direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Omgevingsvergunning manege Weijenborgerdijk te Vragender
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.PBBUI106-VG05

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Algemene gegevens bestemmingsplan

Omgevingsvergunning voor uitbreiding van de manege aan de Weijenborgerdijk te Vragender  
Augustus 2013  
 
Inlichtingen:  
Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling en Beheer  
de heer N. Rondeel  
Telefoonnummer 0544-393482  

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk kader

2.1 Aanleiding

Op 5 april 2013 is bij de gemeente Oost Gelre een aanvraag om omgevingsvergunning ingekomen voor de uitbreiding van de bestaande manege aan de Weijenborgerdijk. De manege wordt uitgebreid met een inrijhal.

2.2 Ligging en begrenzing

De bestaande manege aan de Weijenborgerdijk is gelegen in het buitengebied van de gemeente Oost Gelre tussen de kern Lichtenvoorde en de kern Vragender. In de directe omgeving zijn agrarische bedrijven alsmede een enkele burgerwoning aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI106-VG05_0001.png"

Omgeving plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI106-VG05_0002.png"

Bestaande bebouwing voor de manege

2.3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van het voorliggende plan beschreven.

2.3.1 Aanleiding uitbreiding manege

De bestaande manege heeft enkele jaren leeg gestaan. Hierdoor dreigde verpaupering. Nu vinden er weer activiteiten plaats waarbij de nieuwe eigenaar de manege wil gaan gebruiken voor het organiseren van grote nationale- en internationale wedstrijden. Hiervoor is echter nog een aparte inspringhal nodig zodat het inspringen voor de wedstrijden en de wedstrijden zelf ieder in hun eigen hal kunnen plaatsvinden.

2.3.2 Vigerende bestemde situatie

Het plangebied is in het geheel gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' van 18 december 2012. Het perceel heeft de bestemming 'Sport - Manege'. De gronden zijn hierin bestemd voor de uitoefening van een manege. Bestaande bebouwing is toegestaan. Uitbreiding hiervan niet.

Het naastgelegen terrein (weilanden) is ook gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' van 18 december 2012. Dit perceel heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. De gronden mogen binnen dit bestemmingsplan als weiland worden gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI106-VG05_0003.png"

Verbeelding uit vigerend bestemmingsplan

2.3.3 Gewenste situatie

De bestaande bebouwing wordt uitgebreid met een inspringhal. In de toekomst zijn er plannen om ene buitenpiste aan te leggen alsmede 'reserve' parkeerplaatsen. Deze buitenpiste en parkeerplaatsen wordt nu niet aangevraagd en blijft verder buiten beschouwing. Het perceel wordt landschappelijk ingepast.

De gewenste situatie ziet er als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI106-VG05_0004.png"

Inrichtingsschets (buitenpiste en 'reserve' parkeerplaatsen blijft in deze onderbouwing buiten beschouwing)

De gewenste uitbreiding van de bebouwing met een inspringhal past niet binnen de bestemming en de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011'. Door het indienen van een omgevingsvergunning Wabo heeft verzoeker aangegeven een procedure om projectafwijking Wabo conform artikel 2.12. lid 1 onder a sub 3 van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo) te willen volgen, zodat medewerking kan worden verleend aan de uitbreiding van de inrichting.

2.3.4 Landschappelijke inpassing

In het gemeentelijk landschapsontwikkelingsplan (LOP) zijn de landschappelijke kenmerken en visies beschreven. Bij het landschapsontwikkelingsplan zijn verschillende ensembleboeken opgesteld. In deze ensembleboeken wordt de visie en het beleid van de verschillende landschappen beschreven.

Het projectgebied ligt in het ensembleboek 'Vragender Marke'. Voor dit gebied zijn verschillende doelen vastgesteld. Ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing heeft verzoeker een landschapsplan laten opstellen. In dit landschapsplan is rekening gehouden met de doelstellingen uit het LOP. Het landschapsplan wordt nader omschreven in paragraaf 3.2.3.

2.3.5 Stedenbouwkundig en welstand

Aan de achterzijde van de bestaande bebouwing, tegen de verhoging in het landschap aan, wordt een inrijhal opgericht. Dit gebouw wordt in dezelfde kleurstelling en materialen gebouwd als de bestaande bebouwing. Tezamen met de bestaande bebouwing zal de nieuwbouw één geheel in het landschap zijn. Welstand is op 20 juni 2013 akkoord gegaan met het plan. Voor het plan is een omgevingsaanvraag ingediend voor bouwen, strijdig gebruik met regels ruimtelijke ordening en uitvoeren van een werk (aanleggen). Een afwijking van het bestemmingsplan wordt toegestaan voor dit specifieke bouwplan. De projectafwijking is noodzakelijk vanwege strijdigheid met de huidige bestemming welke nieuwe bebouwing niet toelaat op dit perceel.

2.4 Uitstraling naar omgeving

2.4.1 Bebouwing

De nieuwe inrijhal zal deel uitmaken van de al bestaande bebouwing en hiermee één geheel vormen en als één gebouw in het landschap zichtbaar zijn. De kleuren van de bestaande bebouwing lopen door in de nieuwbouw.

