijk is van het initiatief van de eigenaar. De realisatie van zonnepanelen op daken is sterk afhankelijk van de wil van de particulier en draagt in beperkte mate bij aan de ambitieuze duurzaamheidsambitie. Niet iedereen heeft de mogelijkheid om op het eigen dak zelf in eigen duurzame elektriciteitsopwekking te voorzien. Er zijn diverse redenen waarom daken niet geschikt zijn en ook nog vele ogenschijnlijk geschikte daken toch niet geschikt blijken te zijn. Dit zijn bijvoorbeeld esthetische bezwaren, de aanwezigheid van rieten daken, constructietechnisch bezwaren, te klein dakoppervlak, hinderlijk schaduw en netwerkaansluiting-beperkingen. Om voldoende zonne-energie op te kunnen wekken om te kunnen voldoen aan de ambities die zijn verwoord in overheidsbeleid, zijn daartoe ook zonneparken noodzakelijk. Voor een economisch rendabel zonnepark dat substantieel bijdraagt aan de duurzaamheidsopgave is een grote oppervlakte nodig die effectief gebruikt kan worden. Een zonnepark met een dergelijke omvang is niet te realiseren op gronden binnen de kernen van de gemeente Oost Gelre. Er zijn geen gronden met een dergelijke omvang binnen de kernen beschikbaar, waarbij de realisatie ook financieel uitvoerbaar is.

4.2.4 Energieakkoord voor duurzame groei

In het Energieakkoord voor duurzame groei is de basis gelegd voor een breed gedragen, robuust en toekomstbestendig energie- en klimaatbeleid. Het akkoord biedt een langetermijnperspectief met afspraken voor de korte en middellange termijn. Een van de te realiseren doelen is een toename van hernieuwbare energieopwekking naar 14% in 2020.

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt naar verwachting 13.000.000 KWh duurzame energie opgewekt. Dit staat ongeveer gelijk aan het verbruik van 3.000 gemiddelde huishoudens. Hiermee levert de voorgenomen ontwikkeling een forse bijdrage in de doelstelling van het Rijk om te komen tot een aandeel van 14% duurzaam opgewekte energie in 2020.

4.2.5 Rijk investeert in duurzame groei

De afgelopen jaren heeft de overheid diverse doelstellingen geformuleerd betreffende het opwekken van duurzame energie. Om deze doelstellingen te behalen worden initiatieven voor het opwekken van duurzame energie gestimuleerd en gesubsidieerd. Voor de realisatie van zonneparken kan SDE+ subsidie worden aangevraagd.

4.2.6 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders en regelgeving. Vanuit deze beleidsdocumenten en regelgeving zijn geen randvoorwaarden of uitgangspunten die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan. Daarnaast draagt het plan bij aan het behalen van de vastgestelde doelstellingen in het Energieakkoord voor duurzame groei.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

Het Gelders Energie Akkoord (GEA) is een samenwerking tussen meer dan 200 organisaties en instellingen in de provincie Gelderland die tezamen de ambitie hebben om in 2050 energieneutraal te zijn. Het GEA stimuleert, versnelt en faciliteert de energietransitie. In het GEA is o.a. uitgesproken om het aantal zonneparken te laten groeien.

Onder andere met dit akkoord streeft de provincie Gelderland er naar om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van het Nationaal energieakkoord in Gelderland (versneld) gerealiseerd wordt en zelfs voorbijgestreefd kan worden.

In de vastgestelde Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (19 december 2018) is specifiek beleid opgenomen voor zonneparken. In de Omgevingsvisie heeft de provincie zones aangewezen waar:

  • Grote zonneparken mogelijk zijn,
  • Grote zonneparken mogelijk moet zijn,
  • Grote zonneparken onder voorwaarden mogelijk zijn.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een grondgebonden zonnepark. Dit is volgens het provinciale beleid mogelijk (zie onderstaande afbeelding) nu het plangebied is aangewezen als een gebied waarin grote zonneparken mogelijk zijn. Dit zijn gebieden waar de gebiedskwaliteiten geen obstakel vormen voor de ontwikkeling van grote zonneparken. Uit onderstande kaart is op te maken dat het plangebied niet ligt in aangewezen waardevolle landschappelijke gebieden en niet in beschermde natuurgebieden. De gemeente heeft de uiteindelijke bevoegdheid om hier een groot zonnepark toe te staan.

Het zonnepark draagt bij aan het provinciale doel om duurzame energie op te wekken. Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen de algemene doelstellingen in de Omgevingsvisie Gelderland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2025-VG01_0013.png"

Afbeelding: Uitsnede kaart Omgevingsvisie Gaaf Gelderland met aangevinkt plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2025-VG01_0014.png"

Afbeelding: Uitsnede kaart Omgevingsvisie Gaaf Gelderland met aangevinkt plangebied met ondergrond

4.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland (geconsolideerd, 19 december 2018 met vastgesteld actualisatieplan 6 van 19 december 2018 en ontwerp-actualisatieplan 7 van 22 september 2020) regelt dat wat nodig is voor de belangen uit de Omgevingsvisie. Het wordt ingezet om bepaalde essentiële onderdelen van het beleid juridisch te borgen. Gemeenten en waterschappen krijgen zoveel mogelijk ruimte daar zelf nadere invulling aan te geven.

In de Omgevingsverordening zijn geen specifieke regels opgenomen voor de realisatie van zelfstandige opstellingen van zonnepanelen, daar de provincie de uitvoering en besluitvorming bij de gemeenten heeft neergelegd.

