direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Koningslinde kavel 24 Lichtenvoorde
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.PBBEDRIJVEN305-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Algemene gegevens bestemmingsplan

Koningslinde kavel 24 Lichtenvoorde  
omgevingsvergunning  
Inlichtingen:  
Afdeling Omgeving  
Esther Hoopman  
Telefoonnummer 0544-393529  

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk kader

2.1 Aanleiding

Van Ooijen Bouw heeft aangegeven graag nieuw te willen bouwen op een kavel aan de Koningslinde. Van Ooijen Bouw heeft momenteel in Lichtenvoorde twee panden in gebruik, namelijk Celsiusstraat 1 en Albert Schweitzerstraat 21 met een totaaloppervlak van 7.350 m². Van Ooijen Bouw wil op Lindebrook een kavel met een grootte van 7.499 m² kopen. De twee bestaande locaties worden dan samengevoegd tot één nieuwe locatie.

Van oorsprong is Van Ooijen een bouwbedrijf. De laatste jaren is men zich met hun bv Interflex steeds meer gaan toeleggen op de handel in blokhutten waarvoor veel magazijnruimte noodzakelijk. In de nieuwbouw is dan ook het overgrote deel bestemd als magazijnruimte voor Interflex.

Aangezien de kavel 7.499 m2 groot is past het niet in het bestemmingsplan. Met een omgevingsvergunning met projectafwijking kan medewerking worden verleend.

2.2 Ligging en begrenzing

De kavel (nr. 24) is gelegen aan de Koningslinde op bedrijventerrein Lindebrook in Lichtenvoorde. Hieronder respectievelijk een luchtfoto en afbeelding van de totale kavel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBEDRIJVEN305-VG01_0001.png"

Omgeving plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBEDRIJVEN305-VG01_0002.png"

Plangebied

2.3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van het voorliggende plan beschreven.

2.3.1 Bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Oost Gelre' van 9 juli 2013. Hieronder een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBEDRIJVEN305-VG01_0003.png"

Plankaart uit vigerende bestemmingsplan

Het perceel is gelegen in Bestemmingsplan Bedrijventerreinen Oost Geire en heeft de bestemming 'Bedrijventerrein - 2'. Op het grootste deel van deze kavel zijn bedrijven tot en met categorie 3.2 toegestaan en op het overige deel tot en met categorie 2. In het bestemmingsplan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden op dat deel een categorie hoger dan categorie 2 toe te staan. In dit geval is sprake van een categorie 3.1 bedrijf (groothandel in hout en bouwmaterialen), wat één categorie hoger is, waardoor van deze afwijkingsmogelijkheid gebruik kan worden gemaakt.

Hieronder de regeling uit het bestemmingsplan voor afwijken van de bedrijfscategorie:

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.1 voor wat betreft de gronden welke zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 2' en 'bedrijf tot en met categorie 3.2':
    • 1. voor de vestiging van en/of het gebruik voor een bedrijf dat is vermeld in één categorie hoger dan de categorie uit Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten zoals deze per deelgebied is toegelaten, mits:
  • het desbetreffende bedrijf zich vestigt in of op een plaats waar op grond van milieuzonering vanuit hindergevoelige bestemmingen (zoals wonen) een bedrijf uit de naast hogere categorie toelaatbaar is en
  • het desbetreffende bedrijf geen onevenredige afbreuk doet aan het heersende woon- en leefmilieu;

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelasting componenten mede in de beoordeling te worden betrokken: het al dan niet continue karakter van de bedrijfsactiviteit, geluidhinder, geur productie, stof uitworp, gevaar, visuele hinder, verontreiniging van lucht, bodem en water alsmede verkeersaantrekking;

Voor categorie 3.1 bedrijven geldt vanuit milieuzonering een afstand van 50 meter tot omliggende woningen. Hieraan wordt ruimschoots voldaan, waardoor geen sprake is van onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu van omliggende woningen. Het betreffende deel van het perceel wordt daarnaast alleen gebruikt voor opslag (inpandig), parkeren, groen en een wadi.