2.4.2 Activiteiten in relatie tot locatie

De bestaande manege doet tezamen met de nieuwe inspringhal dienst als trainingsfaciliteit voor amazones en ruiters. Daarnaast worden enkele keren per jaar grote spring-evenementen georganiseerd in de manege. Dit zal overwegend in de wintermaanden geschieden. Omdat deze spring-evenementen nationaal maar ook internationaal kunnen zijn en verzoeker beoogd nationale en internationale toppers aan te trekken dient er een manege met allure aanwezig te zijn. Dit beoogd verzoeker te bereiken door een complete manege met alle faciliteiten aan te bieden waarin de toprijders en toppaarden komen rijden.

In de nabijheid van de locatie Weijenborgerdijk is het evenemententerrein Besselinkschans gelegen. Dit is weergegeven in de Structuurvisie De Besselinkschans 2012 - 2017. In de structuurvisie wordt qua evenementen verwezen naar het evenementenbeleid waarin de volgende evenementen worden toegestaan:

- er zijn maximaal 2 grootschalige evenementen (meer dan 2500 bezoekers) per jaar toegestaan. Het gaat om evenementen die veel verkeer aantrekken en veel geluid produceren. Er dient minimaal 4 weken tijd tussen de twee evenementen te zitten;

- er zijn twee kleinschalige evenementen per jaar toegestaan die weinig verkeer aantrekken, maar wel een aanzienlijke productie geluid veroorzaken. Het gaat om evenementen met maximaal 2500 bezoekers;

- er zijn twee evenementen per jaar toegestaan die veel verkeer aantrekken, maar waar de productie van geluid zeer beperkt is. Hierbij kan gedacht worden aan een country fair;

- evenementen die weinig verkeer aantrekken en waarvan de geluidsproductie beperkt is, worden onbeperkt toegestaan. Er kan hierbij gedacht worden aan re-enactment evenementen en hardloopwedstrijden. Deze evenementen leveren in de praktijk geen problemen op.

De beoogde evenementen die verzoeker voor ogen heeft vallen onder de categorie 'veel verkeer, beperkt geluid'. Hiervan mogen dus twee evenementen in de Besselinkschans plaatsvinden.

Dit aantal is voor verzoeker te weinig. In de manege aan de Weijenborgerdijk moeten het liefst maandelijks springfestijnen worden georganiseerd. Het evenemententerrein aan de Bessellinkschans biedt hiervoor dus geen kans vanwege het beperkt aantal toegestane evenementen.

2.4.3 Belasting omgeving bij evenementen

Bij evenementen zullen de deelnemers allen komen met paardentrailers en grotere vervoermiddelen. Een deel van de vervoersmiddelen zal de manege benaderen via de onverharde deel van de Weijenborgerdijk en een deel via het verharde deel. Bij droog weer kan het overharde deel gaan stuiven. Bij een intensief gebruik zullen er veel stofwolken ontstaan wat tot overlast in de omgeving kan zorgen. Het voordeel daarbij is weer dat er geen woningen van derden aan dit onverharde deel van de weg liggen en dat er bomen en bossen in de buurt liggen die het stof zoveel mogelijk kunnen afvangen voor de verderop gelegen woningen.

Aan het verharde deel van de Weijenborgerdijk zijn een aantal woningen en agrarische bedrijven gelegen. Bij evenementen zal dit deel van de Weijenborgerdijk intensief worden gebruikt. De aanwezige woningen zouden op deze evenementendagen overlast kunnen ondervinden van het voorbij rijdend verkeer.

De evenementen zullen, door de bouw van de inspringhal, in de manege plaatsvinden. Het ten gehore brengen van geluid door middel van muziek en het omroepen van de deelnemers of doorgeven van informatie geschied dan ook in de manege. Het ondervinden van geluidsoverlast is dan ook niet aan de orde.

2.4.4 Evenementenbeleid

In de gemeente Oost Gelre geldt een evenementenbeleid. Dit evenementenbeleid heeft als belangrijkste doelstelling het waarborgen van veiligheid en het voorkomen van ernstige overlast. Dit evenementen- beleid geldt ook voor de te organiseren evenementen in de manege. Hiervoor is dan ook een evenementenvergunning noodzakelijk.

Het evenementenbeleid maakt onderscheid in een drietal categorieën van evenementen:

1. niet-belastende evenementen: kleine evenementen die nauwelijks hinder veroorzaken. Deze zijn onbeperkt toelaatbaar maar er zijn wel een aantal voorwaarden gesteld.

2. belastende evenementen: deze vormen kunnen overlast in de omgeving veroorzaken en zijn dan ook vergunningplichting. Ook hieraan worden dan voorschriften verbonden.

3. bijzondere evenementen: evenementen die niet onder bovengenoemde categorieën vallen en waarbij veel geluid valt te verwachten.

Afhankelijk van het te organiseren evenement zal dit evenement worden ingedeeld in bovengenoemde categorieën. Te verwachten overlast wordt zoveel mogelijk door het stellen van voorschriften ondervangen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische- en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat die relevant zijn voor het plangebied.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Streekplan
3.2.1.1 Algemeen

Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. De nieuwe Wet ruimtelijke ordening kent geen streekplannen meer, maar een structuurvisie, met een zelfbindende werking. Dat wil zeggen dat ze geen juridische status hebben en geen rechtstreekse doorwerking naar gemeentelijke plannen. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Op de streekplankaart is Gelderland onderverdeeld in een 'groenblauw' raamwerk, een 'rood' raamwerk en een multifunctioneel gebied. Het multifunctioneel gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht. De vitaliteit van de multifunctionele gebieden wordt bevorderd door planologische beleidsvrijheid voor samenwerkende gemeenten onder meer gericht op vitale steden en dorpen: elke regio heeft buiten een stedelijk netwerk of een regionaal centrum vele verspreid liggende steden, dorpen en buurtschappen die tezamen het voorzieningenniveau bepalen. In en bij deze bebouwde gebieden moet de regionale behoefte aan 'dorps' wonen geaccommodeerd kunnen worden. Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Om krachtige steden en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten "bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur" en het "organiseren in stedelijke netwerken". Bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Bundeling in Gelderland heeft tot doel:

