Plan: | Realisatie opslagsilo's Nijverheidsstraat 14 Lichtenvoorde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1586.PBBEDRIJVEN307-VG01 |
Realisatie opslagsilo's Nijverheidsstraat 14 Lichtenvoorde |
omgevingsvergunning |
juni 2021 |
Inlichtingen: |
Afdeling Omgeving |
Telefoonnummer 0544-39 35 35 |
Aanleiding
Op 12 januari 2021 is bij de gemeente Oost Gelre een aanvraag om omgevingsvergunning ingekomen voor het plaatsen van een tweetal opslagsilo's ten behoeve van gereed product op het perceel Nijverheidsstraat 14 te Lichtenvoorde. Op het perceel is een kunstofrecyclingsbedrijf aanwezig. De opslagsilo's zijn ten behoeve van de opslag van gereed product. De opslagsilo's krijgen een hoogte van 16 meter. De opslagsilo's worden aan de zijde van het hoofdgebouw gepositioneerd in de hoek tussen de Nijverheidsstraat en Edisonstraat te Lichtenvoorde.
Ligging
Het perceel Nijverheidsstraat 14 te Lichtenvoorde is gelegen op bedrijventerrein 'De Kamp' te Lichtenvoorde. Het perceel wordt aan de noord-, oost- en zuidzijde begrenst door andere bedrijven op dit bedrijventerrein. Aan de westzijde bevinden zich burgerwoningen welke zijn gelegen aan de Lievelderweg.
Perceel Nijverheidsstraat 14 Lichtenvoorde
Gewenste situatie
Op het perceel Nijverheidsstraat 14 te Lichtenvoorde is een kunstofrecyclingsbedrijf gevestigd. De bedrijfsactiviteiten bestaan in hoofdzaak uit:
Ten behoeve van de opslag van gereed product wil men een buffer creëren door middel van de opslag in een tweetal opslagsilo's. Deze silo's krijgen een hoogte van 16 meter.
Locatie plaatsen twee opslagsilo's
Het perceel Nijverheidsstraat 14 te Lichtenvoorde is gelegen in het geldend bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Oost Gelre' welke op 9 juli 2013 door de gemeenteraad van Oost Gelre is vastgesteld. Het perceel is bestemd als 'Bedrijventerrein - 1', voorzien van een 'bouwvlak' met functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' en de maatvoering 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' van respectievelijk 10 m en 70%. Daarnaast geldt nog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.
De opslagsilo's worden binnen het aangegeven bouwvlak geplaatst. Ook wordt onder de maximum bebouwingspercentage op het perceel van 70% gebleven. Nu de opslagsilo's een hoogte van 16 m krijgen wordt niet voldaan aan de maximale aangegeven bouwhoogte van 10 meter.
In de regels van het geldend bestemmingsplan zijn geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden opgenomen om af te kunnen wijken van de maximale bouwhoogte. Door middel van een procedure om herziening van het bestemmingsplan of omgevingsvergunning Wabo (projectafwijking) kan aan het verzoek voor het plaatsen van de opslagsilo's worden meegewerkt. Door het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning Wabo heeft verzoeker aangegeven een procedure om omgevingsvergunning Wabo (projectafwijking) te willen volgen.
Op basis van de 'Beleidsregels Wabo, categorieën verklaring van geen bedenkingen', vastgesteld door de Raad op 2 november 2010, is het mogelijk om op basis van categorie 9: "(bouw)projecten voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde", een zogenaamde projectafwijking te verlenen, zonder dat daarvoor een verklaring van geen bedenkingen door de gemeenteraad moet worden afgegeven.
Er kan geconcludeerd worden dat het plan niet past binnen het geldende bestemmingsplan. Er dient een Wabo procedure gevolgd te worden op basis van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 en 3 Wabo (zogenoemde projectafwijking). Om deze reden dient er met behulp van een ruimtelijke onderbouwing aangetoond te worden in hoeverre het initiatief ruimtelijk en milieuhygiënisch aanvaardbaar is.
