direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Omgevingsvergunning woningsplitsing Winterswijkseweg 49 Vragender
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.PBBUI2024-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Algemene gegevens bestemmingsplan

Omgevingsvergunning woningsplitsing Winterswijkseweg 49 Vragender  
omgevingsvergunning  
September 2020  
Inlichtingen:  
Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling en Beheer  
de heer N. Rondeel  
Telefoonnummer 0544-393482  

Hoofdstuk 2 Inleiding

2.1 Aanleiding en doel

Er is een aanvraag om omgevingsvergunning ingekomen voor de activiteiten 'bouwen' en 'handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening' voor het perceel Winterswijkseweg 49 te Vragender. De aanvraag voorziet in herbouw van het voorhuis van de voormalige boerderij, verlenging van het achterhuis en het splitsen van de woonboerderij in twee woningen.

In de jaren negentig is het achterhuis van de boerderij verbouwd tot de huidige woning. Het oude voorhuis, in 1957 gebouwd, wordt nagenoeg niet gebruikt en vertoont duidelijke tekenen van een slechte staat. De constructieve onderdelen (vloeren, spantdelen maar ook onderdelen van de kozijnen) zijn ernstig aangetast door ongedierte (boktor). Het voorhuis is nauwelijks geïsoleerd en het aanbrengen van isolerende maatregelen is praktisch gezien niet overal op een juiste manier uitvoerbaar. Uit bouwkundig- en duurzaamheidsoogpunt is sloop en herbouw de beste optie om een woning te realiseren. Daar komt bij dat het huidige voorhuis sterk afwijkt van de oorspronkelijke bouwstijl die in deze omgeving veel voorkomt.

Het bestaande voorhuis is gebouwd in een stijl die sterk afwijkt van de oorspronkelijke bouwstijl. Verzoeker wil een nieuw voorhuis oprichten waarbij de uitstraling zoveel mogelijk zal aansluiten op de oorspronkelijke bouwstijl die ook in de directe omgeving voorkomt. Het referentiekader hiervoor zijn de aanwezige voorhuizen van boerderijen in de directe omgeving.

De intentie van het bevoegd gezag is gericht op behoud van bestaande tradionele boerderijen. Verzoeker heeft door middel van een opgesteld bouwtechnisch rapport aangetoond dat het voorhuis van de boerderij in bouwtechnisch slechte staat verkeerd en dat nieuwbouw hiervan wenselijk is. Hierbij wordt de voormalige deel verlengd tot de oorspronkelijke afmetingen. Het college heeft dan ook principemedewerking gegeven aan sloop van het voorhuis en herbouw hiervan waarbij het achterhuis de oorspronkelijke afmetingen krijgt. Daarnaast wordt de boerderij gesplitst in twee afzonderlijke wooneenheden.

2.2 Ligging en begrenzing

Het perceel Winterswijkseweg 49 in Vragender is gelegen in het buitengebied van de gemeente Oost Gelre, net buiten de bebouwde kom van Vragender. De omgeving van het perceel Winterswijkseweg 49 te Vragender is te omschrijven als woonbestemmingen met omliggende gronden met agrarisch gebruik. Op het perceel is een voormalige boerderij aanwezig, alsmede een karakteristieke schuur en kapschuur. Het perceel Winterswijkseweg 49 te Vragender is kadastraal bekend als gemeente Lichtenvoorde, sectie S, nummer 509.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2024-VG01_0001.png"

Omgeving plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2024-VG01_0002.png"

Perceel Winterswijkseweg 49 te Vragender

2.3 Geldend bestemmingsplan

Het perceel Winterswijkseweg 49 te Vragender is gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' met bijbehorende Reparatieplannen, bestemd als 'Wonen'. Daarnaast geldt nog de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachtingswaarde 2'.

De regels in het geldende bestemmingsplan zijn gericht op de bestaande woningen. Nieuwbouw van een gedeelte van de voormalige boerderij en het in gebruik nemen van de voormalige deel van de boerderij voor bewoning past niet binnen deze regels. Door middel van een herziening van het bestemmingsplan of een omgevingsverunning Wabo (projectafwijking) kan aan het verzoek worden meegewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2024-VG01_0003.png"

Uitsnede uit geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011'

2.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 is de aanleiding en doel van dit bestemmingsplan uiteengezet. In Hoofdstuk 3 van de toelichting wordt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. De historie en cultuurhistorie komt aan bod. Ook wordt inzicht gegeven in de opbouw van het plangebied met de daarbij behorende functies. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Tot slot volgt in Hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie vanuit ruimtelijk oogpunt en per functie, evenals de ontwikkelingen op basis van het vigerende beleid beschreven. Er wordt flexibiliteit geboden daar waar het kan. Rekening wordt gehouden met de dynamiek in het plangebied en ruimte voor 'reguliere' uitbreidingen en veranderingen.

3.1 Historische ontwikkeling

Op de topografische kaart uit 1885 is voor het eerst bebouwing te zien op het huidige perceel Winterswijkseweg 49 te Vragender. De omliggende gronden waren veelal door groen omzoomde graslanden met enkele heidevelden in de directe nabijheid gelegen. Ook zijn duidelijk de essen op de kaart aangegeven. Op de topografische kaart uit 1927 zijn de heidevelden verdwenen en is er structuur gebracht in de met groen omzoomde weilanden. Op het perceel Winterwijkseweg 49 is nu op deze kaart de voormalige boerderij zichtbaar. In de jaren erna is het gebied veranderd waarbij o.a. wegen zijn komen te vervallen. Op de topografische kaart uit 2018 is de huidige bebouwing en kavelstructuur aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2024-VG01_0004.png" Uitsnede uit 1885 (Bron: www.topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2024-VG01_0005.png"

Uitsnede uit 1927 (Bron: www.topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2024-VG01_0006.png"

Uitsnede uit 2018 (Bron: www.topotijdreis.nl)

3.2 Bestaande situatie

Het perceel Winterswijkseweg 49 te Vragender heeft een woonbestemming. Op het perceel bevindt zich een voormalige boerderij met deel, een karakteristieke schuur en een kapschuur. Het perceel wordt ontsloten via de Winterswijkseweg.

Het bestemmingsplan laat hier één woning toe en 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken. Het perceel ligt net buiten de bebouwde kom van Vragender. In de omgeving van dit perceel zijn meerdere woonbestemmingen gelegen met een enkele agrarische bedrijfsbestemming. Naast het perceel is een telecommast aanwezig. De gronden er om heen worden gebruikt voor agrarische doeleinden.

