direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Omgevingsvergunning functieverandering Aagtemanweg 10-12 Harreveld
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.PBBUI2002-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Algemene gegevens bestemmingsplan

Omgevingsvergunning functieverandering Aagtemanweg 10-12 Harreveld  
 
Inlichtingen:  
Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling en Beheer  
de heer N. Rondeel  
Telefoonnummer 0544-393482  

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk kader

2.1 Aanleiding

Op 7 november 2017 is bij de gemeente Oost Gelre een aanvraag om omgevingsvergunning ingekomen voor de realisatie van twee woningen op het voormalig agrarisch erf Aagtemanweg 10-12 te Harreveld. Het agrarisch bedrijf aan de Aagtemanweg 10-12 te Harreveld is gestopt met haar bedrijfsvoering. De aanwezige agrarische bedrijfsgebouwen zijn het afgelopen jaar gesloopt. Op het perceel zijn alleen nog een tweetal bedrijfswoningen aanwezig. Initiatiefnemers willen, met behulp van functiewijziging, een tweetal vrijstaande woningen op het perceel realiseren. Op het perceel is het afgelopen jaar ongeveer 3.000 m2 aan bedrijfsbebouwing gesloopt. De eis voor sloop voor realisatie van twee vrijstaande woningen bedraagt, ingevolge het geldende bestemmingsplan, 2.500 m2. In totaal zullen er op het perceel vier woningen aanwezig zijn. Hiermee wordt niet voldaan aan de voorwaarde van maximaal drie woningen op het perceel. Het college heeft echter op 16 februari 2016 principemedewerking aan het verzoek gegeven vanwege de ruimtelijke kwaliteitswinst in combinatie met de grote oppervlakte aan sloop met landschappelijke inpassing.

De ontwikkeling van twee woningen past niet binnen het bestemmingsplan; middels een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan (projectafwijking Wabo) wordt dit mogelijk gemaakt. Om te bezien of de gewenste ontwikkeling mogelijk is, zal het verzoek getoetst worden aan het (inter-)nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid en relevante milieuaspecten. In deze ruimtelijke onderbouwing wordt hier nader op ingegaan.

2.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt ten zuidwesten van de kern Harreveld. Ten zuiden van het plangebied is de N18 gelegen met in de directe nabijheid de gemeentegrens met Aalten. Aan de westzijde van het plangebied is een bedrijfsbestemming gelegen, bedoeld voor 'niet gebiedsgebonden bedrijvigheid'. Rondom het plangebied zijn agrarische gronden gelegen. Het plangebied wordt ontsloten via een tweetal wegen, de Aagtemanweg en de toerit naar het 'niet gebiedsgebonden bedrijf' Aagtemanweg 8, 8a. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2002-VG01_0001.png"

Omgeving plangebied

2.3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van het voorliggende plan beschreven.

2.3.1 Aanleiding

De bedrijfsactiviteiten op het agrarisch perceel Aagtemanweg 10-12 te Harreveld zijn gestaakt. De aanwezige agrarische bedrijfsgebouwen zijn gesloopt met uitzondering van de twee bestaande bedrijfswoningen. Hiervoor mogen twee vrijstaande woningen worden teruggebouwd. Van deze mogelijkheid wordt gebruik gemaakt.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2002-VG01_0002.png"

Plangebied met de al gesloopte bedrijsgebouwen. Groene cirkel geeft de bestaande twee bedrijfswoningen weer (twee-aan-eengebouwd).

2.3.2 Huidige situatie

Aan de Aagtemanweg 10-12 te Harreveld was een agrarisch bedrijf gevestigd. De bedrijfsvoering is gestaakt en de aanwezige opstallen zijn het afgelopen jaar gesloopt. Op het perceel zijn twee agrarische bedrijfswoningen aanwezig in de vorm van twee-aan-een gebouwd. De oppervlakte aan bedrijfsbebouwing bedraagt ongeveer 3.000 m2.

Het bedrijfsperceel wordt aan twee zijden omsloten door wegen. Aan de oostzijde door de openbare weg Aagtemanweg en aan de noordzijde door de ontsluitingsweg van het naastgelegen bedrijfsperceel nr. 8 en 8a.