4.3.3 Conclusie

Het zonnepark draagt bij aan het provinciale doel om duurzame energie op te wekken. Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen de algemene doelstellingen in de Omgevingsvisie en -verordening Gelderland.

4.4 Regionaal beleid

4.4.1 Structuurvisie Achterhoek 2020

De regio Achterhoek besteedt in haar Structuurvisie Achterhoek 2020 ook aandacht aan de energietransitie. De regio wil inzetten op een klimaat- en energiezuinige 'groene' Achterhoek met een uitgekiende hernieuwbare energiemix waarbij biomassa zeer kansrijk lijkt. Opwekking, transport en gebruik van energie moeten in de Achterhoek meer dan voorheen gericht zijn op duurzame bronnen, methoden en technieken.

De Structuurvisie geeft aan dat energiekansen verder benoemd moeten worden. Er is ruimtelijk beleid nodig met concrete locaties, zoekgebieden en netwerken dat duurzame energie gaat stimuleren. Dit is onder andere uitgewerkt in de 'Uitvoeringsagenda Achterhoek Energieneutraal 2030'.

4.4.2 Uitvoeringsagenda Achterhoek Energieneutraal 2030

In oktober 2014 is door de Colleges van de acht Achterhoekse gemeenten besloten om de regionale 'Uitvoeringsagenda van de Regio Achterhoek' aan te vullen met een 'Uitvoeringsagenda Achterhoek Energieneutraal 2030'. Deze uitvoeringsagenda moet energiebesparende en duurzame energieopwekkende projecten omvatten waaruit resultaten voortvloeien. Deze agenda is noodzakelijk om de gezamenlijke ambitie, Achterhoek energieneutraal in 2030, te behalen. Uit die agenda moeten per (samenwerkende) gemeente(n) concrete projecten met bijbehorende financieringswijzen komen rollen. Juist deze agenda moet concreet bijdragen aan het behalen van de doelstelling op de lange termijn.

Een 'Energieneutrale Achterhoek' betekent dat er binnen de grenzen van de Achterhoek net zo veel energie op duurzame wijze wordt opgewekt, als er wordt verbruikt in gebouwen en door bedrijven.

Energiebesparing

Om te beginnen moet er in 2030 (ten opzichte van 2012) 55% op het gasverbruik en 20% op het elektriciteitsverbruik worden bespaart. Het energieloket krijgt hierin, voor de uitvoerende werkzaamheden, een centrale rol. De gemeentelijke duurzaamheidscoördinatoren kunnen hun focus dan volledig op het beleid voor de energietransitie en het faciliteren van de opwekking leggen. Het energieloket zal zich wat de energiebesparing betreft met name richten op isolatie, warmtepompen en elektrische verwarming. Als hulpmiddelen bieden de gemeenten de duurzaamheidslening en waar mogelijk subsidies.

Opwekking duurzame energie

Naast energiebesparing moet er een grote hoeveelheid duurzame energie opgewekt worden. Hiervoor zijn in de Achterhoek tot 2030 de volgende installaties nodig:

  • 124 windmolens (naast de 14 bestaande) (circa 7 ha. grondoppervlak);
  • 958 zonnestroominstallaties op bedrijfsdaken (circa 150 ha. dakoppervlak);
  • 355 zonneparken (veldopstellingen, waarvan 300 Zon op Erf projecten, met een totaal grondoppervlak van 415 ha.);
  • 69 biomassacentrales (naar schatting 20 ha. grondoppervlak) en
  • 27 biovergistingsinstallaties (naast de 9 bestaande) (circa 25 ha. grondoppervlak).

Voor het bereiken van een energieneutrale Achterhoek in 2030 is het volgende van belang: 

  • Focus op grootschalige projecten voor opwek, met name windparken en zonneparken;
  • Intensieve samenwerking met andere beleidsvelden in gemeente: integrale visie;
  • Vraag burgers en bedrijven om projecten, initiatieven en goede locaties;
  • Bereid (in tweede instantie) geschikte locaties voor;
  • 'Ja, mits' houding;
  • Intensieve samenwerking gemeente, burgers, ontwikkelaars en Liander;
  • Risicovolle voorfinanciering: inzet resolverende middelen, fonds;
  • Bij pensioenfondsen en verzekeraars is veel geld beschikbaar. Zet volop in om arrangementen te ontwikkelen waar deze partijen bereid zijn in te stappen;
  • Participatiemodellen inzetten, meeprofiteren omwonenden;
  • Gebiedsprojectbenadering: alle stakeholders, winst voor omgeving;
  • Informeer omwonenden en belanghebbenden realistisch met visualisatiemodellen;
  • De besparingsopgave vraagt een grote inzet.

Investeringen in energiebesparing en de duurzame opwekking van energie worden op termijn terugverdiend. In de meeste gevallen levert het voor de investeerders ook geld op. Daarnaast blijven er meer geldstromen binnen de Achterhoek en heeft het een positieve impuls op de werkgelegenheid. Naast energie-onafhankelijkheid en een bijdrage aan het tegengaan van de klimaatverandering levert het de Achterhoekse maatschappij dus veel op.

4.4.3 Energietransitienota Duurzame Energie Achterhoek

Bovengenoemde Structuurvisie en Uitvoeringsagenda hebben geleid tot de 'Energietransitienota Duurzame Energie Achterhoek'. Deze Energietransitienota vormt het vertrekpunt om invulling te geven aan 'Achterhoek Energieneutraal in 2030'. Nu de ambitie bekend is moet iedere Achterhoekse gemeente bepalen welke bijdrage zij willen leveren aan de regionale duurzame opgave. De gemeentelijke bijdrage bestaat uit het maken van een keuze van de energiemix (zon, wind en/of biomassa) en het beschikbaar stellen van tijd, geld en ruimte voor de gekozen energiemix.