3.3 Nieuwe situatie

Het voorhuis wordt gesloopt en vervangen door nieuwbouw, waarbij de voormalige deel verlengd wordt tot de oorspronkelijke lengte. De woonboerderij wordt gesplitst in twee zelfstandige woningen.

De regels van het geldende bestemmingsplan zijn gericht op de bestaande bebouwing. Nieuwbouw van het voorhuis, het verlengen van de voormalige deel (achterhuis) en deze inrichten als woonhuis, waarna er twee zelfstandige woningen worden gerealiseerd (woningsplitsing), past niet binnen deze regels. Door middel van een herziening van het bestemmingsplan of een omgevingsvergunning Wabo (projectafwijking) kan aan het verzoek worden meegewerkt. Door het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning Wabo heeft verzoeker aangegeven de procedure om omgevingsvergunning Wabo (projectafwijking) te willen volgen.

Door het splitsen van de voormalige boerderij in twee woningen en deze in gebruik te nemen zal moeten worden beoordeeld of in de nabijheid gelegen bedrijven niet in hun toekomstige ontwikkelingen worden beperkt en omgekeerd of een goed woon- en leefklimaat in de 'nieuwe' woning kan worden gegarandeerd. Dit wordt in de hierna aangegeven hoofdstukken en paragrafen nader omschreven.

3.4 Landschappelijke inpassing

Als voorwaarde bij functiewijziging geldt dat er een bijdrage wordt geleverd aan de ontwikkeling van het landschap door middel van een erfinrichtingsplan. Verzoeker heeft hiervoor een erfinrichtingsplan laten opstellen die als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing is bijgevoegd.

3.5 Stedenbouw en welstand

Stedenbouwkundig is de herbouw van het voorhuis van de voormalige boerderij akkoord bevonden. Herbouw gebeurt naar de oorspronkelijke maatvoering van de voormalige boerderij. De uitstraling, stijl en kleurstelling van de twee woningen wordt getoetst door de commissie ruimtelijke kwaliteit.

Hoofdstuk 4 Beleid

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.

4.1 Internationaal niveau

4.1.1 Vogelrichtlijn


De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.


De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.


Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.

4.1.2 Habitatrichtlijn


De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.


Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.

4.1.3 Het verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.

De archeologische waarden zijn opgenomen als dubbelbestemming in het geldende bestemmingsplan. Hier zijn Regels aan gesteld ter bescherming van mogelijke archeologische waarden. In hoofdstuk 5, paragraaf 5.3 wordt dit nader toegelicht.

4.1.4 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:

  • De vervuiler betaalt
  • De gebruiker betaalt
  • Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
  • Resultaatsverplichting in 2015
  • Stroomgebiedsbenadering)

Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

Een watertoets is beschreven in hoofdstuk 5 in paragraaf 5.5. 

Algemene conclusie

De internationale regelgeving en/of de europese regelgeving is niet op deze omgevingsvergunning van toepassing.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk wil ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Het verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan provincies en gemeenten. De SVIR doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor het voorliggende plan.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.

Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.

De uitgangspunten van het Barro zijn bij het opstellen van deze omgevingsvergunning betrokken.

4.2.3 Besluit ruimtelijke ordening

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.

De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Onderhavige ontwikkeling betreft sloop en nieuwbouw van het voorhuis van de bestaande voormalige boerderij binnen de bestemming 'Wonen'. In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, het gaat hier om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Het betreft hier een voormalige boerderij waar een woning wordt toegevoegd door middel van woningsplitsing. Bij een kleinschalige woningbouwontwikkeling is de ladder niet van toepassing. Waar de grens precies ligt, blijkt niet expliciet uit het Besluit ruimtelijk ordening. Op basis van jurisprudentie blijkt dat bij woningbouw in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Voorliggende ontwikkeling betreft herbouw van het voorhuis en het realiseren van één nieuwe woning in dit voorhuis. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Afweging

Uit bovenstaande onderbouwing kan worden geconcludeerd dat herbouw van het voorhuis en het realiseren van één nieuwe woning in dit voorhuis niet wordt beschouwd als een stedelijke ontwikkeling zodat gesteld kan worden dat er geen sprake is van een duurzame verstedelijking.

Conclusie

Daarmee vormt de ladder van duurzame verstedelijking geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

Algemene conclusie

Het Rijksbeleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen die deze omgevingsvergunning mogelijk maakt.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 19 december 2018 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.

In de Omgevingsvisie is de Gelderse Ladder opgenomen. De Gelderse Ladder wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. Als juridische basis voor de Gelderse Ladder gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking, genoemd in de vorige paragraaf. De juridische borging van de ladder is geregeld in de Bro en is niet nogmaals opgenomen in de provinciale verordening. Consequenties met betrekking tot de voorliggende ontwikkeling zijn dan ook hetzelfde.

De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen dus ook voor het toevoegen van woningen. In de omgevingsverordening wordt aangegeven dat er een regionale woonagenda door Gedeputeerde Staten moet zijn vastgesteld.

De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld, om in te spelen op de veranderde behoefte. In het najaar van 2019 is de Regionale Woonagenda op onderdelen aangepast. Daarmee wordt vooruit gelopen op de nieuwe Regionale Woonagenda. Het beleidskader is in lijn met de Koers Ruimte voor goed wonen van de provincie en met het provinciale coalitieakkoord.  

Daarnaast heeft de gemeente Oost Gelre een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 – 2025. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016. In paragraaf 4.4.2 wordt deze woonvisie nader toegelicht.

Conclusie

Herbouw van het voorhuis en het realiseren van één nieuwe woning in dit voorhuis van een voormalige boerderij past in de regionale woonagenda en de daarbij opgesteld woonvisie voor de gemeente Oost Gelre. Hiermee wordt voldaan aan de regels uit de provinciale omgevingsverordening.

Omgevingsvisie en -verordening vormen dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen die deze omgevingsvergunning mogelijk maakt.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Erfgoednota 'Wi-j doet 't samen' 2017-2020

Cultuur en erfgoed dragen bij aan de economie en de maatschappij. Zij dragen bij aan het toerisme en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners. Door de gemeenten Winterswijk, Aalten en Oost Gelre is gezamenlijk de erfgoednota opgesteld. Het beleven van erfgoed is een van de ambities in deze nota om daarmee het (economisch) rendement te vergroten.