Voor het gebied gelden een aantal beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de kaders samengevat die relevant zijn voor het plangebied.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie heeft betrekking op:
De SVIR doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor het voorliggende project.
Besluit ruimtelijke ordening
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
In beginsel is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt of indien de planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
In de onderhavige situatie betreft het geen stedelijke ontwikkeling. Bij een bestaand bedrijf op een bedrijventerrein worden een tweetal opslagsilo's geplaatst. Met het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Oost Gelre' is bedrijvigheid in het plangebied reeds mogelijk gemaakt. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet relevant voor dit plan.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt over ruimtelijke ordening.
In het Barro zijn geen regels opgenomen die relevant zijn voor voorliggend project.
Omgevingsvisie en omgevingsverordening Gelderland
De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014 en geconsolideerd in 2018. Op 24 september 2014 is de Omgevings- verordening Gelderland vastgesteld. De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
In de omgevingsvisie van Gelderland zijn twee provinciale hoofdoelen vastgesteld: 'een duurzame economische structuur' en 'het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving'. Deze doelen zijn vertaald in drie provinciale ambities: een divers, dynamisch en mooi Gelderland.
Het Actualisatieplan Omgevingsvisie heeft betrekking op de thema's: water, detailhandel, energietransitie, geluid, natuur, landbouw, economie, bedrijventerreinen en cultuur en erfgoed.
Bedrijventerreinen
De provincie en haar partners streven samen naar aantrekkelijke werklocaties die bijdragen aan een duurzame ruimtelijke ontwikkeling en een goed vestigingsklimaat in Gelderland. Om regionale economische ontwikkelingen te faciliteren zijn voldoende voorraden bedrijventerreinen van de juiste kwaliteiten op de juiste locatie gewenst. Zij zien de volgende opgaven:
Voorliggend verzoek betreft het plaatsen van een tweetal opslagsilo's bij een bestaand en in werking zijnd bedrijf op het bedrijventerrein 'De Kamp' te Lichtenvoorde. Er zijn vanuit de omgevingsvisie en -verordening geen tegenstrijdige belangen waarmee in voorliggend project rekening moet worden gehouden. De provinciale Omgevingsvisie en -verordening bevatten geen specifieke eisen waaraan moet worden voldaan. Het initiatief is daarmee in overeenstemming met de Omgevingsvisie en - verordening Gelderland.
Regionale structuurvisie Achterhoek
De visie 'Speerpunten Regionaal Ruimtelijk beleid Achterhoek 2011-2020' geeft de beleidsambities van acht Achterhoekse gemeenten voor de regionale economie, volkshuisvesting, landschappelijke kwaliteit, leefbaarheid en mobiliteit. De visie is een aanvulling en actualisatie op de Regionale Structuurvisie Achterhoek uit 2004 en legt de nadruk op andere speerpunten ten gevolge van de demografische ontwikkelingen.
In de visie uit 2004 was uitgangspunt voor de positionering van de Achterhoek ten opzichte van andere regio's: de doorontwikkeling als een economisch en sociaal-cultureel zelfstandige regio die zich naar buiten toe met name profileert met haar kleinschaligheid en gebiedskwaliteiten. Een grotere dynamiek in de regio wordt nagestreefd met behoud van de eigen ruimtelijke kwaliteit.
Ten aanzien van bedrijventerreinen is het algemene uitgangspunt: het juiste bedrijf op de juiste locatie. Er wordt ruimte geboden voor groei van locale bedrijvigheid in bestaande sectoren als detailhandel, bouwnijverheid en industrie en in relatief nieuwe sectoren als recreatie, toerisme, dienstverlening en op het gebied van gezondheid en zorg. Aan nieuwe keuzes en ontwikkelingen gaat regionale afstemming vooraf.