  • handhaving/versterking van de economische en culturele functie van de steden
  • behoud/versterking van het draagvlak voor stedelijke voorzieningen
  • een gedifferentieerde bevolkingssamenstelling in steden bevorderen ter vermindering van probleemcumulatie
  • kansen te bieden voor combinatie van arbeid/scholing, ontspanning en zorgtaken
  • optimale benutting van infrastructuur, kansen voor openbaar vervoer en fietsgebruik.

Dit bundelingsbeleid wordt ondersteund met het woon- en werkgelegenheidsbeleid in Gelderland en de (WGR-) regio’s. De hoofdinfrastructuur vormt de ruggengraat van het ‘rode’ raamwerk. Daarnaast bepaalt de infrastructuur binnen de stedelijke netwerken de ruimtelijke organisatie van functies binnen de stedelijke netwerken. De vervoersknooppunten in het rode raamwerk zijn belangrijke aanknopingspunten voor intensivering van ruimtegebruik met stedelijke functies op netwerkniveau en van regionale aard en schaal.

3.2.1.2 Relatie plangebied

Met de ontwikkeling van het plan wordt een inrijhal gebouwd gelegen in het buitengebied. De inrijhal gaat deel uitmaken van een bestaand complex bestaande uit twee binnenrijhallen. De ruimtelijke impact van de bestaande bebouwing is destijds getoetst bij de herziening van het bestemmingsplan. Nu de bebouwing is gerealiseerd gaat de nieuwe inrijhal hiervan deel uitmaken. Door dezelfde materialen en kleurstelling als de bestaande bebouwing te gebruiken zal de inrijhal opgaan in de reeds aanwezige bebouwing. Ondanks de massale indruk zal door een goede landschappelijke inpassing, de bebouwing opgaan in haar omgeving.

3.2.2 Provinciale verordening

1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. Hierbij is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Belangrijke uitgangspunten van de Wro zijn het duidelijke onderscheid tussen beleid, normstelling en uitvoering en het beginsel dat normstelling plaatsvindt door het meest geschikte overheidsorgaan. Normstelling op een hoger niveau vindt plaats indien een beleidsonderdeel niet op doelmatige of doeltreffende wijze door een lager overheidsorgaan kan worden behartigd, gezien de aard van de betrokken taak of de schaal waarop een aangelegenheid moet worden geregeld. Voor de formulering van het provinciale ruimtelijke beleid is de provinciale structuurvisie ingevolge artikel 2.2 Wro voor het streekplan in de plaats gekomen. Het streekplan Gelderland 2005 heeft op grond van het overgangsrecht de status gekregen van structuurvisie ingevolge artikel 2.2 lid 1 van de Wro. Daarnaast kunnen, indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen. Op 25 november 2008 is door de provincie besloten voor een aantal onderwerpen, conform de Wro-agenda, de voorbereiding van de ruimtelijke verordening ter hand te nemen. Daarnaast is ook het Rijk bezig algemene regels neer te leggen in het "Ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (hierna te noemen Amvb). In deze Amvb worden zowel rechtstreeks, richting de gemeentebesturen, werkende algemene regels neergelegd (algemene regels ter zake van bestemmingsplannen) als ook algemene regels die door de provincie in de verordening neergelegd dienen te worden (algemene regels te stellen door provincies). Op grond hiervan zijn naast de reeds uit de Wro-agenda voortvloeiende onderwerpen nog enkele andere onderwerpen in de verordening opgenomen, te weten: verstedelijking (wonen en werken) buiten bestaand bebouwd gebied, hergebruik van bebouwing in het buitengebied en nationale landschappen. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. In het verleden diende ieder bestemmingsplan door GS te worden goedgekeurd. Onder de Wro is het instrument van de goedkeuring komen te vervallen en heeft dit plaats gemaakt voor algemene regels. Gemeenten dienen deze algemene regels weliswaar in hun bestemmingsplannen te verwerken, maar behouden enige vrijheid in de wijze waarop zij dit doen. Deze algemene regels betreffen alleen onderwerpen met een duidelijk provinciaal c.q. nationaal belang.

3.2.3 Relatie plangebied

Op 15 december 2010 heeft de Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke verordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening vormt samen met het streekplan Gelderland 2005 het ruimtelijk beleid.

Op 27 juni 2012 heeft Provinciale Staten van Gelderland de eerste herziening van voornoemde verordening vastgesteld. Op 19 december 2012 de tweede herziening. Beide herzieningen zijn verwerkt in de geconsolideerde versie.

Relatie plangebied

Verstedelijking

Ingevolge de provinciale verordening valt het plan onder hoofdstuk 2 Verstedelijking, artikel 2, paragraaf 2.3, onder b. Hierin is aangegeven dat nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken mogelijk wordt gemaakt indien de nieuwe bebouwing functioneel gebonden is aan het buitengebied.