Het doel van de nota is:

Het vaststellen van ambities voor de ontwikkeling en instandhouding van het erfgoed, zodat dit:

  • Op een goede wijze kan worden doorgegeven aan de volgende generatie;
  • Een inspiratiebron en motor kan zijn voor nieuwe ontwikkelingen;
  • Een verbinding vormt tussen diverse beleidsterreinen, organisaties en de drie gemeenten;
  • De identiteit onderstreept en versterkt.

De intentie van het bevoegd gezag is gericht op behoud van bestaande tradionele boerderijen. Door middel van een opgesteld bouwtechnisch rapport is aangetoond dat met name het voorhuis van de voormalige boerderij in bouwtechnisch slechte staat verkeerd en dat algehele nieuwbouw boven verbouw wenselijk is. Het college heeft dan ook principemedewerking gegeven aan sloop van het bestaande voorhuis en nieuwbouw hiervan.

De wijziging op het perceel heeft negatieve gevolgen voor het erfgoed op het perceel. Behoud van het traditionele voorhuis van de boerderij is echter niet handhaafbaar, zoals hiervoor omschreven. Nu deze boerderij niet als karakteristiek of monumentaal is aangemerkt is besloten medewerking te verlenen aan nieuwbouw van het voorhuis van de voormalige boerderij. Daarnaast is besloten om mee te werken aan verlenging van het achterhuis waarmee deze weer de originele maatvoering krijgt. Het achterhuis mag als woonhuis worden verbouwd zodat de voormalige boerderij van twee afzonderlijke wooneenheden wordt voorzien. Een goed woon- en leefklimaat kan in beide wooneenheden worden gegarandeerd.

4.4.2 Woonvisie Oost Gelre

De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld. Een demografische ontwikkeling in deze regio is dat het aantal inwoners in de komende periode langzaam maar zeker afneemt. In de Regionale Woonvisie wordt ingespeeld op die bevolkingsdaling en afname van het aantal huishoudens. Concreet betekent dit voor iedere gemeente in de Achterhoek dat de aangegeven bouwvolumes in de gemeentelijke woonvisies naar beneden bijgesteld moeten worden.

De gemeente Oost Gelre heeft een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 - 2025 waarin de regionale woonvisie in is verweven. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016.

De woonvisie Oost Gelre is een kernachtige en toegankelijke visie. De visie is vormgegeven op basis van een drietal thema's: kwantiteit & kwaliteit, beschikbaarheid & betaalbaarheid en wonen met zorg en welzijn. Bij ieder thema is aangegeven wat wordt gezien als ontwikkelingen, wat er bereikt moet worden en wat hiervoor moet worden gedaan. Voorafgaand hierop is ingegaan op de kwaliteiten van Oost Gelre, specifiek de verschillende kernen, en de maatschappelijke ontwikkelingen die het woonbeleid beïnvloeden. In een uitvoeringsprogramma is aangegeven welke activiteiten uit de woonvisie voortvloeien en wanneer en door wie deze worden uitgevoerd. De ruimtelijke uitvoeringmaatregelen zoals het stoplichtmodel, vijfsporenstrategie, sturingstabel en de richtlijnen voor nieuwe principe verzoeken zijn als bijlage bij het uitvoeringsprogramma gevoegd.

Bij het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning is rekening gehouden met de vastgestelde woonvisie. Nu er een nieuwe woning op het perceel wordt toegevoegd heeft dit consequenties voor het woningaantal zoals opgenomen in de Woonvisie. Voor woningsplitsingen in het buitengebied van de gemeente Oost Gelre zijn woningaantallen gereserveerd. Deze extra wooneenheid op het perceel past binnen de gereserveerde aantallen. Hiermee wordt dan ook voldaan aan het gestelde in de Woonvisie.

4.4.3 Landschapsontwikkelingsplan 'Groen licht voor het landschap'

Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!' Het plangebied ligt in het landschapsensemble 'De marke Vragender'. Vragender heeft als kern een sterke eigen identiteit en gemeenschap. Dit verdient een krans. Pak hierbij de historische karakteristiek van 'esdorp in het veld en aan het veen' op en koppel deze aan het eigentijdse gemengd bedrijf van verbrede landbouw en buitenlui op het platteland. Werk aan een groenblauwe dooradering van het cultuurlandschap voor recreanten, maar zeker ook voor ommetjes voor mensen uit het dorp. Geef de es een krans met oude en nieuwe kranspaden. Van daaruit kunnen paden en wandelstroken voor mens, plant en dier door het veld en de beekdalen gaan.

Hierbij wordt beoogd de ondergenoemde parels te beschermen en op te poetsen en aanwezige landschapselementen te stimuleren:

Op te poetsen parels:

  • het ensemble van afwisseling van dorp, es, beekdalen, veld en veen
  • karakteristieke solitaire bomen
  • de molen en de ruine van de kapel
  • holle wegen, leemkuilen en grintgroeven
  • plekken om te verpozen eventueel met picknickbankjes
  • het Vragenderveen en de Schaar
  • typerende erfbeplantingen
  • steilranden en beplantingen

Te behouden en stimuleren landschapselementen:

  • bestaande karakteristieke beplantingen
  • kranspaden rond de es: zandpad langs esrand eventueel met fruitbomen en/of eikenhakhoutsingel
  • veldpaden: zandpaden door de ontginning langs kavelranden met eiken-berkensingel erlangs
  • veldpaden door en langs de beekdalen kunnen bestaan uit openbare stroken langs kavelgrenzen met daarin hooilandstrook en zwarte els.

Deze uitgangspunten zijn de basis geweest voor het opgestelde landschappelijk inpassingplan voor het plangebied. De geschiedenis van het landschap heeft hierbij als basis gediend voor de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit. Het erf wordt op een dusdanig manier ingepast rekening houdend met de karakteristieke lijnen en steilranden.

Het landschappelijk inpassingsplan is als bijlage bijgevoegd.

4.4.4 Beleidsnota herbouw boerderijen

In de beleidsnota 'Uitgangspunten herbouw boerderijen buitengebied', welke op 5 februari 2019 is vastgesteld, is aangegeven dat gedeeltelijke herbouw van een boerderij alleen mogelijk is als door een bouwhistorisch- en bouwkundig onderzoek blijkt dat behoud van (delen van) de oorspronkelijke boerderij reëel niet haalbaar is. Hiervan is sprake indien de betreffende elementen van de boerderij zodanig zijn aangetast dat deze niet zijn te herstellen of indien de kosten voor herstel aanzienlijk meer bedragen dan voor nieuwbouw.