Zonne-energie

De Achterhoek wil in 2030 100% duurzame energie opwekken. Hiervoor is in totaal een oppervlakte van ongeveer 415 ha aan zonnepanelen benodigd.

Voor de gemeente Oost Gelre is in de Energietransitienota aangegeven dat voor zonne-energie 50 ha benodigd is. Onderhavig plan omvat een plan voor zonnepanelen op een effectieve ondergrond met een oppervlakte van 10,9 ha. Hiermee wordt ongeveer 20% van de benodigde grond voor grootschallige zonneparken opgevuld.

4.4.4 Conclusie

Met de realisatie van een zonnepark aan de Berkenhofweg wordt een deel van de beschikbare duurzame energie opgewekt. Hiermee wordt voldaan aan het regionale beleid en energietransitie.

4.5 Gemeentelijk beleid

4.5.1 Beleid installaties opwekking hernieuwbare energie Oost Gelre

Deze beleidsnota is een uitwerking van de hierboven genoemde regionale 'Uitvoeringsagenda duurzame energie Achterhoek'. Net deze beleidsnota geven wij inhoud aan onze duurzaamheidsdoelen.

Installaties

In de beleidsnota is uitgegaan van bewezen en betaalbare technieken om hernieuwbare energie op te wekken. Dit zijn zon, wind en biomassa. Qua installaties voor hernieuwbare energie gaat het over zon (zonnepanelen en zonnecollectoren) over wind (windturbines in verschillende vormen) en over installaties die biomassa omzetten in energie (met als bron bijvoorbeeld mest, maaisel, snoeiafval, gft, rioolslib, gebruikte voorraden olie en vet).

Uitgangspunten voor alle installaties

De gemeente Oost Gelre hanteert een aantal uitgangspunten die bij alle type installaties belangrijk wordt gevonden:

  • Draagvlak: door in gesprek te gaan met betrokkenen wordt verifieert wat betrokkenen belangrijk vinden en wordt daar rekening mee gehouden.
  • Financiële participatie: hieronder wordt verstaande mogelijkheid voor bewoners en bedrijven om te delen in de revenuen. Dit kan zijn door aankoop van certificaten maar ook op allerlei andere manieren waarbij degenen die effect van de installatie ondervinden ook voordelen genieten. Financiële participatie geldt voor zonneprojecten groter dan 2 ha, windturbines hoger dan 25 m en biomassainstallaties voor energieopwekking door derden.
  • Landschappelijke inpassing: installaties voor hernieuwbare energie dienen zorgvuldig ingepast te worden in het landschap.
  • Economie: realisering van installaties voor hernieuwbare energie zoveel mogelijk door regionale bedrijven. Hierdoor komt de lokale energietransitie ook ten gunste van de lokale economie.

Grondopstelling zonnepark > 2 ha

Planinitiatieven groter dan 2 ha zon hebben meer impact op de omgeving. Deze planinitiatieven komen zorgvuldig tot stand waarbij de plannen worden geselecteerd op kwaliteit. Er wordt getoetst aan:

  • Meervoudig ruimtegebruik: door initiatiefnemers laten onderbouwen cq. motiveren.
  • Landschap en cultuurhistorie: er dient versterking van het landschap plaats te vinden. Door middel van een landschappelijk inpassingsplan moet dit worden aangetoond.
  • Ecologie: het zonnepark mag geen negatief effect hebben op beschermde ecologische waarden en niet liggen in GNN (Gelders Natuurnetwerk) en alleen in de Groene ontwikkelingszone als er sprake is van een bijdrage aan de natuur- en landschapsdoelstellingen.
  • Draagvlak: in een participatieverslag is omschreven hoe rekening is gehouden met draagvlak.
  • Financiële participatie: er moet naar worden gestreeft dat lokale bedrijven en inwoners participeren voor minimaal 50%.
  • Opruimplicht: inrichting is tijdelijk voor 25 jaar waarna de opstelling wordt verwijderd met uitzondering van de duurzaam te handhaven onderdelen van het landschappelijk inpassingsplan.

Initiatief zonnepark Zomereiken

Het initiatief voor aanleg van een zonnepark aan de Berkenhofweg te Groenlo is getoetst aan voornoemd toetsingskader. Voor onderbouwing van enkele onderdelen zijn onderzoeken uitgevoerd en verwerkt in onderzoeksrapporten. De onderzoeken zijn bij deze ruimtelijke onderbouwing bijgevoegd. In hoofdstuk 5 is het toetsingskader nader toegelicht.

4.5.1.1 Beschrijving toetsingskader

In het landschappelijk inpassingsplan is aangegeven dat er een mogelijkheid is om de ondergrond extensief te laten begrazen door schapen. Hiermee wordt de ondergrond onderhouden en bemest.

Voor het initiatief is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld welke als bijlage 6 bij de onderbouwing is bijgevoegd. Dit landschappelijk inpassingsplan is akkoord bevonden.

Voor de Ecologie is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd welke als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing is bijgevoegd. Verwezen wordt naar paragraaf 5.4 'Ecologie'.

Draagvlak is omschreven in paragraaf 6.1. Verwezen wordt naar het participatierapport welke als bijlage 12 is bijgevoegd.