Daarnaast is in de regels van het bestemmingsplan opgenomen dat het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 2.500 m2 of met een afwijking van de bouwregels tot 5.000 m2. Aangezien de kavel 7.499 m2 groot is past het niet in het bestemmingsplan. Met een omgevingsvergunning met projectafwijking kan medewerking worden verleend.

2.3.2 Beleidsregels Wabo, categorieën verklaring van geen bedenkingen

De gemeenteraad heeft in zijn vergadering van 2 november 2010 de beleidsregels Wabo vastgesteld waarin categorieën van gevallen zijn aangewezen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Voor deze gevallen is het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Wel heeft de gemeenteraad besloten op de hoogte te willen blijven van ingekomen verzoeken om omgevingsvergunning Wabo onderdeel planologie door ingekomen verzoeken als kennisgeving te behandelen in het presidium. Indien nodig kan het presidium beslissen alsnog een projectafwijking te behandelen in de gemeenteraad.

Eén van deze categorieën is “Bouw(projecten) voor uitbreiding / nieuwbouw van bedrijfsfuncties op een bedrijventerrein onder de volgende voorwaarden:

  • 1. er geen wijziging plaatsvindt van de toegestane milieucategorie;
  • 2. de kavelgrootte maximaal 0,5 ha bedraagt;
  • 3. op intergemeentelijke bedrijventerreinen geldt een kavelgrootte van 0,75 ha.
  • 4. Bedrijffunctie dient qua aard en schaal passend te zijn bij het huidige productiemilieu en de werkgelegenheidsstructuur;
  • 5. Dient te passen in het provinciale beleid.

Het betreffende perceel heeft grotendeels de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' en voor een klein deel 'bedrijf tot en met categorie 2'. Ter plaatse van het gebied met de aanduiding tot en met milieucategorie 2 kan met een binnenplanse afwijking medewerking verleend worden aan bedrijven in milieucategorie 3.1. Hiermee past het bedrijf ten aanzien van de toegestane milieucategorie binnen de kaders van het bestemmingsplan.

Lindebrook wordt aangemerkt als een intergemeentelijk bedrijventerrein waar kavelgroottes van 0,75 ha zijn toegestaan. In de provinciale omgevingsverordening gelden voorwaarden voor nieuwe lokale bedrijventerreinen. Lindebrook is een bestaand intergemeentelijk bedrijventerrein, waardoor geen toets aan die voorwaarden uit de provinciale omgevingsverordening hoeft plaats te vinden. Geconcludeerd wordt dat de projectafwijking past binnen de beleidsregels Wabo.

Aangezien het plan in de genoemde categorie valt is geen verklaring van geen bedenkingen vereist.

Het presidium heeft aangegeven dat geen behandeling in de raad nodig is.

2.3.3 Gewenste situatie

Van oorsprong is Van Ooijen een bouwbedrijf. De laatste jaren is men zich met hun onderneming Interflex steeds meer gaan toeleggen op de handel in blokhutten waarvoor veel magazijnruimte noodzakelijk. Van Ooijen Bouw/Interflex hebben nu, verdeeld over twee locaties, in totaal een oppervlak van circa 7.350 m2 tot hun beschikking. Vanuit het oogpunt van efficiency wil men toe naar één locatie. Met de nieuwbouw aan de Koningslinde (op een kavel van 7.499 m2) kan dit worden gerealiseerd. In de nieuwbouw is het overgrote deel bestemd als magazijnruimte voor Interflex. Daarnaast is nog een werkplaats aanwezig.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Voor het gebied geldt een aantal juridische en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat die relevant zijn voor het plangebied.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 10 juli 2017 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.

In de Omgevingsvisie is de Gelderse Ladder opgenomen. De Gelderse Ladder wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. Als juridische basis voor de Gelderse Ladder gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking, genoemd in de vorige paragraaf. De juridische borging van de ladder is geregeld in de Bro en is niet nogmaals opgenomen in de provinciale verordening. Consequenties met betrekking tot de voorliggende ontwikkeling zijn dan ook hetzelfde.

De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen. Denk hierbij aan nieuwe woningbouw, het oprichten van bedrijventerreinen, etcetera.

Bij het opstellen van de regels van dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk rekening gehouden met de regels uit de Omgevingsverordening Gelderland.