In de beleidsnota is aangegeven dat uit een visie van initiatiefnemer moet blijken of ver- of gedeeltelijke herbouw van de boerderij wenselijk is. Deze visie komt tot stand door:

  • Een bouwhistorisch onderzoek waarbij de waarden van de boerderij inzichtelijk worden gemaakt en ontwikkelingskansen worden bepaalt;
  • Een bouwkundig onderzoek geeft inzicht in de bouwkundige staat van de boerderij. Geeft zicht op herstelwerkzaamheden en de kosten hiervan;
  • Informatie uit bouwhistorisch- en bouwkundig onderzoek .

Voor de mogelijke nieuwbouw van het voorhuis dient een visie te worden opgesteld. Indien uit de visie blijkt dat herstelwerk aan het voorhuis dermate hoge kosten met zich meebrengt dat nieuwbouw wenselijk is, dan wordt geadviseerd om aan het verzoek tot sloop en nieuwbouw van het voorhuis aan de Winterswijkseweg 49 te Vragender mee te werken.

Verzoeker heeft onderzoek laten uitvoeren door IBL Raadgevend Ingenieursbureau BV naar de constructie van de woonboerderij aan de Oude Winterswijkseweg 49 te Vragender. Hiervan is een rapport opgesteld welke als bijlage is bijgevoegd. In dit rapport is geconcludeerd dat:

  • De constructieve staat van de kapconstructie zeer slecht is en dient te worden vervangen.
  • De verdiepingsvloeren in goede staat zijn.
  • Er twijfels bestaan over de staat van de begane grondvloer in verband met de aanwezigheid van vochtvlekken op de wanden direct boven vloerniveau.
  • Het metselwerk binnenblad zeer vochting is. De oorzaak moet worden gezocht in het optrekken van vocht uit de fundering.

Daarnaast is door Project Service Eefde (PSE) een bouwkundige opname gedaan van het pand Winterswijkseweg 49 te Vragender. Dit onderzoeksrapport is als bijlage bijgevoegd. In dit rapport is een lijst van bouwkundige ingrepen opgenomen om te kunnen voldoen aan het huidige geldend niveau van wooncomfort en energieverbruik.

Naar aanleiding van deze bouwkundige lijst en het rapport van IBL heeft het college aanleiding gegeven om principemedewerking te verlenen aan sloop en herbouw van het voorhuis waarbij het achterhuis de oorspronkelijke afmetingen krijgt en de woonboerderij gesplitst wordt in twee woningen.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

5.1 Milieu-effectrapportage en Ruimtelijke planvorming

Het bestemmingsplan, waarin ruimtelijke belangen worden geborgd, is het resultaat van een integrale ruimtelijke afweging. In deze integrale afweging worden ook alle milieuonderwerpen meegewogen, los van de wettelijke verplichtingen van de milieueffectrapportage. Welke milieuonderwerpen vanuit een duurzame ruimtelijke ordening voor een plangebied van belang zijn, moet per plan in beeld worden gebracht. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied en de opgave en eventuele wettelijke eisen.

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • a. Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • b. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • c. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

Ad.a: Wanneer uit een toets blijkt dat de activiteit (mogelijk) significante negatieve effecten tot gevolg heeft, dan kan een vergunning alleen worden verleend als uit een passende beoordeling blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast. Onderdeel van de passende beoordeling vormt de ADC-toets. De ADC-toets houdt een onderzoek in naar Alternatieven, het aantonen van Dwingende redenen van openbaar belang en het vooraf en tijdig treffen van Compenserende maatregelen.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Korenburgerveen, is gelegen op 950 m van de woning op het perceel aan de Winterswijkseweg 49 te Vragender. De woning (boerderij) heeft geen negatieve effecten op de instandhoudings doelstellingen voor dit Natura 2000-gebied ook mede gezien de relatief grote afstand. Een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

Ad.b en c.: vervanging van een voorhuis van een oorspronkelijke boerderij met woningsplitsing naar twee wooneenheden woning wordt niet als zodanig genoemd in de onderdelen C en D van de bijlage van het besluit milieueffectrapportage genoemde kolommen 3 en 4. Een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht is dan ook niet nodig.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor elk besluit dat betrekking heeft op activiteiten(en) die voorkomen op de D-lijst (kolom 2) die onder de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Vervanging van een woning met toevoeging van een woning wordt niet genoemd in kolom 2 van de D-lijst in het Besluit m.e.r. zodat een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is.

Conclusie

Een milieueffectrapportage, zowel -plicht, -beoordeling als -vormvrij, is niet nodig nu de gewenste activiteiten op perceelsniveau niet onder de genoemde drempelwaarden vallen en/of worden genoemd.

Daarnaast is een passende beoordeling op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied niet noodzakelijk.

5.2 Programma Aanpak Stikstof (PAS)

De overheid wil de hoeveelheid stikstof in de natuur (stikstofdepositie) terugdringen. Daarvoor introduceerde zij in 2015 het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Dit programma was ook gericht op het versterken van de natuur en het maakte tegelijkertijd economische ontwikkeling mogelijk. Dit deed het PAS door:

  • te voorzien in natuurherstelmaatregelen in Natura 2000-gebieden waar te veel stikstof is. Bijvoorbeeld door stikstof uit de bodem versneld te verwijderen door maaien of ploegen, of door het natuurlijke leefgebied te verbeteren door duinen weer te laten stuiven of hydrologische maatregelen te nemen;
  • te voorzien in maatregelen waardoor er minder stikstof terecht komt in deze Natura 2000-gebieden. Bijvoorbeeld dor de aanscherping van normen voor de maximale uitstoot van ammoniak uit stallen.

Op deze manier bood het PAS ruimte aan nieuwe activiteiten die stikstof uitstoten.

Door recente uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de PAS vernietigt, met name het rekenprogramma Aerius, en niet meer bruikbaar. Dit wil zeggen dat, bij ruimtelijke initiatieven, waarbij een toename van stikstofuitstoot zal plaatsvinden, geen medewerking aan kan worden verleend. Per 16 september 2019 is een aangepaste versie van het rekenprogramma Aerius beschikbaar.

Deze omgevingsvergunning maakt het mogelijk om het bestaande voorhuis van een voormalige boerderij te slopen, deze te herbouwen waarbij het achterhuis wordt verlengd en woningsplitsing gaat plaatsvinden naar twee wooneenheden. Bij nieuwbouw wordt rekening gehouden met duurzaamheid. Dit wil zeggen gasloos, gebruik warmtepomp, aanleg zonnepanelen, etc. Het gebruik van de voormalige boerderij in twee woningen heeft, ten opzichte van de huidige situatie, dan ook geen negatieve invloed op de stikstofdepositie op het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied, het Korenburgerveen.