Om gebruik te maken van de functiewijziging van agrarisch naar wonen dient minimaal 2.500 m2 aan bedrijfsbebouwing te worden gesloopt om twee vrijstaande woningen op het perceel te mogen terugbouwen. Per woning mag daarnaast 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken worden opgericht.

2.3.3 Vigerende bestemde situatie

Het perceel Aagtemanweg 10-12 te Harreveld ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' met bijbehorende 'Reparatieplan Buitengebied Ooste Gelre' en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016'. Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch', voorzien van een 'bouwvlak' met nadere functieaanduiding 'intensieve veehouderij', de maatvoering 'maximum aantal wooneenheden' van twee en de bouwaanduiding 'aaneengebouwd'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2002-VG01_0003.png"

Plankaart uit vigerend bestemmingsplan met naastgelegen bedrijfsperceel

2.3.4 Gewenste situatie

Na sloop van de aanwezige bedrijfsbebouwing en overige perceelverhardingen worden twee vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken teruggebouwd.

De functiewijziging van agrarisch naar wonen, waarbij twee nieuwe woningen worden gerealiseerd, past niet in de regels van het geldende bestemmingspan met bijbehorende Reparatieplannen. Via een procedure om omgevingsvergunning (projectafwijking Wabo) of een herziening van het bestemmingsplan kan een extra wooneenheid op het perceel worden toegestaan. Middels het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning heeft verzoeker aangegeven een procedure om projectafwijking Wabo conform artikel 2.12. lid 1 onder a sub 3 van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo) te willen volgen, zodat medewerking kan worden verleend aan de functiewijziging.

Initiatiefnemers hebben aanzichten van de gewenste woningen bijgevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2002-VG01_0004.png"

Aanzicht woning 1

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2002-VG01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2002-VG01_0006.png"

Aanzicht woning 2

2.3.5 Landschappelijke inpassing

Ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling dient er landschappelijke inpassing plaats te vinden. Verzoeker heeft een inpassingsplan ingediend waarbij het perceel landschappelijk wordt ingepast. Dit landschapsplan is door de gemeente goedgekeurd en als bijlage bijgevoegd.

2.3.6 Stedenbouw en welstand

De positie van de woning met bijbehorend bouwwerk is stedenbouwkundig akkoord bevonden. De commissie welstand heeft de schetsbouwplannen beoordeeld en akkoord bevonden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische- en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat die relevant zijn voor het plangebied.

3.2 Europese wetgeving

3.2.1 Natura 2000

Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regeling van de Europese Unie is de Europese natuurbeschermingsregelgeving rond Natura 2000-gebieden. Deze regels zijn verder uitgewerkt in de Natuurbeschermingswet en de aanwijzing van zogenaamde Natura 2000-gebieden. In een straal van 3 kilometer rondom het plangebied is geen Natura 2000-gebied gelegen. Omdat in dit geval daarnaast een agrarisch bedrijf stopt neemt de uitstoot van stikstof af omdat er geen vee meer wordt gehouden en het aantal verkeersbewegingen afneemt. Daarmee past het plan binnen Europese wetgeving.

3.3 Nationaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tussen nu en 2040. Met deze visie trekt de Rijksoverheid een beleidslijn door die al met de Nota Ruimte werd ingezet, namelijk een verdere concentratie (voor wat betreft beleidsbemoeienis en investeringen) op de ruimtelijke ordening van de hoofdinfrastructuur van Nederland, te weten de havens, Schiphol, belangrijke wegen, spoorwegen, waterwegen en andere netwerken die van wezenlijk belang zijn voor het economisch functioneren van het land. Daaronder vallen verder industriële en agrarische complexen van nationaal belang. Verder wil het Rijk zich concentreren op de maatregelen die noodzakelijk zijn om het land te beschermen tegen de zee.

Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het Rijk nog steeds uit van de bundelingsstrategie. Daarbij wordt voldoende aanbod van ruimte gereserveerd voor stedelijke functies en bij de vraag aangesloten. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is en er wordt ruimte geboden aan gemeenten om te kunnen bouwen voor de eigen bevolkingsgroei.

De provincies en gemeenten zijn meer dan voorheen verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening met betrekking tot verstedelijking, de afbakening van de bebouwde kommen en het landelijk gebied en het veilig stellen en de verschillende waarden van het landelijk gebied.