Relevant is wat de omgevingsverordening over bedrijventerreinen zegt:

Artikel 2.3.3.1 Bedrijventerreinen

  • 1. In bestemmingsplannen worden bedrijventerreinen of een uitbreiding daarvan slechts toegestaan indien deze passen in de door Gedeputeerde Staten vastgestelde programma's als bedoeld in artikel 2.3.1.1.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan, ondanks strijdigheid met het Regionaal Programma Werklocaties, een bestemmingsplan bedrijventerreinen of de uitbreiding daarvan worden toegestaan onder de volgende voorwaarden:

er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;

er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden; en

Gedeputeerde Staten stemmen in met de ontwikkeling.

  • 3. In de situatie als bedoeld in het tweede lid wordt het betreffende bedrijventerrein of de uitbreiding daarvan bij de eerstvolgende actualisatie in het Regionaal Programma Werklocaties opgenomen.
  • 4. Bij het maken van regionale afspraken omtrent bedrijventerreinen dienen de regiogemeenten rekening te houden met de artikelen 2.3.3.2 tot en met 2.3.3.4 

Artikel 2.3.3.2 Regionale bedrijventerreinen

  • 1. In bestemmingsplannen wordt op regionale bedrijventerreinen de mogelijkheid van vestiging van bedrijfsfuncties uit milieucategorie 1 en 2 en bedrijfsfuncties die gemengd kunnen worden met andere functies uitgesloten.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan in een bestemmingsplan de mogelijkheid van vestiging van de in het eerste lid bedoelde bedrijfsfuncties worden toegestaan indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat:
    • a. deze bedrijven en bedrijfsfuncties een ondersteunende functie vervullen voor de bedrijven op het regionale bedrijventerrein; of
    • b. de vestiging van deze bedrijven vanwege milieuzonering of op grond van overwegingen van ruimtelijke kwaliteit gewenst is; en
    • c. het Regionaal Programma Werklocaties hierover afspraken bevat.

Artikel 2.3.3.3 Lokale bedrijventerreinen

  • 1. In bestemmingsplannen kan binnen nieuwe lokale bedrijventerreinen een kavelgrootte worden toegestaan van ten hoogste 0,5 hectare.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een ruimere kavelgrootte worden toegestaan indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat er sprake is van een aan de betreffende gemeente, kern of locatie gebonden bedrijf waarbij de bedrijfsvoering een ruimere kavelgrootte noodzakelijk maakt.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

De omgevingsverordening heeft geen regeling meer voor intergemeentelijke bedrijventerreinen. Het plan voldoet daarom aan de Omgevingsverordening Gelderland, aangezien de ontwikkeling plaatsvindt op een bestaand bedrijventerrein, wat oorspronkelijk als intergemeentelijk bedrijventerrein is gecategoriseerd.

Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten

4.1 Bodemonderzoek

In opdracht van Raad van Bestuur Lindebrook heeft Milieutechniek Rouwmaat Groenlo bv op 17 en 25 maart 2015 een verkennend bodemonderzoek verricht ter plaatse van een aantal percelen op het Bedrijventerrein Lindebrook te Lichtenvoorde. Doel van dit onderzoek is om de algemene bodemkwaliteit te bepalen ter plaatse van de onderzoekslocatie, waarmee bekeken kan worden in hoeverre deze bodemkwaliteit een belemmering kan vormen voor het beoogde gebruik en/of de voorgenomen ontwikkelingen.

Het bodemonderzoek is opgenomen in Bijlage 1.

Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er geen milieuhygiënische belemmeringen voor het beoogde plan op de betrokken kavel. De bodemkwaliteit is geschikt voor de functie Industrie (bedrijventerrein). Er is geen sprake van een wijziging naar een gevoeliger bestemming. Het is en blijft de bestemming bedrijventerrein.

4.2 Watertoets

Het waterbeleid van rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Relevant voor de onderhavige aanvraag is het thema Riolering en Afvalwaterketen:

Er is sprake van toename van het verhard oppervlak.Om het hemelwater te infiltreren wordt voorzien in een wadi.

Conclusie

Het aspect water levert geen belemmering op.