Conclusie

Het Programma Aanpak Stikstof vormt hierdoor geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

De Erfgoedwet bevat de implementatie in de Nederlandse wetgeving van het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologich erfgoed, (ook wel het verdrag van Malta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het Verdrag in 1992 door verschillende EU-lidstaten is ondertekend). De Erfgioedwet verploicht gemeneten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

IWAK en AMK

Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IWAK) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld.

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.

Situatie plangebied

Het plangebied is gelegen in de in het bestemmingsplan voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen waarbij sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 2.500 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van nader onderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.

Op het perceel vinden geen nieuwe bodemingrepen plaats nu zoveel mogelijk gebouwd wordt op de bestaande voetprint van het te slopen voorhuis van de voormalige boerderij zodat een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.


Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:

  • de historisch-geografische waarden (cultuurlandschap, structuren/lijnen en bijzondere punten);
  • de historisch-stedenbouwkundige waarden (stedenbouwkundige opbouw en identiteit);
  • de architectuurhistorische waarden (waardevolle kenmerken van gebouwen).

De intentie van het bevoegd gezag is gericht op behoud van bestaande tradionele boerderijen. De (woon)boerderij krijgt een voorhuis dat aansluit bij de oorspronkelijke voorhuizen zoals die in de directe omgeving voorkomen. De oorspronkelijke afmetingen van de (woon)boerderij worden teruggebouwd. Deze (woon)boerderij is niet als karakteristiek of monumentaal aan te merken. Door de herbouw van het voorhuis kan een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden.

Conclusie cultuurhistorie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.

5.4 Bodem

Wettelijk kader

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.

Situatie plangebied

In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Door Rouwmaat B.V. is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit verkennend bodem- en asbestonderzoek zijn opgenomen in een bodemonderzoeksrapport met projectnummer MT-19348, d.d. 25 november 2019. In het rapport is de volgende conclusie opgenomen:

  • Zintuiglijk zijn er geen bijzonderheden in de opgeboorde grond waargenomen.
  • In het grond(meng)monster BG1  is een licht verhoogd gehalte aan lood aangetroffen.
  • In het grondwatermonster afkomstig uit peilbuis 01 is een licht verhoogd gehalte aan barium aangetroffen;.
  • Bij het asbestonderzoek zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In zowel de grove als in de fijne fractie van de bodem is over de gehele locatie geen asbest aangetroffen.

Het verkennend bodemonderzoek is als bijlage bijgevoegd.

Het verkennend bodem- en asbestonderzoek is beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). De uitkomst hiervan is opgenomen in een onderzoeksrapport met zaaknummer 2020EA0271 welke als bijlage is bijgevoegd.

De ODA concludeerd in dit onderzoeksrapport dat "het bodemonderzoek voldoet aan de kwaliteitseisen en is uitgevoerd door een erkend bureau. Uit de toetsing aan de normkaders volgt dat géén sprake is van een afwijkende bodemkwaliteit. De bodemkwaliteit op de onderzochte locatie is geschikt voor een woongebruik. Het uitvoeren van nader bodemonderzoek is niet nodig. Aan de procedure hoeven geen bodemspecifieke voorwaarden te worden verbonden".

Conclusie bodem

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.

5.5 Water

Wettelijk kader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.

De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:

  • een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
  • water meer ruimte geven;
  • versterken van de ecologische waarden;
  • creëren van een vitaal watersysteem

Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:

  • De waterketen moet worden geoptimaliseerd (meer afkoppelen en infiltreren). In het GRP wordt hiertoe een aanzet gegeven;
  • Kwaliteit oppervlaktewater en waterbodem: Saneren overstorten en afkoppeling en ontlasting van het riool;
  • Wateroverlast in stedelijk gebied: reguleren van de piekafvoeren door middel van het vasthouden van het water bovenstrooms, actief stuwbeheer, extra retentie en herverdeling van het water.

Situatie plangebied

Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld. Het bestemmingsplan wijzigt alleen de bestemming. Het gebruik op de percelen zal niet wijzigen. Hierdoor zijn een aantal thema's minder relevant.

Thema   Toetsvraag   Rele-
vant  
Hoofdthema's      
Veiligheid   1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?   Nee  
  2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?   Nee  
Riolering en afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?   Ja  
  2. Ligt in het plangebied een persleiding van Waterschap Rijn en IJssel?   Nee  
  3. Ligt in of nabij het plangebied een rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap?   Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is sprake van toename van verhard oppervlak?   Ja  
  2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?   Nee  
  3. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laaggelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes?   Nee  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?   Nee  
  2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?   Nee  
  3. Is in het plangebied sprake van kwel?   Nee  
  4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?   Nee  
Oppervlaktewaterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?   Nee  
  2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?   Ja  
  3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een strategisch actiegebied?   Nee  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt in het plangebied een beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?   Nee  
  2. Bevinden zich of komen er functies in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?   Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur?   Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte ecologische verbindingzone?   Nee  
  2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur?   Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn van het waterschap?   Nee  
  2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?   Nee  
Aandachtsthema's      
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Tabel: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's

In bovenstaand tabel is een enkele vraag met 'ja' beantwoord. Deze wordt hieronder verder uitgewerkt.

Riolering en afvalwaterkering

Een toename van het afvalwater, doordat twee huishoudens gebruik gaan maken van het woonhuis, heeft effect op het functioneren van de afvalwaterketen. Het (gemeentelijk) rioolstelsel, de gemalen (overnamepunten) en de rioolwaterzuiveringsinstallatie dienen de toename te kunnen verwerken zonder daarmee het milieu zwaarder te belasten. Voor onderhoud aan het persleidingenstelsel is bereikbaarheid van de leiding noodzakelijk. Tot slot mogen in de milieuzone van de RWZI geen hindergevoelige functies worden opgenomen.

Het rioolstelsel heeft voldoende capaciteit om de toename in het afvalwater van een extra huishouden te verwerken. Het hemelwater wordt niet aangesloten op het rioolstelsel en zal ter plaatse infiltreren/geborgen worden. Het functioneren van de riolering wordt niet nadelig beïnvloed en het milieu wordt niet zwaarder belast dan in de huidige situatie.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.

Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak enigszins toe. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Het hemelwater wordt ter plaatse geïnfiltreerd/geborgen in een langs het perceel gelegen sloot. Op deze wijze kan regenbui T=10+10% (40mm) worden opgevangen in het plangebied en vertraagd worden afgevoerd. In extreme situaties zou bui T=100+10% tot aan maaiveld of op maaiveld geborgen kunnen worden zonder dat er waterschade optreedt.

Bij voorkeur worden natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, regionale bergingsgebieden en overstromingsvlaktes niet bebouwd. Het plan gebied beoogt geen kapitaalintensieve bouwwerken in deze gebieden.

Natte natuur

De inrichting of realisatie van wateren met een HEN-, SED- of EVZ-functie mag met de voorgenomen ontwikkeling niet worden geschaad of belemmerd. Daarnaast mogen nieuwe ontwikkelingen geen negatieve invloed hebben op de Natura2000 gebieden en de natte natuur.

Het plangebied ligt op 150 m van een watergang met de functie HEN. In en nabij het plangebied vinden geen ontwikkelingen of activiteiten plaats die het functioneren van dit water negatief beinvloeden. De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterkwantiteit en –kwaliteit in relatie tot deze watergang.

Conclusie water

Het aspect water vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.

5.6 Geluid

Wettelijk kader

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Naast het wettelijk kader van de Wet geluidhinder moet ook een afweging gemaakt worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Gemeente Oost Gelre heeft in regionaal verband geluidsbeleid ontwikkeld, om de stilte als kwaliteit van de Achterhoek te versterken en richting te geven aan het geluidsaspect in bestemmingsplannen, vergunningen en dergelijke.
Bij nieuwe activiteiten dient de geluidsbelasting te voldoen aan de streefwaarden. Een goed akoestisch leefklimaat kan soms ten koste gaan van nieuwe (te luidruchtige) activiteiten.

Door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) is het aspect 'Geluid' nader bekeken. De resultaten hiervan zijn opgenomen in een adviesrapport met zaaknummer 2020EA0271. Dit adviesrapport is als bijlage bijgevoegd. In dit rapport wordt hetvolgende geconcludeerd ten aanzien van 'Geluid':

"In de omgeving van het plangebied zijn een aantal wegen met een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Hierdoor zijn de wegen niet voorzien van een zone de Wet geluidhinder is niet van toepassing. Uitzondering hierop is de Winterwijkseweg. Er zal aangetoond moeten worden dat wordt voldaan aan de grenswaarde van de Wet geluidhinder.

Doordat aan de richtafstanden van bedrijven en milieuzonering wordt voldaan, worden omliggende bedrijven niet belemmerd.

Aan de richtafstanden bedrijven en milieuzonering wordt voldaan zodat kan worden gesteld dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van industrielawaai kan worden gegarandeerd.

Aan de hand van de geluidsbelasting van het wegverkeer zal het het woon- en leefklimaat nader moeten worden bekeken".

Uit dit rapport volgt dus dat er aanvullend onderzoek naar het wegverkeerslawaai moet worden gedaan. Dit is in onderstaande paragraaf nader onderzocht.

Wegverkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs wegen geluidszones. In buitenstedelijk gebied geldt voor wegen, bestaande uit vijf of meer rijstroken een zone van 600 m, voor drie of vier rijstroken een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Voor wegen binnen de bebouwde kom geldt een zone van 200 m. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie met een geluidsgevoelige bestemming onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting. Een aantal wegen heeft geen zone, te weten:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

Het plangebied is gelegen op ongeveer 34 m van de Winterswijkseweg te Vragender. Dit is een doodlopende aftakking van de doorgaande Winterswijkseweg en wordt hoofdzakelijk gebruikt door bewoners van de woningen gelegen aan deze weg. De doorgaande Winterswijkseweg is op ongeveer 170 m gelegen van het plangebied Winterswijkseweg 49 te Vragender.

Beide wegen zijn wegen met één rijstrook zodat hier een zone geldt van 250 m. De maximum snelheid op deze wegen bedraagt 80 km/uur. Een onderzoek naar de optredende geluidsbelasting van het wegverkeer is noodzakelijk. Hierbij is alleen de doorgaande Winterswijkseweg doorberekend en niet de doodlopende toegangsweg naar de aanliggende woningen hiervan.

Met behulp van het rekenprogramma SRM1 is een indicatieve berekening gemaakt van de geluidsbelasting op de gevel van het bestaande woonhuis Winterswijkseweg 49 te Vragender afkomstig van het wegverkeer op de Winterswijkseweg. Hierbij is een inschatting gedaan naar de verkeersintensiteit op genoemde weg. Uit de indicatieve berekeningen blijkt dat bij gebruik van 5.000 motorvoertuigen per etmaal, waarbij onderscheid is gemaakt tussen licht, middelzwaar en zwaar verkeer, de geluidsbelasting op de gevel van het woonhuis, op slaapkamerhoogte van 4,5 m, onder de richtwaarden van 48 dB(A) in de dagperiode dB(A) blijft. Hiermee wordt een binnenwaarde van 33 dB(A) gewaarborgd en is een goed woon- en leefklimaat in de woning gewaarborgd.

De indicatieve berekeningen zijn als bijlage bijgevoegd.


Railverkeers- en industrieel lawaai zijn niet van toepassing op dit plangebied nu beide niet in de directe nabijheid van het plangebied aanwezig zijn.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen directe belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.

5.7 Geur

In de directe omgeving van het plangebied Winterswijkseweg 49 te Vragender is nog een enkele in werking zijnde veehouderijbedrijf gelegen. Bij ruimtelijke besluitvorming is het volgende belangrijk:

  • 1. het kunnen garanderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • 2. het niet onevenredig schaden van iemands belangen oftewel de toekomstige ontwikkelingen van omliggende veehouderijbedrijven of overige bedrijven niet belemmeren.

Hiervoor is het nodig om voldoende afstand aan te houden tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten.

Door Econsultancy is een onderzoek gedaan naar de geurhinder van veehouderijbedrijven in de directe omgeving van het plangebied Winterswijkseweg 49 te Vragender. De resultaten zijn verwoord in een onderzoeksrapport met nummer 9669.002, d.d. 28 november 2019 welke als bijlage is bijgevoegd.