Speerpunten zijn:
Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) Regio Achterhoek
In regionaal verband hebben de gemeenten en de provincie in de regio Achterhoek afspraken rondom bedrijventerreinen vastgelegd (Regionaal programma bedrijventerreinen RPB). In het voorjaar van 2009 heeft de Regio Achterhoek haar Economisch Programmerings- en Ontwikkelingsdocument (EPO) opgesteld. Met het RPB wordt invulling gegeven aan de Structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties. Het RPB biedt het kader voor concrete werk- en projectafspraken tussen de regiogemeenten. De provincie Gelderland is partner op diverse onderwerpen. Zij is nauw betrokken bij afspraken over vraag en aanbod, aanpak van de herstructurering en implementatie van de SER-ladder.
Op subregionaal niveau zijn de volgende aanvullende afspraken gemaakt:
De ontwikkeling past binnen de Regionale structuurvisie Achterhoek en het RPB Achterhoek.
Bestemmingsplan
Het perceel Nijverheidsstraat 14 te Lichtenvoorde is gelegen in het geldend bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Oost Gelre' welke op 9 juli 2013 door de gemeenteraad van Oost Gelre is vastgesteld.
Beleidsregels Wabo
In de beleidsregels Wabo zijn categorieën opgenomen waarvoor geen 'Verklaring van geen bedenkingen' van de gemeenteraad nodig is, welke is vastgesteld door de raad op 2 november 2010
In paragraaf 2.2 is het bestemmingsplan en zijn de beleidsregels Wabo nader omschreven.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet nagegaan worden of de bodem geschikt is voor de beoogde nieuwe functie. Belangrijke vraag daarbij is om na te gaan of er gebouwen worden opgericht die gebruikt gaan worden als verblijfplaats voor mensen. Het gaat hier om de plaatsing van een tweetal opslagsilo's ten behoeve van gereed product. Er wordt niet gebouwd en er worden geen verblijfplaatsen voor personen opgericht. Bovendien is er geen sprake van vrijkomende grond die moet worden afgevoerd naar elders.
Het is daarom niet noodzakelijk een verkennend bodemonderzoek uit te voeren.
Conclusie
Het aspect bodem levert geen belemmering op voor voorgenomen ontwikkeling.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van drietrapsstrategie "vasthouden-bergen-afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
Watertoetstabel
Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is.
Afweging
De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld.
Thema | Toetsvraag | Relevant |
HOOFDTHEMA'S | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)? 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
Riolering en afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? |
Nee Nee Nee Nee |
Oppervlaktewater - kwaliteit | Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | Nee |
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? |
Nee Nee Nee |
Grondwaterkwaliteit | Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Ja Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functie, in of nabij het plangebied die milieuhygienische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Ja Ja Nee Nee |
Verdroging | Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee |
Recreatie | Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Natte natuur
Over De Kamp in Lichtenvoorde loopt een smalle ecologische verbindingszone, behorend tot het Gelders Natuurnetwerk, zijnde SED-water (Specifiek Ecologische Doelstelling).
Afbeelding ecologische verbindingszone, bron: provincie Gelderland - Omgevingsverordening
De inrichting of realisatie van wateren met een HEN-, SED- of EVZ-functie mag met de voorgenomen ontwikkeling niet worden geschaad of belemmerd. Daarnaast mogen nieuwe ontwikkelingen geen negatieve invloed hebben op de Natura2000 gebieden en de natte natuur.
Het plangebied bevindt zich in de nabijheid van de Ecologische Verbindingszone (EVZ) en nabij een watergang met de functie SED. De beoogde ontwikkeling mag geen belemmering zijn voor de EVZ of voor de SED watergang. De gewenste ontwikkeling, zijnde plaatsing van een tweetal opslagsilo's, vindt niet plaats in de directe nabijheid van de EVZ of van de SED watergang. De ontwikkeling en bescherming van de gewenste natuurwaarden in de EVZ en het functioneren van de SED watergang komt hiermee niet in het gedrang of wordt hiermee negatief beïnvloed.