4.3 Flora en Fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de Flora- en faunawet. Bij werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht voor alle in het wild levende planten en dieren. Opzettelijke verstoring van dieren en leefgebieden is niet toegestaan. Tevens dient rekening te worden gehouden met de beschermde gebieden, zoals de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Natura 2000-gebieden.

Conclusie

In dit geval betreft het een ingebruikname van een bouwrijpe onbebouwde bedrijfskavel, waarvan de functie onveranderd blijft. Onderhavig plan heeft daardoor geen gevolgen voor de flora en fauna. Er hoeft geen nader onderzoek naar effecten op natuurwaarden te worden uitgevoerd.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

Cultuurhistorie

Op 16 december 2008 heeft de gemeenteraad de Cultuurhistorische gebiedsbeschrijving vastgesteld. Naast een beschrijvende nota maakt hier ook een waarderende nota onderdeel van uit. Deze nota heeft de titel 'Tussen kunst en kitsch'. Naast de beschrijving dient deze waarderende nota als inspiratiebron om gebieden te beschermen dan wel te ontwikkelen. Voor het huidige plangebied worden geen bijzonderheden vermeld.

Archeologie

De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Om de archeologische waarden ook voor de toekomst veilig te stellen is voor het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2' opgenomen. Dit betekent dat bij een aanvraag om een omgevingsvergunning onderdeel bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 en voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden groter dan 100 m2 een rapport op basis van inventariserend archeologisch onderzoek moet worden overgelegd, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld. Op basis daarvan kunnen voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden.

In augustus 2000 is een archeologisch onderzoek uitgevoerd waarin ook dit plangebied in meegenomen is. Hieruit blijkt dat archeologie geen belemmering vormt voor onderliggend plan. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.

Conclusie

De aspecten cultuurhistorie en archeologie leveren geen belemmering op voor het voorgenomen plan.

4.5 Geluid

Beoordelingskader

Voor de beoordeling van het onderdeel geluid moet in algemene zin aan de volgende punten worden

voldaan:

  • 1. de normen uit de Wet geluidhinder worden in acht genomen;
  • 2. bedrijven in de omgeving worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd;
  • 3. op en rond het plangebied blijft sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • 4. het geluidbeleid wordt in acht genomen.

Overwegingen

1: Wet geluidhinder

-Wgh Railverkeerslawaai

In de omgeving van het plan bevindt zich geen spoorweg. Het onderdeel railverkeerslawaai van de Wgh is niet van toepassing.

-Wgh Industrielawaai

Het betreft hier een momenteel als “Bedrijventerrein - 2” bestemde kavel op een bedrijventerrein. In de omgeving van het plan bevindt zich geen gezoneerd industrieterrein. Het onderdeel industrielawaai van de Wgh is niet van toepassing.

-Wgh Verkeerslawaai

In de omgeving van het plan bevinden zich gemeentelijke en provinciale (N18) wegen. Bij de onderhavige aanvraag veranderen de bestemming en de voor bedrijven toegestane milieucategorie niet. Bedrijven tot en met categorie 3.2 zijn en blijven toegestaan op de aangegeven kavel. Voor een klein deel van de kavel geldt categorie 2. Dit deel van de kavel kan met binnenplanse afwijking worden gewijzigd in categorie 3.1. en wordt alleen voor groen, een wadi, parkeren en opslag gebruikt. Woningen zijn op deze kavel niet toegestaan. Een aantal andere geluidgevoelige bestemmingen vallen in de categorie en zijn wel toegestaan, maar zijn in deze aanvraag niet aan de orde.

2: Belemmering bedrijfsvoering

Er is geen sprake van een geluidsgevoelig object op de betrokken kavel of in de directe omgeving. Er is daarom geen sprake van een belemmering in de bedrijfsvoering.

3: Aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Bij de afweging of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ook in een nieuwe situatie aanwezig blijft, moet worden betrokken:

  • de aard van het plan;
  • de bestaande aard van de omgeving en/of het referentieniveau van het achtergrondgeluid;
  • de verandering in geluidsbelasting die de nieuwe situatie voortbrengt;
  • de geluidsbelasting op de woning of het geluidsgevoelige object in de nieuwe situatie;
  • cumulatie van verschillende geluidsbronnen;
  • de geluidsnormen die eventueel worden opgelegd aan omliggende bedrijven.