Financiele participatie en opruimplicht zijn opgenomen in een anterieure overeenkomst waarin afspraken hieromtrent zijn gemaakt met initiatiefnemer. Hierdoor zijn beide geborgd.

4.5.2 Landschapsontwikkelingsplan 'Groen Licht voor het Landschap'

Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'


Planspecifiek

Voorliggend project voorziet in het behalen van enkele doelstellingen uit het LOP. Eén van de doelen betreft het herstellen van bestaande waardevolle cultuurlandschappen en de ontwikkeling van nieuwe landschappen voor verschillend gebruik. In dit project komt dit tot uiting door de kavelranden van percelen te omzoomen met landschapselementen en visualisatie van een waardevol cultuurhistorisch monument zijnde de circumvallatielinie.

Deze doelstellingen zijn opgenomen in een door Adviesbureau Haver Droeze opgestelde landschappelijk inpassingsplan voor het plangebied. In hoofstuk 3, paragraaf 3.3 is de landschappelijke inpassing nader omschreven.

4.5.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid. Het draagt bij aan de doelstelling om het aandeel hernieuwbare energie te verhogen en het zonnepark wordt landschappelijk zorgvuldig ingepast, aansluitend op de geldende landschapskenmerken.

4.6 Algehele conclusie beleid

Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het internationaal-, nationaal-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

Voor een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan (projectafwijking) moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de uitvoerbaarheid aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met natuurwaarden en milieuaspecten. Een aantal van deze natuurwaarden en milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste en voor het planproject relevante aspecten nader beschreven.

5.2 Milieu

5.2.1 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota 'Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart' in werking getreden. De Nota 'Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart' zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota 'Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart' is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van de Nota 'Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart' is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota 'Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart' vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.

Planspecifiek

Zonnepark

Voorliggend project maakt de ontwikkeling van een zonnepark mogelijk. Een zonnepark is geen bodemgevoelige functie, waarmee op voorhand kan worden gesteld dat de kwaliteit van de bodem in lijn is met het toekomstig functiegebruik.

Het zonnepark wordt gevormd door bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waar geen personen verblijven. Daarnaast zijn een aantal kleine bouwwerken in het plangebied aanwezig (trafo's). Ook hier verblijven geen personen. Daarnaast zijn bij de aanleg geen grootschalige bodemingrepen aan de orde. Onderzoek naar de kwaliteit van de bodem is dan ook niet noodzakelijk.

Grolse Linie

Voorliggend project maakt ook de aanleg van een deel van de 17 eeuwse circumvallatielinie mogelijk. Deze linie is een archeologisch rijksmonument en hiervoor is een beschermingszone vastgesteld waarbinnen geen voor het bodem archief verstorende ingrepen mogen plaatsvinden. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is een archeologische monumentenvergunning noodzakelijk waarvoor de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het bevoegd gezag is. De minister dient hierover nog een besluit te nemen.

Conclusie

Er kan worden aangenomen dat de bodemkwaliteit ter plaatse geen probleem zal opleveren voor de beoogde functie voor realisatie van een zonnepark met uitzondering van de gronden waarop onze Minister het bevoegd gezag is (archeologisch monument). Met betrekking tot het aspect bodem is het initiatief uitvoerbaar voor wat betreft de aanleg van de zonnepanelen.

5.2.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Gelet op het toekomstig gebruik van de locatie is de bijdrage van het initiatief aan luchtkwaliteit zeer summier te noemen. Het zonnepark zelf heeft geen effect. Het aantal verkeersbewegingen in verband met de installatie en reparatie van de zonnepanelen neemt niet toe ten opzichte van de bestaande verkeersbewegingen behorende bij het agrarisch landgebruik van de locatie. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten aantal verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect luchtkwaliteit.

5.2.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Dit project maakt een zonnepark mogelijk binnen het projectgebied. Een zonnepark is geen geluidgevoelige functie zoals bepaald in de Wgh. Een zonnepark heeft op zichzelf ook geen geluidseffect op omliggende geluidgevoelige functies. Wel is er sprake van enig geluidseffect op de omgeving afkomstig van het inkoopstation en de transformatoren. In de subparagraaf 5.2.5 is gemotiveerd dat geluidsgevoelige objecten uit de omgeving geen hinder ondervinden van het inkoopstation en de transformatoren.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

5.2.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Planspecifiek

Een zonnepark is geen geurgevoelig object volgens de Wgh. Het zonnepark zorgt ook niet voor geurbelasting op geurgevoelige objecten in de omgeving.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

5.2.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Een zonnepark is geen milieugevoelig object en de panelen zelf hebben geen milieueffect op de omgeving. Wel komen er, voor het verwerken van de opgewekte energie, een inkoopstation en enkele transformatoren aan de zuidkant van het park. Voor het bepalen van het milieueffect van deze transformatoren is uitgegaan van 'Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: - 10 - 100 MVA', categorie 3.1 met een maximale richtafstand van 50 m op basis van geluid (publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'). Binnen een straal van 50 m vanaf de grenzen van het zonnepark liggen geen milieugevoelige objecten. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand en leidt het zonnepark niet tot een nadelig milieueffect op de omgeving.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.

5.2.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Dit project maakt een zonnepark mogelijk binnen de projectlocatie. De projectlocatie zal niet worden gebruikt als verblijfslocatie voor personen en is daarmee geen kwetsbaar object. Het zonnepark vormt tevens geen risicobron voor kwetsbare objecten in de omgeving.