Het onderzoeksbureau concludeerd het volgende: "Op basis van het geuronderzoek wordt geconcludeerd dat voor de realisatie van het plan geen beperkingen gelden. Ter plaatse van de geurgevoelige locaties wordt voldaan aan de Wet geurhinder en veehouderijen de gemeentelijke verordening. De milieukwaliteit ten gevolge van de afzonderlijke veehouderijen zal goed zijn. Het woon- en leefklimaat ten gevolge van de geurbelasting van de omliggende veehouderijen wordt gekwalificeerd als redelijk goed en is vergelijkbaar met het klimaat binnen de bebouwde kom van Vragender. Het woon- en leefklimaat ter plekke van de nieuwe woningen wordt derhalve aanvaardbaar geacht. Tevens wordt voldaan aan de wettelijke afstandsnormen en zullen de omliggende veehouderijen met de realisatie van het plan niet beperkt worden".

Conclusie

Het aspect geur vormt geen directe belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.

5.8 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m³, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Situatie plangebied

Door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) is onderzoek gedaan naar het aspect luchtkwaliteit. De uitkomst hiervan is opgenomen in een onderzoeksrapport met zaaknummer 2020EA0271 welke als bijlage is bijgevoegd.

De ODA concludeerd in dit onderzoeksrapport: "de ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen. Er is geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig. Het onderwerp luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling".

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.

5.9 Natuurbescherming

Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Darnaast dient rekening te worden gehouden met de provinciale omgevingsvisie en -verordening.

Gebiedsbescherming

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.

Natura 2000

Natura 2000-gebieden zijn door de Europese Unie (EU) aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Binnen deze gebieden mogen geen significant negatieve effecten optreden vanwege nieuwe ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2024-VG01_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2024-VG01_0008.jpg"

Afbeelding Ligging Natura 2000-gebieden binnen de gemeente en in de omgeving, bron http://natura2000.eea.europa.eu/

Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4)
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Voor een groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Situatie plangebied

Door Natuurbank Overijssel is een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn opgenomen in het onderzoeksrapport met projectnummer 2163A versie 1.0, d.d. 4-03-2020.

In het rapport wordt hetvolgende geconcludeerd:

"Mits geen bezette vogelnesten negatief beïnvloed worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Om te voorkomen dat bezette vogelnesten beschadigd of verstoord worden, dient de beplanting gerooid te worden buiten de broedtijd.

Vanwege de ligging buiten beschermd natuurgebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden".

Het onderzoeksrapport is als bijlage bijgevoegd.

PAS

De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Bij planologische ontwikkelingen moet dan ook worden aangetoond dat het project of plan geen significant schadelijke effecten heeft op de Natura 2000-gebieden.

Deze omgevingsvergunning maakt het mogelijk om het bestaande voorhuis van de voromalige boerderij te slopen en deze te herbouwen. Na sloop wordt het achterhuis iets verlengd naar de originele afmetingen waarna het voorhuis wordt herbouwd. Bij nieuwbouw wordt rekening gehouden met duurzaamheid. Dit wil zeggen gasloos, gebruik warmtepomp, aanleg zonnepanelen, etc. Het gebruik als woning in een nieuw gebouwd voorhuis van een voormalige boerderij heeft, ten opzichte van de huidige situatie, een positieve invloed op de stikstofdepositie op het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied, het Korenburgerveen. Door deze vermindering in stikstofuitstoot kan aan het verzoek worden meegewerkt.

Ook wordt verwezen naar paragraaf 4.2 waarin een uitgebreidere beschrijving van de PAS is gegeven.

Conclusie

De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.

5.10 Bedrijven en milieuzonering

Kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is (dit is niet altijd de werkelijke gevel, maar de plek waar de gevel van de woning volgens het bestemmingsplan inclusief vergunningvrij bouwen mogelijk is). De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.

Belemmering bedrijven en woon- en leefklimaat

In de directe nabijheid van het plangebied zijn agrarische bedrijven gelegen. De grootste afstanden voor agrarische bedrijven wordt veroorzaakt door het milieuaspect geur. Voor het onderdeel geur geldt specifieke wetgeving, die voorrang heeft op de richtafstanden (Wet geurhinder en veehouderij en Activiteitenbesluit milieubeheer). In deze situatie wordt het agrarisch bedrijf echter niet belemmerd, omdat de geurwetgeving geen onderscheid maakt tussen een bedrijfswoning en een reguliere woning. Beide type woningen worden aangemerkt als geurgevoelige objecten, zodat er geen sprake is van een geurgevoelig object dat dichterbij het agrarisch bedrijf komt te liggen. Nu sprake is en blijft van een geurgevoelig object hoeft geen beoordeling van het woon- en leefklimaat plaats te vinden. Aan de richtafstanden voor de overige milieuaspecten (stof, geluid en gevaar) wordt voldaan. Het goed woon- en leefklimaat in de woning Winterswijkseweg 49 blijft hiermee gewaarborgd.

Daarnaast zijn er reeds woningen dichterbij omliggende agrarische bedrijven gelegen dat het woonhuis Winterswijkseweg 49 te Vragender. Bij toekomstige uitbreidingen van deze agrarische bedrijven zullen deze woningen de eerst beperkende factor zijn. De nieuwe woning en het gewijzigd gebruik hiervan heeft dan ook geen negatieve gevolgen voor de toekomstige ontwikkeling van deze agrarische bedrijven.

Naast het woonperceel Winterswijkseweg 49 te Vragender is een telecommunicatie mast voor GSM en UMTS gelegen. Ingevolge de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 geldt voor dergelijke telecommunicatie masten een grootste afstand tot aan gevoelige objecten zoals woningen van 10 m waarbij het aspect 'gevaar' deze grootste afstand vormt.

Het woonhuis Winterswijkseweg 49 is op ongeveer 42 m gelegen van deze telecommunicatie mast zodat deze mast geen negatieve gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat in de woning.

Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.

5.11 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.

Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid

De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.

Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten. Het externe veiligheidsbeleid is samengevat in onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2024-VG01_0009.jpg"

Situatie plangebied

Het plangebied is geen weg gelegen die is aangemerkt als een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Daarnaast zijn er in de directe nabijheid van het plangebied geen bedrijven aanwezig welke gevaar, schade of hinder voor de leefomgeving zullen veroorzaken.

Op het perceel Winterswijkseweg 49 te Vragender worden ook geen gevaarlijke en/of ontplofbare stoffen opgeslagen of verhandeld zodat aanvullend onderzoek naar externe veiligheid niet noodzakelijk is.

Onderzoek naar externe veiligheid is in onderhavig geval niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.