In onderhavig geval wordt een bestaand bedrijf (manege) uitgebreid met een inrijhal. Deze nieuwe bebouwing is gebonden aan het buitengebied zodat deze past binnen de regels van de verordening.

Recreatie

De provinciale verordening geeft tevens aan dat het perceel is gelegen in Hoofdstuk 5 en 6 waarin recreatiewoningen en recreatieparken worden beschreven.

In onderhavig geval is geen sprake van recreatiewoningen of recreatieparken zodat ook deze regels niet op onderhavig plan van toepassing is.

Glastuinbouw

Glastuinbouw is weergegeven in de hoofdstukken 7 tot en met 11 van de provinciale verordening. Ook hieraan zijn regels verbonden welke echter niet op onderhavig plan van toepassing zijn. Er wordt geen glastuinbouw uitgeoefend of gerealiseerd.

Ecologische hoofdstructuur

Het perceel Weijenborgerdijk grenst aan de Ecologische Hoofdstructuur welke nader is aangeduid als 'Natuur' (Weijenborgerbeek). Het bedrijf is niet gelegen in de EHS. De ruimtelijke verordening van de provincie is hierop dan ook niet van toepassing. Wel wordt bij de landschappelijke verevening rekening gehouden met de EHS.

Landschap

Het perceel Weijenborgerdijk is gelegen in het Waardevol landschap binnen Nationaal landschap. Dit wil zeggen dat de beoogde ontwikkeling(en) de kernkwaliteiten van het gebied, zoals vastgelegd in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten waardevolle landschappen" behouden of versterken.

Uitgewerkte kernkwaliteiten

De Nota Ruimte typeert het Nationaal Landschap Winterswijk als een kampen- en essenlandschap dat wordt gekenmerkt door een bijzondere kleinschalige openheid met een zeer groen karakter. Het zandplateau wordt doorsneden door kleine beekdalen en bevat ook nog enkele restanten van hoogveenontwikkeling en kleine boscomplexen. De weilanden en akkers, hier vaak kampen (eenmansessen), worden omzoomd door houtwallen.

In het Streekplan Gelderland 2005 is Winterswijk aangeduid als Waardevol Landschap. De volgende kernkwaliteiten worden in het streekplan beschreven:

- Kleinschalig, organisch begroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen (oostelijk helft kleinschaliger dan westelijke helft);

- Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde);

- Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes;

- Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden;

- Historisch nederzettingspatroon en vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

In de vorm van een streekplanuitwerking heeft de provincie het beleid en de begrenzing van de Nationale Landschappen bepaald. Hierin zijn de kernkwaliteiten voor het waardevol landschap Winterswijk als volgt uitgewerkt:

Kleinschalig, organisch begroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft

- De kleinschaligheid is deels te herleiden tot de kleinschalige geologie en geomorfologie van het Oost-Nederlands Plateau, die sterk afwijkt van het aanliggende dekzandlandschap: met heel karakteristieke structuren van kleine ingesneden beken op korte afstand van elkaar.

- De veel voorkomende NSW-landgoederen (Natuurschoonwet-landgoederen) met hun landerijen zijn karakteristiek voor het landschap. De afwisseling van natuur, bos en landschap en agrarisch gebruik zijn in ecologisch opzicht van grote waarde en geven het gebied het aanzien van een economisch, levend landschap. De landbouw speelt een belangrijke rol in het beheer van het landschap. In het oudhoevige landschap dragen de landgoederen bij aan een besloten, gevarieerd karakter, met een nog sterk aanwezige cultuurhistorische identiteit. In het jonge ontginningenlandschap heeft landgoedvorming plaatselijk eveneens een gevarieerd karakter doen ontstaan, maar hier ontbreken de oude bouwvallen (essen) en oude boerderijen, en valt de strakke, rechte verkavelingsstructuur op. Het grondgebruik, de afwisseling van grasland en akkerbouw naast de houtwalstructuren en de bossen geven het gebied zijn karakteristieke eigenschappen en vormen tezamen een waardevol agrarisch cultuurlandschap. De landbouw is een onmisbare activiteit in het geheel.

- De koeien in de wei vormen een onmisbaar element in het landschap voor onder andere de genietende, recreërende en rustzoekende recreant.

- In de westelijke helft komt tussen de plateaurand Aalten-Groenlo en Winterswijk een komvormige laagte voor waar een afwijkend landschap is ontstaan op voormalig broek en veen. Dit jongere landschap is eveneens kleinschalig maar kent niet de afwisseling met beken, oude bouwlanden en hoeven. Dezelfde soort jongere landschappen komen voor aan de noordrand (o.a. Meddosche veld en Masterveld).

Rijk aan microreliëf (steilranden, essen, eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde)

- De terrasrand ligt tussen Aalten en Groenlo. Bovenop de rand komen grote open escomplexen voor: tussen Aalten en Barlo en bij Vragender, en verspreid talloze kleinere essen; het patroon is grillig met veel gebogen wegen en esranden. Op de terrasrand komen ook jongere heideontginningen met rechthoekige patronen voor, zoals Schaarsheide en Vragenderveld met heel andere patroonkenmerken.

De hoge ligging nodigde in het verleden militaire activiteiten uit waaraan de Besselinkschans bij Lievelde en de vestingstad Groenlo met zijn circumvallatielinie uit de tachtigjarige oorlog nog herinnert.

- Essen, eenmansessen met steilranden komen overal in het gebied voor behalve in de jongere heide-, broek- en veenontginningen.

Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes

- De structuur van beken en beekjes die samenstromen in de Groenlose Slinge en de Bovenslinge wordt bepaald door de ondergrond en menselijke activiteit.

- langs de beken zijn veel kleine tot middelgrote (loof)bossen gelegen. Op hogere plaatsen langs de beken is het natuurlijke reliëf opgehoogd tot esdekken.

Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden 

- Voor de essen zie boven bij 'rijk aan microreliëf'.

- Bijzondere broek- en veengebieden zijn het Korenburgerveen en omgeving en het Wooldsche Veen, die getuigen van kleinschalige turfwinning.

Historische nederzettingspatroon vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen

- De enige grote nederzetting in het gebied zelf is Winterswijk dat als een spin in een web van wegen zit. Aan de westrand van het gebied en het plateau liggen Groenlo, Lichtenvoorde en Aalten.

- De vele gehuchten liggen verspreid in het land, de meeste bestaan uit oude en jongere gebouwen, van oorsprong veelal hoeven, in een karakteristieke losse structuur gegroepeerd bij of rond essen en esjes en in veel gevallen aan een beek.

- de verspreid gelegen oude boerderijen hebben veelal een bijbehorende eenmanses.

Wanneer één van de in het geding zijnde kernkwaliteiten worden aangetast, maar andere kernkwaliteiten worden versterkt, en er over het geheel genomen sprake is van versterking van de kernkwaliteiten, kan dit acceptabel zijn. Bij toepassing van deze benadering kan het nodig zijn om het plangebied te vergroten om tot een acceptabele uitkomst te kunnen komen. Dat is niet het geval bij aantasting van onvervangbare en/of zeldzame kernkwaliteiten als karakteristieke openheid of sommige verkavelingspatronen. Algemene regels zijn hiervoor niet te geven: het is maatwerk dat Gedeputeerde Staten van geval tot geval zullen beoordelen.

Ingevolge de Streekplanuitwerking Kernkwaliteiten Waardevolle Landschappen is het perceel Weijenborgerdijk met bebouwing gelegen in deelgebied 1, waarbij drie van de vijf genoemde kernkwaliteiten moeten worden beoordeeld.

Beoordeling deelgebied 1:

De te bouwen inrijhal komt voor een klein gedeelte te liggen in de es. Hiervoor zal een klein deel van de aanwezige es worden weggegraven. Het gebouw wordt dan tegen de es aangebouwd zodat de es direct tegen het gebouw aan loopt. Versterking van de kernkwaliteiten is niet eenvoudig te realiseren. Aan de rand van de es loopt een bomenrij met eiken van de Winterswijkseweg richting manege. Deze bomenrij kan worden versterkt door de 'dode' bomen te verwijderen, deze te vervangen maar ook door de bomenrij te verlengen. Dit zal een versterking betekenen van de kernkwaliteiten. Wel dient te worden opgemerkt dat aanplant op een open es niet wenselijk is daar de kernkwaliteit 'open essen' hiermee wordt aangetast. In een op te stellen landschappelijk inpassingsplan zal de versterking van de kernkwaliteiten worden aangegeven en onderbouwd maar ook rekening worden gehouden met de tegenstrijdigheid van aanplant op een open es.

Landschapsplan

In het landschappelijk inpassingsplan is rekening gehouden met het landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Oost Gelre "Groen licht voor het landschap".

Op grond van het LOP is het perceel gelegen in het ensemble de marke Vragender. De grote Vragender Es is een fenomen. Vanouds was deze es als een echte es in gebruik als bouwland. Tegenwoordig is hij overwegend in gebruik als gras- en maïsland. Om de es ligt een krans van oude boerenerven, verbonden door slingerende wegen. In het oosten ligt een smalle strook ontginning met daarachter het Vragenderveen. Het gebied wordt gekenmerkt door weidebouw en bouwland op de es, en om de es een gordel van kleinschalige afwisseling van wonen, landbouw, recreatie- en andere bedrijvigheid, daaromheen een overgang naar de agrarisch gebruikte ontginningen.

Bij de ontwikkeling van het inrichtingsplan is rekening gehouden met het karakter van de marke Vragender. Initiatiefnemer heeft een erfbeplantingsplan laten opstellen waarin de toekomstige gewenste situatie met buitenpiste en parkeerplaatsen is meegenomen. Door de in dit rapport aangegeven toegepaste beplanting, die aansluit bij zijn omgeving, worden de kernkwaliteiten van het landschap niet aangetast maar wordt de activiteit, gezien de omvang van het geheel, in de toekomst een onderdeel van dit landschap. Dit landschapsplan is als bijlage bijgevoegd.


Conclusie

Het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot aantasting van de genoemde aspecten in de Ruimtelijke verordening Gelderland. Het plan voldoet hierbij aan de Ruimtelijke verordening Gelderland.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Bestemmingsplan

Het plangebied is in het geheel gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' van 18 december 2012. Het perceel heeft de bestemming 'Sport - Manege'. De gronden zijn hierin bestemd voor de uitoefening van een manege. Bestaande bebouwing is toegestaan. Uitbreiding hiervan niet.

De naastgelegen terreinen (weilanden en es) zijn ook gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' van 18 december 2012. Deze percelen hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. De gronden mogen binnen dit bestemmingsplan als weiland worden gebruikt. Bebouwing hierop is niet toegestaan.