De bestemming van de betrokken bedrijfskavel en de voor bedrijven toegestane milieucategorieën verandert voor het grootste deel niet. Voor een klein deel van de kavel geldt categorie 2. Dit deel van de kavel kan met binnenplanse afwijking worden gewijzigd in categorie 3.1. en wordt alleen voor groen, een wadi, parkeren en opslag gebruikt. Er is geen sprake van het toestaan van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen. Er is daarom sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4: Geluidbeleid

Het geluidbeleid bevat geen toetsingskader waar op dit moment rekening mee moet worden gehouden.

Conclusie

Geluid vormt geen belemmering voor de beoogde wijziging op de kavel.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Beoordelingskader

De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een hulpmiddel voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen. Die ontwikkelingen hebben bijvoorbeeld betrekking op nieuwe woningen in de omgeving van bedrijven of op nieuwe bedrijvigheid in de omgeving van woningen.

Overwegingen

Het betreft hier een als 'Bedrijventerrein - 2' bestemde kavel. De bestemming en de voor bedrijven toegestane milieucategorie veranderen hierbij niet. Voor een bedrijf in categorie 3.1 geldt een richtafstand van 50 meter. Het gaat hierbij om een indicatie van de minimaal in acht te nemen afstanden voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar ten opzichte van woningen in rustig woongebied. Binnen de vanuit de grens van de kavels te hanteren richtafstand van 50 meter bevinden zich geen omliggende woningen (ook geen bedrijfswoningen). De beoogde ontwikkeling is vanuit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering daarom toelaatbaar.

Conclusie

Binnen de richtafstand van de beoogde bouwgrens bevinden zich geen woningen. Omliggende woningen vormen daarom geen belemmering voor de ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van die woningen is hierbij niet in het geding.

4.7 Parkeren

Bij het plan moet worden voldaan aan de parkeernormen, waarbij parkeren moet plaatsvinden op eigen terrein.

Conclusie

Op een tekening behorende bij de omgevingsvergunningaanvraag zijn voldoende parkeerplaatsen ingetekend op eigen terrein. Er wordt voldaan aan de parkeernormen.

4.8 Luchtkwaliteit

Beoordelingskader

De Nederlandse wetgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat bekend als de Wet luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende besluiten en regelingen:

  • Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (nibm);
  • Besluit gevoelige bestemmingen;
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Overwegingen

De Regeling nibm is van toepassing omdat de ruimtelijke procedure niet leidt tot een noemenswaardige verslechtering van de luchtkwaliteit. De voorgenomen ontwikkeling is zodanig marginaal dat op voorhand duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Op de kavel kan op grond van de regels van het geldende bestemmingsplan sprake zijn van de realisatie van een gevoelige bestemming in de vorm van een school, kinderdagopvang of verpleeghuis. In deze aanvraag is daar echter geen sprake van.

De mogelijkheden tot realisatie van een gevoelige bestemming veranderen daarbij dus niet. De kavel ligt op een afstand van meer dan 300 meter van de rijksweg N18. Er is op deze kavels geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. De ontwikkeling is daarom toelaatbaar vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.

Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Er is bij deze aanvraag geen sprake van realisatie van een gevoelige bestemming. De kavel ligt op meer dan 300 meter van de rijksweg N18. Er is geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. De situatie is daarom toelaatbaar en er is geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig.

4.9 Geur

Beoordelingskader

Voor de beoordeling van geurhinder van veehouderijen gelden de volgende kaders:

- Wet geurhinder en veehouderij;

- Activiteitenbesluit milieubeheer;

- Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008.

Overwegingen

Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen gaat het erom voor geurhinder van veehouderijen de volgende vragen te beantwoorden:

  • 5. Is ter plaatse van geurgevoelige objecten een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd?
  • 6. Wordt niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad?

Welke afstand voldoende is, vloeit op grond van de jurisprudentie over de omgekeerde werking voort uit de regelgeving voor geurhinder. In het algemeen is het zo, dat wanneer geurgevoelige objecten op voldoende afstand van veehouderijen zijn gepland, het woon- en leefklimaat als goed wordt aangemerkt en niemand onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.