Conclusie

Het project is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

5.2.7 Milieueffectrapportage

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) onderzoekt de milieugevolgen van een plan of project en de (milieuvriendelijkere) alternatieven. Een m.e.r. is verplicht bij grote ruimtelijke ingrepen zoals de bouw van industriële complexen en aanleg van auto(snel)wegen maar een m.e.r. is bijvoorbeeld ook verplicht voor de aanleg van een golfbaan en bij bepaalde uitbreidingen van agrarische bedrijven. Het milieueffectrapport (MER) is onderdeel van de m.e.r.-procedure.

Of een project m.e.r.-plichtig is moet ten eerste worden getoetst aan het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlage C en D. In die twee bijlagen zijn de activiteiten aangewezen waarvoor een m.e.r. beoordelingsplicht geldt. Ten tweede kan de provinciale milieuverordening aanvullend op het Besluit m.e.r. nog meer activiteiten aanwijzen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht. Ten derde kan uit een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 ook een m.e.r.-plicht volgen.

Ook als de drempelwaarden in het Besluit m.e.r. (duidelijk) niet gehaald worden dient aandacht uit te gaan naar de milieugevolgen van een plan of project. Die aandacht naar de milieugevolgen heet dan 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Een m.e.r. kan ook nodig zijn als de betreffende activiteit niet wordt genoemd in het Besluit m.e.r. en ook niet op andere wijze (bijvoorbeeld op grond van de provinciale milieuverordening) m.e.r.-plichtig is. Dit heet de onverplichte m.e.r.

Planspecifiek

Het onderhavige plan behelst het mogelijk maken van een zonnepark met een netto oppervlak van 10,9 hectare. Een zonnepark is in te delen als oprichting van een installatie bestemd voor de productie van elektriciteit. Deze activiteit staat in het Besluit m.e.r. in de D-lijst onder nummer D22.1. De drempelwaarde bedraagt een activiteit met een vermogen van 200 megawatt of meer. Gelet op het totale vermogen van dit zonnepark, circa 13 MWp, wordt de drempelwaarde niet overschreden. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r. beoordeling. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing bevat die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.

In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' wordt in Hoofdstuk 2 van deze ruimtelijke onderbouwing ingegaan op de kenmerken van de activiteit en de locatie van de activiteit. In hoofdstuk 3 wordt de aard en omvang van de milieueffecten beschreven. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in deze ruimtelijke onderbouwing geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet mer-plichtig.

Conclusie

Het project is uitvoerbaar nu deze niet mer-plichtig is.

5.3 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid waterschap Rijn en IJssel

Voor dit plan is het beleid van Waterschap Rijn en IJssel mede van belang. Waterschap Rijn en IJssel beschrijft in het Waterbeheerplan 2016-2021 het beleid voor alle taakgebieden van het waterschap. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak het waterschap deze doelen wil bereiken. Het waterschap heeft de "Handreiking Waterparagraaf voor bestemmingsplannen" (versie januari 2012) ontworpen waarmee kan worden bepaald voor welke plannen en in welke mate het waterschap betrokken dient te worden bij het opstellen van een waterparagraaf.

Bij plannen met een verhard oppervlak kleiner dan 500 m² in de nieuwe situatie hoeft geen berging gerealiseerd te worden. Bij plannen met een toename van het verhard oppervlak van meer dan 500 m² dient rekening gehouden te worden met een maatgevende bui van 40 mm per uur. Hiervoor kan de volgende berekening worden gehanteerd, waarin de factor 0,04 m een maatgevende bui van 40 mm per uur vertegenwoordigt:

Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * 0,04

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Watertoetstabel 

Aan de hand van de handleiding van het waterschap is het aspect water in het voorliggende plan meegenomen. In de volgende tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor het bestemmingsplan relevant zijn.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit*  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het projectgebied een waterkering ? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het projectgebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier ?  
1. Nee


2. Nee  
2


2  
Riolering en afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m³/ uur ?
2. Ligt in het projectgebied een persleiding van WRIJ ? 3. Ligt in of nabij het projectgebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap ?  
1. Nee

2. Nee
3. Nee  
2

1
1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m² ?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m² ?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak ?
4. In of nabij het projectgebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes ?  
1. Nee

2. Nee

3. Nee

4. Nee  
2

1

1

1  
Oppervlaktewater- kwaliteit   1. Wordt vanuit het projectgebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd ?   1. Nee   1  
Grondwateroverlast   1. Is in het projectgebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond ?
2. Is in het projectgebied sprake van kwel ?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren ?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage ?  
1. Nee

2. Nee
3. Nee

4. Nee  
1

1
1

1  
Grondwater- kwaliteit   1. Ligt het projectgebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking ?   1. Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het projectgebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap ?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel ?  
1. Ja

2. Ja  
1

2  
Volksgezondheid   1. In of nabij het projectgebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel ?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het projectgebied die milieuhygiënisch of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen ( zwemmen, spelen, tuinen aan water ) ?  
1. Nee

2. Nee  
1

1  
Natte natuur   1. Bevindt het projectgebied zich in of nabij een natte EVZ ?
2. Ligt in of nabij het projectgebied een HEN of SED-water ?
3. Bevindt het projectgebied zich in beschermings- zones voor natte natuur ?
4. Bevindt het projectgebied zich in een Natura 2000-gebied ?  
1. Nee

2. Nee

3. Nee

4. Nee  
2

2

1

1  
Verdroging   1. Bevindt het projectgebied zich in een TOP-gebied ?   1. Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het projectgebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt ?   1. Nee   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het projectgebied aanwezig ?   1. Nee   1  

Tabel: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's

* de intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op bovenstaande vragen. Als er op een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord dan kan een verkorte watertoets worden doorlopen. Als er alleen met 'nee' is geantwoord dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Verhard oppervlak

Het verhard oppervlak in het projectgebied zal enigins toenemen bij plaatsing van het inkoopstation en trafo's. De oppervlakte hiervan zal de gestelde 250 m2 niet teboven gaan.