Conclusie
Het plangebied bevindt zich in de beschermingszone voor natte natuur. De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterkwantiteit en –kwaliteit in relatie tot deze natte natuurgebieden.
Het aspect water levert geen belemmering op voor voorgenomen ontwikkeling.
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Afweging
Een kunststofrecyclingsbedrijf is niet aan te merken als een woning, een geluidgevoelig gebouw of een geluidsgevoelig terrein. Dit wil zeggen dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is en het wegverkeerslawaai dus geen belemmeringen oplevert voor de geplande ontwikkeling.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bedrijventerrein De Kamp en is wat betreft geluid gezoneerd, er kunnen zich derhalve grote lawaaimakers vestigen. Dit is planologisch geregeld. Onderstaande afbeelding geeft de geluidzone weer.
Bedrijventerrein De Kamp (in oranje het bedrijventerrein, in geel de zone industrielawaai)
De opslagsilo's maken deel uit van de bestaande inrichting en worden gebruikt voor de opslag van gereed product (kunststofkorrels). Met name het inblazen van de korrels in de opslagsilo's alsmede het vullen van de vrachtwagens met de korrels vanuit de silo kan geluid met zich meebrengen. Voor het kunststofreclyclingbedrijf zijn geluidsvoorwaarden gesteld. Nu de silo's onderdeel uitmaken van dit bedrijf gelden deze geluidsvoorwaarden ook voor de silo's. Hiermee wordt voorkomen dat bij het vullen en legen van de silo's geluidsoverlast ontstaat in de directe omgeving of een inbreuk doet op de zonering van het bedrijventerrein.
Conclusie
Het aspect geluid vormt naar verwachting geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.
Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) dient te worden beoordeeld of de in het plangebied te realiseren activiteiten een belemmering betekenen of van invloed zijn op gevoelige functies, zoals wonen, in of in de omgeving van het plangebied.
Bedrijvigheid kan negatieve effecten met zich mee brengen voor woningen en gevoelige functies in de omgeving. Negatieve effecten kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op geur, geluid, stof en trillingen. Andersom kunnen woningen een belemmerend effect hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven. Het is daarom wenselijk dat bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1500 meter.
Afweging
In het geldende bestemmingsplan zijn binnen het plangebied wat betreft milieucategorieën bedrijven toegestaan, behorend tot categorie 1 tot en met 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan als bijlage bij de regels.
De Omgevingsdienst Achterhoek heeft geadviseerd dat het bedrijf vergelijkbaar is met een op basis van het bestemmingsplan daar maximaal toegestaan bedrijf van milieucategorie 3.2. De reden hiervoor is dat er binnen het bedrijf geen relevante geurbronnen zijn, er geen verspreiding is van stofdeeltjes en er geen risicoafstanden (in het kader van externe veiligheid) buiten de inrichtingsgrenzen gelegen zijn. Het aspect geluid is het meest van belang in deze situatie. Ook het aspect geluid draagt bij aan de argumentatie om het bedrijf onder categorie 3.2 in te delen.
De omschrijving van het bedrijf luidt:
Een kunststofrecyclingbedrijf met in hoofdzaak de volgende activiteiten:
De twee opslagsilo's voor gereed product maken onderdeel uit van bovengenoemd kunstofrecycling- bedrijf. Nu het bedrijf past op deze locatie ingevolge ''Bedrijven en milieuzonering' passen ook de twee opslagsilo's op deze locatie.
Conclusie
Het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Het plangebied ligt op het bedrijventerrein De Kamp. Het bedrijventerrein is reeds functioneel ingericht. Het bedrijventerrein wordt ontsloten door de N313. Door het plaatsen van twee opslagsilo's voor gereed product zal de verkeersaantrekkende werking hiervoor niet toenemen.