De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats binnen de bebouwde kom, aan de “binnenkant” van het bedrijventerrein.

Een bestemming bedrijventerrein moet voor het gedeelte binnen de bouwgrenzen worden aangemerkt als geurgevoelig. Vanwege mogelijk langdurig menselijk verblijf binnen een bouwwerk kan sprake zijn van een geurgevoelig object als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij.

Veehouderijen in de omgeving bevinden zich op relatief grote afstand. Aan de daarvoor geldende minimumafstanden wordt in deze situatie in zeer ruime mate voldaan. Daarbij veranderen de bouwgrenzen op de betrokken kavel in deze aanvraag niet en heeft de aanvraag geen betrekking op de bouw van een gebouw.

Het verblijfsklimaat op de kavel is hierdoor niet in het geding.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van omliggende veehouderijen. De voorgenomen ontwikkeling werkt niet belemmerend voor deze bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat op de kavel zelf is hierbij niet in het geding.

4.10 Externe veiligheid

Beoordelingskader

Externe veiligheid beschrijft risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving. Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven gevestigd. In de directe omgeving van het plangebied is een Rijksweg (N18) gelegen welke is aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen.

Route voor gevaarlijke stoffen

In de nabijheid is de N18 (Twenteroute) gelegen. Dit betreft een doorgaande weg waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven gevestigd. In de directe omgeving van het plangebied is een Rijksweg (N18) gelegen welke is aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen.

Gelet op de intensiteit van de transporten met gevaarlijke stoffen over de N18 en gelet op de ruime afstand en het beoogde gebruik van de bestaande bedrijfskavel, kan worden gesteld dat zowel PR als het GR geen belemmering zal vormen voor het voorgenomen plan.

Conclusie

Vanuit de vigerende wet- en regelgeving over externe veiligheid is de wijziging geen probleem.

Hoofdstuk 5 Economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente is eigenaar van de gronden en verkoopt deze gronden aan gegadigden. De kosten van de planologische procedure worden verwerkt in de grondexploitatie van het project en komen uiteindelijk terug via de opbrengsten van de uitgifte van gronden. De gemeente (en indirect de participanten in de exploitatie van het industrieterrein) dragen aldus de financiële risico's voor de exploitatie van de gronden en de daarmee samenhangende planologische besluiten.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Inspraak

Voor het plan wordt de uitgebreide procedure doorlopen zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat de ontwerp projectafwijking voor een periode van zes weken ter inzage is gelegd. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

5.2.2 Artikel 3.1.1.-overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Ter voldoening hieraan moet de ontwerp omgevingsvergunning met projectafwijking worden toegestuurd aan Provincie Gelderland en Waterschap Rijn en IJssel.

Provincie Gelderland

Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben in hun schrijven genaamd 'Werkwijze onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening' aangegeven dat zij de Wro-agenda leidend laten zijn voor de wijze waarop en de mate waarin zij betrokken zouden willen worden bij het vooroverleg ex art. 3.1.1. Bro.

In hun brief van 22 oktober 2009, nummer 2009-018420 hebben zij dit nogmaals weergegeven.

Dit betekent dat zij onderscheid maken in beleidsthema's waar zij wel Wro-instrumenten gaan inzetten en beleidsthema's waar zij dat in principe niet zullen doen. Daar waar zij instrumenten gaan inzetten spreekt de Wro-agenda van 'provinciaal belang en provinciale verantwoordelijkheid'; daar waar zij die instrumenten in principe niet zullen inzetten spreekt de Wro-agenda 'enkel' van 'provinciaal belang'.

Daarnaast geven zij aan dat bij 'puur lokale plannen' de provincie hierin geen rol heeft. In onderhavig plan is sprake van het in gebruik nemen van een bedrijfskavel op een bestaand intergemeentelijk bedrijventerrein. Hiervoor zijn geen regels opgenomen in de omgevingsverordening, zodat er geen vooroverleg met de provincie behoeft plaats te vinden.

Waterschap Rijn en IJssel

De projectafwijking is toegezonden aan het waterschap voor een reactie in het kader van wettelijk vooroverleg. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn met het plan.