Het verhard oppervlak bij de zonnepanelen neemt nauwelijks toe. Door de hellingshoek van de panelen krijgt hemelwater de kans om langs de panelen af te glijden naar de onverharde ondergrond, waar het water in de bodem opgenomen wordt. De panelen en de constructie worden uitgevoerd met niet-uitloogbare materialen.

Watergang

Aan de zuidzijde van het plangebied is een watergang gelegen die gedeeltelijk in beheer is door het Waterschap Rijn en IJssel. Deze watergang wordt aan de zijde van het projectgebied voorzien van een natuurvriendelijke oever met struweelhaag. Voor het deel van de watergang wat in beheer is door het Waterschap en op een leggerkaart is aangegeven, geldt dat voor alle werkzaamheden op en rond dit deel van de watergang, binnen de kern- en beschermingszone, een watervergunning nodig is. Initiatiefnemer dient deze watervergunning aan te vragen bij het Waterschap Rijn en IJssel. In de watervergunning zullen dan afspraken worden gemaakt over de herinrichting en de onderhoud van de watergang.

Initiatiefnemer blijft hierdoor verantwoordelijk voor het onderhoud van de watergang. In het landschappelijk inpassingsplan zoals beschreven in hoofdstuk 3 paragraaf 3.3, en als bijlage 6 is bijgevoegd, is nader inzichtelijk gemaakt en toegelicht op welke wijze de natuurvriendelijke oever vorm krijgt en onderhoud hieraan plaatsvindt.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.

5.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.

Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om de effecten van het zonnepark vanuit het aspect ecologie te beoordelen, is een quickscan Wet natuurbescherming (ecologie) door Econsultancy uitgevoerd. Het rapport van 31 januari 2020, met nummer 11763.002, versie D1, is toegevoegd als bijlage 9. Daarnaast heeft er een stikstoftoets met bijbehorende berekeningen in de aanleg- en gebruiksfase plaatsgevonden. Deze toets met bijbehorende berekeningen zijn toegevoegd als bijlage 10. De belangrijkste conclusies zijn in het vervolg van deze paragraaf opgenomen.

Conclusie uit onderzoeksrapport

Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten, gebieden of houtopstanden aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen in-greep.

De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in tabel I. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2025-VG01_0015.png"

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden.

Stikstof

Door Econsultancy is ook onderzoek gedaan naar de mogelijke stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden. Het onderzoek is opgenomen in een onderzoeksrapport 'onderzoek stikstofdepositie' van 5 november 2020, met nummer 11763.003, versie D2, welke als bijlage 10 is bijgevoegd.

In het onderzoeksrapport wordt het volgende geconcludeerd.

De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. In zowel de Habitat- als de Vogelrichtlijn zijn de gebieden opgenomen welke als Natura 2000-gebied worden aangemerkt. Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Voor de in Duitsland gelegen natuurgebieden geldt een afwijkend toetsingskader. Op basis van jurisprudentie worden voor activiteiten op Nederlands grondgebied de toetsingskaders van Duitsland gehanteerd.

Zowel de aanlegfase (constructie), de gebruiksfase (operationele fase) als de sloopfase (opruimen zonnepark) kunnen negatieve gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen binnen omliggende beschermde natuurgebieden. De berekening van het projecteffect van zowel de aanleg-, gebruiks- als sloopfase is verricht met behulp van het programma Aerius Calculator (versie 2020). Uit de berekeningen blijkt dat het projecteffect op de Nederlandse Natura 2000-gebieden kleiner is dan of gelijk is aan 0,00 mol/ha/jaar. Het maximaal berekende projecteffect op de Duitse Natura 2000-gebieden is 0,01 mol/ha/jaar. Het projecteffect is lager dan de drempelwaarde van 7,14 mol/ha/jaar voor Duitse Natura 2000-gebieden.

Op basis van het onderzoek blijkt dat met de realisatie van het zonnepark significant negatieve effecten binnen voor stikstofgevoelige habitattypen van de omliggende Natura 2000-gebieden (zowel in Nederland als Duitsland) uitgesloten kunnen worden. Er is tevens geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming nodig voor het aspect stikstofdepositie.

Conclusie

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

5.5 Verkeer en parkeren

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking en het aantal benodigde parkeerplaatsen kent dit project geen effect. De locatie wordt ontsloten door een zandpad, ten westen van de projectlocatie. Monteurs zullen incidenteel van en naar het plangebied rijden ten behoeve van het onderhoud van het park. Afgezet tegen het huidig gebruik van de locatie (landbouwgrond) leidt dit niet tot meer verkeersbewegingen. Dit geldt eveneens voor het aantal benodigde parkeerplaatsen. De monteurs kunnen naast het zandpad parkeren.

Voor fietsers wordt een voorziening getroffen naast het projectgebied om hier de fietsen te stallen.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer en parkeren.