Bij het kunststofrecyclingsbedrijf zijn relatief weinig werknemers werkzaam. De behoefte aan parkeren is daarmee relatief laag. Parkeren geschiedt op eigen terrein.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren levert naar verwachting geen belemmering op voor voorgenomen ontwikkeling.
Het Nederlandse wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen', van de Wet milieubeheer. Dit wettelijk stelsel wordt ook wel de 'Wet luchtkwaliteit' ('Wlk') genoemd. Uit de 'Wet luchtkwaliteit' volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Afweging
Voorgenomen ontwikkeling betreft het plaatsen van twee opslagsilo's voor gereed product. Het plangebied is gelegen binnen een bestaand bedrijventerrein. Het project leidt niet tot een substantiële toename van het verkeer. Onderzoek naar luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op voor voorgenomen ontwikkeling.
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:
In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.
Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid
De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten. Het externe veiligheidsbeleid is samengevat in onderstaand figuur.
Afweging
Het betreft geen bedrijf met risicoactiviteiten. Het bedrijf omvat op- en overslag van kunststof maalgoed en granulaat, verpakt in big bags of octabins op houten pallets. Het gaat om schone materiaalstromen die geschikt zijn of gemaakt worden om door de afnemers ingezet te worden als grondstof voor de productie van nieuwe kunststof producten (bijv. kratten/pallets/emmers/dopjes/boxen). Morssinkhof Plastics is daarnaast voornemens om kunststof maalgoed en granulaat te mengen/homogeniseren. Het mengen/homogeniseren (homogeniseren is homogeen maken van een batch met materiaal zodat de eigenschappen van het materiaal van de eerste tot de laatste kilo gelijk is) is een bewerkingsstap om de kwaliteit te verbeteren en houdt in dat kunststof korrels m.b.t. menginstallaties met elkaar gemengd worden. Het is een droog en schoon proces waarbij er geen sprake is van smelten of verhitting van de kunststof korrels. De kunststof korrels worden na het mengen/homogeniseren verpakt in big bags of octabins die op houten pallets staan. Daar komt nu de opslag in een tweetal opslagsilo's bij. Op het bedrijf wordt gereden met LPG heftrucks met wisselreservoirs. Verder zitten er geen externe veiligheid relevante aspecten aan de bedrijfsvoering van dit bedrijf verbonden.
Brandveiligheid
Op te nemen voorschriften
De veiligheidsregio heeft voor de opslag van gereed kunstofproduct in de twee silo's een advies uitgebracht. Dit advies is opgenomen in de bijlage. De veiligheidsregio geeft aan akkoord te gaan met plaatsing van de twee silo's indien er een aantal voorwaarden aan het omgevingsbesluit worden verbonden. Deze zijn:
Advies risico-reducerende maatregelen/overwegingen
Daarnaast geeft de brandweer een advies om een niveau van brandveiligheid te bereiken dat past bij het gebruik van het gebouw. Er wordt dan ook geadviseerd om:
Conclusie
Door het opnemen van brandveiligheidsvoorschriften in het omgevingsbesluit zal het aspect externe veiligheid geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wet natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de nieuwe natuurwet “Wet natuurbescherming” (hierna Wnb) in werking getreden. In deze nieuwe wet is de Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet in één wet geïntegreerd waarmee de afzonderlijke wetten komen te vervallen. De belangrijke wijzigingen zijn de verwijdering van de beschermde natuurmonumenten uit de wet, wijzigingen in de lijst van beschermde soorten van de Flora- en faunawet en verschuiving van verantwoordelijkheden van het Rijk naar de provincie. Ten aanzien van de boswet zijn er geen wijzigingen.
Voor de uitvoering van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden onderzocht welke natuurwaarden aanwezig zijn en of verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming zullen worden overtreden.