In de Structuurvisie is een aantal nationale belangen benoemd. Voor een planologische procedure is het belang 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van toepassing. Deze omgevingsvergunning doorloopt in afwijking van het bestemmingsplan de gebruikelijke procedure in de gemeente. Daarbij wordt een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op een omgevingsvergunning in te dienen.

De overige nationale belangen zijn voor dit plan niet van toepassing omdat het om belangen op een hoger schaalniveau dan het lokale schaalniveau gaat.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 heeft Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De meest recente geconsolideerde versie is van 28 juni 2017.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • Een duurzame economische structuur;

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, mét oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Concreet betekent dit dat bestaande en nieuwe bedrijven kansen moeten krijgen;

  • Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland.

Dit houdt onder meer in: ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek. Daarnaast moet de kwaliteit van het landschap behouden en versterkt worden. In Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten wordt hier nader op ingegaan.

3.4.2 Omgevingsverordening Gelderland

Provinciale Staten hebben 24 september 2014 de Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsverordening staan de regels die horen bij de Omgevingsvisie. De regels uit de Omgevingsverordening stellen de provinciale belangen veilig omdat bestemmingsplannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hieraan moeten voldoen. De meest recente versie van de omgevingsverordening is een gecondoliseerde versie van 10 juli 2017.

In artikel 2.2.1.1. van de verordening is het volgende gesteld over nieuwe woningen:

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Het voorliggende plan voldoet aan de Omgevingsverordening. De gemeente Oost Gelre heeft op basis van de afspraken met de provincie en de regio een planningslijst voor woningbouwprojecten vastgesteld. In deze lijst zijn voor 2017 woningen in het kader van het VAB-beleid gereserveerd (functieverandering van Agrarisch naar Wonen). De woningen die met deze omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt passen binnen deze reservering.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011'. Dit plan is voor een deel herzien in het 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' . Deze laatste herziening heeft in dit geval betrekking op de planregels. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch', is voorzien van een 'bouwvlak' met nadere functieaanduiding 'intensieve veehouderij', de maatvoering 'maximum aantal wooneenheden' van twee en de bouwaanduiding 'aaneengebouwd' voor de aanwezige bedrijfswoningen.

Op het perceel ligt de dubbelbestemming "Waarde - archeologische verwachtingswaarde - 2". Dit houdt in dat het gebied een lage archeologische verwachtingswaarde heeft. Bij bodemingrepen die dieper gaan dan 30 centimeter én een oppervlakte beslaan van meer dan 2.500 m2 is het verplicht een archeologisch onderzoek uit te voeren.

3.5.2 Landschapsontwikkelingsplan 'Groen licht voor het landschap'

Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'

Het plangebied ligt in het landschapsensemble 'Het kerk- en esdorp Harreveld'. Hierbij geldt het motto: 'vang de dynamiek in de dorpsranden en om de es op door elke ingreep in het landschap te verevenen met een kwaliteitsverbetering op de plek en de omgeving daarvan: voor wat hoort wat !'.

De kern Harreveld is ontstaan uit de vroegere buitenplaats Harreveld met een formele landschapsaanleg van gracht en lanen, waarvan de restanten nog te herkennen zijn in lanen en de gracht bij het internaat.

De buitenplaats lag op de noordelijke rand van de dekzandrug die al sinds de Middeleeuwen in gebruik is als handelsroute. En hij is natuurlijk in gebruik als es: de Harreveldse Es met de molen Hermien als bekroning. Hoewel hoog genoeg voor akkerbouw, is de rug niet erg vruchtbaar. Dat is de reden dat delen ervan niet werden gebruikt als bouwland, maar als droge heide en zelfs verstoven tot stuifduinen. Later, zo rond 1900, werden deze hoge ruggen weer bebost met dennen.

Ten zuiden van de dekzandrug stagneerde het water dat afstroomde van het Oost-Nederlands Plateau (Flierbeek, Zilverbeek) in het Zwarte Veen en het Aaltense Goor. Pas door de aanleg van de Veengoot in de 19e eeuw door de dekzandrug heen kon dit zeer natte gebied effectief ontwaterd worden. Tot in de 20e eeuw werd hier veen gestoken. Nu is het Oost Gelrese deel ontgonnen en grootschalig verkaveld en in gebruik als landbouwgebied.