5.6 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan of bij iedere afwijking daarvan, moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie 

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In het centrale deel van het plangebied loopt de circumvallatielinie uit de 17e eeuw. Ter bescherming hiervan is in het geldende bestemmingsplan een beschermingszone opgenomen waarbinnen geen bodemingrepen mogen plaatsvinden zonder goedkeuring van het bevoegd gezag. Initiatiefnemer wil de oorspronkelijke circumvallatielinie reconstrueren door middel van o.a. de aanleg van een redoute. Door deze werkzaamehden is er een archeologiche monumentenvergunning nodig van onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Een aanvraag hiervoor is ingediend bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Op 25 mei 2021 heeft de Rijksdienst de gevraagde monumentenvergunning verleend. Deze is hier als bijlage bijgevoegd.

Archeologie

Door Econsultancy is een verkennend archeologisch vooronderzoek verricht. In dit onderzoek wordt geadviseerd om een aanvullend verkennend booronderzoek te laten uitvoeren. Dit verkennend vooronderzoek van 10 februari 2020, met nummer 11763.001, versie 01, is als bijlage 7 bijgevoegd

Het aanvullend archeologisch onderzoek is ook door Econsultancy uitgevoerd. Dit aanvullend onderzoek is, tezamen met de resultaten uit het voornoemd vooronderzoek, opgenomen in een rapport van 23 maart 2020, met nummer 11763.001 & 11763.004, versie 01 en als bijlage 8 bijgevoegd. Zij komen met het volgende advies:

"Op grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ), geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden. De aangetroffen bodemopbouw laat zien dat het plangebied in het verleden altijd te maken heeft gehad met zeer natte/drassige condities, in een gebied dat minder gunstig zo niet ongunstig was voor (tijdelijke) bewoning. Het verder ontbreken van archeologische resten dan wel door de mens gevormde cultuurlagen/antropogene lagen in het opgeboorde bodemmateriaal, maakt het zeer onwaarschijnlijk om nog archeologische waarden te verwachten buiten de begrenzing waar zeer waarschijnlijk de Circumvallatielinie heeft gelopen. Voor het merendeel van het plangebied dient de archeologische verwachtingswaardige bijgesteld te worden naar een lage verwachting. De zone waar mogelijk nog restanten van de Circumvallatielinie liggen (inclusief de bufferzone, circa 2 hectare) blijft verder ongemoeid".

Conclusie

Het project is uitvoerbaar vanuit het aspect archeologie. Voor het aspect cultuurhistorie is Onze Minister het bevoegd gezag. Hierbij geldt dat, de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen, ruimtelijke ontwikkeling en aanlegactiviteit, zoals deze nu voor ligt en waarvan deze ruimtelijke onderbouwing deel van uitmaakt, pas in werking treedt als ook de archeologische monumentenvergunning in werking treedt.

5.7 Schittering

Schittering door zonnepanelen vindt plaats wanneer zonnestralen zó reflecteren op zonnepanelen, dat zij in het oog van een observeerder worden opgevangen. Drie factoren spelen hierbij een rol:

  • De stand van de zon aan de hemel.
  • De opstellingshoek van de zonnepanelen.
  • De locatie van de observeerder ten opzichte van de panelen.

Enkel wanneer al deze drie factoren over een minimale bepaalde waarden beschikken is schittering mogelijk. Vervolgens zijn er meerdere factoren die bepalen hoe de reflectie wordt ervaren:

  • De felheid van de reflectie.
  • De hoeveelheid achtergrondlicht.
  • De positie van de reflectie in het gezichtsveld van de observeerder.
  • De duur van de verlichting.

Planspecifiek

Door initiatiefnemer worden maatregelen getroffen om schittering van de zonnepanelen te voorkomen of deze te ervaren. Deze maatregelen hebben zij verwoord in een reflectienota van 1 juli 2020 welke als bijlage 11 hier is bijgevoegd.

Preventieve maatregelen

Voor eventuele reflectie van het zonnepark worden verschillende preventieve maatregelen genomen. Het Zonnepark de Zomereiken wordt in een compacte zuid opstelling gebouwd. Hierdoor is het niet mogelijk dat mogelijke reflectie de woningen aan de noordkant van het projectgebied aan de Berkenhofweg zal bereiken. Hiernaast is ervoor gekozen de panelen met een hellingshoek van ca 10 graden en met een maximale hoogte van slechts 1,50 meter te plaatsen. Doordat de panelen onder een hoek staan zal het zonlicht vooral verticaal worden gereflecteerd. Hierdoor zal het hoogst onwaarschijnlijk zijn dat eventuele reflectie de woningen aan de zuidkant zal bereiken, aangezien deze op gepaste afstand van het projectgebied staan. Tenslotte wordt, om eventuele reflectie van het Zonnepark de Zomereiken te minimaliseren, gebruik gemaakt van Tier 1 panelen met “High transmission tempered glass” en anti-reflectie coating. Dit type panelen heeft een maximale absorptie van zonlicht en dus een zeer lagere reflectie.

Voor alle woningen in de nabijheid van het zonnepark verzorgt de landschappelijke inpassing van
het zonnepark een natuurlijke barrière tussen de woningen en het projectgebied. Het projectgebied wordt aan de zuidkant ingepast middels een 9,5 meter brede zone waarbij 3 meter natuurvriendelijke oever en 3 meter lage struweelhaag wordt gerealiseerd. Deze lage struweelhaag is ten minste 1,50 meter hoog met enkele hogere boomvormers. Omdat de hoogte van de panelen slechts maximaal 1,50 meter is zal eventuele horizontale reflectie worden gebroken door de groenzone om het projectgebied. Hierdoor zullen de woningen gelegen aan de zuidkant van het plangebied ook geen schittering ervaren.