Het plangebied is grotendeels verhard en reeds in gebruik voor bedrijfsmatige activiteiten. Het geldende bestemmingsplan voorziet reeds in een bedrijfsbestemming en het project is in die zin geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Deze wijziging heeft geen significate invloed op de aanwezige flora en fauna. De beoogde ontwikkeling is dan ook niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.
De ontwikkelingen die met dit project mogelijk worden gemaakt hebben geen negatieve invloed op de beschermde natuurgebieden. Het geldende bestemmingsplan voorziet reeds in de bedrijfsbestemmingen. De bestaande ecologische verbindingszone is in het geldend bestemmingsplan bestemd als Groen en wordt door de bestaande en toekomstige bedrijvigheid op het bedrijfsperceel niet extra beperkt. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van beschermde natuurgebieden staan de uitvoering van het plan niet in de weg.
Wettelijk kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld. Deze bestemming was eveneens in het geldende bestemmingsplan opgenomen.
Situatie plangebied
Uit de archeologische beleidsadvieskaart Oost Gelre blijkt dat het plangebied kan worden aangemerkt als Archeologisch waardevolle verwachtingsgebied categorie 8, waarbij bij 30 cm -Mv en groter dan 100 m², vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Bij onderhavig initiatief betreft het het plaatsen van twee opslagsilo's met een totale oppervlakte van 26 m2 . Extra verstoring van archeologische waarden is daardoor niet aan de orde.
Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:
Bij onderhavig initiatief betreft het echter een bestaand bedrijfsperceel dat reeds bebouwd en verhard is. Extra verstoring van cultuurhistorische waarden is daardoor niet aan de orde.
Beeldkwaliteit
De te plaatsen twee opslagsilo's krijgen een hoogte van 16 meter. De bestaande bouwhoogte van het gebouw mag, ingevolge het geldende bestemmingsplan, 10 m hoog zijn. Om te bepalen of deze hoge silo's passen in de omgeving dient er een stedenbouwkundige toets te worden uitgevoerd.
Stedenbouwkundig is aangegeven dat "de silo's passen bij de functie bij een groot bedrijf op een industrieterrein. De silo's zijn hoog, maar zijn wel in verhouding met de hoogte van de panden. Die ook al behoorlijk hoog zijn.
Daarnaast zijn de silo's op een behoorlijke afstand van de openbare ruimte gelegen .Hierdoor wordt het e.e.a. stedenbouwkundig acceptabel geacht".
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
De aspecten archeologie, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten van de ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van leges worden verrekend met de initiatiefnemer. Indien het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst afgesloten met verzoeker inzake planschade.
De omgevingsvergunning voorziet in het plaatsen van een tweetal opslagsilo's voor gereed product wat als een bouwactiviteit zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is bedoeld. Hierdoor dient voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro te worden vastgesteld. Hiervan kan worden afgezien indien de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderzins verzekerd is. Met verzoeker is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is opgenomen dat de te maken kosten, waaronder eventuele planschade, voor rekening van verzoeker zijn. Burgemeester en wethouders achten het plan hierdoor economisch uitvoerbaar.
Voor het plan wordt de uitgebreide procedure doorlopen zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat de ontwerp omgevingsvergunning voor een periode van zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder kan gedurende deze periode een zienswijze indienen. Het ontwerp heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegen van 19 februari 2021 tot en met 1 april 2021. Gedurende deze termijn is er geen zienswijze ingekomen.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Binnen het plan zijn geen nationale en provinciale belangen in het geding. Vooroverleg met de Vrom-inspectie en de provincie Gelderland is dan ook geen verplichting. Daarnaast zijn er geen directe wateraspecten in het geding waardoor er vooroverleg moet worden gevoerd met het Waterschap Rijn en IJssel.
In de ontwerpfase is het Waterschap door middel van een kennisgeving op de hoogte gebracht van de ontwerp omgevingsvergunning. Gedurende de inzage termijn zijn er geen zienswijzen en/of op- en/of aanmerkingen ingekomen van deze dienst.