Op te poetsen parels:

  • de grote open es met de molen en historische boerderij.
  • oude en nieuwe brinken.
  • nieuwe natuur langs Veengoot.
  • de kerk en resten van de oude buitenplaats.
  • plan Vennebulten.
  • plekken om te verpozen eventueel met bankjes.
  • verschraalde bermen bij erf en typerende erfbeplantingen.
  • karakteristieke bestaande beplantingen bijv. op steilranden.
  • historische wegen over de ruggen.

Te behouden en stimuleren landschapselementen:

  • oude lanen.
  • noaberdreven langs de erven om de es.
  • diekpaden: zandpaden met eiken-berkensingel erlangs.
  • steilrandbeplantingen langs essen.
  • overlopers kunnen bestaan uit openbare stroken langs kavelgrenzen met daarin natte schrale vegetatie of elzensingels.

Deze uitgangspunten zijn de basis geweest voor het opgestelde landschappelijk inpassingplan voor het plangebied. De geschiedenis van het landschap heeft hierbij als basis gediend voor de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit. Het erf wordt op een dusdanig manier ingepast rekening houdend met de karakteristieke lijnen en steilranden van de open es.

Het landschappelijk inpassingsplan wordt hierna nog verder omschreven en is als bijlage bijgevoegd.

Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten

4.1 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure moet worden nagegaan of de bodemkwaliteit de planontwikkeling in de weg staat. Aan de hand van de beschikbare bodeminformatie moet onderbouwd worden wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodem geschikt te maken voor het beoogde gebruik.

Wanneer de ontwikkeling betrekking heeft op een zogenaamde verblijfsruimte moet op grond van de Bouwverordening/Woningwet een bodemonderzoek worden verricht om uit te sluiten dat sprake is van enig risico voor de gebruikers van het bouwwerk.

Wanneer de ontwikkeling betrekking heeft op bedrijfsmatige activiteiten die mogelijk de bodem kunnen verontreinigen, zal een nulsituatie-bodemonderzoek noodzakelijk zijn in het kader van de vergunningverlening voor de omgevingsvergunning.

Door Rouwmaat is een verkennend bodemonderzoek op het perceel uitgevoerd. Het daarbij behorende onderzoeksrapport is ter beoordeling voorgelegd aan de Omgevingsdienst Achterhoek. Zij geven aan dat het uitgevoerde bodemonderzoek actueel en de rapportage volledig is. Het onderzoek en de rapportage voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen. Met het onderzoek is geen noemenswaardige verontreiniging vastgesteld. Het uitvoeren van nader bodemonderzoek is niet nodig. Geconcludeerd wordt dat de bodemkwaliteit op de onderzochte locatie geschikt is voor het beoogde woongebruik. Aan de ruimtelijke ontwikkeling hoeven geen bodemspecifieke voorschriften te worden verbonden.

Overige aanbevelingen

In algemene zin worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • Wanneer tijdens graafwerkzaamheden op de locatie onverwacht zintuiglijke afwijkingen worden waargenomen, dient het werk direct gestaakt te worden en de gemeente te worden geïnformeerd.
  • Wanneer grond of bouwstoffen worden ontgraven is het niet zondermeer toegestaan om deze elders weer toe te passen. Voor de toepassing van grond en bouwstoffen gelden de regels uit het Besluit bodemkwaliteit. De resultaten van dit onderzoek kunnen wel een indicatie geven van de hergebruiksmogelijkheden.
  • Wanneer grondwater wordt onttrokken en geloosd, behoort vooraf toestemming te worden gegeven door het betreffende bevoegd gezag.
  • Wanneer sprake is van een oprichting, wijziging of beëindiging van een milieu-inrichting, dan kan er ook een verplichting tot het vaststellen van de nul- of eindsituatie bodemkwaliteit zijn.

Het uitgevoerde bodemonderzoek met nummer MT-17086 van 13 april 2017 is als bijlage bijgevoegd. Ook het beoordelingsrapport van de Omgevingsdienst Achterhoek is als bijlage bijgevoegd.