5.12 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Winterswijkseweg. Dit is een doorgaande weg in het buitengebied. Meerdere woningen van derden en agrarische bedrijven worden ontsloten via deze weg. Het verkeer naar en afkomstig van het plangebied maakt hiervan deel uit. Door het toevoegen van een wooneenheid op het perceel zal het verkeer op de Winterswijkseweg minimaal toenemen.

Parkeren

Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre

De nota ‘Parkeernormen gemeente Oost Gelre’ is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma.

In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd.

Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeer-plaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen.

De basis voor deze Nota Parkeernormen is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.

Op basis van het autobezit in Oost Gelre is ervoor gekozen om de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt te hanteren. Bij de toekomstige werkwijze bij het aanvragen van een omgevingsvergunning wordt de gemiddelde norm gehanteerd voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen. De normen zijn opgenomen in de nota. De parkeernormen zijn opgenomen per functie, onderverdeeld naar de stedelijke zones: centrum Groenlo en Lichtenvoorde, schil rond centrum Groenlo en Lichtenvoorde, rest bebouwde kom (overige gebieden binnen de bebouwde kom van Groenlo en Lichtenvoorde evenals de kernen Zieuwent, Mariënvelde, Harreveld, Vragender en Lievelde) en buitengebied. In de normering is rekening gehouden met een aandeel van bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. In de nota zijn ook richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld maatvoering van de parkeerplaatsen en de locatie van de parkeerplaatsen. Verder is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.

Aanvulling

Binnen het plangebied is voldoende parkeergelegenheid aanwezig op eigen terrein.

In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen, waarin wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Expliciet is aangegeven dat ook een rechtsopvolger het kader kan vormen. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.

In de parkeernota is ook aangesloten op de bepalingen die waren opgenomen in de bouwverordening, maar door de recente wetswijziging zijn vervallen. Voor specifieke gevallen is een afwijkingsbevoegdheid (onder voorwaarden) opgenomen. Door het laten doorwerken van deze parkeerbepaling in alle geldende plannen is het wegvallen van de parkeerregels door de wetswijziging, hersteld.

Conclusie

Verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het planvoornemen. Er wordt gebruik gemaakt van een bestaande in- en uitrit ontsloten via de Winterswijkseweg. Parkeren geschiedt op eigen terrein.

Hoofdstuk 6 Toetsing van het plan aan de wijzigingsbevoegdheid

De voorgenomen ontwikkeling wordt getoetst aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid voor woningsplitsing binnen de bestemming 'Wonen'. De onderzoeksresultaten uit het vorige hoofdstuk worden hierin meegenomen.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het splitsen van een voormalige boerderij in twee woningen, met dien verstande dat:

Ad a. de inhoud van het te splitsen gebouw (dus zonder vrijstaande stallen, schuren en loodsen e.d.) niet minder bedraagt dan 900 m3.

Het woonhuis met deel en voormalig achterhuis heeft een inhoud van meer dan 900 m3. Aan deze voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt dus voldaan.

Ad b. bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd; er sprake is van een landschappelijke inpassing door middel van erfinrichtingsplan; uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt.

Door splitsing van de voormalige boerderij ontstaan twee wooneenheden waarbij per wooneenheid 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, in totaal dus 300 m2, gelegen in het achtererfgebied. De al aanwezige bijbehorende bouwwerken zijn niet allemaal gelegen in het achtererfgebied en beslaan een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 300 m2.

Bestaande bebouwing hoeft niet te worden gesloopt. Er mag in deze situatie niet meer bebouwing bijkomen aangezien er al in totaal meer dan 300 maanwezig is.

Aan deze voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt dus voldaan.

Ad c. de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond.

Bij het verzoek is een landschappelijk inpassingsplan overlegd. Het perceel wordt hierbij landschappelijk ingepast zodat geen aantasting van natuurwaarden en landschappelijke waarden zal plaatsvinden maar eerder van versterking hiervan.

Aan deze voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt dus voldaan.

Ad d. de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor:

  • 1. de milieusituatie;
  • 2. de verkeersveiligheid;
  • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • 4. de sociale veiligheid.

Deze genoemde aspecten zijn besproken en uitgelegd in het genoemde in hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er geen onevenredige aantasting is van deze aspecten.

Aan deze voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt dus voldaan.

Ad e. het (wijzigings-)plan per saldo een positief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving. Burgemeester en wethouders kunnen voorschriften verbinden aan het wijzigingsplan ter bevordering van de kwaliteit van de omgeving.

De ruimtelijke kwaliteit is al behaald door het beëindigen van het agrarisch bedrijf, waardoor er geen uitstoot meer is van ammoniak en fijnstof. Het inpassen van het erf heeft een positieve invloed op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving. Nu door de woningsplitsing extra erfinpassing plaatsvindt zal ook dit een positieve bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.

Aan deze voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt dus voldaan.

Uit bovenstaande blijkt dat de beoogde planontwikkeling voldoet aan de in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 7 Economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid

7.1 Haalbaarheid

Het project en bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst afgesloten met verzoeker inzake planschade.

7.2 Exploitatieplan

De omgevingsvergunning voorziet in de sloop van de bestaande boerderij en herbouw hiervan, zodat sprake is van een bouwactiviteit zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Burgemeester en Wethouders mogen op grond van artikel 6.12 Wro afzien van een exploitatieplan indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderzins verzekerd is. Met verzoeker is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is opgenomen dat de te maken kosten, waaronder eventuele planschade, voor rekening van verzoeker zijn. Burgemeester en wethouders achten het plan economisch uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.3.1 Inspraak

Voor het plan wordt de uitgebreide procedure doorlopen zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat de ontwerp omgevingsvergunning voor een periode van zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder kan gedurende deze periode een zienswijze indienen. Het ontwerp heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegen van 24 juli 2020 tot en met 3 september 2020. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingekomen.

7.3.2 Artikel 3.1.1.-overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Binnen het plan zijn geen nationale en provinciale belangen in het geding. Vooroverleg met de Vrom-inspectie en de provincie Gelderland is dan ook geen verplichting. Daarnaast zijn er geen wateraspecten in het geding waardoor er vooroverleg moet worden gevoerd met het Waterschap Rijn en IJssel.

In de ontwerpfase zijn de diensten van provincie en het Waterschap door middel van een kennisgeving op de hoogte gebracht vande ontwerp omgevingsvergunning. Gedurende de inzage termijn zijn er geen zienswijzen en/of op- en/of aanmerkingen ingekomen van deze diensten.