Door middel van deze procedure om omgevingsvergunning Wabo (projectafwijking Wabo) wordt van het vigerende bestemmingsplan afgeweken.

3.3.2 Ontwikkelingsvisie Vragender

Voor Vragender is een ontwikkelingsvisie opgesteld. Deze ontwikkelingsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 18 december 2012.

Deze integrale ontwikkelingsvisie bestaat grofweg uit drie delen. Het eerste deel start met een inventarisatie van het dorp en haar omgeving. Zowel de ondergrond als de verschillende netwerken van het landschap worden hierin beschreven. Daarnaast wordt het occupatiepatroon van het kerkdorp behandeld en worden het karakter en de ambities van het dorp toegelicht.

Vervolgens wordt aan dit deel een strategische aanpak voor woningbouwontwikkeling verbonden. Er worden locaties aangewezen die geschikt zouden zijn voor woningbouw. Hierbij wordt de voorkeur uitgesproken voor inbreidingslocaties. Deze locaties hebben als groot voordeel dat bij nieuwbouw het omliggende, gevoelige landschap niet wordt aangetast en de evenwichtige relatie tussen dorp, es en krans niet wordt verstoord. Daarnaast betekent inbreiding vaak het vervangen van bedrijvigheid, waardoor planologische beperkingen kunnen worden weggenomen. Dit betekent dat ook op andere locaties in de nabijheid ruimere ontwikkelingsmogelijkheden ontstaan.

Het tweede deel gaat uitvoeriger in op de verschillende landschapselementen die typerend zijn voor het landschap van Vragender en het kampen- en hoevelandschap van deze streek. Er wordt een beknopt overzicht geboden van de aanwezige (groen)elementen en de waardevolle plekken en routes van dit onregelmatig landschap. Deze bestaande zaken worden ook gezien als de ingrediënten voor het landschapsplan. Dit plan bestaat uit een aantal directe ingrepen in het landschap rond Vragender, maar bevat ook instrumenten voor een lange-termijn strategie. Deze instrumenten kunnen gebruikt worden bij vereveningsverzoeken in het kader van initiatieven voor functieverandering van vrijkomende gebouwen en bouwwerken.

In het derde deel van de visie wordt ingezoomd op de dorpse beeldkwaliteit van het dorp. Gesteld is dat deze kwaliteiten schuilen in de balans tussen afwisseling en samenhang. Iedere woning is anders, maar heeft ook een sterke verwantschap met beide buren. Aangegeven is dat bij een verdere ontwikkeling op deze balans voortgeborduurd zou moeten worden.

Om dit te bewerkstelligen zijn in eerste instantie de kernwaarden van deze dorpse beeldtaal bepaald. Ze vormen de basis voor specifieke richtlijnen die moeten worden toegesneden op een bepaalde ontwikkellocatie. De kernwaarden zijn belangrijker dan deze richtlijnen en kunnen op verschillende manieren worden uitgewerkt. Vervolgens zijn in de ontwikkelingsvisie beeldkwaliteitsrichtlijnen geformuleerd voor bouwinitiatieven passend binnen een geleidelijke en natuurlijke doorontwikkeling van het dorp.

In de Ontwikkelingsvisie Vragender is aangegeven dat de sterke eigenschappen van het dorp Vragender sterk samen hangen met de landschappelijke kwaliteiten van het dorp en haar omgeving. Uit de ruimtelijke analyse blijkt dat de Weijenborgsbeek als historische lijn wordt beschouwd om de Vragender es. In stand houding en/of versterking van deze beek is dan ook belangrijk om de kenmerkende eigenschappen in het landschap om en rondom het dorp te behouden.

De Ontwikkelingsvisie Vragender is als bijlage bijgevoegd en maakt (voor een deel) onderdeel uit van de landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten

4.1 Bodemonderzoek

Onderzoek naar de bodemgesteldheid dient te geschieden indien er een verblijfsruimte voor personen wordt opgericht. Een inrijhal voor paarden is niet aan te merken als een verblijfsruimte voor personen zodat onderzoek naar de gesteldheid van de bodem niet noodzakelijk is.

Ten behoeve van de verwerking van eventueel vrijkomende grond wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit bodemkwaliteit.

4.2 Watertoets

Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt "Anders omgaan met water" vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De toets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik van de grond in het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied. Voorbeelden van deze aspecten zijn: veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit. Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren" staat hierbij centraal. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvaten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. In het "Waterbeheersplan 2007-2010" heeft het waterschap Rijn en IJssel deze beleidsdoelstellingen uitgewerkt en vormgegeven voor zijn waterbeheer. Het waterschap streeft naar schoon water, levend water en functioneel water. Het watersysteem dient optimaal afgestemd te zijn op de ruimtelijke functies van een gebied. Aandachtspunten zijn het verbeteren van waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast. In zowel landelijk- als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen.In het stedelijke gebied is de waterhuishouding in eerste instantie gericht op het voorkomen van (grond)wateroverlast.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid
 
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
Nee

Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Ja
Ja

Nee
 
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  
Nee

Nee

Nee
Nee  
Oppervlakte-
waterkwaliteit
 
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  
Nee

Ja SED
Nee
 
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee

 
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?   Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
Nee
Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Ja

Nee  
AANDACHTSTHEMA'S  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee
 
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

De thema's die met 'ja' zijn beantwoord worden hieronder nader toegelicht.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met 1.250 m2. Er is geen kans om bestaand verhard oppervlak af te koppelen van het rioolstelsel. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen - afvoeren behandeld. Het hemelwater wordt ter plaatse opgevangen in een bergingsvijver. Het water uit deze bergingsvijver wordt gebruikt als sproeiwater in de manege om stuiven van de ondergrond te voorkomen. Wel dient deze bergingsvijver te worden verdiept om een regenbui T=10+10% (40 mm) te kunnen opvangen. In extreme situaties zou een bui T=100+10% tot aan maaiveld of op maaiveld geborgen kunnen worden zonder dat er waterschade optreedt.