4.2 Watertoets

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee

Nee

Nee
Nee  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Nee
 
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?  
Nee

Nee
Nee  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Inrichting en beheer
 
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee

Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Uit bovengenoemde watertoetstabel blijkt dat er geen relevante thema's zijn die nader dienen te worden bekeken.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de richtafstanden uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het op verantwoorde wijze inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.

In de omgeving van het plangebied ligt op het perceel Aagtemanweg 8, 8a een bedrijfsbestemming. De dichtstbijzijnde te bouwen woning komt te liggen op ongeveer 45 m van deze bedrijfsbestemming en op ongeveer 88 m van het bedrijfsgebouw. Het dichtbijzijnde agrarische bedrijf, Lindeboomweg 33, ligt op ongeveer 200 meter.

Het bedrijf Waenink borduuratelier BV is gevestigd aan de Aagtemanweg 8, 8a te Harreveld en is aan te merken als een 'niet aan het buitengebied gebonden bedrijf' categorie 2. Ingevolge de Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' dient er een minimale afstand van 30 m te worden aangehouden, gemeten vanaf de bedrijfsbestemming tot aan een gevoelig object zoals een woning, om overlast van dit bedrijf te ondervinden. Daarnaast is deze afstand nodig om toekomstige ontwikkelingen van dit bedrijf niet te belemmeren. Zoals hierboven is aangegeven is de minimale afstand tot aan de bedrijfsbestemming 45 m. De toekomstige ontwikkelingen van het bedrijf komen hiermee niet in het gedrang. Omgekeerd kan worden gesteld dat, door deze afstand van 45 m, een goed woon- en leefklimaat in de dichtstbijzijnde woning kan worden gegarandeerd.

Het agrarische bedrijf Lindeboomweg 33 te Harreveld is een zorgboerderij en aan te merken als een grondgebonden bedrijf. Bij een dergelijk bedrijf horen vaste afstanden van minimaal 50 m om overlast van een dergelijk bedrijf te ondervinden of omgekeerd om de toekomstige ontwikkelingen van dit bedrijf te belemmeren. Zoals hierboven is aangegeven is de minimale afstand ongeveer 200 m.

In de directe omgeving is ook een intensieve veehouderijbedrijf gelegen, Lindeboomweg 26a te Harreveld. Dit intensieve veehouderijbedrijf heeft geurcontouren waarbij omliggende woningen een beperkende factor kunnen zijn voor de toekomstige ontwikkelingen van een dergelijk bedrijf. Omgekeerd geldt weer dat er sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat in de omliggende woningen. De nieuwe woningen zijn niet de eerst beperkende factor voor de toekomstige ontwikkelingen van dit intensieve veehouderijbedrijf. Dit zal de woning Lindeboomweg 37 te Harreveld zijn. Gezien de grote afstand van meer dan 200 m zal in de nieuwe woningen sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie:

Omliggende bedrijven worden door de komst van de twee woningen niet in hun toekomstige ontwikkelingen belemmerd. Omgekeerd zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat in de te realiseren woningen.

4.4 Natuurwaardenonderzoek

Vanaf 1 januari 2017 bestaat de Nederlandse natuurwetgeving uit de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De bevoegdheid is geheel bij de betreffende provincie, waarin de activiteit zich plaatsvindt, komen te liggen.

De Wet natuurbescherming bestaat uit 3 onderdelen: de bescherming van Natura 2000-gebieden, de bescherming van soorten en de bescherming van bosopstanden. Naast de natuurwetgeving bestaat het natuurbeleid, waarbij de kern wordt gevormd door het Natuur Netwerk Nederland, afgekort de NNN.

Door Natuurbank Overijssel is een quickscan Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport met nummer 868B, versie 1,0 is als bijlage bijgevoegd. Het onderzoeksrapport is ter beoordeling voorgelegd aan de Omgevingsdienst Achterhoek en de reactie van de omgevingsdienst is als bijlage bijgevoegd. Hierbij dient te worden vermeld dat het onderzoek is uitgevoerd voor 1 januari 2017 waarbij de bedrijfsbebouwing nog op het perceel aanwezig was. Hierdoor worden nog 'oude' termen gebruikt die nadien in de Wet natuurbescherming zijn opgenomen en/of vervangen. Dit wordt ook in het beoordelingsrapport van de Omgevingsdienst Achterhoek aangegeven.