Conclusie

Het project is uitvoerbaar vanuit het aspect schittering.

 

5.8 Electromagnetische straling

Bij transformatoren zullen extreem laagfrequente elektromagnetische velden (ELF) vrijkomen.Ten aanzien van elektromagnetische straling bij hoogspanningsmasten hanteert de overheid een voorzorgprincipe waarbij een grens wordt aangehouden van 0,4 micro Tesla (iT). De GGD-en adviseren om ook bij andere bronnen van ELF-EM velden, zoals transformatorhuisjes, dit voorzorgsprincipe te hanteren. Vandaar het advies om dit voorzorgsprincipe ook te hanteren bij de ontwikkeling van een zonnepark door de afstand van een zonnepark tot woningen en gevoelige bestemmingen zodanig te laten zijn dat de magnetische veldsterkte bij de gevoelige bestemmingen niet boven de advieswaarde van 0,4 iT komt. Gezien de relatief grote afstand van de transformatorhuisjes tot de dichtstbijzijnde woningen (minimaal 30 m) zal de advieswaarde van 0,4 iT niet worden overschreden.

Antennemasten defensie

Op een afstand van ongeveer 4 kilometer van het zonnepark bevindt zich een ontvangststation van het ministerie van Defensie. Dit is een gevoelige antenne waarop het zonnepark mogelijk invloed heeft in verband met mogelijke uitzending van storende signalen door onderdelen van het zonnepark binnen het frequentiegebied waarin het ontvangststation functioneert.

In samenspraak met het ministerie van Defensie heeft Agentschap Telecom een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke invloed van het zonnepark op het ontvangststation. Hieruit blijkt dat de werking van het ontvangststation niet negatief wordt beïnvloed indien het zonnepark voldoet aan de emissie-eisen zoals vastgesteld in gebruiksvoorschrift 1 van de omgevingsvergunning, gemeten volgens de meetmethode zoals vastgesteld in de omgevingsvergunning.

De invloed van het zonnepark is te mitigeren door aanpassingen te doen aan het zonnepark. Voorbeelden van dit soort aanpassingen zijn het toepassen van omvormers die onder de toelaatbare emissie-eis blijven in het relevante frequentiegebied, het afgeschermd plaatsen van bekabeling en omvormers en/of filters aanbrengen op bekabeling om eventuele emissie van radiosignalen op de relevante frequenties te verminderen.

Met het ministerie van Defensie is afgesproken dat het zonnepark alleen in gebruik mag zijn als het zonnepark het ontvangststation niet ontoelaatbaar beïnvloedt. In de vergunningvoorschriften is hiertoe gebruiksvoorschrift 2 opgenomen dat bepaalt dat het zonnepark alleen in gebruik mag zijn als het voldoet aan vooraf vastgelegde emissie-eisen. Daartoe moet na realisatie een meting plaatsvinden om aan te tonen dat aan deze eisen wordt voldaan. Op deze wijze is verzekerd dat het zonnepark, gelet op de regels uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro), kan worden gerealiseerd.

Conclusie

Het aspect electromagnetische straling vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.9 Algemene conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg partners

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een uitgebreide procedure om omgevingsvergunning (projectafwijking) overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan is een voorontwerp omgevingsvergunning toegestuurd aan de vooroverlegpartners.

Op 14 december 2020 heeft de provincie schriftelijk aangegeven dat er geen provinciaal belangen in het plangebied aanwezig zijn.

Bij mail van 24 november 2020 heeft het Waterschap een reactie gegeven op de waterparagraaf zoals opgenomen in deze ruimtelijke onderbouwing. De reactie ging met name over een deel van de aan de zuidzijde van het plangebied gelegen watergang welke in beheer is van het Waterschap. De reactie is opgenomen in paragraaf 3.1.7 en 5.3. en de paragrafen zijn hierop aangepast. Het waterschap kan wederom reageren op de ontwerp omgevingsvergunning die aan het waterschap wordt toegezonden.

Overleg buurt en belangstellenden

Vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet heeft er, voorafgaand aan dit ontwerp bestemmingsplan, participatie plaatsgevonden. Door middel van een digitale inloopbijeenkomst en informatiebijeenkomsten zijn directe buren en overige belangstellenden geinformeerd over dit project. Van deze bijeenkomsten is een participatieverslag gemaakt die als bijlage 12 is bijgevoegd.

Zienswijzen

Tegen de ontwerp omgevingsvergunning zijn zienswijzen ingekomen. Deze zijn verwoord en beantwoord in een 'Nota Inhoud en beantwoording zienswijzen' die als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing is bijgevoegd.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Exploitatieplan

Conform artikel 6.12, eerste lid Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen, tenzij conform artikel 6.12, tweede lid, onder a, het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst aangegaan waarin alle kosten conform artikel 6.2.3/6.2.4 Bro zijn opgenomen.

Planschade

Een belanghebbende kan, na een besluit tot verlening van een omgevingsvergunning, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid Wro genoemde oorzaak (artikel 6.1 Wro). Eventuele planschade wordt verhaald op de initiatiefnemer.


Conclusie

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten van de ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van leges worden verrekend met de initiatiefnemer. De initiatiefnemer en de gemeente zijn een anterieure overeenkomst aangegaan waarmee de economische uitvoerbaarheid is vastgelegd. Een exploitatieplan is niet nodig.