Oppervlaktewaterkwaliteit

Vanuit het plangebied wordt geen hemelwater rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd. Zoals hiervoor is aangegeven wordt het meeste hemelwater opgevangen in een bergingsvijver. Het plan maakt dan ook geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden.

Inrichting en beheer

De voorgenomen ontwikkelingen zijn geen belemmering voor het reguliere beheer en onderhoud van het watersysteem.

4.3 Flora en Fauna

Op het perceel vinden geen sloopwerkzaamheden plaats. De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve consequenties voor flora en fauna zodat een onderzoek naar flora en fauna niet noodzakelijk is.

Ten aanzien van de ingrepen is wel een algemeen geldende voorwaarde vanuit de Flora- en faunawet van toepassing: Op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood.

4.4 Archeologie

Het te ontwikkelen perceel is gelegen in een gebied met een middel en hoge archeologische verwachtingswaarde. Dit wil zeggen dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en meer dan 100 m2 bij hoge verwachting en 2500 m2 bij middel verwachting er een inventariserend archeologisch onderzoek moet plaatsvinden.

De rijhal komt te liggen in het gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde. De rijhal zal bestaan uit dragers die in de grond worden vastgezet. De overige delen worden op de grond geplaatst. De beoordelingswaarde van 100 m2 wordt hierbij niet overschreden zodat een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Een inventariserend archeologisch onderzoek is terplekke dus niet noodzakelijk. Wel geldt te allen tijde de zorgplicht:

Wel dient bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentwet 1988) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze Minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het dient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Oost Gelre hiervan direct in kennis te stellen.

4.5 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Het onderhavige plan betreft echter het realiseren van een inrijhal ten behoeve van de manege. Een akoestisch onderzoek is in deze dan ook niet nodig.

Om te bepalen of de activiteiten in de nieuwe inrijhal geen overlast qua geluid, ten opzichte van aanwezige woningen van derden, veroorzaakt is het verzoek getoetst aan de normen zoals gesteld in de handreiking "Bedrijven en milieuzonering". In deze handreiking is een grootste afstand van 30 meter aangegeven om geen geluidsoverlast te ondervinden van de activiteiten inrijhal.

De dichtstbijzijnde woningen zijn twee bedrijfswoningen en zijn op ruim 60 meter van de nieuwe inrijhal, en overigens van de gehele manege, gelegen. De dichtstbijzijnde woningen van derden is op ruim 150 meter gelegen. Aan de richtafstand van 30 meter wordt dan ook ruim voldaan.

4.6 Verkeer en parkeren

Verkeersaantrekkende werking

Een manege heeft een sterke verkeersaantrekkende werking. Dit is echter wel afhankelijk van het gebruik van de manege. Door plaatsing van de inrijhal zal deze verkeersaantrekkende werking niet toenemen maar ook niet afnemen. Met andere woorden: het bestaande gebruik van de manege zal door de inrijhal niet wijzigen. De verkeersaantrekkende werking blijft ongewijzigd.

Ontsluiting

De ontsluiting van de manege zal hoofdzakelijk plaatsvinden via het onverharde deel van de Weijenborgerdijk, de zandweg voorzien van halfverharding. De verharde Weijenborgerdijk zal enkel worden gebruikt voor bedrijfsmatige aan- en afvoerbewegingen (strowagens, grote trailers, etc).

Parkeren

Voor de manege zijn voldoende parkeeprlaatsen aanwezig voor het normale gebruik van de manege. In de toekomst is de wens om, vooral voor de grotere evenementen, extra parkeerplaatsen aan te leggen in het naastgelegen weiland.

4.7 Geur- en stofoverlast

Om te bepalen of de activiteiten in de nieuwe rijhal geen overlast qua geur en stof, ten opzichte van aanwezige woningen van derden, veroorzaakt is ook hier getoetst aan de normen zoals gesteld in de handreiking "Bedrijven en milieuzonering". In de handreiking is voor geur een richtafstand van 50 meter opgenomen en voor stof 30 meter. Zoals al eerder is aangegeven zijn de dichtstbijzijnde woningen (bedrijfswoningen) op ruim 60 meter gelegen van de nieuwe inrijhal. Overlast van geur en van stof is dan ook niet te verwachten.

4.8 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit is afhankelijk van de mate van verontreiniging door diverse luchtverontreinigende stoffen waarbij de voornaamste bronnen van luchtverontreiniging het wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw zijn. Deze stoffen zijn zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), lood, koolmonoxide (CO), fijn stof (PM10), en benzeen (C6H6) Vanuit Europese richtlijnen wordt aangegeven welke luchtkwaliteitsnormen voor deze stoffen gelden. In Nederland zijn deze richtlijnen sinds 15 november 2007 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer middels een wetswijziging van hoofdstuk 5 (milieukwaliteitseisen) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, beter bekend als de Wet Luchtkwaliteit.