De quickscan heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op gebieden die volgens de Wet Natuurbescherming zijn beschermd, of deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.

Onderstaand volgen de conclusies en het vervolg naar aanleiding van de quickscan Natuurwaardenonderzoek:

'Met inachtneming van de bescherming van bezette vogelnesten, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van de Ff-wet (Flora- en faunawet). Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing ex. art. 75c van de Ff-wet aangevraagd te worden. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing van de verbodsbepalingen uit de Ff-wet of Natuurbeschermingswetvergunning is niet nodig. De Ff-wet, Natuurbeschermingswet en de Ruimtelijke Verordening Gelderland vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteit.

Uit de quickscan Flora en Fauna is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling, in relatie tot de Flora en Fauna, mogelijk is.

Algemeen geldende voorwaarde

Ten aanzien van de ingrepen is nog een algemeen geldende voorwaarde vanuit de Wet natuurbescherming van toepassing: Op basis van de zorgplicht volgens artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood.

4.5 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie.

Volgens de Archeologische beleidskaart voor de gemeente Oost Gelre (RAAP-rapport 1757) en ingevolge het geldende bestemmingsplan is het perceel gelegen op gronden met een lage archeologische verwachtingswaarde. Bij planvorming of voorafgaand aan vergunningverlening dient bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en groter dan 2.500 m2 vroegtijdig een inventariserend archeologisch onderzoek plaats te vinden.

Op het perceel heeft sloop plaatsgevonden en de nieuwe woningen en bijgebouwen worden op de locatie van de gesloopte agrarische bedrijfsgebouwen opgericht. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de ondergrond is geroerd. De oppervlakte van 2.500 m2 'ongeroerde grond' wordt hierbij niet overschreden zodat een inventariserend archeologisch onderzoek in deze niet noodzakelijk is.

Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij een afwijkingsbesluit in het kader van de Wro. Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast. Er bevinden zich in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten.

Zorgplicht:

Wel dient bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 5.10 Erfgoedwet) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het dient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Oost Gelre hiervan direct in kennis te stellen.

4.6 Geluid

4.6.1 Woon- en leefklimaat

Het aspect geluid speelt een belangrijke rol in de omgevingskwaliteit. Ook is geluid van invloed op het welbevinden van mensen. Hierdoor komt het aspect geluid in veel verschillende wetten (met elk hun eigen reikwijdte) voor. Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Hierin staat dat inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht er toe om bij ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.

Onderhavig plan betreft de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen (woningen). In de omgeving van het plangebied is een openbare weg aanwezig, de Aagtemanweg, die geluid (wegverkeerlawaai) kan veroorzaken. In de nabijheid is ook de N18 gelegen. Deze provinciale doorgaande weg kan ook geluid veroorzaken op de in het plangebied gelegen woningen.

Aagtemanweg

De Aagtemanweg is een doorgaande weg die vanaf de Lindeboomweg is verhard met klinkers. Ter hoogte van de toegangsweg naar Aagtemanweg 8, 8a gaat de verharding over in zand. Ondanks dat de Aagtemanweg een doorgaande weg is zal hier niet veel gebruik van worden gemaakt mede vanwege de overgang van verharding naar zand. De snelheid van de weggebruikers zal hierdoor beperkt zijn waardoor geluidsoverlast van het wegverkeer hier niet valt te verwachten.

N18

De provinciale doorgaande weg N18 is een drukke verkeersader tussen de autosnelweg A18 bij Varsseveld naar Enschede. Deze weg is op ongeveer 480 m gelegen van het plangebied Aagtemanweg 10-12 te Harreveld. Om te bepalen wat de geluidsbelasting op de dichtstbijzijnde woningen in het plangebied zal zijn is een indicatieve berekening gemaakt van het wegverkeerslawaai. Uit deze berekening is op te maken dat bij diverse verkeersintensiteiten van 10.000 tot 30.000 motorvoertuigen per etmaal de geluidsbelasting van dit wegverkeer op de gevel van de dichtstbijzijnde woning in het plangebied zijnde Aagtemanweg 12, onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) blijft. Het wegverkeerslawaai heeft derhalve geen negatieve invloed op het woon- en leefklimaat in de bestaande alswel in de nieuwe woningen.

Andersom belemmert de realisatie van een woonfunctie geen andere bestemmingen in de omgeving. Met betrekking tot het aspect geluid is het plan dan ook uitvoerbaar.

4.7 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader bij vergunningverlening voor geur veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen. Indirect heeft de Wgv middels de omgekeerde werking consequenties voor de ruimtelijke ordening.

Het dichtbijzijnde agrarisch bedrijf is gelegen op 200 meter afstand (Lindeboomweg 33). Deze afstand is dusdanig ver dat er geen invloed is vanuit dit bedrijf op het woon- en leefklimaat bij de woning. Andersom ondervind dit agrarisch bedrijf geen hinder van de realisatie van de woning. De (on)mogelijkheden van dit bedrijf wordt namelijk beïnvloed door andere burgerwoningen die op kortere afstand zijn gelegen.

4.8 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur: 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen hoeven niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Het voorgenomen plan betreft de realisatie van een tweetal woningen. Hierbij is geen sprake van een significante verkeersaantrekkende werking. In tegenstelling, een agrarisch bedrijf zal meer verkeersbewegingen genereren dan een woonbestemming. Het voorgenomen plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging en is daarmee uitvoerbaar.

4.9 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbeleid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en op termijn ook het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.

Om in beeld te brengen of er in het plangebied of in de nabijheid daarvan risicobronnen aanwezig zijn, is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Een woning betreft geen risicobron. Uit de risicokaart blijkt daarnaast dat er in de nabijheid van het plangebied geen andere risicobronnen aanwezig zijn. Met betrekking tot het aspect externe veiligheid is het plan dan ook uitvoerbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2002-VG01_0007.png"

Uitsnede uit risicokaart. Blauwe cirkel is plangebied. Rode stippellijn zijn hogedruk aardgasbuisleidingen

Route voor gevaarlijke stoffen

De Rijksweg N18 is aangewezen als een route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het perceel de Aagtemanweg 10-12 te Harreveld is op een dusdanige grote afstand van deze Rijksweg gelegen dat aanvullend onderzoek naar mogelijke risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 5 Economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid

5.1 Haalbaarheid

Het project en bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst afgesloten met verzoeker inzake planschade.

5.2 Exploitatieplan

De omgevingsvergunning voorziet in de realisatie van een tweetal nieuwe woningen. Hierbij is sprake van een bouwactiviteit zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Burgemeester en Wethouders mogen op grond van artikel 6.12 Wro afzien van een exploitatieplan indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderzins verzekerd is. Met verzoeker is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is opgenomen dat de te maken kosten, waaronder eventuele planschade, voor rekening van verzoeker zijn. Burgemeester en wethouders achten het plan economisch uitvoerbaar.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.3.1 Verklaring van geen bedenkingen

In haar vergadering van 6 februari 2018 de gemeenteraad een Verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven indien er geen zienswijzen tegen een ontwerp verklaring van geen bedenkingen zijn ingediend. Een ontwerp verklaring van geen bedenkingen voor een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage heeft gelegen. Gedurende deze periode geen zienswijzen zijn ingediend. Hierdoor de verklaring van geen bedenkingen is afgegeven waardoor het college van burgemeester en wethouders de gevraagde omgevingsvergunning verder kan afhandelen.

5.3.2 Inspraak

Voor het plan wordt de uitgebreide procedure doorlopen zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat de ontwerp omgevingsvergunning voor een periode van zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder kan gedurende deze periode een zienswijze indienen. Gedurende deze periode geen zienswijzen zijn ingekomen.

5.3.3 Artikel 3.1.1.-overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Binnen het plan zijn geen nationale en provinciale belangen in het geding. Vooroverleg met de Vrom-inspectie en de provincie Gelderland is dan ook geen verplichting. Daarnaast zijn er geen wateraspecten in het geding waardoor er vooroverleg moet worden gevoerd met het Waterschap Rijn en IJssel.

In de ontwerpfase zijn de diensten van provincie en het Waterschap door middel van een kennisgeving op de hoogte gebracht van het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de inzage termijn zijn er geen zienswijzen en/of op- en/of aanmerkingen ingekomen van deze diensten.