Artikel 5.16 lid 1 en 2 van de Wet milieubeheer geeft aan dat bestuursorganen bevoegdheden of wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de luchtkwaliteit kunnen uitoefenen of toepassen, tenzij:

  • 1. het aannemelijk is gemaakt dat het uitoefenen van deze bevoegdheden niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit opgenomen grenswaarde;
  • 2. het aannemelijk is gemaakt dat de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft of bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  • 3. het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen;
  • 4. de uitoefening dan wel toepassing is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12 lid 1 of artikel 5.13 lid 1 vastgesteld programma.

De hierboven aangegeven grenswaarden zijn in de onder staande tabel aangegeven

Stof   Grenswaarde  
SO2   350 ìg/ m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 24 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
  125 ìg/ m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 3 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
NO2   200 ìg/ m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
  40 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010  
PM10   40 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie  
  50 ìg/ m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
Lood   0,5 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie  
CO   10.000 ìg/ m³ als 8 uursgemiddelde concentratie  
C6H6   10 ìg/ m³ tot 1-1-2010 en 5 ìg/ m³ na 1-1-2010 als jaargemiddelde concentratie  

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen):

Dit Besluit NIBM, legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. De systematiek voor het bepalen of een project NIBM is voor het grootste gedeelte geregeld in de regeling niet in betekende mate (luchtkwaliteitseisen).

De Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).

Deze Ministeriële Regeling, verder aan te duiden als de Regeling NIBM, geeft voor een aantal categorieën van projecten een - getalsmatige - invulling aan de NIBM-grens. Het gaat ondermeer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Als een project binnen de - getalsmatige - begrenzing van de Regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de 3% grens en de grenswaarden nodig en kan doorgaan zonder dat extra maatregelen worden genomen. Voor woningbouw is het huidige 3% criterium 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Met de voorgenomen ontwikkeling blijft het aantal woningen gelijk. Het gaat hier dus om minder woningen dan het hier genoemde criterium, waardoor het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen. Er is geen sprake van ontoelaatbare luchtverontreiniging als gevolg van de ontwikkelingen aan de Weijenborgerdijk te Vragender.

4.9 Externe veiligheid

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het BEVI heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het BEVI legt veiligheidsafstanden vast tussen bedrijven die risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen verrichten (zoals LPG-tankstations en chemische fabrieken) en zogenoemde kwetsbare objecten (zoals woningen en scholen). Tevens beperkt het BEVI het totale aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven gevestigd. De manege wordt niet als een BEVI-inrichting beschouwd.

4.10 Brandveiligheid

4.10.1 Technische eisen

De inspringhal van de manege wordt in hoofdzaak beschouwd als een sportfunctie. De maximale oppervlakte van het brandcompartiment (uitbreidinggebied van brand) bedraagt 1.000 m2. Daarnaast moeten er in het hele complex voldoende vluchtwegen/nooduitgangen aanwezig zijn. De brandveiligheidsvoorschriften uit het Bouwbesluit 2012 zijn hierop van toepassing.

Omdat de inrijhal groter dan 1000 m2 wordt uitgevoerd zal de gelijkwaardigheid van brandveiligheid moeten worden aangetoond. In de omgevingsvergunning zal dit nader worden omschreven.

4.10.2 Brandbeveiligingsinstallaties

De inspringhal dient voorzien te zijn van vluchtrouteaanduiding, noodverlichting en er dienen voldoende brandhaspels aanwezig te zijn.

4.10.3 Bluswatervoorziening

De dichtstbijzijnde bluswatervoorziening (OBK212 15 mm doorsnede) is gelegen binnen een straal van 500 meter van de inrijhal aan de Heelweg. Hierbij wordt niet voldaan aan Secondaire waterwinning. Hierdoor dient er op eigen terrein een bluswatervoorziening te worden gerealiseerd met een minimale capaciteit van 90 m3/h gedurende 4 uur onbeperkte waterlevering.

De inrichting is voldoende bereikbaar via de Weijenborgerdijk.

Hoofdstuk 5 Economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Het project en bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst afgesloten met verzoeker inzake planschade.

Het bestemmingsplan voorziet niet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Inspraak

Voor het plan wordt de uitgebreide procedure doorlopen zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat de ontwerp projectafwijking voor een periode van zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder kan gedurende deze periode een zienswijze indienen. Het ontwerp heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegen van 12 juli 2013 tot en met 22 augustus 2013. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

5.2.2 Artikel 3.1.1.-overleg

In artikel 6.18 van het Besluit Omgevingsrecht is voor de projectafwijking (artikel 2.12. eerste lid a, onder 3) overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening van toepassing. Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In dit kader is het voorontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan de provincie Gelderland en het Waterschap Rijn en IJssel.

Reactie Waterschap:

Het Waterschap heeft bij elektronische mail van 7 juni 2013 laten weten akkoord te gaan met de planontwikkeling indien de bergingsvijver verdiept wordt uitgevoerd. Het verdiepen van de waterbergingsvijver zal dan ook als voorwaarde in het besluit worden opgenomen.

Reactie provincie Gelderland:

Op 5 juni 2013 heeft de provincie telefonisch aangegeven akkoord te gaan met de planontwikkeling indien de aanvraag wordt begrensd tot alleen de bouw van de inrijhal. De aan te leggen buitenpiste en de 'extra' parkeerplaatsen dienen in een nieuwe aanvraag te worden voorgelegd.